Regeling van Onze Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 5 september 2022, nr. 2022-0000033803, houdende regels met betrekking tot het verstrekken van een specifieke uitkering ten behoeve van het ontzorgen van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren bij de verduurzaming van de gebouwde onroerende zaken die zij in eigendom hebben, tweede tranche (Regeling specifieke uitkering ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed tweede tranche)

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,

Gelet op artikel 17, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet;

Besluit:

Artikel 1 Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

gebouwde onroerende zaak:

gebouwde onroerende zaak of gebouwde onroerende zaken of gedeelten daarvan die staan ingeschreven in de basisregistratie kadaster op één adres of één gebouwde onroerende zaak die staat ingeschreven in de basisregistratie kadaster op meerdere adressen;

eigendom:

eigendom, erfpacht of recht van opstal op een gebouwde onroerende zaak;

kleine maatschappelijk vastgoedeigenaar:
  • a. gemeente met minder dan 50.000 inwoners op 1 oktober 2022;

  • b. schoolbestuur van een door het Rijk bekostigde school in het primair onderwijs met maximaal vijftien gebouwde onroerende zaken in eigendom;

  • c. schoolbestuur van een door het Rijk bekostigde school in het voortgezet onderwijs met maximaal tien gebouwde onroerende zaken in eigendom;

  • d. zorgaanbieder, met uitzondering van academische en algemene ziekenhuizen, met maximaal tien gebouwde onroerende zaken in eigendom;

  • e. culturele instelling met een door de Belastingdienst aangewezen status als culturele algemeen nut beogende instelling of gelieerd aan een instelling met een door de Belastingdienst aangewezen status als culturele algemeen nut beogende instelling, met maximaal tien gebouwde onroerende zaken in eigendom;

  • f. stichting, vereniging of coöperatie ter exploitatie en beheer van gebouwen met een publieksfunctie, waaronder in ieder geval behoort een buurthuis, dorpshuis, wijkcentrum of gemeenschapscentrum, met maximaal tien gebouwde onroerende zaken in eigendom;

  • g. religieuze of levensbeschouwelijke instelling met maximaal tien gebouwde onroerende zaken in eigendom;

  • h. kinderopvangorganisatie met maximaal tien gebouwde onroerende zaken in eigendom;

de minister:

de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.

Artikel 2 Activiteiten waarvoor een uitkering kan worden verstrekt

  • 1. De minister kan op aanvraag een specifieke uitkering verstrekken aan provincies voor activiteiten die tot doel hebben om kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren te ontzorgen bij het verduurzamen van hun maatschappelijk vastgoed.

  • 2. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, omvatten:

    • a. het begeleiden van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren bij het verduurzamen van gebouwde onroerende zaken die zij in eigendom hebben tot aan het moment van aanbesteding van de maatregelen ter verduurzaming van deze gebouwde onroerende zaken;

    • b. het delen van opgedane regionale kennis en ervaring, in ieder geval binnen de provincie en met het Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed;

    • c. het begeleiden van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren bij het opstellen van portefeuilleroutekaarten die richting geven aan het realiseren van de klimaatdoelstellingen in 2030 en 2050;

    • d. het begeleiden van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren bij het aanvragen van subsidies voor verduurzamingsmaatregelen en het opstellen van relevante (advies-)documenten om te voldoen aan de voorwaarden voor subsidieverlening.

  • 3. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, omvatten niet:

    • a. het verduurzamen van de gebouwde onroerende zaken van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren;

    • b. activiteiten waarvoor een kleine maatschappelijk vastgoedeigenaar al een subsidie heeft ontvangen;

    • c. activiteiten die betrekking hebben op gebouwde onroerende zaken met uitsluitend een woonfunctie, niet zijnde een woonfunctie voor zorg, en

    • d. het verstrekken van financiële middelen aan kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren.

Artikel 3 Hoogte van de uitkering en uitkeringsplafond

  • 1. Een specifieke uitkering bedraagt ten hoogste het per provincie genoemde bedrag in bijlage I verminderd met het bedrag aan compensabele BTW.

  • 2. De minister kan in totaal ten hoogste € 17.000.000,– aan specifieke uitkeringen verstrekken verminderd met het bedrag aan compensabele BTW.

  • 3. Het bedrag aan compensabele BTW stort de minister in het BTW-compensatiefonds.

Artikel 4 Aanvraagperiode en wijze van indienen

  • 1. Een aanvraag voor een specifieke uitkering kan worden ingediend vanaf 3 oktober 2022 tot en met 24 oktober 2022.

  • 2. Een aanvraag bevat ten minste:

    • a. een omschrijving van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd en de wijze waarop de activiteiten bijdragen aan het doel, bedoeld in artikel 2, eerste lid;

    • b. een omschrijving van het provinciaal duurzaamheidsbeleid voor de gebouwde omgeving, waaronder het maatschappelijk vastgoed;

    • c. een omschrijving van regionale netwerken en structuren die benut worden voor de activiteiten;

    • d. een omschrijving van de doelgroepen van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren die ontzorgd worden;

    • e. het beoogde aantal kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren dat begeleid wordt bij het verduurzamen van de gebouwde onroerende zaken en het aantal gebouwde onroerende zaken dat zij in eigendom hebben;

    • f. een omschrijving van de borging en deling van opgedane regionale kennis en ervaring;

    • g. een begroting, waaronder het bedrag aan BTW-kosten waarop de provincie aanspraak kan maken uit het BTW-compensatiefonds; en

    • h. de verwachte begin- en einddatum van de activiteiten.

  • 3. Per provincie kan maximaal één keer een specifieke uitkering verstrekt worden.

  • 4. Een aanvraag wordt ingediend via een formulier dat beschikbaar wordt gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland: https://www.rvo.nl/subsidies-financiering/spuk-ontzorgingsprogramma.

  • 5. De minister beslist binnen acht weken na het sluiten van de aanvraagtermijn op een aanvraag.

Artikel 5 In aanmerking komende kosten

  • 1. De kosten voor levering van goederen of diensten door derden worden door de aanvrager marktconform bepaald.

  • 2. Een specifieke uitkering kan worden verstrekt voor alle kosten die direct samenhangen met de activiteiten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, die zijn opgenomen in de aanvraag.

  • 3. Een specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor:

    • a. kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die uit anderen hoofde ten behoeve van de aanvrager zijn of worden gesubsidieerd of gefinancierd; en

    • b. BTW voor zover deze kosten in aanmerking komen voor compensatie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds of aftrek op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968.

Artikel 6 Beoordeling en weigeringsgronden

Een aanvraag voor een specifieke uitkering wordt afgewezen, indien:

  • a. de activiteiten in de aanvraag niet vallen onder de activiteiten, bedoeld in artikel 2, eerste lid;

  • b. de aanvraag minder dan 60 punten scoort bij de beoordeling op basis van de beoordelingscriteria, genoemd in bijlage II;

  • c. niet aannemelijk is dat de activiteiten in de aanvraag voor 1 januari 2025 zijn afgerond; of

  • d. de aanvraag onvoldoende informatie bevat om te beoordelen op basis van de beoordelingscriteria, genoemd in bijlage II.

Artikel 7 Verplichtingen ontvanger specifieke uitkering

  • 1. De ontvanger van de specifieke uitkering is verplicht om:

    • a. de activiteiten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, af te ronden voor 1 januari 2025;

    • b. de minister op verzoek te informeren over de voortgang van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt;

    • c. op verzoek van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland informatie te verschaffen ten behoeve van de half jaarlijkse monitoring van de provinciale ontzorgingsprogramma’s door de Rijksdienst voor het Ondernemend Nederland; en

    • d. op verzoek van de minister informatie te verschaffen ten behoeve van door de minister ingestelde onderzoeken die erop zijn gericht informatie te verkrijgen over de doelmatigheid en doeltreffendheid van de provinciale ontzorgingsprogramma’s in relatie tot het klimaatbeleid.

  • 2. Indien de uitvoering van de activiteiten voor de datum, genoemd in het eerste lid, onder a, buiten de schuld van de ontvanger van de specifieke uitkering niet mogelijk is, kan de minister die termijn op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de ontvanger eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen.

Artikel 8. Bestemming niet-gebruikte middelen

  • 1. De minister kan het restant van een specifieke uitkering terugvorderen, als de specifieke uitkering niet of niet geheel is besteed voor 1 januari 2025.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de minister, indien sprake is van een verlenging van de termijn voor de uitvoering van de activiteiten als bedoeld in artikel 7, tweede lid, het restant van een specifieke uitkering terugvorderen, als de specifieke uitkering niet of niet geheel is besteed voor 1 januari 2026.

Artikel 9 Verantwoording en terugvordering

  • 1. De bijlage bij de jaarrekening over het jaar waarvoor de specifieke uitkering wordt verstrekt, bevat de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 58a van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten en artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 2. Als uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de specifieke uitkering niet of niet volledig is besteed aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt, of onrechtmatig is besteed, kan de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door de minister worden teruggevorderd. De minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan de ontvanger van de specifieke uitkering.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2022 en vervalt met ingang van 1 januari 2025, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op specifieke uitkeringen die op grond van deze regeling vóór laatstgenoemde datum zijn verstrekt.

Artikel 11 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed tweede tranche.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge

BIJLAGE I VERDELING MIDDELEN

Bijlage bij artikel 3, eerste lid

 

aantal inwoners

Startkosten (30% van totaal)

Verdeelde middelen (70% van totaal)

Totaal

Doelstelling begeleiding aantal vastgoedeigenaren

Nederland

17.475.415

5.100.000

€ 11.900.000

€ 17.000.000

1.000

Groningen

586.937

425.000

€ 399.679

€ 824.679

48

Fryslân

651.435

425.000

€ 443.599

€ 868.599

51

Drenthe

494.771

425.000

€ 336.918

€ 761.918

45

Overijssel

1.166.533

425.000

€ 794.358

€ 1.219.358

72

Flevoland

428.226

425.000

€ 291.603

€ 716.603

42

Gelderland

2.096.603

425.000

€ 1.427.696

€ 1.852.696

109

Utrecht

1.361.153

425.000

€ 926.886

€ 1.351.886

80

Noord-Holland

2.888.486

425.000

€ 1.966.934

€ 2.391.934

141

Zuid-Holland

3.726.050

425.000

€ 2.537.279

€ 2.962.279

174

Zeeland

385.400

425.000

€ 262.441

€ 687.441

40

Noord-Brabant

2.573.949

425.000

€ 1.752.748

€ 2.177.748

128

Limburg

1.115.872

425.000

€ 759.860

€ 1.184.860

70

BIJLAGE II. BEOORDELINGSCRITERIA

Bijlage bij artikel 6, onderdelen b en d

Criterium

Maximumweging

Het beoogde bereik van de doelgroep(en).

20

Uitwerking van de aanpak om te komen tot verduurzamende maatregelen bij de beoogde doelgroep.

25

De uitvoerbaarheid van de activiteiten binnen de gestelde looptijd.

25

De mate waarin de activiteiten zijn ingebed in het beleid van de provincie en aansluiten bij regionale netwerken en structuren.

10

De omschrijving van de borging en deling van opgedane kennis en ervaring (met behulp van praktijkvoorbeelden) binnen de provincie maar ook daar buiten, waaronder in elk geval via het Kennis- en Innovatieplatform Verduurzaming Maatschappelijk Vastgoed.

20

Totaal

100 punten

TOELICHTING

1. Inleiding

Met deze regeling wordt voor 2022 opnieuw een specifieke uitkering vastgesteld voor provincies ten behoeve van het ontzorgen van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren bij de verduurzaming van gebouwen die zij in eigendom hebben. Dit is een vervolg op de eerdere Regeling specifieke uitkering ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed1 en wordt daarom de tweede tranche genoemd. Deze tweede tranche van de specifieke uitkering loopt deels parallel aan de eerste tranche. De gelden van de eerdere specifieke uitkering zijn al aan de provincies uitgekeerd, maar zij hebben nog tot 1 januari 2024 om de gelden te besteden. Per 1 januari 2023 komt daar het geld bij op grond van de tweede tranche. De besteding van die gelden moet plaatsvinden volgens de nieuwe voorwaarden zoals bepaald in deze regeling.

Het verduurzamen van maatschappelijk vastgoed, zoals scholen, overheidsgebouwen en zorginstellingen, is belangrijk om de klimaatdoelstellingen te halen. Daarom heeft het kabinet op Prinsjesdag 2021 aangekondigd € 525 miljoen ter beschikking te stellen voor verduurzaming van het maatschappelijk vastgoed. De plannen voor de extra middelen, die in de Miljoenennota zijn vrijgemaakt, zijn verder uitgewerkt. Op de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor 2022 is specifiek voor de intensivering van de provinciale ontzorgingsprogramma’s voor maatschappelijk vastgoedeigenaren een bedrag van € 17 miljoen beschikbaar gesteld.2

In het Klimaatakkoord3 is destijds afgesproken dat twaalf sectoren in het maatschappelijk vastgoed een sectorale routekaart opstellen met betrekking tot het CO2-arm maken van hun vastgoed. Gebleken is dat een terugkerend knelpunt uit deze sectorale routekaarten het gebrek aan kennis of capaciteit is bij kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren om hun vastgoed te verduurzamen. Zonder ondersteuning en begeleiding op maat van deze doelgroep komt de verduurzaming van maatschappelijk vastgoed in verschillende sectoren en op veel plaatsen in het land onvoldoende op gang. Versnelling en opschaling van verduurzaming van het maatschappelijk vastgoed is nodig met het oog op CO2-reductiedoelstellingen op de korte (Urgenda-vonnis) en de lange (Klimaatakkoord) termijn. In een brief aan de Tweede Kamer van 12 juni 20204 is daarom toegezegd onder andere in te zetten op een ontzorgingsprogramma dat kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren kan begeleiden tot het moment van aanbesteding van maatregelen om vastgoed te verduurzamen. Deze regeling biedt een vervolg op de eerdere specifieke uitkering die hierin voorziet.

2. Het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed

Het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed richt zich op het begeleiden van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren bij het verduurzamen van hun vastgoed tot aan het moment van aanbesteden van de maatregelen ter verduurzaming. Het streven van het oorspronkelijke programma was om minimaal 1.000 kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren binnen de looptijd van het programma te begeleiden. Ook voor deze huidige uitbreiding geldt een doelstelling van minimaal 1.000 kleine maatschappelijke vastgoedeigenaren, waarmee het totaal op 2.000 eigenaren komt binnen de looptijd van tranche 1 en tranche 2. In de eerste tranche is het streven om per provincie minimaal 100 vastgoedeigenaren te begeleiden. In tegenstelling tot het oorspronkelijke programma is de doelstelling per provincie in de tweede tranche afhankelijk gemaakt van het budget dat de provincie krijgt (zie bijlage I).

Daarnaast richt het programma zich op het delen van opgedane regionale kennis en ervaring binnen en tussen provincies en in het bestaande landelijke Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed (zie artikel 2, eerste en tweede lid). Het overkoepelende doel van het programma betreft het door middel van ontzorgen bereiken van een versnelling en opschaling van verduurzaming van het maatschappelijk vastgoed.

Er is gekozen voor een structuur van provinciale ontzorgingsprogramma’s. Zoals in de eerdere Regeling specifieke uitkering ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed is toegelicht blijkt een decentrale insteek een belangrijke succesfactor, omdat hiermee de majeure opgave van het verduurzamen van het maatschappelijk vastgoed ‘behapbaar’ wordt gemaakt. Provincies hebben goed zicht op regionale opgaven zoals groei en krimp, de regionale energiestrategieën en hebben een overzicht van warmteplannen van gemeenten binnen de provincie. Bovendien zijn zij beter in staat om regionaal te verbinden en kennisuitwisseling te faciliteren dan gemeenten.

Naast deze provinciale ontzorgingsprogramma’s heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een landelijk ondersteuningsprogramma ingericht, waarbij ook het Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed is aangesloten. Het landelijke ondersteuningsprogramma vormt het cement tussen de provinciale ontzorgingsprogramma’s waar kennisuitwisseling plaatsvindt en gewerkt wordt aan het in het beeld brengen en waar mogelijk standaardiseren van het verduurzamingsproces van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren. Hierdoor kan kostenreductie en versnelling bij de verduurzaming van maatschappelijk vastgoed worden bereikt. Uiteindelijk kan de kleine maatschappelijk vastgoedeigenaar profiteren van een lagere energierekening.

De specifieke uitkering beoogt provincies financieel te ondersteunen bij activiteiten die tot doel hebben om kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren te ontzorgen bij het verduurzamen van hun vastgoed. Het bedrag exclusief compensabele BTW wordt bij beschikking toegekend aan de provincie en via een specifieke uitkering betaald. Het bedrag aan compensabele BTW stort de minister in het BTW-compensatiefonds (zie artikel 3, derde lid). De middelen kunnen worden ingezet voor alle kosten die direct samenhangen met de activiteiten, waaronder de uitvoerings- en proceskosten van het provinciale ontzorgingsprogramma (zie artikel 5, tweede lid).

Iedere provincie kan een aanvraag indienen voor deze specifieke uitkering. Per provincie kan maximaal één keer een specifieke uitkering verstrekt worden (zie artikel 4, derde lid). De middelen dienen wel te worden ingezet voor de hierboven beschreven doelen en zijn niet bestemd voor het bekostigen van de maatregelen ter verduurzaming van de gebouwen5 zelf (zie artikel 2, derde lid, onder a) of voor directe subsidiëring van de eigenaar (artikel 2, derde lid, onder d).

Anders dan in de eerdere regeling is in artikel 2, derde lid, onder b, expliciet bepaald dat de ontzorgingsactiviteiten niet mogen worden verricht voor dezelfde ontzorgingsactiviteiten waarvoor eigenaren een subsidie hebben ontvangen, zoals bijv. MKB6 of de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA).7 Het gaat hierbij niet om subsidies voor de verduurzamingsmaatregelen zelf, maar om subsidie voor de advisering en begeleiding die op grond van verschillende regelingen subsidiabel zijn. Heeft een kleine maatschappelijk vastgoedeigenaar in een eerder stadium begeleiding (dus niet een subsidie) gekregen van de provincie, bijvoorbeeld op grond van de vorige specifieke uitkering, of is sprake van doorlopende begeleiding die zowel op basis van de eerste als de tweede tranche wordt verleend, dan staat het de provincie vrij om nogmaals op basis van deze regeling dezelfde eigenaar te ontzorgen.

Tot slot mogen de activiteiten niet worden ingezet bij gebouwde onroerende zaken met uitsluitend een woonfunctie (artikel 2, derde lid, onder c). Hiermee wordt gedoeld op een gebruiksfunctie voor het wonen in de zin van de huidige bouwregelgeving en de toekomstige regelgeving onder de Omgevingswet. Woningen vallen niet onder maatschappelijk vastgoed. Dit geldt niet voor gebouwen die eigendom zijn van zorgaanbieders, die worden gebruikt voor bewoning in het kader van de zorgverlening. Ook geldt dit niet voor een gebouwde onroerende zaak die meerdere functies waaronder een woonfunctie heeft, zoals een huisartsenpraktijk aan huis.

3. Doelgroep ontzorgingsprogramma (artikelen 1 en 2, eerste lid)

De doelgroep van dit ontzorgingsprogramma zijn kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren in het gemeentelijk vastgoed, funderend onderwijs, zorgaanbieders, culturele instellingen, kerkgenootschappen, kinderopvangorganisaties en dorps- en buurthuizen. Een aantal van deze doelgroepen8, is aangesloten bij het Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed.

Anders dan in de eerdere regeling vallen sportbedrijven die gelieerd zijn aan de gemeente niet langer onder de doelgroep van deze regeling, omdat deze doelgroep wordt opgenomen in het ontzorgingsprogramma voor sportaanbieders dat in 2019 is gestart. Omdat dit ontzorgingstraject erg succesvol is gebleken, heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport € 14 miljoen beschikbaar om dit ontzorgingstraject te verlengen en uit te breiden.9 Er komt ook een ontzorgingsprogramma voor monumenten via het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (€ 8,8 miljoen).

Provincies geven in hun aanvraag aan op welke in de regeling benoemde doelgroepen zij zich willen richten. Het beoogde bereik van de doelgroep is een belangrijk beoordelingscriterium (zie toelichting paragraaf 5.1), waarmee provincies gestimuleerd worden om het plan in te zetten op meerdere in deze regeling benoemde doelgroepen. In de verantwoordingsinformatie (zie toelichting paragraaf 5.2) zal de provincie moeten aangeven of de activiteiten conform de aanvraag zijn uitgevoerd, waaronder de begeleiding van de in de aanvraag beschreven doelgroepen.

Voor het bepalen van het aantal gebouwen dat een eigenaar in eigendom heeft, wordt als één gebouw geteld meerdere gebouwde onroerende zaken of gedeelten daarvan die staan ingeschreven in de basisregistratie kadaster op één adres. Als één gebouwde onroerende zaak staat ingeschreven in de basisregistratie kadaster op meerdere adressen wordt het als één gebouw aangemerkt.

Tot de doelgroep behoren niet alleen instanties die het volledige eigendomsrecht hebben op een gebouwde onroerende zaak. Vanuit de uitvoeringspraktijk is aangegeven dat culturele instellingen met een culturele ANBI-status en dorps- en buurthuizen het vastgoed vaak niet in eigendom hebben, maar in erfpacht of een recht van opstal hebben. Erfpacht is een zakelijk recht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft de onroerende zaak van de eigenaar te houden en te gebruiken. Het recht van opstal is een zakelijk recht om in, op of boven een onroerende zaak van een ander gebouwen, werken of beplantingen in eigendom te hebben of te verkrijgen. De wens bestaat om ook deze organisaties, die tot de doelgroep van de regeling behoren, te kunnen faciliteren, zodat ook dit vastgoed verduurzaamd kan worden.

Vertrekpunt voor een ontzorgingstraject is dat de kleine maatschappelijk vastgoedeigenaar onvoldoende geëquipeerd is om zelfstandig de duurzaamheidsopgave op te pakken. Omdat dit niet voor iedere vastgoedeigenaar op voorhand vast te stellen is, is voor de eerdere regeling per sector gezocht naar een werkbare en herkenbare afbakening van de doelgroep. De exacte definitie van ‘klein’ verschilt per sector. Waar mogelijk is aangesloten bij sectorspecifieke definities en gegevens. Waar dat niet mogelijk bleek, is in overleg met de kennispartners van het Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Vereniging Sport en Gemeenten en betrokken ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gekeken naar een heldere afbakening van de doelgroep, complementair aan bestaande sectorspecifieke programma`s en regelingen.

De nieuwe regeling breidt de doelgroep uit. De peildatum voor doelgroepen (afgezien van gemeenten) is op verzoek van het Interprovinciaal Overleg (IPO) achterwege gelaten, waarmee de datum van aanvraag, net als in de eerdere regeling, de peildatum is.

  • Gemeentelijk maatschappelijk vastgoed

    Onder de doelgroep vallen gemeenten met minder dan 50.000 (i.p.v. 25.000) inwoners op 1 oktober 2022. Er is gekozen voor een uitbreiding van de doelgroep, omdat gemeenten met een inwonersaantal tussen de 25.000 en 50.000 vaak nog te klein zijn om voldoende capaciteit in huis te hebben voor het verduurzamen van hun vastgoed.

    Het inwonertal is een indicator voor de omvang van het maatschappelijk vastgoed, beschikbare budgetten en omvang van het ambtelijk apparaat. Op basis van ervaringsgegevens, ook van de eerdere regeling, is de inschatting dat de meeste gemeenten onder deze grens ondersteuning kunnen gebruiken bij de verduurzaming van het gemeentelijk maatschappelijk vastgoed, passend bij de uitgangspunten van de sectorale routekaart gemeentelijk maatschappelijk vastgoed.10

  • Onderwijs

    Onder de doelgroep vallen schoolbesturen van door het Rijk bekostigde scholen in het primair onderwijs met maximaal vijftien (was tien) gebouwde onroerende zaken en in het voortgezet onderwijs met maximaal tien (was vijf) gebouwde onroerende zaken. Er is gekozen voor deze uitbreiding op basis van ervaringen van de provincies met deze doelgroep. Met maximaal vijf extra scholen in eigendom kunnen nog steeds schoolbesturen ondersteund worden die over het algemeen niet over voldoende capaciteit beschikken voor het verduurzamen van hun gebouwen. Het Kenniscentrum Ruimte-OK schat in dat schoolbesturen met meer scholen het vastgoed vaak zeer professioneel organiseren.

  • Zorg

    In de eerdere regeling werd onder deze doelgroep verstaan zorgaanbieders in de langdurige zorg (care) en in de eerstelijnszorg (bijv. in gezondheidscentra). In deze regeling wordt de groep zo breed mogelijk gedefinieerd; alleen de academische en de algemene ziekenhuizen vallen erbuiten. Allereerst vallen zorgaanbieders eronder (met vastgoed) in de langdurige zorg, bekostigd op basis van de Wet langdurige zorg. Inbegrepen zijn zorgaanbieders met vastgoed in de ouderenzorg (verpleging en verzorging), gehandicaptenzorg, jeugdzorg en geestelijke gezondheidszorg. Het kan daarbij om zowel intra- als extramurale zorg gaan en kan dus ook dagbehandeling betreffen. Medische kinderdagverblijven vallen ook onder deze categorie.

    Daarnaast valt eerstelijnszorg ook onder de doelgroep, zoals zorgaanbieders met vastgoed in de vorm van huisarts- en tandartspraktijken en zelfstandige behandelcentra.

    Ziekenhuizen blijven buiten de doelgroep vallen omdat er verondersteld wordt dat deze eigenaren professioneel genoeg zijn om de verduurzaming van hun gebouwen zelf op te pakken. Het gaat hierbij om algemene en academische ziekenhuizen. Zogenaamde categorale instellingen vallen wél onder de doelgroep. Enkele voorbeelden zijn: astmaklinieken, epilepsieklinieken, radiotherapeutische centra, kankerklinieken, oogziekenhuizen, orthopedische inrichtingen, dialysecentra, revalidatie-instellingen en sanatoria.

    Het Expertisecentrum Verduurzaming Zorg, één van de kennispartners van het Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed, schat in dat het omslagpunt om professioneel vastgoedbeheer toe te passen bij zorgaanbieders met meer dan tien gebouwde onroerende zaken ligt. Daarboven wordt het vastgoed vaak zeer professioneel georganiseerd.

  • Culturele instellingen

    Onder de doelgroep vallen culturele algemeen nut beogende instellingen (ANBI)11 met maximaal tien gebouwde onroerende zaken in eigendom. Het gaat om de culturele instelling met een door de Belastingdienst aangewezen status als culturele algemeen nut beogende instelling. Daarnaast is in de regeling nu expliciet opgenomen dat onder de reikwijdte van de regeling óók valt de culturele instelling gelieerd aan een instelling met een door de Belastingdienst aangewezen status als culturele algemeen nut beogende instelling. Instellingen zonder ANBI status die blijkens hun statuten gelieerd zijn aan een culturele ANBI behoren tot de doelgroep (bijvoorbeeld een moeder-dochteronderneming in de culturele sector), net als organisaties die formeel geen deel uitmaken van de culturele ANBI maar daar wel mee verbonden zijn. Deze doelgroep is zeer divers, maar ook helder afgebakend. Hieronder vallen bijvoorbeeld bibliotheken, filmhuizen en musea met een culturele ANBI-status.

  • Gebouwen met een publieksfunctie

    Onder de doelgroep van de eerdere regeling vallen stichtingen, verenigingen of coöperaties ter exploitatie en beheer van gebouwen met een publieksfunctie, zijnde buurthuis, dorpshuis, wijkcentrum of gemeenschapscentrum, met maximaal tien gebouwde onroerende zaken in eigendom. Op deze plekken worden op non-profit basis ontmoetingsmogelijkheden aangeboden tussen inwoners, sociaal-culturele activiteiten georganiseerd en bijvoorbeeld in de zorg in de vorm van dagbesteding. De Landelijke Vereniging voor Kleine Kernen (LVKK) en het Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners (LSA) schatten in dat deze doelgroep veelal ondersteuning kan gebruiken bij de verduurzaming van hun vastgoed.

    Deze categorie wordt nu niet langer beperkt tot buurthuizen, dorpshuizen, wijkcentra of gemeenschapscentra. Wel moet nog steeds sprake zijn van een gebouw met een publieksfunctie. Daarmee wordt bedoeld gebouwen die voor het publiek toegankelijk zijn of bedoeld zijn voor gemeenschappelijk gebruik. Hierbij kan ook gedacht worden aan gebouwen voor maatschappelijk werk, welzijnswerk, culturele uitleencentra, openbare bibliotheken, kunstuitleencentra, kinderboerderijen, speeltuinverenigingen, hobbyclubs, scoutinggroepen en gezelligheidsverenigingen.

  • Religieuze en levensbeschouwelijke instellingen

    Bij verschillende provincies hebben kerkgenootschappen gevraagd om deel te nemen aan het ontzorgingsprogramma. Deze categorie heeft over het algemeen niet voldoende capaciteit in huis om bezig te zijn met verduurzaming en valt daarmee ook onder kleine maatschappelijke vastgoed. Kerkgenootschappen en andere religieuze en levensbeschouwelijke instellingen waren nog niet meegenomen onder de eerste tranche van de Regeling. Op verzoek van de provincies is deze categorie nu toegevoegd. Het gaat om kerkgenootschappen met maximaal tien gebouwde onroerende zaken in eigendom.

  • Kinderopvang

    Bij verschillende provincies hebben kinderopvangorganisaties gevraagd om deel te nemen aan het ontzorgingsprogramma. Deze categorie heeft over het algemeen niet voldoende capaciteit in huis om bezig te zijn met verduurzaming en valt daarmee ook onder klein maatschappelijk vastgoed. Kinderopvangorganisaties waren nog niet meegenomen onder de eerste tranche van de Regeling. Op verzoek van de provincies is deze categorie nu toegevoegd. Het gaat om kinderopvangorganisaties met maximaal tien gebouwde onroerende zaken in eigendom.

4. Aanvraag (artikel 4)

De aanvraagtermijn voor provincies voor de specifieke uitkering loopt vanaf 3 oktober 2022 tot en met 24 oktober 2022. Het IPO heeft verzocht om de aanvraagtermijn te verlengen van drie naar zes weken. Om de middelen dit jaar nog uit te kunnen geven, is besloten om vast te houden aan een aanvraagtermijn van drie weken. Vanaf het moment van publicatie van de regeling kunnen de provincies met het opstellen van hun aanvraag beginnen. Een aanvraag kan worden ingediend via een formulier dat beschikbaar wordt gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Een aanvraag omvat de volgende onderdelen:

  • a. een omschrijving van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd en de wijze waarop de activiteiten bijdragen aan het doel van deze regeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid. Het gaat hierbij om een uitwerking van de aanpak, een planning en de methodiek die wordt gebruikt bij de uitvoering van de activiteiten gedurende de looptijd van het provinciale ontzorgingsprogramma.

  • b. een omschrijving van het provinciaal duurzaamheidsbeleid voor de gebouwde omgeving, waaronder het maatschappelijk vastgoed;

  • c. een omschrijving van regionale netwerken en structuren die benut worden voor de activiteiten;

  • d. een omschrijving van de doelgroepen van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren die begeleid worden. De provincie kan binnen de kaders van deze regeling kiezen voor één of meer specifieke doelgroepen of alle doelgroepen. Uit de aanvraag moet duidelijk worden waarom voor deze doelgroep(en) is gekozen en op welke wijze wordt aangesloten bij de behoefte van de doelgroep(en).

  • e. het beoogde aantal kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren dat begeleid wordt bij het verduurzamen van de gebouwen in hun eigendom gedurende de looptijd van de activiteiten en het aantal gebouwde onroerende zaken dat zij in eigendom hebben. Het gaat hierbij om:

    • het beoogde aantal kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren waarmee een ontzorgingstraject wordt gestart, uitgesplitst naar doelgroep(en) en per jaar aangegeven;

    • het beoogde aantal kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren waarmee een ontzorgingstraject wordt doorlopen tot aan het moment van aanbesteding van maatregelen om vastgoed te verduurzamen, uitgesplitst naar doelgroep(en) en per jaar aangegeven;

    • het beoogde aantal gebouwde onroerende zaken dat hiermee wordt bereikt door het provinciaal ontzorgingsprogramma, uitgesplitst naar doelgroep(en) en per jaar aangegeven.

  • f. een omschrijving van de borging en deling van opgedane regionale kennis en ervaring;

  • g. een begroting, waaronder het bedrag aan BTW-kosten waarop de provincie aanspraak kan maken uit het BTW-compensatiefonds; en

  • h. de verwachte begin- en einddatum van de activiteiten.

5. Uitvoering, toezicht en handhaving

5.1 Beoordeling aanvraag (artikelen 4, vijfde lid, en 6)

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening beoordeelt de aanvragen en beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag of de specifieke uitkering wordt verstrekt zodat de provincies de beschikkingen tijdig ontvangen (de uitvoering start in beginsel op 1 januari 2023).

De beoordeling van de aanvragen vindt plaats in het licht van het doel van de activiteiten, bedoeld in artikel 2, eerste lid. In artikel 6 is een aantal gronden opgenomen die leiden tot weigering van de aanvraag. Als niet aan alle voorwaarden wordt voldaan, zal de aanvraag afgewezen worden. Uitgangspunt is dat binnen de aanvraagtermijn een complete aanvraag wordt ingediend die voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in de regeling. Indien dit noodzakelijk blijkt zal de minister de aanvrager de mogelijkheid bieden om de aanvraag aan te passen of aan te vullen binnen een bepaalde termijn.

De aanvragen worden beoordeeld op basis van de beoordelingscriteria die in bijlage II bij de regeling zijn opgenomen. Een aanvraag kan in totaal maximaal 100 punten scoren. Als een aanvraag minder dan 60 punten in totaal scoort, zal de aanvraag worden afgewezen. De selectiecriteria hebben tot doel om de verwachte effectiviteit van het provinciale ontzorgingsprogramma te kunnen beoordelen.

De beoordelingscriteria zijn:

  • 1. Het beoogde bereik van de doelgroep(en) (maximaal 20 punten). Uit de omschrijving moet duidelijk worden hoe de provincie van plan is om de doelgroep in kaart te brengen (mocht dit nog niet het geval zijn), hoe zij de doelgroep wil bereiken, waarom voor deze doelgroep(en) is gekozen, hoeveel kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren worden begeleid en om hoeveel gebouwde onroerende zaken het gaat. Er worden meer punten toegekend als het plan inzet op meerdere doelgroepen, er meer kleine vastgoedeigenaren worden begeleid en er meer gebouwen binnen het bereik van het provinciaal ontzorgingsprogramma vallen. In bijlage I is aangegeven wat het streefdoel is per provincie. De aantallen per provincie zijn berekend op basis van het budget dat voor die provincie beschikbaar is gesteld gedeeld door het bedrag dat in beginsel per vastgoedeigenaar beschikbaar is gelet op het streven om minimaal 1.000 eigenaren te ontzorgen. Het aantal vastgoedeigenaren dat provincies begeleiden dient in verhouding te zijn tot het extra budget dat de provincies krijgen met deze tweede tranche. Van provincies met een hogere uitkering wordt ook een ambitieuzer plan verwacht.

  • 2. De uitwerking van de aanpak om te komen tot verduurzamende maatregelen bij de beoogde doelgroep (maximaal 25 punten). Een graadmeter voor effectiviteit is een goede en duidelijke uitwerking van de aanpak en de methodiek die wordt gebruikt bij de uitvoering van de activiteiten.

  • 3. De uitvoerbaarheid van de activiteiten binnen de gestelde looptijd: wat voor aanpassingen gaat de provincie doen als blijkt dat de doelgroep niet mee wil doen, een traject te lang duurt of de kostbaar blijkt te zijn (maximaal 25 punten)? Uit die aanpak moet ook blijken of de activiteiten inderdaad voor 1 januari 2024 kunnen worden afgerond.

  • 4. De mate waarin de activiteiten zijn ingebed in het beleid van de provincie en aansluiten bij regionale netwerken en structuren (maximaal 10 punten). De effectiviteit van het provinciaal ontzorgingsprogramma kan eveneens verbeteren als de activiteiten zijn ingebed in het beleid van de provincie en aansluiten bij regionale netwerken en structuren.

  • 5. De omschrijving van de borging en deling van opgedane kennis en ervaring (onder andere met behulp van praktijkvoorbeelden) binnen de provincie maar ook daarbuiten, waaronder in elk geval via het Kennis- en Innovatieplatform Verduurzaming Maatschappelijk Vastgoed (maximaal 20 punten). Hierbij komen vragen aan de orde als:

    Hoe gaan de provincies in kaart brengen wat voor type ontzorging effectief is per doelgroep? Waar hebben de vastgoedeigenaren de meeste behoefte aan?

    Hoeveel persoonlijke gesprekken zijn er nodig om tot een ontzorging te komen.

    Welke partijen zijn er betrokken bij de ontzorging per doelgroep?

    Welke kengetallen kunnen provincies verzamelen die relevant kunnen zijn voor andere provincies (prijs per advies, aantal adviesuren per eigenaar, etcetera)?

    Ook gaat het hier om actieve, zichtbare communicatie via de site van de provincie en via social media.

Ten opzichte van de eerdere eenmalige specifieke uitkering voor ontzorgingsprogramma’s zijn de beoordelingscriteria 2, 3 en 4 nu afzonderlijk uitgesplitst, zodat deze criteria gerichter beoordeeld kunnen worden.

5.2 Monitoring en verantwoording (artikelen 7, 8 en 9)

Om eind 2024 te kunnen vaststellen of de specifieke uitkeringen bijgedragen hebben aan de doelen van het ontzorgingsprogramma kan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening informatie opvragen bij provincies over de voortgang van de activiteiten gedurende de looptijd van de regeling. Dit gebeurt in ieder geval via de halfjaarlijkse monitoring van het ontzorgingsprogramma door de RVO, maar informatie kan ook opgevraagd worden via een evaluatie van het programma. Met artikel 7, eerste lid, onder c, wordt hier een basis voor gecreëerd. De wens is daarnaast om -indien mogelijk – informatie op te halen over de wijze waarop het programma bijdraagt aan de klimaatdoelen. Het gaat dan om de vraag of eigenaren die een ontzorgingstraject hebben doorlopen uiteindelijk ook maatregelen nemen ter verduurzaming van de gebouwen en welke energiebesparing/CO2-reductie dit heeft opgeleverd. Het gaat hierbij om geanonimiseerde data, bijvoorbeeld het aantal benaderde vastgoedeigenaren, het aantal lopende ontzorgingstrajecten, het aantal afgeronde ontzorgingstrajecten, het totale elektriciteitsverbruik, het totale gasverbruik, het totale warmtegebruik, etcetera. Artikel 7, eerste lid, onder d, biedt hiervoor een grondslag.

De verantwoording voor de besteding van de specifieke uitkering verloopt op grond van artikel 58a van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten en artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet via de jaarrekening van de provincie en de systematiek van ‘single information, single audit’ (SiSa-systematiek). Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet of niet volledig is besteed aan de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt, of niet juist is besteed, kan deze (deels) terug gevorderd worden. In dat geval is het streven deze mededeling te doen binnen een jaar nadat de eindverantwoording heeft plaatsgevonden volgens de SiSa-procedure.

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening kan een (deel van een) specifieke uitkering terugvorderen, als blijkt dat de uitkering niet of niet geheel vóór 1 januari 2025 is besteed. In afwijking hiervan kan de minister, als in overleg met de provincie wordt vastgesteld dat er buiten de schuld van de aanvrager om sprake is van een situatie waarin een verlenging van de termijn met ten hoogste een jaar noodzakelijk is, het restant van de specifieke uitkering terugvorderen als blijkt dat de specifieke uitkering niet of niet geheel is besteed voor 1 januari 2026.

5.3 Informatievoorziening

Provincies kunnen informatie opvragen bij RVO over beschikbare openbare databronnen en het landelijke ondersteuningsprogramma. Ook is RVO beschikbaar voor specifieke vragen met betrekking tot de aanvraag (helpdeskfunctie). Tot slot kan via RVO toegang worden gezocht tot de expertise van de kennispartners van het Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed.12

6. Relatie tot hogere en andere nationale regelgeving

Financiële -verhoudingswet, Woningwet en Algemene wet bestuursrecht

De financiële verhouding tussen het Rijk en de provincies is geregeld in de Financiële-verhoudingswet. De (algemene) delegatiegrondslagen voor het regelen van een specifieke uitkering zijn opgenomen in artikel 17 van de Financiële-verhoudingswet. In dit geval is gebruik gemaakt van artikel 17, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet. Dat biedt in samenhang met artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht, de mogelijkheid om, vooruitlopend op de totstandkoming van een wettelijke grondslag, een ministeriële regeling vast te stellen. Dit kan alleen mits binnen een jaar na vaststelling van de regeling de wettelijke grondslag daarvoor (in dit geval een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 81, tweede lid, van de Woningwet) is gerealiseerd. Het opstellen van deze algemene maatregel van bestuur is een separaat en al lopend regelgevingstraject.

Staatssteun

Bij het gebruik van de gelden door de provincies bij de toepassing van deze specifieke uitkering dienen de Europese staatssteunregels in acht te worden genomen. Aangezien de uitwerking van de ontzorgingsprogramma’s aan de provincies is, kan niet op voorhand op rijksniveau een staatssteuntoets voor deze regeling worden uitgevoerd. Om staatssteun aan derden bij het opzetten van het ontzorgingsprogramma door de provincie te voorkomen, is in deze regeling voorgeschreven dat de inschakeling van derden tegen marktconforme voorwaarden moet plaatsvinden (zie artikel 5).

Om zicht te krijgen op eventuele staatssteunaspecten op het niveau van de uiteindelijk begunstigden of hun adviseurs, zal de provincie een staatssteuntoets moeten (laten) uitvoeren als meer bekend is over het provinciaal ontzorgingsprogramma. De provincie is zelf verantwoordelijk voor het correct toepassen van de staatssteunregels, omdat de provincies een beleidsruimte hebben om de gelden in te zetten voor projecten die zij zelf op hun merites beoordelen. Volgens de interdepartementale afspraken over staatssteun moeten de provincies daarom zelfstandig een staatssteuntoets uitvoeren.13 Daarbij is met name van belang de vraag of er sprake is van bevoordeling van maatschappelijk vastgoedeigenaren of hun adviseurs die een onderneming in Europeesrechtelijke zin (als bedoeld in artikel 107, lid 1, VWEU) zijn en deze door de subsidie voor het ontzorgingsprogramma bepaalde kosten, die ze normaal zelf moeten betalen, niet hoeven te dragen.

Het Ministerie van BZK coördineert provinciale staatssteunprocedures via het Coördinatiepunt Staatssteun Decentrale Overheden (hierna: CSDO BZK) en heeft in dat kader periodiek overleg met de provincies.

7. Gevolgen

7.1 Regeldruk en administratieve lasten

Aangezien het om specifieke uitkeringen aan provincies gaat, brengt de regeling geen administratieve lasten voor burgers en bedrijven met zich mee. De regeling brengt wel bestuurlijke en administratieve lasten voor provincies mee, aangezien zij een aanvraag moeten schrijven om in aanmerking te komen voor onderhavige specifieke uitkering. De verantwoordingslasten voor provincies worden zoveel mogelijk beperkt door de verantwoording via SiSa te laten verlopen.

Deze tweede tranche van de specifieke uitkering loopt deels parallel aan de eerste tranche. De gelden van de eerste specifieke uitkering zijn al aan de provincies uitgekeerd, maar zij hebben nog tot eind 2023 om de gelden te besteden. Per 1 januari 2023 komt daar het geld bij op grond van de tweede tranche. De besteding van deze gelden moet plaatsvinden volgens de nieuwe voorwaarden en mag dus bijvoorbeeld niet meer worden besteed aan sportbedrijven. Dit heeft gevolgen voor de verantwoording.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen gevolgen voor de regeldruk heeft.

7.2 Financiële gevolgen Rijk

Voor het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed is in totaal € 18 miljoen beschikbaar op de begroting 2022 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hiervan is € 17 miljoen beschikbaar voor specifieke uitkeringen aan provincies. Het betreft een specifieke uitkering voor provincies, met één aanvraagperiode en één toekenningsmoment. De betaling zal eind 2022 of begin 2023 plaatsvinden. Daarnaast is € 1.000.000 beschikbaar voor de uitvoering van het landelijke ondersteuningsprogramma door RVO.

8. Consultatie en advies

8.1 Preconsultatie

Op 12 april, 19 april en 10 mei 2022 zijn er preconsultatie-bijeenkomsten georganiseerd met het IPO, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de RVO, de projectleiders van het eerdere ontzorgingsprogramma en is de regeling afgestemd met de departementen die maatschappelijke vastgoedeigenaren vertegenwoordigen (VWS en OCW). Tijdens de bijeenkomsten is er gezamenlijk gekeken naar de wensen en mogelijkheden om met deze regeling de doelgroep van het oorspronkelijke ontzorgingsprogramma uit te breiden. Dit heeft ertoe geleid dat er nieuwe doelgroepen zijn opgenomen en eerdere doelgroepen zijn gewijzigd of aangescherpt. Zo is er op basis van signalen van provincies voor gekozen om de doelgroep van gemeenten uit te breiden van maximaal 25.000 inwoners naar maximaal 50.000 inwoners.

8.2 Code interbestuurlijke verhoudingen

De conceptregeling en toelichting zijn op 7 juni 2022 ter consultatie voorgelegd aan het IPO, de VNG en de Unie van Waterschappen (UvW). Het IPO en de VNG hebben een reactie gestuurd. Zowel het IPO als de VNG geven aan positief te zijn over de verlenging en uitbreiding van het huidige ontzorgingsprogramma. Wel hebben de organisaties verschillende vragen gesteld over de regeling, zorgen geuit en voorstellen gedaan. Hieronder zal nader worden ingegaan op de binnengekomen voorstellen.

De VNG stelt een andere verdeling van de middelen voor, namelijk een gelijk budget voor alle provincies. Met de eerdere specifieke uitkering kon elke provincie maximaal € 2 miljoen subsidie aanvragen (inclusief BTW). De belangrijkste reden om niet vast te houden aan de bestaande verdeelsleutel is dat het ontzorgingsprogramma al bestaat en kosten voor het opzetten van het programma al zijn gemaakt. Deze extra middelen zijn bedoeld ter uitbreiding van het eerdere programma. Wanneer elke provincie hetzelfde budget zou krijgen, ontstaat er een oneerlijke verdeling van beschikbaar budget per eigenaar; immers niet elke provincie heeft hetzelfde aantal maatschappelijke vastgoedeigenaren. Samen met RVO is een aantal alternatieve verdeelsleutels uitgewerkt. Tijdens de preconsultatie zijn de verdeelsleutels besproken met de provincies. Het gekozen scenario op basis van het aantal inwoners heeft het meeste draagvlak. De VNG geeft ook aan bezorgd te zijn over gebrek aan middelen voor het uitvoeren van de adviezen. Met de komst van de DUMAVA is er inmiddels een subsidieregeling voor eigenaren van maatschappelijk vastgoed.

De VNG heeft zorgen geuit over hoe kleinere gemeenten komen tot een meer kosteneffectieve portefeuilleaanpak. De suggestie is om een verplichting op te nemen waarin specifiek gemeenten worden ondersteund bij het opstellen van een portefeuilleroutekaart. Het begeleiden van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren bij het opstellen van portfeuilleroutekaarten is een van de activiteiten waarvoor een uitkering kan worden verstrekt. Ook nu al begeleiden provincies gemeenten hierin.

De VNG vraagt of de eerste tranche verlengd kan worden. Vanwege onder meer de uitbreiding van de doelgroep is dit niet mogelijk en is een aangepaste, tweede tranche, noodzakelijk. Het IPO vraagt of het budget van de eerdere regeling overgeheveld kan worden naar de tweede tranche. Dit is vanwege de doorgevoerde wijzigingen ten opzichte van de eerste tranche niet mogelijk. Daarnaast vraagt de VNG om gemeenten niet alleen als vastgoedeigenaar te zien, maar ook een bredere rol vorm te geven richting inwoners en bedrijven. Verder vraagt zij om een uitbreiding naar andere vraagstukken op het gebied van onderwijshuisvesting. De bredere rol van gemeenten is indirect al opgenomen in een van de beoordelingscriteria: de mate waarin de activiteiten aansluiten bij regionale netwerken en structuren. Ook nu al worden de netwerken van gemeenten benut door provincies. In de uitvoering van het programma zal hier extra aandacht aan besteed worden. Ten aanzien van onderwijshuisvesting wordt opgemerkt dat deze regeling bedoeld is voor het verduurzamen van het vastgoed, maar dat in de praktijk – door organisaties zoals Ruimte-OK die betrokken zijn – andere vraagstukken ook aan bod komen.

De VNG stelt voor om de visie op het stimuleren van vraagbundeling weer op te nemen bij de beoordelingscriteria. Vraagbundeling draagt bij aan een kostenefficiënte portefeuilleaanpak, maar dit is met meerdere vastgoedeigenaren (met één of enkele gebouwen) echter lastig te realiseren. Trajecten om te verduurzamen moeten dan net bij alle eigenaren gelijk lopen. Dit maakt het een lastig beoordelingscriterium. Dit betekent niet dat vraagbundeling niet wordt toegepast. Met name bij inkooptrajecten kunnen eigenaren hier profijt van hebben. Daarnaast stelt de VNG voor om de volgende punten toe te voegen aan de beoordelingscriteria: de omvang van de doelgroep; de mate waarin de ontzorging door de provincie aansluit op de behoefte van de doelgroep; en de wijze waarop de aanpak daarmee daadwerkelijk bijdraagt aan het doel van de regeling. Dit zit grotendeels al in de beoordelingscriteria. Alleen de exacte omvang van de doelgroep is voor sommige sectoren lastig in beeld te brengen.

Het IPO stelt voor om commerciële partijen in de kinderopvang en de eerstelijnszorg uit te sluiten van de regeling. Dit voorstel wordt niet overgenomen. In overleg met de provincies is gekozen voor een brede regeling waarbinnen provincies zelf keuzes kunnen maken, bijvoorbeeld door commerciële partijen uit te sluiten.

8.3 Internetconsultatie

Van 8 juni 2022 tot en met 6 juli 2022 heeft een conceptversie van de regeling in internetconsultatie voorgelegen. De internetconsultatie heeft in totaal vier reacties opgeleverd, waarvan drie reacties openbaar zijn. De reacties en de beantwoording daarvan zijn tevens te raadplegen op www.internetconsultatie.nl.

In een reactie worden twijfels geuit over de effectiviteit van de regeling. Er wordt aangegeven dat het in de praktijk vaak ontbreekt aan geld om de adviezen uit te voeren. De suggestie is gedaan om de middelen aan de gemeenten te geven om zelf kennis op te bouwen of adviseurs in te schakelen, of om het geld via de gemeenten te laten verdelen, waarbij beter bij het lokale beleid kan worden aangesloten.

Bij de eerste tranche is gekozen voor een structuur van provinciale ontzorgingsprogramma’s, omdat uit een onderzoek naar vergelijkbare programma`s in andere Europese landen een decentrale insteek een belangrijke succesfactor bleek te zijn. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de majeure opgave van het verduurzamen van het maatschappelijk vastgoed zo ‘behapbaar’ werd gemaakt. Provincies hebben goed zicht op regionale opgaven zoals groei en krimp, de regionale energiestrategieën en hebben een overzicht van warmteplannen van gemeenten binnen de provincie. Dit is een belangrijk voordeel ten opzichte van ontzorgingsprogramma’s op gemeentelijk niveau. Bovendien zijn de provincies beter in staat om regionaal te verbinden en kennisuitwisseling te faciliteren dan gemeenten. Hierdoor kunnen in de toekomst efficiënter en effectiever vastgoedeigenaren worden ontzorgd. Verder zijn er bijvoorbeeld scholen en zorginstellingen die in meerdere gemeenten vastgoed in eigendom hebben. De huidige aanpak voorkomt onduidelijkheid voor deze doelgroepen.

Bij klein maatschappelijk vastgoed wordt de verduurzaming vaak opgepakt door vrijwilligers of werknemers die een niet-vastgoed gerelateerde achtergrond hebben. Daarom is het ondersteunen bij het maken van een meerjarenonderhoudsplanning een belangrijke component bij de ontzorging. Deze begeleiding zorgt voor kennisopbouw bij kleine maatschappelijke vastgoedeigenaren.

Met de komst van de DUMAVA is er inmiddels een subsidieregeling voor eigenaren van maatschappelijk vastgoed. Deze subsidie zorg ervoor dat de effectiviteit van het ontzorgingsprogramma wordt vergroot; kleine vastgoedeigenaren kunnen meedoen met het ontzorgingsprogramma én subsidie krijgen voor de uitvoering van de adviezen.

In een reactie wordt gevraagd om meer punten toe te kennen aan de uitwerking van de aanpak bij de beoogde doelgroep en minder aan borging en deling van kennis, omdat een goede uitwerking uiteindelijk tot resultaat leidt. Deze suggestie is niet overgenomen. Delen van kennis zorgt ervoor dat er in de toekomst efficiënter en effectiever ontzorgd kan worden. Ook ontstaat meer inzicht in de sectorale problemen waarop met toekomstig beleid kan worden ingespeeld.

Een organisatie vraagt aandacht voor gehuurd vastgoed. Gehuurd vastgoed is nu niet opgenomen in de regeling omdat de begeleiding vanuit het ontzorgingsprogramma gericht is op de eigenaren van het vastgoed. Zij kunnen immers de investeringsbeslissing nemen om het advies over verduurzaming daadwerkelijk tot uitvoering te brengen.

Tot slot vraagt een reactie of sportaccommodaties in eigendom van gemeenten uitgesloten kunnen worden van begeleiding via SportNLGroen. Anders dan in de eerdere regeling vallen sportbedrijven die gelieerd zijn aan de gemeente niet langer onder de doelgroep van deze regeling.

9. Inwerkingtreding (artikel 10)

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2022 en vervalt met ingang van 1 januari 2025, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op specifieke uitkeringen die op grond van deze regeling vóór laatstgenoemde datum zijn verstrekt. Gezien de doorlooptijden voor regelgeving wordt hiermee niet vastgehouden aan de vaste minimum invoeringstermijn voor regelgeving. Deze uitzondering is noodzakelijk omdat het op deze wijze mogelijk wordt gemaakt dat de aanvragen voor een specifieke uitkering nog dit jaar kunnen worden ingediend en de uitkeringen tijdig kunnen worden verstrekt.

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge


X Noot
1

Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 28 september 2020, nr. 2020-0000565150, Stcrt. 2020, 50645 (wetten.nl – Regeling – Regeling specifieke uitkering ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed – BWBR0044146 (overheid.nl)).

X Noot
4

Kamerstukken II 2019/20, 32 813, nr. 532.

X Noot
5

Daar waar gesproken wordt van gebouwen in de toelichting wordt steeds bedoeld gebouwde onroerende zaken zoals gedefinieerd in artikel 1 van de voorliggende regeling. Wat betreft het begrip gebouwde onroerende zaak wordt aangesloten bij het begrip ‘gebouw’ in de Woningwet (‘bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt’).

X Noot
6

https://www.rvo.nl/subsidies-financiering/svm. Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 12 juli 2021, nr. WJZ/ 21165677, houdende wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies in verband met subsidiëring van de kosten voor advies en ondersteuning van verduurzamingsmaatregelen voor bedrijfspanden en bedrijfsvoering van mkb’ers, Stcrt. 2021, 35913.

X Noot
8

Voor specifiek culturele instellingen met monumentale status (of zijnde erfgoed) is de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) een van de kennispartners van het Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed.

Naar boven