Regeling van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 30 juni 2022, nr. 2022-0000176983, houdende regels met betrekking tot de stimulering van verduurzaming van maatschappelijk vastgoed (Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed)

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,

Gelet op de artikelen 3, eerste en tweede lid, en 4, eerste en tweede lid, van de Kaderwet overige BZK-subsidies en de artikelen 6, vijfde lid, onderdeel b, en zevende lid, en 8, eerste en tweede lid, 11, artikel 14, artikelen 16, 17, 18, 24, vijfde lid, van het Kaderbesluit BZK-subsidies;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

adres:

adres als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen;

advieskosten:

kosten die gemaakt worden voor het laten opstellen van een energieadvies of een advies als bedoeld in bijlage 3 onderdelen A.1, A.2, A.3, K.1 of L.1;

algemene groepsvrijstellingsverordening:

Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

eigenaar:

eigenaar, erfpachter of opstalhouder van een gebouwde onroerende zaak;

energieadvies:

advies als bedoeld in bijlage 1;

energieadviseur:

onderneming die bedrijfsmatig onderzoek doet naar en adviseert over mogelijke te nemen verduurzamingsmaatregelen en die niet werkzaam is bij de eigenaar van het maatschappelijk vastgoed;

energielabel:

energielabel als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Besluit energieprestatie gebouwen;

energieprestatie:

berekende of gemeten hoeveelheid energie die nodig is om aan de vraag naar energie te voldoen die verband houdt met een normaal gebruik van een gebouw, waaronder energie die wordt gebruikt voor verwarming, koeling, ventilatie, warmwatervoorziening en verlichting;

gebouwde onroerende zaak:

gebouwde onroerende zaak of gebouwde onroerende zaken of gedeelten daarvan die staan ingeschreven in de basisregistratie kadaster op één adres of één gebouwde onroerende zaak die staat ingeschreven in de basisregistratie kadaster op meerdere adressen, met uitzondering van gebouwde onroerende zaken of gedeelten daarvan met een woonfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012;

integraal verduurzamingsproject:

project met een hoge duurzaamheidsambitie op basis van een maatregelenpakket dat voortkomt uit een advies, als bedoeld in bijlage 3, onderdelen A.1, A.2, A.3, of L.1;

gebruiksoppervlakte:

gebruiksoppervlakte als bedoeld in NEN 2580;

Kaderbesluit:

Kaderbesluit BZK-subsidies;

maatschappelijk vastgoed:
  • a. gebouwde onroerende zaak in eigendom van een provincie, een gemeente of een waterschap;

  • b. uit ’s Rijks kas bekostigd schoolgebouw of nevenvestiging als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of artikel 1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;

  • c. gebouwde onroerende zaak in eigendom van een uit ’s Rijks kas bekostigde instelling als bedoeld in hoofdstuk 1, titel 3, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, of hoofdstuk 1, titel 2, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

  • d. gebouwde onroerende zaak in eigendom van een zorgaanbieder met een in bijlage 2, onderdeel A, opgenomen SBI-code;

  • e. gebouwde onroerende zaak in eigendom van een culturele instelling met een door de Belastingdienst aangewezen status als culturele algemeen nut beogende instelling of in eigendom van een culturele instelling gelieerd aan een instelling met een door de Belastingdienst aangewezen status als culturele algemeen nut beogende instelling;

  • f. rijksmonument: monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister, met uitzondering van gebouwen of gedeelten daarvan met een woonfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012; of

  • g. gebouwde onroerende zaak met een publieksfunctie in eigendom van kerkgenootschappen, stichtingen, verenigingen of coöperaties met een in bijlage 2, onderdeel B, opgenomen SBI-code, waaronder in elk geval behoort een buurthuis, dorpshuis, wijkcentrum, gebedshuis of gemeenschapscentrum;

minister:

Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening;

portefeuilleroutekaart:

een handelingsplan van eigenaren van maatschappelijk vastgoed voor te nemen maatregelen om de CO2-reductie te verminderen;

projectkosten:

kosten van ontwerp, bouwmateriaal, bouwmaterieel, gebouwgebonden installaties, projectmanagement en arbeid, inclusief kosten voor indexering, sloop en lood- en asbestverwijdering;

publieksfunctie:

een gebouwde onroerende zaak dat openbaar toegankelijk is voor het publiek of bedoeld is voor gemeenschappelijk gebruik;

rijksmonument:

monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;

rijksmonumentenregister:

register als bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet;

SBI-code:

code van de Standaard Bedrijfsindeling zoals gehanteerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek waarmee de economische hoofd- of nevenactiviteit van een bedrijf wordt weergegeven in het handelsregister;

verduurzamingsmaatregel:

maatregel die aantoonbaar direct leidt tot energiebesparing of reductie van koolstofdioxide-emissies, niet zijnde een gedragsmaatregel.

Artikel 2. Doel van de regeling

Deze regeling heeft tot doel eigenaren van bestaand maatschappelijk vastgoed te stimuleren om te investeren ineen combinatie van verduurzamingsmaatregelen of een integraal verduurzamingsproject ten behoeve van het verbeteren van de energieprestatie van maatschappelijk vastgoed.

Artikel 3. Activiteiten waarvoor een subsidie kan worden verstrekt

  • 1. De minister kan aan een eigenaar van bestaand maatschappelijk vastgoed op aanvraag subsidie verstrekken voor een investering in maatregelen die zijn opgenomen in bijlage 3 en die bestaan uit:

    • a. ten hoogste drie verduurzamingsmaatregelen; of

    • b. een integraal verduurzamingsproject.

  • 2. Op grond van deze regeling wordt slechts subsidie verstrekt voor verduurzamingsmaatregelen of integrale verduurzamingsprojecten die aanvangen vanaf 3 oktober 2022 met uitzondering van de subsidie voor advies als bedoeld in artikel 8, onderdeel b, en artikel 15, onderdeel b, van deze regeling.

Artikel 4. Aanvraagperiode en wijze van indienen

  • 1. Een aanvraag voor een subsidie kan worden ingediend van 3 oktober 2022 tot en met 31 december 2023.

  • 2. Een aanvraag voor een subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat door de minister ter beschikking is gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Artikel 5. Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt € 150.000.000 tot 1 januari 2024.

  • 2. De minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 6. Staatssteun

  • 1. Een subsidie als bedoeld in artikel 8, onderdelen a en c, en artikel 15, onderdelen a en c, kan staatsteun bevatten en gerechtvaardigd worden door de artikelen 38, 41 of 53 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. Een subsidie als bedoeld in artikel 8, onderdeel b, en artikel 15, onderdeel b, kan staatssteun bevatten en gerechtvaardigd worden door de de-minimisverordening.

Artikel 7. Openbaarmaking van gegevens over steunverlening

  • 1. De minister publiceert binnen zes maanden nadat de subsidie is verleend de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, als de subsidie aan een project meer bedraagt dan € 500.000.

  • 2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, blijven voor ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.

HOOFDSTUK 2. SUBSIDIE VOOR (COMBINATIES VAN) VERDUURZAMINGSMAATREGELEN

Artikel 8. Subsidiabele kosten

  • 1. Een subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, kan worden verleend voor:

    • a. de projectkosten van een verduurzamingsmaatregel of een combinatie van maximaal drie verduurzamingsmaatregelen als bedoeld in bijlage 3 voor investeringen in bestaand maatschappelijk vastgoed;

    • b. de advieskosten voor een energieadvies of een advies als bedoeld in bijlage 3 onderdeel L.1; of

    • c. de advieskosten voor een energielabel als bedoeld in bijlage 3, onderdeel K.1.

  • 2. De advieskosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, komen alleen voor subsidie in aanmerking, als een aanvraag voor verstrekking van subsidie voor verduurzamingsmaatregelen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is ingediend.

  • 3. Subsidie op grond van het eerste lid wordt slechts eenmaal per gebouwde onroerende zaak verstrekt.

Artikel 9. Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, bedraagt 30% van de projectkosten van de subsidiabele activiteiten met een minimum bedrag van € 5.000 per aanvraag en een maximum bedrag van € 2.500.000 per gebouwde onroerende zaak.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid bedraagt de subsidie voor een energieadvies of een advies als bedoeld bijlage 3, onderdeel L.1, 50% van de advieskosten en voor het laten opstellen van een energielabel als bedoeld bijlage 3, onderdeel K.1, 50% van de certificeringskosten.’

  • 3. Indien de subsidieaanvraag betrekking heeft op verduurzamingsmaatregelen waar een bestuursorgaan of de Europese Commissie reeds een subsidie voor heeft verstrekt, kan slechts een bedrag aan subsidie worden verstrekt waarmee het maximale subsidiebedrag van die regeling niet wordt overschreden.

Artikel 10. Aanvraagvereisten

In aanvulling op artikel 11, derde lid, van het Kaderbesluit, bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, ten minste:

  • a. het adres of de kadastrale aanduiding van het maatschappelijk vastgoed waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • b. een verklaring dat de aanvraag betrekking heeft op investeringen in verduurzamingsmaatregelen in maatschappelijk vastgoed; en

  • c. een energieadvies dat niet ouder is dan 36 maanden op het moment van de aanvraag; of

  • d. een portefeuilleroutekaart die niet ouder is dan 36 maanden op het moment van de aanvraag en die ingaat op de onderdelen van de rapportage van het energieadvies.

Artikel 11. Afwijzingsgronden

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 12 en 13 van het Kaderbesluit, wijst de minister een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, af voor zover:

  • a. de activiteiten zullen worden verricht in maatschappelijk vastgoed dat niet is gelegen in Nederland;

  • b. er sprake is van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld artikel 2, achttiende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening die de aanvraag indient of een onderneming die de aanvraag indient ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering van steun uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • c. er sprake is van een onderneming die inkomsten- of vennootschapsbelasting in Nederland betaalt en zodoende in aanmerking komt voor aftrekposten en fiscale regelingen;

  • d. de subsidie wordt aangevraagd voor maatregelen die zijn uitgevoerd voorafgaand aan de aanvangsdatum als bedoeld in artikel 3, tweede lid;

  • e. de subsidie wordt aangevraagd voor investeringen die worden gedaan om ervoor te zorgen dat voldaan wordt aan reeds vastgestelde Europese regelgeving;

  • f. de subsidie wordt aangevraagd voor erkende maatregelen of het installeren van een energiebeheerssysteem voor maatschappelijk vastgoed ter voldoening aan de energiebesparingsplicht;

  • g. de subsidie wordt aangevraagd voor gebouwde onroerende zaken of gedeelten daarvan met een woonfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012;

  • h. de subsidie wordt aangevraagd voor een gebouwde onroerende zaak dat in gebruik is bij een overheidsinstelling met een gebruiksoppervlakte van meer dan 250 m² die niet beschikt over een geldig energielabel; of

  • i. de subsidie wordt aangevraagd voor een kantoorgebouw waarbij de gebruiksoppervlakte van kantoorfuncties 50% of meer beslaat van de totale oppervlakte en de oppervlakte aan kantoorfuncties en nevenfuncties groter is dan 100 m² en dat niet beschikt over ten minste energielabel C, met uitzondering van rijksmonumenten.

Artikel 12. Subsidieverplichtingen

  • 1. Onverminderd artikel 21 van het Kaderbesluit, is de subsidieontvanger verplicht:

    • a. de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt binnen 24 maanden na de subsidieverlening te realiseren; en

    • b. voor subsidies van meer dan € 25.000: de minister te informeren wanneer de activiteiten zijn verricht waarvoor de subsidie is verstrekt, op de in de verleningsbeschikking aangegeven wijze.

  • 2. Indien de uitvoering van de activiteiten binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, buiten de schuld van de subsidieontvanger niet mogelijk is, kan de minister die termijn op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger een maal met ten hoogste twaalf maanden verlengen.

  • 3. Indien de aanvraag betrekking heeft op maatschappelijk vastgoed dat vanaf 2012 is opgeleverd dienen de activiteiten ten minste te leiden tot het verduurzamen van de warmtevoorziening ter vervanging van de aansluiting op gas.

  • 4. Artikel 19 van het Kaderbesluit is niet van toepassing op een subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 13. Bevoorschotting en betaling

  • 1. De minister keert bij subsidiebedragen vanaf € 25.000 een voorschot uit van 70% van het verleende bedrag.

  • 2. Het voorschot wordt in een keer betaald.

Artikel 14. Vaststelling

  • 1. De minister stelt een subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, die minder dan € 25.000 bedraagt direct vast conform artikel 16, tweede lid, onderdeel a van het Kaderbesluit.

  • 2. De minister stelt een subsidie vanaf € 25.000 als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, vast nadat de aanvrager een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten aan de minister heeft verstrekt.

  • 3. Uit de verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten, bedoeld in het tweede lid, blijkt:

    • a. dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;

    • b. wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is;

    • c. wat het totale bedrag is van de gerealiseerde opbrengsten, inclusief bijdragen van derden;

    • d. dat een energielabel is afgegeven na het uitvoeren van de maatregelen indien dat een onderdeel is van de gesubsidieerde activiteiten is; en

    • e. indien het betreft een subsidie als bedoeld in artikel 12, derde lid: een verklaring dat de aansluiting op gas binnen de gestelde termijn is vervangen.

  • 4. Een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft niet vergezeld te gaan van een controleverklaring.

HOOFDSTUK 3. SUBSIDIE VOOR INTEGRALE VERDUURZAMINGSPROJECTEN

Artikel 15. Subsidiabele kosten

  • 1. Een subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, kan worden verleend voor:

    • a. de projectkosten die betrekking hebben op het pakket aan verduurzamingsmaatregelen welke voortkomen uit een advies als bedoeld in onderdeel b, die leiden tot het verbeteren van de energieprestatie van bestaand maatschappelijk vastgoed;

    • b. de advieskosten, bedoeld in bijlage 3, onderdelen A.1, A.2, A.3, of L.1; of

    • c. de kosten voor een energielabel als bedoeld in bijlage 3, onderdeel K.1.

  • 2. De advieskosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, komen alleen voor subsidie in aanmerking als een aanvraag voor verlening van subsidie voor projectkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is ingediend.

  • 3. Subsidie op grond van het eerste lid wordt slechts eenmaal per gebouwde onroerende zaak verstrekt.

Artikel 16. Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, bedraagt 30% van de projectkosten van de subsidiabele activiteiten met een minimum bedrag van € 25.000 per aanvraag en een maximum bedrag van € 2.500.000 per gebouwde onroerende zaak.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid bedraagt de subsidie voor een advies als bedoeld in bijlage 3, onderdelen A1, A2, A3, K.1, of L.1, 50% van de advieskosten.

  • 3. Indien de subsidieaanvraag betrekking heeft op verduurzamingsmaatregelen waar een bestuursorgaan of de Europese Commissie reeds een subsidie voor heeft verstrekt, kan slechts een bedrag aan subsidie worden verstrekt waarmee het maximale subsidiebedrag van die regeling niet wordt overschreden.

Artikel 17. Aanvraagvereisten

In aanvulling op de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 11, derde lid, van het Kaderbesluit, bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, ten minste:

  • a. het adres of de kadastrale aanduiding van het maatschappelijk vastgoed waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • b. een verklaring dat de aanvraag betrekking heeft op investeringen in maatschappelijk vastgoed;

  • c. een advies of een rapport als bedoeld in bijlage 3, onderdelen A.1, A.2, A.3 of L.1 dat niet ouder is dan 36 maanden op het moment van de aanvraag; en

  • d. een beschrijving van het maatregelenpakket waar de aanvraag betrekking op heeft met een onderbouwing van de potentiële energiebesparing of potentiële reductie van koolstofdioxide-uitstoot.

Artikel 18. Afwijzingsgronden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 12 en 13 van het Kaderbesluit, wijst de minister een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, af voor zover:

    • a. de activiteiten zullen worden verricht in maatschappelijk vastgoed dat niet is gelegen in Nederland;

    • b. er sprake is van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld artikel 2, achttiende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening die de aanvraagt indient of een onderneming die de aanvraag indient ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering van steun uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • c. er sprake is van een onderneming die inkomsten- of vennootschapsbelasting in Nederland betaalt en zodoende in aanmerking komt voor aftrekposten en fiscale regelingen;

    • d. de subsidie wordt aangevraagd voor integrale verduurzamingsprojecten die zijn uitgevoerd voorafgaand aan de aanvangsdatum als bedoeld in artikel 3, tweede lid;

    • e. de subsidie wordt aangevraagd voor investeringen die worden gedaan om ervoor te zorgen dat voldaan wordt aan reeds vastgestelde Europese regelgeving;

    • f. de subsidie wordt aangevraagd voor erkende maatregelen of het installeren van een energiebeheerssysteem voor maatschappelijk vastgoed ter voldoening aan de energiebesparingsplicht;

    • g. de subsidie wordt aangevraagd voor gebouwde onroerende zaken of gedeelten daarvan met een woonfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012;

    • h. de subsidie wordt aangevraagd voor een gebouw dat in gebruik is bij een overheidsinstelling met een gebruiksoppervlakte van meer dan 250 m² dat niet beschikt over een geldig energielabel; of

    • i. de subsidie wordt aangevraagd voor een kantoorgebouw waarbij de gebruiksoppervlakte van kantoorfuncties 50% of meer beslaat van de totale oppervlakte en de oppervlakte aan kantoorfuncties en nevenfuncties groter is dan 100 m² en dat niet beschikt over ten minste energielabel C, met uitzondering van rijksmonumenten.

Artikel 19. Subsidieverplichtingen

  • 1. Onverminderd artikel 21 van het Kaderbesluit, is de subsidieontvanger verplicht:

    • a. de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt uit te voeren binnen 36 maanden na de subsidieverlening; en

    • b. de minister te informeren wanneer de activiteiten zijn verricht waarvoor de subsidie is verstrekt, op de in de verleningsbeschikking aangegeven wijze.

  • 2. Indien de uitvoering van de activiteiten binnen de termijn, genoemd in het eerste lid, onder a, buiten de schuld van de subsidieontvanger niet mogelijk is, kan de minister die termijn op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger een maal met ten hoogste twaalf maanden verlengen.

  • 3. Indien de aanvraag betrekking heeft op maatschappelijk vastgoed dat vanaf 2012 is opgeleverd dienen de activiteiten ten minste te leiden tot het verduurzamen van de warmtevoorziening ter vervanging van de aansluiting op gas.

  • 4. Artikel 19 van het Kaderbesluit is niet van toepassing op een subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 20. Bevoorschotting en betaling

  • 1. De minister keert een voorschot uit van 70% van het verleende bedrag.

  • 2. Het voorschot wordt in een keer betaald.

Artikel 21. Vaststelling

  • 1. De minister stelt een subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, vast nadat de aanvrager een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten aan de minister heeft verstrekt.

  • 2. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een bedrag tot ten hoogste het in de verleningsbeschikking genoemde bedrag.

  • 3. Uit de verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten, bedoeld in het tweede lid, blijkt:

    • a. dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;

    • b. wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is;

    • c. wat het totale bedrag is van de gerealiseerde opbrengsten, inclusief bijdragen van derden; en

    • d. dat een energielabel is afgegeven na het uitvoeren van de maatregelen indien dat een onderdeel is van de gesubsidieerde activiteiten; en

    • e. indien het betreft een subsidie als bedoeld in artikel 19, derde lid: een verklaring dat de aansluiting op gas binnen de gestelde termijn is vervangen.

  • 4. Een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft niet vergezeld te gaan van een controleverklaring.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 22. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2022 en vervalt met ingang van 1 januari 2024, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die op grond van deze regeling vóór laatstgenoemde datum zijn aangevraagd of verstrekt.

Artikel 23. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge

BIJLAGE 1 BEHORENDE BIJ ARTIKEL 1, VAN DE SUBSIDIEREGELING DUURZAAM MAATSCHAPPELIJK VASTGOED

Energieadvies

Een energieadvies ter verbetering van de energieprestatie van maatschappelijk vastgoed door middel van een verkenning van de mogelijkheden om maatregelen te treffen en bestaande uit een rapportage waarin de mogelijkheden om maatregelen te treffen ter verbetering van de energieprestatie zijn vastgelegd.

Deze rapportage bevat in ieder geval:

  • 1. een technische en functionele beschrijving van het maatschappelijk vastgoed;

  • 2. een overzicht van de energiehuishouding van het maatschappelijk vastgoed van de afgelopen drie jaren voorafgaand aan de subsidieaanvraag;

  • 3. een overzicht van mogelijke energiebesparings- en verduurzamingsmaatregelen en een kwantificering van de beoogde energiebesparing of koolstofdioxide-emissiereductie;

  • 4. een inschatting van de te verwachten investeringskosten en de te verwachten baten (energielastenverlichting);

  • 5. voor afnemers met een energiegebruik van meer dan 25.000 m3 aardgas (of aardgasequivalent) of 50.000 kWh elektriciteit per jaar gelden de volgende aanvullende eisen:

    • i. inzicht in alle maatregelen met een terugverdientijd tot en met vijf jaar;

    • ii. van de energiebalans dient 90% van het totale energiegebruik te worden gespecificeerd, tenzij daar gemotiveerd van afgeweken kan worden; en

    • iii. een helder en eenvoudig plan voor het uitvoeren van de energiebesparende maatregelen.

BIJLAGE 2 BIJ ARTIKEL 1 VAN DE SUBSIDIEREGELING DUURZAAM MAATSCHAPPELIJK VASTGOED

A: In aanmerking komende SBI-codes van zorgaanbieders

86.10

Ziekenhuizen en geestelijke gezondheids- en verslavingszorg met overnachting

86.10.1

Universitair medische centra

86.10.2

Algemene ziekenhuizen

86.10.3

Categorale ziekenhuizen

86.10.4

Geestelijke gezondheids- en verslavingszorg met overnachting

86.21

Praktijken van huisartsen

86.22

Praktijken van medisch specialisten en medische dagbehandelcentra (geen tandheelkunde)

86.22.1

Praktijken van medisch specialisten en medische dagbehandelcentra (geen tandheelkunde of psychiatrie)

86.22.2

Praktijken van psychiaters en dagbehandelcentra voor geestelijke gezondheids- en verslavingszorg

86.23

Tandartspraktijken

86.23.1

Praktijken van tandartsen

86.23.2

Praktijken van tandheelkundig specialisten

86.9

Paramedische praktijken en overige gezondheidszorg zonder overnachting

86.91

Praktijken van verloskundigen en paramedici

86.91.1

Praktijken van verloskundigen

86.91.2

Praktijken van fysiotherapeuten

86.91.3

Praktijken van psychotherapeuten, psychologen en pedagogen

86.91.9

Overige paramedische praktijken (geen fysiotherapie en psychologie) en alternatieve genezers

86.92.1

Gezondheidscentra

86.92.2

Arbobegeleiding en re-integratie

86.92.3

Preventieve gezondheidszorg (geen arbobegeleiding)

86.92.4

Medische laboratoria, trombosediensten en overig behandelingsondersteunend onderzoek

86.92.5

Ambulancediensten en centrale posten

86.92.9

Samenwerkingsorganen op het gebied van gezondheidszorg en overige gezondheidszorgondersteunende diensten

87.10

Verpleeghuizen

87.20

Huizen en dagverblijven voor verstandelijk gehandicapten

87.30

Huizen en dagverblijven voor niet-verstandelijk gehandicapten en verzorgingshuizen

87.30.1

Huizen en dagverblijven voor niet-verstandelijk gehandicapten

87.30.2

Verzorgingshuizen

87.90

Jeugdzorg en maatschappelijke opvang met overnachting

87.90.1

Jeugdzorg met overnachting en dagverblijven voor jeugdzorg

87.90.2

Maatschappelijk opvang met overnachting

88.10

Maatschappelijke dienstverlening zonder overnachting gericht op ouderen en gehandicapten

88.10.1

Thuiszorg

88.10.2

Welzijnswerk voor ouderen

88.10.3

Ondersteuning en begeleiding van gehandicapten

88.99

Ambulante jeugdzorg, maatschappelijk werk en advies en lokaal welzijnswerk

88.99.1

Ambulante jeugdzorg

88.99.2

Maatschappelijk werk

88.99.3

Lokaal welzijnswerk

88.99.9

Overig maatschappelijk advies, gemeenschapshuizen en samenwerkingsorganen op het gebied van welzijn

47.73

Apotheken

B: In aanmerking komende SBI-codes

88.91

Kinderopvang en peuterspeelzaalwerk

90.04.1

Theaters en schouwburgen

91.01

Culturele uitleencentra en openbare archieven

91.01.1

Openbare bibliotheken

91.01.2

Kunstuitleencentra

91.01.9

Overige culturele uitleencentra en openbare archieven

91.02.1

Musea

91.03

Monumentenzorg

91.04

Dieren- en plantentuinen; natuurbehoud

91.04.1

Dieren- en plantentuinen, kinderboerderijen

94.91.1

Religieuze organisaties

94.91.9

Overige levensbeschouwelijke organisaties

94.92

Politieke organisaties

BIJLAGE 3 BEHORENDE BIJ ARTIKEL 3, EERSTE LID, VAN DE SUBSIDIEREGELING DUURZAAM MAATSCHAPPELIJK VASTGOED

A. Integraal Gebouw

A.1

Integraal met Maatwerkadvies

Bestemd voor: energieprestatie verbetering van bestaande gebouwen

en bestaande uit: een pakket met maatregelen dat leidt tot een verbetering van ten minste drie labels en minimaal tot label B,

waarbij het energielabel is vastgesteld volgens de bepalingsmethodiek van NTA 8800 opgesteld na 1 januari 2021.

Toelichting: Voor aanvang van de werkzaamheden wordt het referentie label bepaald, na afloop van de werkzaamheden wordt het definitieve label bepaald.

De kosten van beide labelbepalingen komen in aanmerking voor deze regeling.

In plaats van een maatwerkadvies mag ook een gedegen portefeuilleroutekaart worden aangeleverd. Wel moet er een energielabel aangetoond worden die opgesteld is na uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten.

A.2

Integraal Breeam-NL

Bestemd voor: een duurzaam gerenoveerd gebouw (deel) waarvoor een minimale score van 55% op het aspect ‘Asset’ van het keurmerk voor duurzame vastgoedobjecten (BREEAM-NL-In-Use, versie 6) van de Dutch Green Building Council wordt behaald, waarbij voor de volgende categorieën ten minste de genoemde scores worden behaald: 60% op ‘Energie’, 45% op ‘Landgebruik en Ecologie’ en 45% op ‘Materiaalstromen’, wat blijkt uit een vooraf vastgesteld (self assessment) en bij vaststelling een oplever assessment, afgegeven volgens BREEAM-NL-In-Use, versie 6 en goedgekeurd door een erkend en onafhankelijke assessor,

en bestaande uit: de voor renovatie technisch noodzakelijke apparatuur, bouwkundige werken en gebouwgebonden installaties om te voldoen aan bovengenoemde eisen.

A.3

Integraal GPR Gebouw

Bestemd voor: een duurzaam gerenoveerd gebouw(deel) dat voldoet aan de eisen van de maatlat van GPR Gebouw4.3 Bestaande Bouw of GPR Gebouw

4.4 Bestaande Bouw met een score van ten minste 7,0 voor de thema’s Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde, wat blijkt uit een GPR Gebouw ontwerpberekening behorende bij de bouwvergunningaanvraag en de GPR Gebouw opleverberekening bij vaststelling, welke zijn opgesteld door een erkend expert en goedgekeurd door een erkend en onafhankelijke assessor,

en bestaande uit: de voor renovatie technisch noodzakelijke apparatuur, bouwkundige werken en gebouwgebonden installaties om te voldoen aan bovengenoemde eisen.

B. Leefomgeving verkoeling

B.1

Groendak

Bestemd voor: het van beplanting voorzien van het dak van een gebouw(deel),

en bestaande uit: een vegetatielaag, substraatlaag, drainagelaag en al dan niet de volgende onderdelen: een kunstmatige bevloeiing en verankering, constructieve aanpassingen bij bestaande daken en nestelvoorzieningen.

B.2

Groene gevel of muur

Bestemd voor: het van beplanting voorzien van de gevel(s) van een gebouw of beide zijden van een muurconstructie,

en bestaande uit: een van beplanting en substraat of potgrond voorzien frame of bouwblokken, en al dan niet de volgende onderdelen: een gevel beschermende laag, constructieve aanpassingen bij bestaande muren, irrigatieleidingwerk.

C. Bouwkundig aanpassingen in de bestaande thermische schil

C.1

HR-glas

Bestemd voor: beglazing in de bestaande thermische schil

en bestaande uit: meervoudig glas met een vacuüm of gasgevulde spouw of panelen in kozijn met een warmte-doorlatingscoëfficiënt met een maximale U-waarde (W/m2K) van 1,2 of isolerende deur die zijn opgenomen in de ISDE Maatregelenlijst Hoog-rendementsglas, (eventueel) kozijn.

Toelichting: De maatregelenlijst Hoog rendementsglas van de ISDE kunt u hier vinden www.rvo.nl/isde . Het indicatieve subsidiebedrag op de maatregelenlijst heeft betrekking op de ISDE, niet op de Regeling Duurzaam Maatschappelijk vastgoed.

C.2

Isolatie voor dak, gevel, spouw en vloer, van bestaande constructies

Bestemd voor: de verbetering van de isolatie van bestaande thermische schil.

en bestaande uit: toevoegen van

a. isolatiematerialen waarbij de warmteweerstand van de toegevoegde isolatiematerialen Riso,tot = Σ(R1+R2+. +Rn) = Σ((d/λ)1+ (d/λ)2 +.+(d/λ)n) ten minste 3,5 m2.K/W toeneemt; of

b. spouwmuurisolatie, isolatiemateriaal waarbij de warmteweerstand R met ten minste 1,1 m2.K/W toeneemt.

Alleen isolatiematerialen die op de ISDE Maatregelenlijst isolatie staan mogen worden toegepast.

Kiest u bij het type isolatiemaatregel vloerisolatie, spouwmuurisolatie of dakisolatie, voor lokaal gespoten PIR of PUR? Dan moet dit zijn aangebracht met een HFK-vrij blaasmiddel.

Het indicatieve subsidiebedrag op de maatregelenlijst heeft betrekking op de ISDE, niet op de subsidieregeling Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed.

D. Verwarmen, koelen, ventileren

D.1

Warmtepomp(boiler) <70kW

Bestemd voor: het verwarmen en koelen van gebouwen of het nuttig aanwenden van warmte voor de verwarming van tapwater

en bestaande uit: een elektrisch gedreven warmtepomp, met een maximaal thermische vermogen van 70kW, die opgenomen is op de ISDE Apparatenlijst warmtepompen, (eventueel) bronsysteem, (eventueel) bodemwarmtewisselaar of grondwaterbron, (eventueel) restwarmte opslagvat, (eventueel) geïntegreerd opslagvat, (eventueel) afgiftenet.

Toelichting:

– De warmtepomp-apparatenlijst van de ISDE is beschikbaar op www.rvo.nl/isde . Het indicatieve subsidiebedrag op de apparatenlijst heeft betrekking op de ISDE, niet op de Regeling Duurzaam Maatschappelijk vastgoed.

– (Thermisch) Vermogen in kW: De hoeveelheid afgegeven warmte van het apparaat ten behoeve van ruimteverwarming, uitgedrukt in kiloWatt, conform EU811/2013

D.2

Warmtepomp > 70kW

Bestemd voor: het verwarmen en koelen van gebouwen

en bestaande uit: elektrisch gedreven warmtepomp, (eventueel) bodemwarmtewisselaar of grondwaterbron, (eventueel) (ijs)buffer, (eventueel) restwarmteopslagvat, (eventueel) aansluiting op het afgiftenet, (eventueel) afgiftenet, (eventueel) noodzakelijke aanpassing van de bestaande elektriciteitsaansluiting;

(Thermisch) Vermogen in kW: De hoeveelheid afgegeven warmte van het apparaat ten behoeve van ruimteverwarming, uitgedrukt in kiloWatt, conform EU811/2013

D.3

Warmtewisselaar voor vrije koeling

Bestemd voor: het verminderen van het energiegebruik van een koelinstallatie door:

a. het bij lage buitenluchttemperaturen koelen van de gebouwen met buitenlucht; of

b. het koelen van gebouwen met oppervlaktewater,

en bestaande uit: warmtewisselaar die de functie van de koelmachine overneemt.

Toelichting:

– Dit is een extra warmtewisselaar parallel aan de koelmachine tussen het gekoeld waternet en de koeltoren of droge koeler op het dak.

– De koelinstallatie zelf en de koeltoren of droge koeler komen niet in aanmerking

D.4

Verdampingskoeling door middel van waterverdamping (adiabatisch)

a. direct werkende adiabatische luchtkoeler

Bestemd voor: het koelen van gebouwen, waarbij de lucht door directe bevochtiging wordt afgekoeld

en bestaande uit: ventilator, bevochtigingsapparatuur, regeling, (eventueel) waterbehandelingsapparatuur, (eventueel) filter.

b. indirect werkende adiabatische luchtkoeler

Bestemd voor: het koelen van bedrijfsgebouwen, waarbij ingaande lucht wordt afgekoeld in een scheidingswarmtewisselaar door een tweede luchtstroom die gekoeld is door middel van bevochtiging

en bestaande uit: ventilatoren, warmtewisselaar, bevochtigingsapparatuur, regeling, (eventueel)

waterbehandelingsapparatuur, (eventueel) filter.

D.5

Luchtdicht maken van luchtkanalen van luchtverdeelsysteem

Bestemd voor: het luchtdicht maken van luchtkanalen die bestemd zijn voor het transporteren van toe- of afvoerlucht in een gebouw,

en bestaande uit: een luchtkanaal van een ventilatiesysteem, waarbij het ventilatiesysteem minimaal voldoet aan luchtdichtheidsklasse (LUKA) C of maximaal ATC 3.

D.6

Laagdebiet afzuigkap in grootkeukens

Bestemd voor: het minimaliseren van het energiegebruik van afzuigsystemen in grootkeukens,

en bestaande uit: een afzuigkap waarin luchttoevoercompartimenten zijn aangebracht voor het inblazen van lucht aan de onderzijde van de luifelranden. De toevoer van de lucht aan de onderzijde van de luifelranden mag maximaal 12% van het afzuigdebiet van de afzuigkap zijn.

D.7

Koude- of warmteterugwinningssysteem uit ventilatielucht

Bestemd voor: het koelen of verwarmen van gebouwen door het benutten van koude of warmte in de afzuiglucht,

en bestaande uit: een luchtbehandelingskast met warmtewisselaar met een rendement van minimaal 80%.

D.8

Luchtbehandelingskast met inbouwde warmtepomp (niet hybride) voor zwembaden

Bestemd voor: ontvochtigen, ventileren en verwarmen van zwembaden

en bestaande uit: een luchtbehandelingskast, voorzien van een warmtepomp, warmteterugwinningsysteem met een rendement van minimaal 65%, automatische regeling, (eventueel) warmtewisselaar voor het verwarmen van zwembadwater (badwatercondensor).

D.9

Faseovergangsmateriaal (PCM)

Bestemd voor: het verminderen van het energiegebruik voor het koelen of verwarmen van gebouwen,

en bestaande uit: faseovergangsmateriaal.

E. Verlichting

E.1

LED-verlichtingssysteem

Bestemd voor: verlichting in en bij gebouwen,

en bestaande uit: LED-verlichtingsarmaturen met een niet uitwisselbare LED-lichtbron en met een specifieke lichtstroom van ten minste 125 lm/W.

Uitwisselbare LED-lichtbronnen, zoals LED-buizen en specifiek voor noodverlichting bestemde noodverlichtingsarmaturen, zijn uitgesloten.

E.2

LED-belichtingssysteem voor podium- of theaterbelichting

Bestemd voor: podium- of theaterbelichting,

en bestaande uit: spot- en/of floodlightarmaturen, (DMX) driver. De powerfactor van het belichtingssysteem moet ten minste 0,90 bedragen.

F. Overige energiebesparing

F.1

HR-elektromotor

Bestemd voor: elektromotor,

en bestaande uit: een elektromotor die voldoet aan minimaal de IE4 efficiency-klasse.

F.2

HR pomp

Bestemd voor: verbetering van werktuigbouwkundige installaties in gebouwen,

en bestaande uit: een hoog rendement circulatie pomp met geïntegreerde toerenregeling (frequentie regelaar).

F.3

Luchtgordijn met sensor gestuurde automatische regeling

Bestemd voor: het verminderen van warmteverlies via openstaande deuren

en bestaande uit: een luchtgordijn voorzien van een binnen- en buitensensor, die de automatische regeling voorziet van meetgegevens van de buiten- en binnentemperatuur en de stand van de deur.

F.4

Energieprestatieverbetering van bestaande liften roltrappen en rolpaden

Bestemd voor: het verbeteren van de energieprestatie van bestaande liften, roltrappen en rolpaden

en bestaande uit: een pakket aan energiezuinige maatregelen waardoor een bestaande lift gaat voldoen aan de energieprestatie-eisen van energielabel A van NEN-EN-ISO 25745-2:2015.

G. Energieregistratie-en bewakingssysteem (EBS)

G.1

Slimme meter met een energieverbruiks-manager/ energiebeheerssysteem voor elektriciteit, aardgas (a.e.) en/of warmte

Bestemd voor: het (realtime) monitoren en visualiseren van het energiegebruik op gas en elektriciteit en eventueel opgewekte energie ten behoeve van verbeterd energiegebruik

en bestaande uit: een slimme meter geïnstalleerd door een erkende installateur, beeldscherm voor publieke visualisatie en (eventueel) energiemanagementsysteem met rapportagefunctie (voor een overzicht van het energieverbruik per dag, week en jaar).

Randvoorwaarden: publieke visualisatie is een verplicht onderdeel van deze maatregel.

H. Duurzame Energie

H.1

Zonnecollectorsysteem voor verwarmen

Bestemd voor: het verwarmen van water of lucht,

en bestaande uit: een zonnecollector, regeleenheid, (eventueel) (rest)warmtebuffer.

H.2

PV (Photovoltaïsch) of PVT (PhotoVoltaisch Termische) panelen

Bestemd voor: het verwarmen van water of lucht en/of opwekking van elektrische energie uit zonlicht met behulp van zonnepanelen,

en bestaande uit:

a: Fotovoltaïsche zonnepanelen of een samenstelling van zonnewarmtecollector en fotovoltaïsche zonnepanelen,inclusief vervanging van bestaande dakisolatie, door dakisolatie zoals genoemd in maatregel C.2 en vervanging van bestaande dakbedekking;

b: Fotovoltaïsche zonnepanelen of een samenstelling van zonnewarmtecollector en fotovoltaïsche zonnepanelen inclusief opslagsysteem, zoals genoemd in maatregelen H.3, H.4 of H.5.

H.3

Warmte- of koudeopslag in de bodem met gebruik van grondwater

Bestemd voor: het opslaan van warmte of koude in de bodem met water als opslagmedium, voor het koelen of verwarmen van gebouwen of processen,

en bestaande uit: gesloten systeem met bijvoorbeeld vaten of slangen die voor onttrekking en injectie worden gebruikt, waterpompen, (eventueel) warmtewisselaar die direct is gekoppeld aan de het systeem, (eventueel) warmte- of koudetransportleiding.

H.4

Grondwarmtewisselaar

Bestemd voor: het koelen of verwarmen van water voor gebruik in gebouwen of processen met behulp van een warmtewisselaar die zich in het grondwater bevindt

en bestaande uit: ondergrondse warmtewisselaar, pomp, (eventueel) water-lucht warmtewisselaar in stallen die de warmte of koude uit de bodem rechtstreeks afgeeft, (eventueel) restwarmteopslagvat.

H.5

Zout(water)batterij

Bestemd voor: de opslag van duurzaam opgewekte energie die wordt gebufferd in een zout(water)batterij

en bestaande uit: zout(water)batterij en (eventuele) regeltechniek en

als aanvullende voorwaarde: Aanwezigheid duurzame energieopwekker op eigen terrein (bijv. zonnecollectoren of pv-panelen) dient te worden aangetoond of tegelijk worden aangevraagd.

I. Lokale energie-uitwisseling

I.1

Intelligent lokale energie-uitwisseling

Bestemd voor: het faciliteren van een intelligent lokaal energienetwerk waarmee vraag en aanbod van diverse energiegebruikers en energiebronnen op elkaar kan worden afgestemd

en bestaande uit: meet- en regelsysteem in combinatie met software voor de real-time koppeling tussen producenten en gebruikers binnen het energienetwerk.

J. Energietransitie

J.1

Infrarood verwarmingspaneel met bewegingssensor en thermostaat

Bestemd voor: aanwezigheid gestuurde ruimteverwarming door middel van warmtestraling met behulp van infraroodpaneel geregeld middels bewegingssensor en thermostaat, voor bijvoorbeeld kleedruimten

en bestaande uit: verwarmingssysteem met een infrarood verwarmingspaneel niet zijnde een warmtestraler, bewegingssensor en thermostaat.

Een randvoorwaarde is dat het infraroodpaneel wordt geregeld middels bewegingssensor EN thermostaat.

J.2

Aansluiting warmte- en/of koudenet (BAK kosten)

Bestemd voor: de aansluiting op warmte- en/of koudenet

en bestaande uit: Aansluiting van warmte-

en/of koude afnemer en distributieleiding.

De kosten vanaf de uitkoppeling van het distributienet tot en met de afleverset komen in aanmerking.

Inpandige kosten, na de afleverset, voor warmte- en/of koudenet aansluiting komen onder deze code niet in aanmerking.

Verzwaren van warmtenet aansluiting komt niet in aanmerking onder deze code.

Toelichting: De aansluiting wordt gerealiseerd door een warmteleverancier.

K. Energielabel

K.1

Opstellen en registreren definitief energielabel

Bestemd voor:het opstellen en registeren van een definitief energielabel

en bestaande uit: de kosten voor het opstellen en registreren van een definitief energielabel.

Het gaat hierbij om de registratie van de Energie Index volgens de Nederlands Technische Afspraak 8800.

L. Monumenten

Het inpassen van energiebesparende maatregelen in een (rijks)monument vraagt om een zorgvuldige aanpak met respect voor de aanwezige monumentale waarden. Het hangt van het individuele monument af of bepaalde maatregelen wel of niet realiseerbaar zijn. Ook kunnen bouwfysische eigenschappen van het monument van invloed zijn op de mogelijkheid tot het toepassen van verduurzamingsmaatregelen. Voorbeeld: veel monumenten hebben geen spouwmuur en derhalve zal isolatie daarvan niet mogelijk zijn. In de regel is voor het toepassen van verduurzamingsmaatregelen een (Wabo)omgevingsvergunning nodig aangezien het gaat om wijziging van het rijksmonument. De gemeente beoordeelt bij de aanvraag of de verduurzamingsmaatregelen mogelijk zijn in relatie tot de monumentale waarde van het desbetreffende (rijks)monument.

L.1

Duurzaam monumenten advies

Bestemd voor: het opstellen van maatwerkadvies

en bestaande uit: maatwerkadvies uitgevoerd volgens de in de beroepsgroep geldende normen, met dien verstande dat daarbij rekening wordt gehouden met de aanwezige monumentale waarden op basis van een door een bouw- of architectuurhistoricus opgesteld rapport over de aanwezige monumentale waarden.

L.2

Integrale aanpak verduurzaming monumenten

Bestemd voor: de uitvoering van verduurzamingsmaatregelen

en bestaande uit: een pakket aan maatregelen die gebaseerd zijn op het maatwerkadvies zoals omschreven in L1.

Voor subsidies =< € 25.000 geldt minimaal niveau 2. Voor subsidies > 25.000 geldt minimaal niveau 3. De gekozen maatregelen moeten gezamenlijk leiden tot minimaal een energiebesparing op primaire energie van 20%.

L.3

Isolerende beglazing

monumentenglas en binnen/buiten-voorzetramen

Bestemd voor: isolerende beglazing of glascombinaties in de thermische schil

en bestaande uit: isolerend glas met een warmte-doorlatingscoëfficiënt van maximaal 3,0 W/m2K. Dit kan meervoudig glas met een vacuüm of gasgevulde spouw zijn of gelaagd glas.

Toelichting: geldt alleen voor het vervangen van het glas. Kozijnen en deuren zijn uitgesloten.

L.4

Kier dichting

Bestemd voor: het afdichten van kieren rondom raamkozijnen waarmee de luchtdoorlatendheidswaarde van de thermische schil, klasse B, zoals omschreven in de PvE frisse scholen aantoonbaar wordt gerealiseerd,

en bestaande uit: maatregelen om aan bovenstaande voorwaarde te voldoen.

L.5

Isolatie voor gevel, vloer, dak van bestaande constructies

Bestemd voor: de verbetering van de isolatie van bestaande thermische schil,

en bestaande uit:

a. isolatiemateriaalwaarbij de warmteweerstand R = Σ(Rtotaal) = Σ(d/λ) ten minste 2,5 m2.K/W bedraagt;

of

b. spouwmuurisolatie isolatiemateriaal waarbij de warmteweerstand R met ten minste 1,1 m2.K/W toeneemt. Alleen isolatiematerialen die op de ISDE Maatregelenlijst isolatie staan mogen worden toegepast.

Kiest u bij het type isolatiemaatregel vloerisolatie, spouwmuurisolatie of dakisolatie, voor het isolatiemateriaal lokaal gespoten PIR of PUR? Dan moet dit zijn aangebracht met een HFK-vrij blaasmiddel.

Het indicatieve subsidiebedrag op de maatregelenlijst heeft betrekking op de ISDE, niet op de Regeling Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed.

L.6

Bodemisolatie

Bestemd voor: aanpassing van de bestaande thermische schil met bodemisolatie

en bestaande uit: isolatiemateriaal op de bodem van de kruipruimte met een minimale warmteweerstand R = 3,5 m2.K/W, (eventueel) in combinatie met hoogwaardige vloerisolatie (als onderdeel van de begane grondvloer).

L.7

Energiezuinig ventilatiesysteem

Bestemd voor: het koelen of verwarmen van gebouwen door het benutten van koude of warmte in de afzuiglucht

en bestaande uit: luchtbehandelingskast met warmtewisselaar met een rendement van minimaal 68% of CO2-gestuurde ventilatie.

Toelichting technische termen

Frequentie regelaar: Een frequentieregelaar is een apparaat dat wordt gebruikt om het toerental van een elektromotor te regelen. Hierdoor wordt het energieverbruik beperkt.

HFK vrije blaasmiddelen: HFK’s, ook wel CFK’s genoemd, zijn chloorfluorkoolstofverbindingen. Ze worden gemaakt door koolwaterstoffen te nemen en hiervan de waterstofatomen te vervangen met chloor en/of fluoratomen. Ze worden gebruikt als koelmiddel in koelkasten en airconditionings en als drijfgas voor spuitbussen en schuimisolatie. Deze HFK’s worden als milieu onvriendelijk gezien. Inmiddels zijn er fabrikanten die HFK-vrije schuimisolatie produceren die dus geen HFK’s bevat.

IE4 efficiency-klasse: De IE klasse is een aanduiding van de energiezuinigheid van een elektromotor en wordt bepaald volgens de IEC 60034-30. Het typeplaatje van de motor geeft de energiezuinigheid aan, zoals: IE1 = standaard rendement. IE4 = hoog rendement.

λ-waarde: De λ-waarde (lambda-waarde) geeft de warmtegeleiding van het materiaal aan. Hoe lager de λ-waarde, des te beter het materiaal isoleert, dus hoe groter de isolatiewaarde.

Plan van Aanpak Frisse Scholen: Het Programma van Eisen (PvE) Frisse Scholen 2021 helpt bijvoorbeeld schoolbesturen en gemeenten in hun rol als opdrachtgever van verbouw of nieuwbouw. Hiermee kunnen bouw- en ontwerpkosten bespaard worden door de eisen in een vroeg stadium te bepalen. De laatste versie is aangepast op basis van de eisen in het Bouwbesluit 2012 op 1 januari 2021.

(www.frissescholen.nl)

Portefeuilleroutekaart: Verschillende maatschappelijke sectoren hebben een routekaart opgesteld waarin beschreven wordt hoe de sector toewerkt naar de CO2-reductiedoelen voor 2030 en 2050. Portefeuilleroutekaarten zijn voor organisaties binnen die sectoren een middel om inzicht te creëren op de te nemen maatregelen van hun eigen vastgoedportefeuille. Een portefeuilleroutekaart voorziet daarmee in een handelingsplan, welke gebruikt kan worden als onderbouwing voor maatregel A.1.

Powerfactor: De powerfactor of arbeidsfactor is de verhouding tussen het werkelijke vermogen en het schijnbare vermogen in een wisselspanningsinstallatie. De powerfactor geeft aan in hoeverre er sprake is van ongewenst stroomverbruik. In een ideale situatie is de waarde 1

R-waarde: De R-waarde geeft (het warmte-isolerend vermogen) de warmteweerstand van een materiaallaag aan uitgedrukt in m2K/W, vaak gebruikt als isolerende waarde van niet-transparante constructies van de thermische schil zoals muren, vloeren, daken.

Riso,tot:is de som van de warmteweerstanden van de isolatielagen die toegevoegd worden aan de thermische schil.

Specifieke lichtstroom (lm/W): Onder de specifieke lichtstroom wordt hier verstaan de verhouding tussen lichtstroom van het verlichtingssysteem (in lumen) en het daarvoor opgenomen elektrische vermogen (in Watt). De specifiek lichtstroom zegt dus iets over het rendement van het LED armatuur.

Thermische schil: De bestaande thermische schil is de isolerende laag aan de buitenzijde van het gebouw. Wanden, daken, beglazing en deuren, en vloeren grenzend aan de buitenlucht of grond zijn geïsoleerd om kou te weren en warmte binnen te houden. De thermische schil is de 'jas' van het gebouw. De thermische schil is één geheel. Hij wordt gevormd door de bouwkundige constructies, die de verwarmde ruimten omhullen en die hiermee het gebouw afscheiden van de buitenomgeving, bodem of aangrenzende onverwarmde ruimten.

Ter verduidelijking: een scheidingswand tussen twee gebouwen is géén onderdeel van de thermische schil. Ook een verwarmd of onverwarmd bijgebouw dat los staat van het hoofdgebouw is géén onderdeel van de thermische schil, evenals onverwarmde bergingen of serres aan het gebouw. Een aanbouw die in open verbinding staat met een verwarmde ruimte van het hoofdgebouw valt binnen de thermische schil.

Thermische vermogen: De hoeveelheid afgegeven warmte van het apparaat ten behoeve van ruimteverwarming, uitgedrukt in kiloWatt, conform EU811/2013.

U-waarde: De U-waarde is de warmtedoorgangscoëfficiënt, uitgedrukt in W/m²K.

De warmtedoorgangscoëfficiënt is de hoeveelheid warmte die door een constructie gaat per seconde (s) per vierkante meter (m2) per temperatuurverschil (K) tussen de omgevingen langs beide zijden van de constructie (1 Watt = 1 Joule/s).

Bij de isolatie van vloer-, wand- of dakoppervlak wordt meestal de R-waarde gebruikt, bij de isolatie van ramen (glas en kozijn) wordt vaak de U-waarde gebruikt.

TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Inleiding

Deze ministeriële regeling strekt ertoe eigenaren van maatschappelijk vastgoed te stimuleren om hun vastgoed te verduurzamen. In het Nederlandse Klimaatakkoord is opgenomen dat eigenaren van maatschappelijk vastgoed een voorbeeldrol hebben te vervullen en daarmee duurzame gebiedsontwikkeling aanjagen. Daarnaast is met twaalf maatschappelijke sectoren afgesproken dat er sectorale routekaarten worden opgesteld.1 In deze routekaarten is beschreven wat het vertrekpunt van de betreffende sector is en volgens welke planning de sector op een kosteneffectieve manier toewerkt naar het streefdoel voor 2030 en een CO2-arme vastgoedportefeuille in 2050. Uit de sectorale routekaarten is op te maken dat er extra ondersteuning en begeleiding nodig is om de klimaatdoelen voor het maatschappelijk vastgoed te realiseren.

In de Miljoenennota 2022 heeft het kabinet aangekondigd 6,8 miljard euro extra uit te geven aan een pakket aan maatregelen voor het klimaat.2 Deze middelen zijn enerzijds bedoeld om uitvoering te geven aan het Urgenda-vonnis en anderzijds voor het realiseren van doelstellingen uit het Klimaatakkoord. Als onderdeel van het pakket aan maatregelen is er 525 miljoen euro ter beschikking gesteld voor het versneld verduurzamen van bestaand maatschappelijk vastgoed.3 Met deze middelen wil het kabinet een impuls geven aan de verduurzamingsopgave voor het maatschappelijk vastgoed. Het beschikbare budget wordt ingezet om het Rijksvastgoed te verduurzamen en om eigenaren van maatschappelijk vastgoed tegemoet te komen in de kosten die zij maken om te verduurzamen.

In de zomer van 2021 heeft de Europese Commissie een wetgevingspakket aangekondigd onder de titel Fit for 55 4. Het pakket is er op gericht om netto broeikasgasemissies tegen 2030 ten opzichte van het niveau van 1990 met minstens 55 procent te verlagen. De specifieke maatregelen voor maatschappelijk vastgoed laten zien dat ook de Europese Commissie een voorbeeldrol verwacht van eigenaren van maatschappelijk vastgoed.

In het coalitieakkoord 'Omzien naar elkaar, voortuitkijken naar de toekomst' dat op 15 december 2021 is gepresenteerd is aangegeven dat de klimaatdoelstelling in de Klimaatwet zal worden aangescherpt van 49% naar 55% CO2-reductie in 2030 ten opzichte van 1990. Het kabinet heeft in het regeerakkoord afgesproken zich in het beleid te richten op een hogere opgave, wat neerkomt op circa 60% in 2030.5 Daarvoor is een indicatief additioneel bedrag van 2,75 miljard euro opgenomen voor het verduurzamen van maatschappelijk vastgoed tot en met 2030.

2. Inhoud van de regeling

2.1 Doel van de regeling

Het doel van deze regeling is het tempo voor verduurzaming van het maatschappelijk vastgoed te verhogen door eigenaren van maatschappelijk vastgoed te stimuleren om te investeren in verduurzamingsmaatregelen binnen de bestaande vastgoedvoorraad. Via de regeling kunnen eigenaren van maatschappelijk vastgoed tegemoet worden gekomen bij de kosten die zij maken bij het uitvoeren van combinaties van verduurzamingsmaatregelen die bijdragen aan het verbeteren van de energieprestatie van een gebouw en CO2-emissiereductie tot gevolg hebben. Op deze wijze wordt er een bijdrage geleverd aan de bijgestelde klimaatdoelstelling van 55% CO2-reductie in 2030 en worden eigenaren van maatschappelijk vastgoed ondersteund bij de voorbeeldrol die van hen wordt verwacht.

2.2 Doelgroep van de regeling

De doelgroep eigenaren van maatschappelijk vastgoed is zeer divers en uiteen te zetten in verschillende sectoren met een eigen karakter, maatschappelijke doelstelling, (huisvestings-)behoefte en bekostigingsstructuur. Concreet gaat het om sectoren zoals decentrale overheid, onderwijs, zorg- en welzijnsinstellingen en Rijksmonumenten. Maatschappelijke instellingen kunnen kleinschalig georganiseerd zijn met één of enkele gebouwen in eigendom en zonder specifieke inhoudelijke kennis over vastgoedmanagement en verduurzaming, soms geleid door vrijwilligers. Aan de andere kant van het spectrum zijn er instellingen met grote vastgoedportefeuilles en met een professionele interne vastgoedorganisatie. Deze organisatorische uitersten hebben verschillende behoeften als het gaat om ondersteuning bij het verduurzamen van maatschappelijk vastgoed. Naast deze regeling is er voor kleine maatschappelijke vastgoedeigenaren een ontzorgingsprogramma opgezet waarmee zij geholpen kunnen worden met duurzaamheidsadvies en het opstarten van verduurzamingsprojecten. Daarnaast kunnen alle maatschappelijke instellingen voor advies terecht bij het Kennis- en Innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed. Van eigenaren met een grote vastgoedportefeuille wordt verwacht dat zij, in lijn met het klimaatakkoord, portefeuilleroutekaarten en uitvoeringsprogramma’s opstellen.

Vanwege de grote diversiteit en uiteenlopende behoeften binnen de doelgroep is er behoefte aan een duidelijke afbakening van de doelgroep en aan controlemogelijkheden om er zeker van te zijn dat er niet door oneigenlijke partijen subsidie wordt aangevraagd. In deze regeling wordt de definitie van maatschappelijk vastgoed gehanteerd om te bepalen welke eigenaren van maatschappelijk vastgoed in aanmerking komen voor een subsidieaanvraag. Enkel eigenaren die vallen onder de definitie maatschappelijk vastgoed komen in aanmerking.

Onder maatschappelijk vastgoed wordt verstaan:

  • Een gebouwde onroerende zaak in eigendom van provincies, gemeenten en waterschappen;

    • Gebouwde onroerende zaken met een publieksfunctie die in eigendom van rechtspersonen, waarvan alle aandelen gehouden worden door een gemeente of een provincie vallen ook onder deze definitie.

    • De regeling is niet bedoeld voor gebouwde onroerende zaken in eigendom van waterschappen die ingezet worden ten behoeve van (riool)gemalen of andere industriële functionaliteiten. De regeling is gericht op gebouwde onroerende zaken die in hoofdzaak worden ingezet voor het huisvesten van maatschappelijke activiteiten.

  • Een gebouwde onroerende zaak in eigendom van onderwijsinstellingen in het funderend onderwijs (primair, voortgezet en speciaal onderwijs) en in het beroepsonderwijs (middelbaar- en hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs);

    • In het funderend onderwijs kan er sprake zijn van een scheiding tussen het juridisch eigendom dat belegd is bij schoolbesturen en het economisch eigendom dat belegd is bij een gemeente. In deze regeling komen beide instellingen in aanmerking voor een subsidieaanvraag. Het is aan het betreffende schoolbestuur en gemeente om gezamenlijk te bepalen wie de aanvraag doet.

    • Op basis van de Wet op het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderzoek worden ook academische ziekenhuizen gerekend tot deze doelgroep.

  • Een gebouwde onroerende zaak in eigendom van zorginstellingen, zoals algemene ziekenhuizen, eerstelijnszorgaanbieders en langdurige zorgaanbieders;

    • Deze doelgroep kent subcategorieën met een overwegend commerciële bedrijfsmatige insteek; daarom is er op basis van in aanmerking komende SBI-codes een voorselectie gemaakt van instellingen die in aanmerking komen.

  • Een gebouwde onroerende zaak in eigendom van culturele instellingen met een culturele algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI-status);

    • Deze doelgroep kent subcategorieën met een overwegend commerciële bedrijfsmatige insteek. Er is daarom gekozen om op basis van het register voor culturele algemeen nut beogende instellingen te bepalen en te controleren welke instellingen in aanmerking komen voor subsidie.

    • In enkele gevallen is het eigendom van het maatschappelijk vastgoed ondergebracht bij een andere rechtspersoon dan de rechtspersoon die beschikt over de ANBI-status). In deze gevallen dient te worden aangetoond dat de rechtspersoon die als eigenaar de aanvraag doet gelieerd is aan een instelling met een culturele ANBI-status.

  • Rijksmonumenten. Deze regeling is gericht op maatschappelijk vastgoed in de zin van utiliteitsgebouwen. Voor Rijksmonumenten die als woonhuis gebruikt worden zijn andere regelingen beschikbaar. In de eerste tranche wordt enkel gekeken naar gebouwen met een Rijksmonument-status. Eigenaren van gemeentelijke en provinciale monumenten kunnen wel in aanmerking komen als zij voldoen aan een van de overige punten van de definitie van maatschappelijk vastgoed.

  • Een gebouwde onroerende zaak met publieksfunctie in eigendom van kerkgenootschappen, stichtingen, verenigingen of coöperaties, waaronder in elk geval behoort een buurthuis, dorpshuis, wijkcentrum, gebedshuis of gemeenschapscentrum.

    • Op basis van in aanmerking komende SBI-codes die gerelateerd zijn maatschappelijke activiteiten kunnen organisaties gebruik maken van de regeling.

2.3 Opzet van de regeling

Om eigenaren van maatschappelijk vastgoed tegemoet te komen wordt er ingezet op een meerjarige regeling waarbij op termijn mogelijk ook een deel van de indicatieve additionele middelen uit het coalitieakkoord worden ingezet tot en met 2030. Het huidige budget is beschikbaar gesteld via de Miljoenennota 2022 en is verdeeld over de begrotingsjaren 2022, 2023 en 2024. Deze regeling heeft betrekking op de eerste aanvraagronde voor het jaar 2022 en 2023 en heeft een subsidieplafond van 150 miljoen euro.

In 2024 volgt er een wijzigingsregeling met een nieuwe aanvraagronde. Door het gefaseerd inzetten van de beschikbare middelen wordt de mogelijkheid gecreëerd om lessen te leren uit de voorgaande aanvraagronde en wijzigingen aan te brengen waardoor de regeling beter toegespitst kan worden op de behoefte van de doelgroep.

2.4 Soorten maatregelen
2.4.1 Combinaties van maximaal drie maatregelen

Eigenaren kunnen een aanvraag doen voor maximaal drie verduurzamingsmaatregelen, zij maken daarbij gebruik van een in bijlage 3 opgenomen lijst met in aanmerking komende maatregelen.

Aanvullend op de subsidie voor verduurzamingsmaatregelen kunnen aanvragers subsidie krijgen voor het energieadvies dat wordt ingediend bij de subsidieaanvraag of voor het opstellen van een energielabel na het uitvoeren van de verduurzamingsmaatregelen.

De maatregelenlijst uit bijlage 3 is gedestilleerd uit maatregelen van de energielijst van de Energie-investeringsaftrek (EIA), de milieu-investeringsaftrek (MIA) en aangevuld met maatregelen die geschikt zijn voor onderdelen van het maatschappelijk vastgoed, zoals specifieke maatregelen en technische specificaties die toegespitst zijn op Rijksmonumenten. Met de mogelijkheid om een tegemoetkoming aan te vragen voor een combinatie van maatregelen wordt beoogd de regeling toegankelijk te maken voor kleine instellingen. Kleinschalig georganiseerde vastgoedeigenaren hebben over het algemeen minder mogelijkheden om verduurzamingsmaatregelen voor te financieren, om integrale projecten te organiseren en om relatief dure maatwerkadviezen op te laten stellen.

Bij een subsidieaanvraag wordt verwacht dat er een energieadvies is opgesteld. In het energieadvies moet worden onderbouwd waarom er voor een specifieke combinatie van maatregelen wordt gekozen, welk potentieel effect dat heeft op het energieverbruik en wordt er een inschatting gemaakt welke kosten daarmee gemoeid zijn. Binnen het kader van energieadviezen zoals beschreven in bijlage 3 is het voor aanvragers mogelijk om een laagdrempelig energieadvies in te dienen of om gegevens over te nemen uit soortgelijke rapportages. Dit kan bijvoorbeeld via een advies via het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed, via de subsidie verduurzaming MKB of een energiescan of een vastgestelde portefeuilleroutekaart. Voorwaarde is dat de gegevens die gebruikt worden niet ouder zijn dan 12 maanden.

2.4.2 Een integraal project

Bij een integraal project kan er subsidie voor een pakket aan verduurzamingsmaatregelen worden aangevraagd. Aanvullend op de subsidie voor een pakket aan verduurzamingsmaatregelen kunnen aanvragers subsidie krijgen voor een maatwerkadvies dat wordt ingediend bij de subsidieaanvraag of voor het opstellen van een energielabel na het uitvoeren van een integraal verduurzamingsproject. Voor het maatwerkadvies, de Building Research Establishment Environmental Assessment Method (BREEAM-assessment) en de Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Gebouw (GPR Gebouw) geldt dat het advies opgesteld wordt door een erkend en onafhankelijk adviseur. Voor duurzaam monumenten advies geldt dat het onderzoek wordt uitgevoerd volgens de in de beroepsgroep geldende normen. met dien verstande dat daarbij rekening wordt gehouden met de monumentale waarden op basis van een door een bouw- of architectuurhistoricus opgesteld rapport over de aanwezige monumentale waarden. Hierbij kan worden gewezen op de uitvoeringsrichtlijn Bouwkundig advies monumenten (URL 2001), beheerd door de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg (ERM). Deze uitvoeringsrichtlijn en meer informatie over verduurzaming van monumenten, is te vinden op de website van de ERM: www.stichtingerm.nl.

Integrale projecten zijn over het algemeen complex van aard. Naast het verduurzamen van het gebouw zijn er vaak andere opgaven die gerealiseerd moeten worden. Van integrale projecten bij bestaand maatschappelijk vastgoed kan sprake zijn als er bijvoorbeeld een moment van grootschalig onderhoud of levensduur verlengende renovatie gepland staat.

Op basis van een erkend of gecertificeerd advies kunnen aanvragers subsidie aanvragen voor alle kosten die binnen een project verbonden zijn aan het verbeteren van de energieprestatie van een gebouw. Dit geeft zekerheid aan de aanvrager en aan de controlerende instantie dat de subsidie-uitkering betrekking heeft op de voor de aanvrager gewenste maatregelen.

De frequentie van investeringen op het niveau van grootschalig onderhoud of levensduur verlengende renovatie ligt op ongeveer één keer in de 20 jaar. Dit betekent dat er bij integrale projecten waar nu een aanvraag voor wordt gedaan rekening gehouden moet worden met klimaatdoelstellingen en normering op lange termijn. Om dit te ondervangen wordt er bij integrale projecten een hoog ambitieniveau verwacht die in lijn ligt met de klimaatdoelstellingen van het kabinet.

3. Relatie met andere wet- en regelgeving

3.1 Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna: Kaderbesluit)

Deze regeling is gebaseerd op het Kaderbesluit (en de daaraan ten grondslag liggende Kaderwet overige BZK-subsidies). Het Kaderbesluit bevat bepalingen die zich richten tot degene die subsidie aanvraagt of ontvangt. In voorkomend geval zullen subsidieaanvragers of – ontvangers daarom met regels uit het Kaderbesluit te maken krijgen, ook wanneer die regels niet expliciet zijn genoemd in deze regeling. Waar nodig, zijn de regels die gelden op grond van het Kaderbesluit toegelicht.

3.2 Staatssteunrecht

Als de overheid subsidie verleent aan een onderneming kan dit te kwalificeren zijn als staatssteun. Het begrip ‘onderneming’ dient daarbij breed uitgelegd te worden; het uitvoeren van een economische activiteit (ook zonder winstoogmerk) kan er al toe leiden dat er sprake is van een onderneming. Niet iedere doelgroep die in aanmerking komt voor deze regeling geldt als een onderneming. Zo vallen de decentrale overheden en onderwijsinstellingen in principe buiten het staatssteunverbod. Echter de inschakeling van derden voor investeringen of adviesdiensten zijn activiteiten en de uiteindelijke begunstigden zijn dan de ondernemingen die deze diensten aanbieden. Vandaar dat het staatsteunrecht direct of indirect voor de hele doelgroep van toepassing is. Staatssteun is gereguleerd op Europees niveau en zal op basis van het Europees recht gerechtvaardigd moeten worden.

3.2.1 Algemene Groepsvrijstellingsverordening

Het deel ‘Steun voor milieubescherming’ van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (hierna: AGVV) geeft de mogelijkheid om subsidie voor de kosten van energiebesparende maatregelen (artikel 38) en subsidie voor de kosten uit energie uit hernieuwbare energiebronnen (artikel 41) te verstrekken. De AGVV stelt daarbij voorwaarden, zo heeft het onder meer tot gevolg dat er sprake moet zijn van een aantoonbaar stimulerend effect van de subsidies, waardoor de subsidies alleen voorafgaand aan het verrichten van de activiteiten kunnen worden aangevraagd.

Daarnaast dient voor verlening van deze subsidie te worden vastgesteld dat er geen sprake is van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, achttiende lid, van de AGVV. Ook mag er geen sprake zijn van een onderneming ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering van steun uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de AVGG. Om hieraan te voldoen zijn deze voorwaarden opgenomen als afwijzingsgronden in de artikel 11 en 18.

Om gebruik te kunnen maken van deze groepsvrijstelling in de AGVV mag maximaal 30% van de kosten voor energiebesparende maatregelen of voor energie uit hernieuwbare energiebronnen worden gesubsidieerd.

Specifiek voor energiebesparende maatregelen geldt dat in het geval van renovatie de in aanmerking komende kosten tot een vermindering van ten minste 20% van de vraag naar primaire energie zullen moeten leiden, en tot besparingen van primaire energie van ten minste 10% in vergelijking met de drempel die voor de vereisten van bijna-energieneutrale gebouwen is vastgesteld in de nationale maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad.

3.2.2 De-minimisverordening

In deze subsidieregeling wordt gebruik gemaakt van de de-minimisverordening. De de-minimisverordening gaat uit van de gedachte dat de staatssteun is gerechtvaardigd door de beperkte hoogte ervan. Dit kader geeft daarom een maximum voor het bedrag dat de subsidieontvanger mag ontvangen aan de-minimissteun (€ 200.000 per drie belastingjaren). Hierbij is van belang dat alle ontvangen de-minimissteun meetelt, dus ook de-minimissteun die is verstrekt op grond van andere subsidieregelingen van het Rijk of de decentrale overheid. De de-minimissteun mag, in tegenstelling tot steun op grond van de AGVV, ook worden verleend op het moment dat de activiteiten lopende zijn of al zijn afgerond.

3.2.3 Cumulatie in de zin van de AGVV en de-minimisverordening

Samenloop van subsidies is toegestaan, behoudens hetgeen bepaald is in de artikelen 11 en 18, en mits voor dezelfde activiteiten geen subsidie wordt verkregen via andere regelingen of andere bestuursorganen. Voor aanvragen die gerechtvaardigd worden door de AGVV geldt het maximum van 30% van de subsidiabele kosten of maximaal 2,5 miljoen euro per aanvraag. Bij aanvragen die gerechtvaardigd worden door de de-minimisverordening mag er, zoals eerder aangegeven, niet meer dan € 200.000 aan zogenoemde de-minimissteun worden verleend per drie belastingjaren. Bij het toetsen van cumulatie van staatssteun kunnen echter meerdere staatssteunkaders en -regels een rol spelen. Deze regeling controleert daarom niet op samenloop met andere subsidies die later worden aangevraagd dan de subsidie op grond van deze regeling, op subsidies die vallen binnen een ander staatssteunkader of op subsidies voor andere activiteiten. De rechtmatigheid van de verstrekking van die andere subsidies zal bij de betreffende aanvragen van die subsidies getoetst (moeten) worden.

3.3 Bouwbesluit 2012 / Besluit Bouwwerken Leefomgeving (hierna: Bbl)

Het is vanaf 1 januari 2023 verboden om een kantoorgebouw in gebruik te nemen of te gebruiken zonder een geldig energielabel als bedoeld in het Besluit energieprestatie gebouwen met een maximumwaarde voor primair fossiel energiegebruik van 225 kWh/m² jr, bepaald volgens NTA 8800. Om te voorkomen dat deze regeling wordt ingezet om te voldoen aan deze wettelijke verplichting kunnen eigenaren van maatschappelijk vastgoed deze regeling niet gebruiken voor kantoorgebouwen als het gebouw niet aantoonbaar voldoet aan deze grenswaarde.

3.4 Besluit energieprestatie gebouwen /Bbl

In het Besluit energieprestatie gebouwen is opgenomen dat gebouwen met een gebruiksoppervlak groter dan 250 m² die in gebruik zijn bij een overheidsinstellingen die veelvuldig door het publiek bezocht worden een geldig energieprestatiecertificaat op een zichtbare plaats moeten aanbrengen. Omdat deze regeling ook betrekking heeft op de openbare lichamen, provincies, gemeenten en waterschappen is het mogelijk dat er een aanvraag wordt gedaan voor gebouwen die aan deze verplichting moeten voldoen. Indien dit het geval is dient de aanvrager verplicht een verwijzing op te nemen naar het geldige energieprestatiecertificaat. Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet gaat dit besluit op in Bbl.

3.5 Activiteitenbesluit milieubeheer (Energiebesparingsplicht)

Het Activiteitenbesluit milieubeheer verplicht bedrijven en instellingen om alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van 5 jaar of minder uit te voeren. Dit is de energiebesparingsplicht. Deze geldt voor bedrijven en instellingen (Wet milieubeheer-inrichtingen) die per jaar vanaf 50.000 kWh of 25.000 m3 aardgas of een equivalent daarvan verbruiken. Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet gaat dit besluit op in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

Voor instellingen die een aanvraag doen voor een gebouw dat moet voldoen aan de energiebesparingsplicht gelden aanvullende maatregelen. Zo zijn erkende maatregelen die een onderdeel vormen van de energiebesparingsplicht uitgesloten van subsidie.

3.6 Verhouding tot andere subsidieregelingen
3.6.1 Ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed

Kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren kunnen voor het verduurzamen van hun gebouwen terecht bij het ontzorgingsprogramma binnen hun provincie. Via dit programma kunnen eigenaren van maatschappelijk vastgoed gebruik maken van advies en ondersteuning op maat. Deze diensten worden kosteloos beschikbaar gesteld. Kleine maatschappelijke vastgoedeigenaren kunnen daarom gebruik maken van zowel het ontzorgingsprogramma als van deze regeling.

3.6.2 Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) voor zakelijke gebruikers

Via de ISDE kunnen zakelijke gebruikers, waaronder maatschappelijke instellingen, een financiële tegemoetkoming krijgen voor duurzaamheidsmaatregelen die gericht zijn op het produceren van duurzame energie of het aansluiten op een warmtenet. Deze specifieke maatregelen zijn ook opgenomen als subsidiabele maatregelen in deze regeling. Aanvragers hebben geen recht op subsidie voor maatregelen waar via de ISDE al een subsidie voor is verstrekt.

3.6.3 Energie Investeringsaftrek (EIA) en Milieu Investeringsaftrek (MIA)

De EIA en MIA zijn fiscale aftrekregelingen. De regeling biedt direct financieel voordeel aan ondernemers die investeren in energiebesparende bedrijfsmiddelen en duurzame energie. Naast de afschrijving mag voor deze investeringen een extra bedrag afgetrokken worden van de winst.

Maatschappelijke instellingen die in Nederland inkomsten- of vennootschapsbelasting betalen komen in aanmerking voor de EIA en/ of MIA. Van deze instellingen wordt verwacht dat zij van deze regelingen gebruik maken en zij komen daarom niet in aanmerking voor deze regeling.

3.6.4 Stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties (BOSA)

De BOSA is bedoeld voor amateursportorganisaties. Deze organisaties kunnen subsidie aanvragen voor bouw- en onderhoudskosten van sportaccommodaties en aanschaf van sportmaterialen. Onderdeel van deze regeling is een aanvullende subsidie voor verduurzamingsmaatregelen, waaronder energiemaatregelen. Omdat amateursportorganisaties aanspraak kunnen maken op de BOSA komen zij niet in aanmerking voor deze regeling.

3.6.5 Specifieke uitkering ventilatie in scholen (SUViS)

De SUViS is een specifieke uitkering aan gemeenten om het binnenklimaat van bestaande schoolgebouwen te verbeteren. Het gaat om de financiering van bouw- en installatiekosten. De activiteiten die in het kader van SUViS gesubsidieerd kunnen worden hebben een overlap met enkele maatregelen in bijlage 3. Daarnaast kunnen projecten zoals bedoeld in de SUViS gezien worden als integrale projecten. Om overlap tussen beide regelingen te voorkomen komen projecten waar een SUViS aanvraag voor is beschikt niet in aanmerking voor subsidie voor een integraal projecten binnen deze regeling. Het is wel mogelijk om een aanvraag te doen voor combinaties van maatregelen zolang deze geen betrekking hebben op het verbeteren van het binnenklimaat. Maatregelen die niet mogen worden opgevoerd betreffen in ieder geval de onderdelen D3 tot en met D8 uit de bijlage.

3.6.6 Subsidie instandhouding rijksmonumenten (Sim)

De Sim is bedoeld voor eigenaren van Rijksmonumenten die geen woonhuis zijn. Via deze regeling kunnen zij aanspraak maken op subsidie voor het in stand houden van een monument en voor het laten uitvoeren van verduurzamingsonderzoeken. Indien er een beschikking is afgegeven voor een verduurzamingsonderzoek in het kader van de Sim dan is het niet toegestaan dat deze kosten worden opgenomen in deze regeling.

3.6.7 Subsidie verduurzaming MKB (SVM)

De SVM is bedoeld voor mkb-ondernemingen met maximaal 250 fte en een maximale jaaromzet van 50 miljoen euro. Via deze regeling kunnen mkb-ondernemingen aanspraak maken voor subsidie voor het laten opstellen van een energieadvies en voor ondersteuning bij het nemen van minimaal één verduurzamingsmaatregel. Het is voor sommige eigenaren van maatschappelijk vastgoed ook mogelijk om gebruik te maken van deze regeling. Indien er een beschikking is afgegeven voor een energieadvies en voor ondersteuning in het kader van de SVM dan is het niet toegestaan dat deze kosten worden opgenomen in deze regeling.

4. Uitvoering, toezicht en handhaving

De regeling wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO), in mandaat van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (hierna: de Minister voor VRO). Dit houdt in dat RVO de aanvragen ontvangt en beoordeelt en de beschikkingen verstuurt. De aanvragen tot subsidieverlening en vaststelling zullen zoveel mogelijk geautomatiseerd beoordeeld worden op basis van bekende en gevraagde gegevens. Voor de staatssteuntoets kan gebruik worden gemaakt van een op de RVO-site beschikbaar gestelde de-minimisverklaring. RVO houdt toezicht op de ingediende aanvragen en zal ook steekproefsgewijs handhavingscontroles doen. De handhavingscontroles kunnen deskcontroles en controles op locatie zijn.

Subsidieaanvragen lager dan 25.000 euro worden direct vastgesteld. De aanvrager geeft in een tijdsplanning die wordt ingediend conform artikel 11, derde lid, onderdeel d, van het Kaderbesluit aan wanneer verwacht wordt dat de verduurzamingsmaatregelen zijn uitgevoerd. Als later blijkt dat de maatregelen niet zijn uitgevoerd kan de subsidievaststelling worden gewijzigd dan wel ingetrokken en de teveel betaalde subsidie worden teruggevorderd.

Bij aanvragen vanaf 25.000 euro wordt er conform aanwijzing 15 van de Regeling vaststelling aanwijzingen voor subsidieverstrekking bij het verzoek tot vaststelling een (bestuurs-)verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten gevraagd. De verwachting is dat er bij grotere aanvragen sprake zal zijn van langere doorlooptijden. Veel eigenaren kunnen pas overgaan tot besluitvorming als er zekerheid is over het verkrijgen van subsidie. Eigenaren van maatschappelijk vastgoed moeten vervolgens in veel gevallen aanbestedingstrajecten doorlopen die extra tijd in beslag nemen. Vanwege sterke prijsontwikkelingen in de bouwsector en de doorlooptijd tussen subsidieaanvraag en inkoop is het moeilijk om vooraf de kosten en opbrengsten van de prestatie realistisch te begroten.

De opgave van de gerealiseerde kosten en opbrengsten vormt de grondslag voor de berekening van het subsidiebedrag. Hierdoor worden detaildiscussies over onderliggende financiële posten voorkomen. Indien de subsidiabele kosten, na aftrek van de gerealiseerde opbrengsten (inclusief gerealiseerde bijdragen van derden) en de gerealiseerde eigen bijdrage, lager zijn dan begroot wordt de subsidie lager vastgesteld. Indien de subsidiabele kosten hoger uitvallen dan begroot, wordt ten hoogste het verleende subsidiebedrag uitgekeerd. Steekproefsgewijs kan RVO de opgegeven totalen controleren.

Bij subsidieaanvragen vanaf 25.000 euro geldt ook dat de aanvrager door middel van een tijdsplanning die moet worden ingediend conform artikel 11, derde lid, onderdeel d, van het Kaderbesluit aan wanneer verwacht wordt dat de verduurzamingsmaatregelen zullen zijn uitgevoerd. Als later blijkt dat de maatregelen niet zijn uitgevoerd kan de subsidievaststelling worden gewijzigd dan wel ingetrokken en de teveel betaalde subsidie worden teruggevorderd.

5. Gevolgen

Via deze regeling worden eigenaren van maatschappelijk vastgoed ondersteund bij het vervullen van de beoogde voorbeeldrol zoals deze is beoogd in het Klimaatakkoord en door de Europese Commissie. De lasten zijn direct gerelateerd aan investeringen die eigenaren van maatschappelijk vastgoed doen. Er ontstaan geen lasten voor burgers en voor bedrijven die niet gerelateerd zijn aan maatschappelijk vastgoed.

Op basis van de maximale steunintensiteit van 30% en het beschikbare subsidieplafond van 51,8 miljoen euro wordt er ingeschat dat de eigenaren van maatschappelijk vastgoed ongeveer 100 miljoen euro zelf investeren in het verduurzamen van maatschappelijk vastgoed.

De uitvoering van de regeling door RVO heeft effect voor de lasten van de overheid. Deze lasten worden geschat op € 2.112.000 euro, wat neerkomt op 1,4% van het subsidiebedrag.

Een inschatting van het milieueffect dat gerealiseerd wordt door alle verduurzamingsmaatregelen die via deze regeling worden uitgevoerd is circa 222 kiloton koolstofdioxide-reductie in 2024.

5.1 Regeldrukgevolgen

De administratieve lasten bestaan uit de kosten van de informatieverplichtingen aan de overheid. Deze kosten doen zich alleen voor als een eigenaar van maatschappelijk vastgoed besluit subsidie op basis van deze regeling aan te vragen. Er is geen sprake van een verplichting en de inspanning levert subsidie op. Desalniettemin is het belangrijk de administratieve lasten beperkt te houden. De informatieverplichtingen die voortvloeien uit een subsidieaanvraag zijn afhankelijk van de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd en van de hoogte van het subsidiebedrag.

Eigenaren van maatschappelijk vastgoed kunnen subsidie aanvragen voor hun gebouw. Ze dienen een subsidieaanvraag in voordat ze maatregelen nemen aan het gebouw.

Eigenaren die minder dan 25.000 euro aan subsidie aanvragen, krijgen de subsidie meteen vastgesteld en uitbetaald. Eigenaren die meer dan 25.000 euro aanvragen, moeten eerst een aanvraag tot subsidieverlening indienen. Ze krijgen een voorschot uitbetaald en na realisatie van de maatregelen aan het gebouw krijgen ze een definitieve subsidievaststelling.

Bij een aanvraag moeten de eigenaren onder andere het adres of de kadastrale aanduiding, de postcode(s), huisnummer(s) en toevoeging van het te verduurzamen gebouw, aangeven. Verder moeten ze op basis van een onafhankelijk energieadvies aangeven welke maatregelen ze gaan uitvoeren. Bij de aanvraag moeten ze een investeringsbegroting en planning indienen. Bij aanvragen boven de 25.000 euro moeten ze, bij de aanvraag tot vaststelling, de maatregelen verantwoorden door middel van een verklaring over de daadwerkelijk gemaakte kosten.

In de eerste aanvraagronde worden er ongeveer 3200 aanvragen verwacht. Er wordt rekening gehouden met het feit dat uiteindelijk 10% van de aanvragen niet zal leiden tot een verzoek tot vaststelling of een goedgekeurde vaststelling. Uit eerdere regelingen blijkt dat een klein deel van de projecten niet wordt gerealiseerd of dat projecten worden afgewezen bij de vaststelling. De totale administratieve lasten voor deze aanvragen worden daarmee geschat op 846.720 euro. Dit is ongeveer 0,56% van het beschikbare subsidieplafond van 150.000 miljoen euro in de eerste aanvraagronde.

5.2 Gevolgen voor Caribisch Nederland

Het is voor Caribisch Nederland niet mogelijk om gebruik te maken van deze regeling. De verwachting is dat de huidige opzet van de regeling in beperkte mate aansluit op de ondersteuningsbehoefte van eigenaren van maatschappelijk vastgoed in Caribisch Nederland en dat de verduurzamingsmaatregelen in de maatregelenlijst in beperkte mate aansluiten op de klimatologische omstandigheden in Caribisch Nederland. Er moet nader worden onderzocht op welke wijze deze eigenaren het beste ondersteund kunnen worden en welke verduurzamingsmaatregelen van toegevoegde waarde zijn op de klimatologische omstandigheden die zich voordoen in Caribisch Nederland. Om op termijn een gelijkwaardig effect met als uitgangspunt een gelijkwaardig voorzieningenniveau te borgen zal in het najaar een interdepartementale werkgroep voor maatschappelijk vastgoed in Caribisch Nederland worden opgezet die met dit vraagstuk aan de slag gaat. De uitkomsten hiervan worden meegenomen in de voorbereiding en het wijzigingstraject voor de tweede aanvraagronde van deze regeling.

6. Advies en consultatie

6.1 Advies Adviescollege Toetsing Regeldruk (hierna: ATR)

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

6.2 Preconsultatie

Op 12 januari 2022 en 24 februari 2022 zijn er preconsultatie-bijeenkomsten georganiseerd met vertegenwoordigers van verschillende maatschappelijke sectoren. Tijdens de bijeenkomsten is er gezamenlijk gekeken naar hoe de regeling ingericht moet worden zodat deze optimaal aansluit op de behoefte van de doelgroep. Dit heeft ertoe geleid dat er goed is gekeken naar de uiteenlopende behoefte van kleine vastgoedeigenaren en grote vastgoedeigenaren. Daarom is er gekozen om zowel de mogelijkheid voor subsidie voor een combinatie van losse maatregelen als de mogelijkheid voor een subsidie voor een integraal verduurzamingsproject op te nemen in de regeling.

6.3 Code interbestuurlijke verhoudingen

De conceptregeling en toelichting zijn op 17 maart 2022 ter consultatie voorgelegd aan het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW). Het IPO en de VNG hebben een reactie gestuurd. Zowel het IPO als de VNG hebben verschillende vragen en opmerkingen gemaakt over de regeling, hebben verzocht om deze vragen te beantwoorden en de adviezen zoveel als mogelijk over te nemen.

De VNG geeft in algemene zin aan dat het beschikbare bedrag niet toereikend is om de totale omvang van de verduurzamingsopgave van het maatschappelijke vastgoed te realiseren. Daarnaast geven zij aan dat met de positie van gemeenten in de regeling als onderdeel van een brede doelgroep van maatschappelijke vastgoedeigenaren niet geheel recht wordt gedaan aan de positie en verantwoordelijkheid van gemeenten in het algemeen en in het bijzonder in de energietransitie: de regierol gebouwde omgeving en de voorbeeldrol in het maatschappelijk vastgoed. De VNG heeft verzocht om in gesprek te gaan over aanvullende instrumenten waarmee de opgave voor het gemeentelijke vastgoed programmatisch en portefeuillegericht kan worden aangepakt in tegenstelling tot de huidige opzet die gericht is op individuele gebouwen van eigenaren van maatschappelijk vastgoed.

Inhoudelijk doet de VNG een aantal suggesties om de regeling te verruimen. De volgende punten zijn, als dan niet in aangepaste vorm, overgenomen in de regeling:

  • De regeling geldt niet voor gebouwen waarin (riool)gemalen gevestigd zijn;

  • De regeling is beschikbaar voor gebouwde onroerende zaken jonger dan 10 jaar;

  • De realisatietermijn voor zowel combinaties van maatregelen als integrale projecten is verruimd;

  • Het doorrekenen van dakconstructie als subsidiabele kosten is opgenomen in de regeling.

Het IPO geeft aan positief te zijn over de regeling. Een belangrijk aandachtspunt is dat de regeling goed moet aansluiten op het ontzorgingsprogramma voor kleine maatschappelijke vastgoedeigenaren dat wordt uitgevoerd voor de provincies. Het IPO heeft drie suggesties gegeven voor het aanpassen van de regeling:

  • De geldigheidstermijn van energie- en duurzaamheidsadviezen te verruimen of te schrappen en de mogelijkheid te bieden om de kosten voor aanvullend advies te subsidiëren. Dit is overgenomen.

  • Het stapelen van provinciale subsidies en deze Rijkssubsidie mogelijk te maken. Het is in principe niet mogelijk om subsidies voor dezelfde verduurzamingsmaatregelen te combineren met deze regeling omdat de AGVV dat niet toelaat. Het uitgangspunt hierbij is dat de maximale steunintensiteit van de regeling niet overschreden mag worden. Het is wel mogelijk via een andere regeling subsidie aan te vragen voor verduurzamingsmaatregelen die niet zijn opgevoerd in deze regeling en deze in de uitvoering met elkaar te combineren.

  • Het verhogen van de subsidiepercentages en het verlagen van de minimumhoogte van de subsidieaanvraag voor kleine maatschappelijke vastgoedeigenaren. Na de eerste aanvraagronde zal worden geëvalueerd of het aanpassen van de regeling voor de tweede ronde vanaf 2024 noodzakelijk is om kleine vastgoedeigenaren tegemoet te komen.

6.4 Internetconsultatie

Van 1 april 2022 tot en met 29 april 2022 heeft een conceptversie van de subsidieregeling in internetconsultatie voorgelegen. Tijdens de consultatie is aan respondenten gevraagd om een algemene reactie te geven op de regeling als geheel en een inhoudelijke reactie op de hoofdstukken twee en drie, de maatregelenlijst en op de definitie van maatschappelijk vastgoed. De internetconsultatie heeft in totaal 49 individuele reacties opgeleverd, waarvan 39 reacties openbaar zijn. Alle sectoren die onderdeel vormen van de beoogde doelgroep zijn vertegenwoordigd in de reacties. De opmerkingen en suggesties komen grotendeels overeen met de reacties van de VNG en van het IPO. Er is een consultatieverslag gepubliceerd op de internetconsultatiewebsite.6 In het verslag wordt op hoofdlijnen een beeld geschetst van de binnengekomen reacties met een reactie namens het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

In algemene zin geven de respondenten aan dat zij enthousiast zijn dat er een stimuleringsregeling komt die aansluit op de behoefte van maatschappelijke vastgoedeigenaren die geen gebruik kunnen maken van fiscale regelingen zoals de Energie-investeringsaftrek (EIA). Ook geven enkele respondenten aan dat de conceptregeling duidelijk is van opzet.

6.4.1 Wijzigingen naar aanleiding van de internetconsultatie
6.4.1.1 Wijzigingen in de hoofstukken 2 en 3

Op basis van de algemene reacties en de inhoudelijke reacties op de hoofdstukken twee en drie zijn de volgende onderdelen in de regeling gewijzigd of toegevoegd:

  • In de definitie van ‘gebouwde onroerende zaak’ is verduidelijkt dat een aanvraag op grond van deze regeling geen betrekking mag hebben op de gebruiksfunctie wonen;

  • In de artikelen 10 en 17 is de geldigheidstermijn voor een energieadvies of een ander verduurzamingsadvies verruimd van maximaal twaalf maanden oud tot maximaal 36 maanden oud;

  • In de artikelen 11 en 18 is opgenomen dat een aanvraag geen betrekking mag hebben op een kantoor dat niet beschikt over een energielabel C;

  • In de artikelen 12 en 19 is de uitvoeringstermijn verruimd met twaalf maanden. Voor verduurzamingsmaatregelen geldt nu een termijn van 24 maanden met een optie om 12 maanden te verlengen. Voor integrale projecten geldt nu een termijn van 36 maanden met een optie om 12 maanden te verlengen.

  • In de artikelen 12 en 19 is ook opgenomen dat bij maatschappelijk vastgoed dat opgeleverd is vanaf 2012 de activiteiten ten minste moeten leiden tot het verduurzamen van de warmtevoorziening ter vervanging van de aansluiting op gas.

6.4.1.2 Wijzigingen van de definitie maatschappelijk vastgoed
  • Voor de zorgsector zijn de AGB codes zijn vervallen en vervangen door een lijst van SBI codes. Het gebruik van AGB-codes is vanwege rechtsgevolgen op basis van een privaatrechtelijke beslissing niet wenselijk;

  • De rechtspersoon kerkgenootschap is toegevoegd aan het onderdeel gebouwde onroerende zaak met een publieksfunctie. Daarnaast wordt verwezen naar de term gebedshuis;

  • De SBI-codes voor musea en voor theaters en schouwburgen zijn toegevoegd aan bijlage 2, onderdeel B.

  • De SBI-codes komen overeen met de bedrijfsactiviteiten zoals de gehanteerd worden door de Kamer van Koophandel (KvK) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

6.4.1.3 Wijzigingen van de maatregelenlijst
  • Het is mogelijk gemaakt om een portefeuilleroutekaart bij de aanvraag als alternatief op te nemen voor een energieadvies of als alternatief voor het maatwerkadvies bij integrale projecten. Het laten opstellen van een portefeuilleroutekaart is niet subsidiabel;

  • PV-panelen en PVT-panelen zijn toegevoegd aan de maatregelenlijst, mits deze gecombineerd worden met het verbeteren van de dakisolatie of met een opslagmedium;

  • Het onderscheid tussen maatregelen die betrekking hebben op warmte- of koudeopslag in de bodem is verduidelijkt door specifiek te verwijzen naar het gebruik van grondwater als bron;

  • Voor maatregelen die gericht zijn op monumenten zijn de technische prestatie-eisen voor luchtbehandelingskasten aangepast.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1.

De definities projectkosten en advieskosten zijn relevant voor het bepalen van de hoogte van de subsidie. Bij het traject voor een combinatie van verduurzamingsmaatregelen zijn de kosten voor het energieadvies subsidiabel en kan er optioneel worden gekozen voor het laten opstellen van een energielabel. Bij integrale projecten zijn de advieskosten voor een gespecialiseerd of gecertifieerd advies subsidiabel en is bij een maatwerkadvies het laten opstellen van een energielabel verplicht. Een portefeuilleroutekaart die als alternatief voor het energieadvies of het maatwerkadvies opgegeven kan worden is uitgesloten van subsidie.

De definities eigenaar, gebouwde onroerende zaak en maatschappelijk vastgoed hebben betrekking op het afbakenen van de doelgroep. Onder ‘eigenaar’ wordt op basis van de begripsbepaling verstaan de eigenaar alsmede de eigenaar van een gebouw en de grond die hij in erfpacht heeft en de opstalhouder van het gebouw.

Er worden openbare registers geraadpleegd om te controleren of een aanvrager past binnen de doelgroep. In dat kader zijn de definities SBI-code, handelsregister en Rijksmonumenten register opgenomen.

De definities energieadviseur, energieprestatie en energielabel hebben betrekking op het laten bepalen van de energieprestatie van maatschappelijk vastgoed. Een energieadviseur geeft advies over de mogelijk te nemen verduurzamingsmaatregelen. De energieprestatie geeft inzicht in de huidige situatie en de beoogde situatie na het uitvoeren van de verduurzamingsmaatregelen.

Verduurzamingsmaatregelen staan centraal in deze regeling. Door middel van het uitvoeren van verduurzamingsmaatregelen wordt beoogd de energieprestatie van gebouwen te verbeteren en de koolstofdioxide-emissies te reduceren.

Artikel 3.

In dit artikel is bepaald voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. In het tweede lid is bepaald dat de activiteiten, met uitzondering van het laten opstellen van een advies, moeten zijn aangevangen vanaf 3 oktober 2022. Dit betekent dat er wordt aangesloten bij het moment dat een overeenkomst is aangegaan tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer voor het uitvoeren van de activiteiten waar deze subsidie betrekking op heeft.

Artikel 4.

Het eerste lid stelt de termijn vast waarbinnen aanvragen voor subsidies kunnen worden ingediend. Het tweede lid schrijft voor dat voor de aanvraag een vastgesteld formulier moet worden gebruikt. Dit formulier stelt de Rvo, die namens de minister de regeling uitvoert, beschikbaar op haar website.

Artikel 5.

Zoals aangegeven in het algemeen deel van de toelichting bedraagt het beschikbare budget voor subsidieaanvragen op grond van de artikelen 8 en 15 € 150.000.000.

In het tweede lid is de wijze van verdeling van het subsidieplafond geregeld. Deze verdeling gebeurt op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Dit is in lijn met de mogelijkheid die is opgenomen in artikel 9, eerste lid, van het Kaderbesluit BZK-subsidies: de aanvraag die het eerst is binnengekomen, komt het eerst voor subsidie in aanmerking. Een aanvraag geldt, in afwijking van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, als binnengekomen op het moment waarop de aanvraag volledig is. Indien op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag wordt ontvangen, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van loting (artikel 9, tweede lid, van het Kaderbesluit BZK-subsidies). Op grond van artikel 4:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt een subsidie geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.

Artikelen 6. Staatssteun

In artikel 6, eerste lid, is bepaald dat steun wordt verstrekt conform de algemene en procedurele bepalingen in Hoofdstuk I en II en artikelen 38, 41 en 53 van de AGVV (Investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntiemaatregelen, investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen en steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed).

De subsidie wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de begunstigde ervan, voordat de werkzaamheden aan het project of de activiteit aanvangen een schriftelijke steunaanvraag heeft ingediend.

Deze subsidiereling verstrekt geen subsidie aan ondernemingen in moeilijkheden. Geen subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen ten aanzien waarvan er een uitstaand bevel tot terugvordering is op grond van een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard. Bij de verstrekking van de subsidie worden de cumulatiebepalingen uit artikel 8 van de AGVV in acht genomen. Dit houdt in dat alle voor een bepaald ontwikkelproject verleende staatssteun bij elkaar opgeteld dient te worden om het totale steunbedrag te bepalen. Hierdoor kan worden nagegaan of voldaan is aan de maximale steunintensiteiten uit de artikelen 38, 41 en 53 van de AGVV.

Het is op voorhand niet uit te sluiten dat het verstrekken van subsidies voor bepaalde advieskosten staatsteun kan bevatten. In hettweede lid is bepaald dat de bijdragen voor bepaalde advieskosten voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening. Dit betekent dat het voornemen om voor deze activiteiten subsidie te verstrekken, niet vooraf hoeft te worden gemeld bij de Europese Commissie.

Artikel 7.

Artikel 7, eerste lid, bevat de verplichting tot openbaarmaking van bepaalde gegevens, indien de subsidie aan een aanvrager meer bedraagt dan € 500.000. Binnen zes maanden na verlening moet transparantie worden betracht over de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de AGVV, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 500.000. Het gaat om alle staatssteun voor hetzelfde project of dezelfde activiteiten van de betreffende onderneming. Hiermee worden conform artikel 9 van de AGVV de publicatieverplichtingen nageleefd. Wanneer aan een onderneming minder dan € 500.000,- subsidie wordt verleend hoeven geen gegevens te worden gepubliceerd via de State Aid Transparency Award Module. Over de rapportage wordt jaarlijks gerapporteerd over de totale uitgaven aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikelen 8 en 15.

De regeling stimuleert eigenaren van maatschappelijk vastgoed om te investeren in maatregelen die de energieprestatie van maatschappelijk vastgoed verbeteren. In artikel 8 is bepaald dat subsidie kan worden verstrekt voor de projectkosten van ten hoogste drie maatregelen als bedoeld in bijlage 3. Indien er subsidie wordt aangevraagd voor ten hoogste drie maatregelen als bedoeld in bijlage 3, kan ook aanvullend een subsidie worden verstrekt voor het laten opstellen van een energieadvies of een duurzaam monumentenadvies en/of voor het laten opstellen van een energielabel na het uitvoeren van de maatregelen. In artikel 15 is bepaald dat bij integrale verduurzamingsprojecten subsidie kan worden verleend voor de projectkosten die betrekking hebben op het maatregelenpakket dat leidt tot het verbeteren van de energieprestatie van het maatschappelijk vastgoed. Als er subsidie wordt aangevraagd voor de projectkosten van integrale verduurzamingsprojecten, kan er ook subsidie worden verleend voor advieskosten die zijn opgenomen in bijlage 3, onderdelen A.1, A.2, A.3 of L.1 of voor het opstellen van een energielabel opgenomen in bijlage 3 onderdeel K.1. Zie ook paragraaf 4 van het algemeen deel.

Artikelen 9 en 16.

In deze artikelen is de maximale hoogte van de subsidie bepaald. Ingevolge artikel 4 van het Kaderbesluit geldt dat indien er na een subsidieverlening op grond van deze regeling door een bestuursorgaan of door de Europese Commissie nog een subsidie wordt verstrekt voor (een deel van) de subsidiabele kosten, slechts een subsidie kan worden verleend waarmee het maximale subsidiebedrag van deze regeling niet wordt overschreden. Als er door een bestuursorgaan of door de Europese Commissie al een subsidie is verstrekt voor (een deel van) de subsidiabele kosten, kan slechts een subsidie worden verleend waarmee het maximale subsidiebedrag van die regeling niet wordt overschreden.

Artikelen 10 en 17.

In deze artikelen zijn regels gesteld ten aanzien van de gegevens die ten minste in de aanvraag opgenomen moeten zijn. Een onderbouwing van de kosten kan blijken uit een door de aanvrager opgestelde begroting van voorgenomen maatregelen onderbouwd met een energieadvies of een offerte. In artikel 11, derde lid, van het Kaderbesluit is geregeld welke gegevens en bescheiden de aanvraag in elk geval moet bevatten. Het gaat om een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, een gespecificeerde begroting, het bankrekeningnummer waarop het subsidiebedrag dient te worden overgemaakt inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de aanvrager staat, een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van de betreffende subsidieregeling, een tijdsplanning van de activiteit en indien voorschotten worden aangevraagd, een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden.

Artikelen 11 en 18.

In artikel 11 en 18 zijn, in aanvulling op de gronden uit het Kaderbesluit BZK-subsidies, gronden opgenomen voor een (gedeeltelijke) afwijzing van de subsidie.

Artikelen 12 en 19.

In deze artikelen zijn de verplichtingen opgenomen van de subsidieontvanger. Daarbij is in het eerste lid opgenomen dat de eigenaren waarvoor op grond van deze regeling een subsidie is verleend de activiteiten binnen 24 of 36 maanden moeten hebben uitgevoerd. Mocht deze termijn te kort zijn, dan biedt het tweede lid de mogelijkheid om de termijn te verlengen.

Artikelen 13 en 20.

Subsidies voor (combinaties van) verduurzamingsmaatregelen kunnen bestaan uit bedragen tot € 25.000. Uit artikel 23, tweede lid, van het Kaderbesluit volgt dat de minister bij subsidiebedragen tot € 25.000 een voorschot van 100% bij de beschikking tot subsidieverlening verstrekt. Het voorschot wordt in een keer betaald. Subsidies als bedoeld in hoofdstuk 3 bedragen altijd meer dan € 25.000. In de artikelen 13 en 20 is bepaald dat bij subsidies vanaf € 25.000 een voorschot van 70% wordt verleend.

Artikelen 14 en 21.

In artikel 14 is artikel 16, tweede lid, onderdeel b, van het Kaderbesluit uitgewerkt.

Voor subsidies vanaf € 25.000 geldt dat de subsidie door de minister wordt vastgesteld nadat de aanvrager de eindverantwoording aan de minister heeft verstrekt.

In artikel 21, derde lid is artikel 17, derde lid, onderdeel b, van het Kaderbesluit uitgewerkt. In dit artikellid is opgenomen hoe moet worden aangetoond dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht.

Verder zijn in artikel 24 van het Kaderbesluit diverse bepalingen opgenomen voor de vaststelling en betaling van de subsidie. Het betreft onder meer de bepaling dat er voor de subsidievaststelling een eindverslag over de uitvoering en de resultaten van het project moet zijn opgenomen. Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet, niet geheel, of onrechtmatig is besteed, kan de minister ingevolge artikel 4:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de uitkering ter hoogte van het niet-bestede of onrechtmatig bestede deel terugvorderen.

Artikel 22.

Deze regeling treedt in werking op 1 oktober 2022. Daarmee wordt aangesloten bij de vaste verandermomenten voor nieuwe regelgeving.

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge

Naar boven