46 Stand van zaken rekenen in vo en mbo

Aan de orde is het VAO Stand van zaken rekenen in vo en mbo (AO d.d. 17/11). 

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Onderwijs van harte welkom. Ik geef als eerste het woord aan de heer Van Meenen van D66. We hebben nog een lange avond, dus we gaan ons beperken met de interrupties. 

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. In het algemeen overleg hebben we gesproken over de afspraken die zijn gemaakt tussen de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren en het ministerie in maart 2015, alweer bijna twee jaar geleden, over een alternatief voor het verbeteren van het rekenonderwijs, waarbij de rekentoets op termijn zou kunnen verdwijnen. De staatssecretaris zei in dit AO: "Deze afspraak is toen niet gemaakt. Ik weet niet of er sprake is van een misverstand (…)." Deze week schreef hij in een brief: "Er is, in tegenstelling tot wat de NVvW stelt, geen sprake geweest van het neerleggen van een opdracht bij de NVvW om een alternatief scenario voor de rekentoets uit te werken." 

Ik denk niet dat we in een welles-nietesdiscussie moeten belanden, maar ik vind het toch een merkwaardige zaak. Het is namelijk niet voor het eerst dat de wiskundeleraren deze, overigens zeer concrete, afspraken aan de orde stellen. Al anderhalf jaar kaarten zij dat bij het ministerie aan. Als er sprake is van miscommunicatie, waarom is dat dan niet veel eerder rechtgezet? Waarom wordt de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren zo lang aan het lijntje gehouden, helemaal tot 2032 als het aan de staatssecretaris ligt? Tot dat moment gaat kostbare tijd verloren en kostbare kansen van kinderen, en daar gaat het uiteindelijk om. We willen kinderen kansen geven door ze goed te laten rekenen en niet door ze te laten zakken voor een ondeugdelijke rekentoets. 

Samen met mijn collega's Jasper van Dijk en Michel Rog heb ik drie moties voorbereid. Ik zal beginnen met de eerste. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat goed rekenonderwijs in het belang is van elke leerling; 

constaterende dat er leerlingen zakken op basis van een ondeugdelijke toets; 

verzoekt de regering, de rekentoets per direct af te schaffen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen, Jasper van Dijk en Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 79 (31332). 

De heer Van Meenen (D66):

Wordt vervolgd. 

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. De rekentoets deugt niet. Dat is niet alleen de stelling van een groot deel van deze Kamer, maar ook van wiskunde- en rekenleraren in Nederland. Helaas is er een meerderheid van VVD, PVV en PvdA die de rug keert naar al de deskundigen die dit beweren. De staatssecretaris heeft gesproken met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren. De heer Van Meenen heeft daartoe mede namens het CDA en de SP een motie ingediend. Of nee, dat zal de SP doen. De heer Van Meenen heeft aangegeven wat wij willen, namelijk deze rekentoets afschaffen. Mocht daar onverhoopt geen meerderheid voor zijn, proberen wij in elk geval die rekentoets uit de kernvakkenregeling te halen. Uit de bevindingen van het Landelijk Aktie Komitee Scholieren blijkt namelijk dat er zelfs op het vwo op vele scholen geen goede voorbereiding is op deze rekentoets. Wij gaan er dan ook van uit dat deze motie in elk geval een meerderheid zal halen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat er in de onderwijswereld nauwelijks draagvlak is voor de rekentoets en de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren het zinloos acht om nog langer tijd, geld en energie te steken in de huidige digitale rekentoets; 

constaterende dat de rekentoets in het vwo met ingang van dit schooljaar deel uitmaakt van de kernvakkenregeling; 

overwegende dat daarmee aan het enkele cijfer van de rekentoets een disproportioneel gewicht wordt toegekend; 

tevens overwegende dat uit onderzoek van het LAKS blijkt dat op veel scholen het rekenonderwijs nog niet op orde is; 

verzoekt de regering, de rekentoets ook in het vwo geen onderdeel uit te laten maken van de kernvakkenregeling, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rog, Van Meenen, Jasper van Dijk en Bruins. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 80 (31332). 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ik heb een vraag en een motie. De vraag is of de staatssecretaris kan reageren op het artikel in de Volkskrant van vanochtend — de heer Van Meenen refereerde daar impliciet al aan — over de vraag of er wel of niet een afspraak is gemaakt met de wiskundeleraren om een alternatief te laten onderzoeken. Op 5 maart 2015 zou daarvan sprake zijn geweest, maar volgens de staatssecretaris zit dat anders. Hoe zit het nu? Mijn motie is glashelder, die zegt: ga nu aan de slag met een alternatief. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het invoeren van de referentieniveaus ten doel had het rekenonderwijs te verbeteren; 

overwegende dat dit vraagt om het verbeteren van het rekenonderwijs in alle lagen van het onderwijs, en dat dit bij voorkeur gebeurt door het integreren van rekenen in het wiskundeonderwijs en andere vakken; 

verzoekt de regering, in overleg met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren (NVvW) met urgentie het alternatief van de NVvW voor de rekentoets uit te werken inclusief tijdpad, waarbij het verbeteren van het rekenonderwijs centraal staat, en de Kamer hierover voor maart 2017 te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk, Van Meenen en Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 81 (31332). 

Mevrouw Straus (VVD):

Voorzitter. We hebben er in het AO over gesproken dat het rekenonderwijs op orde moet zijn. Dat betekent natuurlijk te beginnen bij het basisonderwijs en daarover heb ik de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat rekenen, net als taal, een basisvaardigheid is die iedereen hard nodig heeft om op eigen benen te kunnen staan in de maatschappij; 

overwegende dat de basis voor rekenvaardigheden gelegd wordt op de basisschool en dat het zaak is om die vaardigheden te blijven bijhouden en dat alle partijen in de onderwijsketen daar een deelverantwoordelijkheid in hebben; 

constaterende dat het basisonderwijs tot op heden geen onderdeel is van de rekenagenda en een doorlopende leerlijn zo onvoldoende tot stand kan komen; 

verzoekt de regering, met de PO-Raad afspraken te maken hoe zij als ketenpartner gaan aansluiten bij de rekenagenda, en de Kamer daarover voor 1 april 2017 te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Straus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 82 (31332). 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Ik denk dat ik er kort doorheen kan gaan. De moties op de stuk nrs. 79 en 80 heb we al eerder in een soortgelijke variant gezien en ik ontraad deze allebei. Ze hebben het ook in eerdere gevallen niet gehaald. 

De motie op stuk nr. 81 gaat over de gesprekken die zijn gevoerd met de Nederlandse Vereniging voor Wiskundeleraren. De heer Van Dijk vraagt mij te reageren op het artikel in de Volkskrant. Volgens mij is dat artikel verschenen naar aanleiding van de brief die ik u heb gestuurd en die in mijn ogen heel goed uitlegt wat er is gebeurd en is afgesproken. Ik moet tot mijn spijt constateren dat de Nederlandse Vereniging voor Wiskundeleraren daar een andere interpretatie van heeft. Ik haal dat misverstand graag zo snel mogelijk uit de wereld. Ik heb over twee weken weer een overleg met ze en zal proberen daar zelf bij aan te schuiven om te bekijken of we de plooien kunnen gladstrijken. Ik heb eigenlijk niet zo vreselijk veel toe te voegen aan wat ik al in de brief heb geschreven en wat ik al eerder in het AO heb gedeeld. Ik heb tegen de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren gezegd dat als je uiteindelijk toe wilt naar een andere vorm van toetsing, je moet beginnen met het bekijken van je curriculum. Ik vind ook dat we wel kunnen kijken naar de voorstellen die de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren daarvoor doet. Men stelt bij de NVvW bijvoorbeeld voor om het onderdeel te maken van het vak wiskunde. Daar was men overigens vier of vijf jaar geleden faliekant op tegen. Dat is ook de reden waarom de rekentoets er nu ligt zoals die er ligt. We kunnen wel naar die voorstellen kijken, maar wat men voorstelt is niet even een-twee-drie gedaan. Men vraagt bijvoorbeeld om het onderdeel te maken van het vak wiskunde op de havo en het vmbo. Daar is wiskunde echter niet voor alle leerlingen onderdeel van het eindexamen. Dus hoe ga je er dan voor zorgen dat alle kinderen aan het einde van het vmbo en de havo kunnen rekenen? Men doet het voorstel om een toets in te voeren na drie jaar. Dat zou een novum zijn. Wij kennen alleen maar het centraal eindexamen aan het einde van het voortgezet onderwijs. Men doet het voorstel om rekenen te integreren in heel veel andere vakken. Dat zou in theorie kunnen, maar dat zou betekenen dat je al die andere vakken tegen het licht moet gaan houden. Je moet daar dan rekenonderdelen inbrengen. Het kan allemaal, maar dat vraagt echt om een grondige herziening van het curriculum. 

Dat is ook de weg die we volgens mij moeten bewandelen. Ik doe dat ook heel graag met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren. Maar het is niet iets wat je heel snel geregeld hebt. Dat is ook de reden waarom ik de motie op stuk nr. 81 zoals die nu voorligt, moet ontraden. Ik ga graag met de mensen van de NVvW in gesprek. Ik ga ook graag met hen bekijken of je het curriculum van wiskunde en rekenen op een betere manier kunt vormgeven, en of je wellicht rekenen ook in andere vakken een plek kunt geven. Maar dat kan nooit alleenstaand. En het kan ook niet met het tijdpad dat hierin wordt neergezet. 

De voorzitter:

De heer Van Meenen stond het eerst bij de interruptiemicrofoon, maar de motie is van de heer Van Dijk. Die staat ook bij de microfoon. Ik geef hem eerst het woord, mijnheer Van Meenen. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Volgens mij kan de staatssecretaris de motie ook heel constructief opvatten. Zij biedt juist een opening om aan de slag te gaan met een alternatief voor het huidige beleid. De staatssecretaris zegt al dat hij in overleg zal treden. Waarom benadert hij die motie nou niet iets constructiever? Waarom zegt hij niet: oké, ik wil wel aan de slag gaan met het alternatief? En dan kijken we wel naar de punten die net werden genoemd, maar volgens mij is daar goed uit te komen. 

Staatssecretaris Dekker:

In het dictum van deze motie wordt om echt iets anders gevraagd. Daarin wordt gevraagd om te komen tot een alternatief voor de rekentoets. Daarin wordt niet gevraagd om te bekijken of het curriculum voor wiskunde en rekenen beter kan worden. Dat is volgens mij de volgorde die je moet aanhouden. Toets volgt curriculum. Dat is precies wat de huidige rekentoets doet. Het curriculum is destijds vastgesteld. Dat is nog vóór mijn tijd als staatssecretaris gebeurd en daar waren alle partijen in de Kamer bij betrokken. Op de SGP na waren toen ook alle partijen aan boord. Dat heeft geleid tot referentieniveaus. Bij de rekentoets wordt niets meer en niets minder gedaan dan het toetsen van die referentieniveaus. Er heeft ook nog eens een commissie naar gekeken of dat inderdaad wel zo is. Het antwoord op die vraag is: ja. Wie vindt dat die toets anders moet, moet niet aan de toets gaan morrelen, maar moet bekijken of er iets moet veranderen in het curriculum. In deze motie wordt echter gevraagd om iets te gaan veranderen in die toets. Als het curriculum hetzelfde blijft, heeft morrelen aan de toets weinig zin. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nee, dit is een misverstand. Laat de staatssecretaris het dictum goed lezen. Daarin wordt gevraagd om juist het alternatief van de wiskundeleraren voor de rekentoets uit te werken. Dat alternatief gaat in zijn kern om de verbetering van het rekenonderwijs. Het gaat dus niet om een ander soort toets, maar om heel ander rekenonderwijs. 

Staatssecretaris Dekker:

Er staat echt iets anders in het dictum. Dat zal ook de draai zijn die de heer Van Dijk er straks aan zal geven en de invulling die dan ook de heer Rog en de heer Van Meenen eraan zullen geven. Zij zullen zeggen: nee, het moet gaan over die toets. Ik heb echter al een aantal keren gezegd: het moet gaan om een herziening van het curriculum. En als dat is wat hiermee wordt bedoeld, dan ga ik de motie ook ontraden, want dan zou zij volstrekt overbodig zijn. Ik heb namelijk al toegezegd dat we dat gaan doen. 

De heer Van Meenen (D66):

Het is echt ongelooflijk hoe de staatssecretaris niet alleen de woorden van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren verdraait — dat deed hij ook in de brief van gisteren; ik kan daar verschillende voorbeelden van geven — maar dat nu ook doet met de woorden die wij hier gebruiken. Het is namelijk wel degelijk zo dat het alternatief van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren inhoudt dat er niet meer zoiets bestaat als de huidige rekentoets. Het is een herziening van het curriculum ten aanzien van het onderhoud van rekenvaardigheden in de bovenbouw en het aanbrengen van rekenvaardigheden in het basisonderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Dat wordt gedaan door bevoegde wiskundeleraren. Dat is het alternatief. Daarvan had de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren bijna twee jaar geleden de indruk dat ze er een afspraak over had met de staatssecretaris. Dat was een heel zorgvuldig proces. Inmiddels zijn er twee jaar voorbijgegaan zonder dat er één stap is gezet. We zijn gewoon doorgegaan op dezelfde weg. De staatssecretaris heeft geen enkele gelegenheid benut om de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren te wijzen op haar blijkbaar verkeerde interpretatie van wat op het ministerie van OCW een afspraak is. 

Laten we nu even kijken naar de motie van de heer Van Dijk en anderen. Daarin gaat het dus om het alternatief dat de wiskundeleraren hebben aangedragen. De wiskundeleraren zelf zeggen daarover dat het een buitengewoon marginale aanpassing van het curriculum is. Voor het vmbo is het bijvoorbeeld helemaal geen aanpassing van het curriculum. Voor het havo en het vwo gaat het er vooral om dat het onderhoud van de rekenvaardigheden in het curriculum wordt opgenomen. Dat is ook marginaal. De argumenten van de staatssecretaris gaan volgens mij dus niet op. Daarom vraag ik hem nogmaals om zijn oordeel over deze motie te heroverwegen. 

Staatssecretaris Dekker:

Het stoort mij dat de heer Van Meenen de indruk wekt dat ik hier een potje bij elkaar sta te verzinnen over wat ik met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren heb besproken. Als dat zo is, moet de heer Van Meenen een heel andere motie indienen, zou ik bijna zeggen. Ik heb aangegeven wat ik heb besproken met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren en wat ik in dat gesprek heb gezegd. Kennelijk is daarover een misverstand gerezen. Mij valt op dat dat pas in een brief wordt gevat ruim een jaar nadat het gesprek heeft plaatsgevonden, terwijl er in de tussentijd gewoon allerlei ontmoetingen zijn geweest met diezelfde vereniging. Dat vind ik een beetje merkwaardig. Daarna is er ook aangegeven aan de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren dat wij helemaal niet de indruk hadden dat die afspraak was gemaakt. Dat is dus allemaal gewoon gebeurd. Nu daar zo veel vragen over zijn gerezen, weet ik wel wat ik de volgende keer ga doen. Ik zorg er de volgende keer gewoon voor dat er een gespreksverslag wordt gemaakt en dat dat wordt vastgesteld door de twee partijen. Dan kan er in ieder geval geen ruis op de lijn meer ontstaan over wat er is besproken. Ik vind het vervelend als het zo zou moeten, maar als het echt nodig is, doen we het op die manier. 

Ik heb de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren destijds aangegeven dat ik best, graag zelfs, met haar wil bekijken wat je in het curriculum kunt doen. Tegelijkertijd vind ik de oplossingen die ze ervoor aandraagt echt te makkelijk. Je bent er niet met "een marginale aanpassing van het curriculum". Dit is veel fundamenteler. Laat ik een voorbeeld geven. Als wij nu al zien dat scholen er moeite mee hebben om kinderen in het vmbo in vier jaar tijd op dat niveau van rekenen te brengen, hoe slagen ze er straks dan in om dat al aan het einde van de onderbouw gerealiseerd te hebben, dus in twee jaar tijd? Ik ben daar wel heel benieuwd naar. Ik heb daar geen antwoord op gekregen van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren toen ze met dit plan kwam. Er werd gezegd: doe het dan in de onderbouw of integreer het in wiskunde. Toen vroeg ik: hoe doe je dat dan in het vmbo en het havo bij de profielen waarin leerlingen geen eindexamen in wiskunde doen? Daar heb ik geen antwoord op gekregen. Dan zou je wiskunde verplicht kunnen stellen voor alle leerlingen, maar dat is een flinke verzwaring van het curriculum voor een aantal van die leerlingen. Dan moeten ze én rekenen én wiskunde beheersen. Dat kan, maar dan moet je het wel fundamenteler bekijken. Ook dat is niet iets wat je dan even snel geregeld hebt, want als je wilt dat wiskunde voor alle leerlingen op havo en vwo verplicht wordt, vraagt dat om een wetswijziging en na een wetswijziging zijn we waarschijnlijk nog wel even bezig om ervoor te zorgen dat het in de klassen landt. Met andere woorden, het niet iets wat je even tussendoor regelt. Dat is echt een zware overschatting. Daarom ontraad ik deze motie. 

De voorzitter:

Heel kort, mijnheer Van Meenen. Geen betoog maar een vraag. 

De heer Van Meenen (D66):

Er wordt even aan gerefereerd dat ik misschien een andere motie had moeten indienen. Misschien mag ik daarop nog even ingaan en daarna heb ik nog een vraag. Ik heb overwogen om een andere motie in te dienen, maar daarvoor heb ik de feiten niet. Dan zou je eerst een feitenrelaas moeten opvragen. Het is onbegrijpelijk dat er van dit soort gesprekken geen verslagen worden gemaakt. In mijn eerste termijn heb ik ook gezegd dat ik mijn energie niet wil steken in een welles-nietesspelletje. Ik wil gewoon het beste rekenonderwijs voor die kinderen en ik wil af van deze toets. Dat willen de wiskundeleraren ook. 

Mijn vraag is: waarom denkt de staatssecretaris nu beter te weten dan de wiskundeleraren dat het onderbrengen van beter rekenonderwijs — gegeven door wiskundeleraren; misschien scheelt dat iets voor de kwaliteit — om te beginnen in het basisonderwijs en in de onderbouw van het voortgezet onderwijs geen goed alternatief is? Waarom denkt hij dat beter te weten? 

Staatssecretaris Dekker:

Ik heb gewoon eenvoudige vragen gesteld. Wat als je het integreert in wiskunde, wat overigens gewoon kan? Een school kan ervoor kiezen om het rekenonderwijs onderdeel te maken van de wiskundelessen. Niets staat een school in de weg om dat te doen. Alleen, niet alle leerlingen in alle profielen hebben wiskunde in het eindexamen en ze hebben niet allemaal wiskunde in de bovenbouw. Wat doe je dan in die gevallen, is mijn vraag dan. Daar komt geen afdoende antwoord op van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren. Sterker nog, ook niet van de heer Van Meenen, zeg ik dan. 

De heer Van Meenen (D66):

Dat is uitlokking. Ik ben wiskundeleraar. 

De voorzitter:

Alleen omdat u wiskundeleraar bent, maar heel kort. 

De heer Van Meenen (D66):

Dit is het eerste voordeel dat ik daarvan heb gehad in mijn hele leven. De staatssecretaris trekt het iedere keer naar het eindexamen door, want hij wil de rekentoets bij het eindexamen. Natuurlijk moeten niet alle leerlingen eindexamen doen in wiskunde, gelukkig maar; dat zou er nog bij moeten komen! Ze moeten nu wel allemaal de rekentoets doen van deze staatssecretaris. Dat is nu juist waar de mensen die er verstand van hebben, zoals de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren, vanaf willen. Dit doet een heleboel kinderen namelijk onrecht. Dat is het punt. Dan beperk je het tot de onderbouw en dan kan het wel degelijk. Dan gaat het hele verhaal van de staatssecretaris over "hoe breng je dat naar het eindexamen?" helemaal niet op. 

Staatssecretaris Dekker:

Dan wordt verondersteld dat alles waarmee scholen nu al moeite hebben om dat in de volledige periode van het voortgezet onderwijs te doen, even in de onderbouw kan worden gefikst. Ik zou niet een-twee-drie weten hoe dat zou moeten en hoe het onderwijs en de rekenresultaten omhooggaan als je in minder tijd hetzelfde moet bereiken. Bovendien komt hier ook direct het vervolgonderwijs om de hoek kijken. Neem de discussie die wij in het mbo hebben gehad. Men hecht er zeer aan dat in het voortgezet onderwijs aan het einde wordt gekeken waar kinderen staan met rekenen. Wij verwachten van het mbo dat men die kinderen, die studenten, weer een stapje verder helpt. Dat geeft ook wel weer aan dat het een met het ander samenhangt. Ook aan het voorstel van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren zitten een hoop haken en ogen. 

De voorzitter:

Dan de laatste motie. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik heb al aangegeven dat ik dit op zich een heel plausibele toevoeging zou vinden. Wat mij betreft is het oordeel aan de Kamer. 

De voorzitter:

Hartelijk dank. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Ik stel voor dat we dinsdag stemmen over de ingediende moties. Alvorens verder te gaan met het volgende debat, schorsen we voor een enkel ogenblik. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven