3 Luchtkwaliteit en mobiliteit

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 9 februari 2011 over luchtkwaliteit en mobiliteit.

De heer Paulus Jansen (SP):

Voorzitter. Dit kabinet trekt meer geld uit voor asfalt, maar minder geld voor flankerend beleid. Dit kabinet maakt de mensen die in de buurt van autowegen wonen en last hebben van alle herrie en stank, monddood door allerlei beroepsmogelijkheden af te schaffen. Als volksvertegenwoordiger is dat reden om heel kritisch te kijken naar luchtkwaliteit en geluid, zaken die in het belang zijn van onze bevolking.

Vandaag gaat het over luchtkwaliteit, in aansluiting op het debat dat wij gevoerd hebben. In lijn met hetgeen wij in het algemeen overleg hebben gewisseld, dien ik mede namens collega Van Gent twee moties in. De eerste motie gaat over een vrijwaringszone voor de bouw van gevoelige bestemmingen, zoals scholen en verzorgingshuizen, in de buurt van autowegen en drukke provinciale wegen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het primair onderwijs 275 scholen binnen 300 meter van een snelweg staan en 72 scholen binnen 50 meter van een provinciale weg, en er nog steeds scholen binnen deze grens worden bijgebouwd;

overwegende dat fijnstof in de buurt van snelwegen en provinciale wegen ernstige gezondheidsklachten veroorzaakt, en dat uit onderzoek blijkt dat gezondheidseffecten bij kinderen ook al optreden bij gemeten concentraties fijnstof en NO2 ver onder de norm;

overwegende dat deskundigen van het Astmafonds, de GGD, de Gezondheidsraad en het RIVM pleiten voor een afstandsmaatregel van 300 meter van een snelweg en 50 meter van een provinciale weg;

verzoekt de regering, de bouw van nieuwe scholen binnen 300 meter van een snelweg of 50 meter van een provinciale weg, te verbieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Paulus Jansen en Van Gent. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 104 (30175).

De heer Paulus Jansen (SP):

Mijn tweede motie gaat over het berekenen van de luchtkwaliteit in de buurt van wegen. Rijkswaterstaat heeft daarvoor een monitoringtool, maar er wordt betwijfeld of die monitoringtool wel een reëel beeld geeft van de belasting op de luchtkwaliteit in de buurt van wegen. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er twijfels zijn ontstaan over de betrouwbaarheid van de monitoringtool van Rijkswaterstaat voor het berekenen van luchtkwaliteit langs infrastructuur;

overwegende dat door organisaties van belanghebbenden een aantal concrete casussen zijn aangedragen – A12 Oudenrijn-Lunetten; A50 ter hoogte van Beuningen Ewijk; A4 ter hoogte van Leidschendam en de A2 Maastricht – waarbij de berekende waarden uit de monitoringtool discutabel zijn;

verzoekt de regering, de uitkomsten van de monitoringtool in de voornoemde casussen te onderbouwen met uitgangspunten en rekenmethoden die hieraan ten grondslag liggen, en de Kamer hierover binnen twee maanden te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Paulus Jansen en Van Gent. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 105 (30175).

De heer Leegte (VVD):

De heer Jansen heeft twee moties ingediend. Naar aanleiding van zijn eerste motie heb ik een vraag over het "camel's nose"-effect. Wij zeggen nu: geen nieuwe scholen, omdat het slecht is voor kinderen. Maar wat betekent het voor de bestaande scholen in de visie van de heer Jansen? Ik heb ook een vraag over de tweede motie van de heer Jansen. Heeft de staatssecretaris in het algemeen overleg niet toegezegd dat wij een technische briefing krijgen over de werking van het instrument en wat daaraan ten grondslag ligt? Kunnen wij niet wachten op de technische briefing om aan de hand daarvan te bekijken hoe het past in de specifieke gevallen die de heer Jansen noemt, in plaats van op voorhand een motie in te dienen?

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik begin met de eerste vraag over het "camel's nose"-effect; wat doe je met de bestaande scholen? Het lijkt mij logisch om ook te bekijken hoe wij het probleem voor bestaande scholen kunnen oplossen. Er zijn echter veel meer bestaande scholen; ze staan er al. Kortom: het lijkt mij lastig om daar direct een soort generale oplossing voor te bedenken. Je kunt echter proberen om het probleem kleiner te maken en zo snel mogelijk op te lossen door flankerende maatregelen of door verplaatsing in de toekomst. De motie beperkt zich tot nieuwe gevallen, omdat het volgens ons buitengewoon voor de hand liggend is om het probleem niet groter te maken dan het al is. Dat is de essentie van de eerste motie.

Ik kom op de tweede motie. Het lijkt mij altijd de moeite waard om namens de staatssecretaris een briefing te krijgen over de werking van de monitoringtool. Het is ook goed om de schriftelijke onderbouwing van een aantal concrete casussen in handen te krijgen, zodat wij daarvoor een externe second opinion kunnen aanvragen. Er zijn gewoon twijfels die in een briefing met de Kamerleden niet direct volledig uitgediscussieerd kunnen worden, die beter door middel van dit soort instrumenten, een soort van second opinion, kunnen leiden tot een goed oordeel van de Kamer.

De heer Leegte (VVD):

Begrijp ik nu goed van de heer Jansen dat de grondslag voor de motie verminderd is of weg is, als de staatssecretaris in zijn briefing reële casussen meeneemt als voorbeeld?

De heer Paulus Jansen (SP):

Als de briefing op korte termijn komt, zullen wij wel bereid zijn om de motie tot dat moment aan te houden. Er kan zelfs sprake zijn van voortschrijdende inzichten. Als in de briefing alle vragen zijn beantwoord, gaat de motie uiteraard van tafel. Zo reëel zijn wij natuurlijk wel.

Mevrouw Van der Werf (CDA):

Voorzitter. Om met de schilder Magritte te spreken: Ceci n'est pas une pipe. Dit is niet mijn maidenspeech, daarvoor verwijs ik u naar het spoeddebat over asbest vanmiddag.

Wij hebben het op dit moment over luchtkwaliteit. De CDA-fractie grijpt dit VAO graag aan om nog eens de toezegging van de staatssecretaris aan het CDA over fijnstof en scholen te markeren. Het AstmaFonds heeft ons vorige week gewezen op het feit dat de AMvB op gevoelige plekken mogelijk tekortschiet in de meetmethode. Het CDA staat voor gezonde lucht op scholen. Daar gaan wij voor. Dat moet gewaarborgd zijn en ook in de uren dat de kinderen op school verblijven. Wij zijn blij met de toezegging van de staatssecretaris over een brief met een toelichting op de uitvoering van de AMvB, de toegepaste meetmethodiek en een overzicht van alle gevoelige plekken. Die brief zien wij met belangstelling tegemoet.

De voorzitter:

Ik dacht al dat uw opmerking dat het niet uw maidenspeech is, uitnodigend kan zijn voor interrupties. Ik weet niet of die opmerking handig is geweest.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik feliciteer mevrouw Van der Werf natuurlijk met haar premaidenspeech. Die gelegenheid heb ik dan gebruikt. Ik heb toch een vraag.

Ik heb nog eens geïnformeerd bij het AstmaFonds of men daar tevreden was over de toezegging van de staatssecretaris. Dat was men in genen dele, men zegt dat het buitengewoon verstandig is als de Kamer in dit geval heldere grenzen stelt in de vorm van een vrijwaringszone, zoals in mijn motie verwoord. Is de CDA-fractie bereid om die motie te steunen?

Mevrouw Van der Werf (CDA):

Op dit moment vinden wij het te vroeg om de motie te steunen, omdat wij ons eerst door de staatssecretaris goed willen laten informeren op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan de AMvB over gevoelige plekken. Die brief zien wij tegemoet.

De heer Paulus Jansen (SP):

Verbindt u nog een termijn aan uw coulante houding?

Mevrouw Van der Werf (CDA):

Op het moment dat de brief van de staatssecretaris er is.

Onze fractie heeft tijdens het algemeen overleg erop aan gedrongen om in het brede spectrum dat gaat ontstaan ten aanzien van duurzame mobiliteitsopties, op een gegeven moment tot keuzes te komen. Die geven immers een richting aan de investeringen. Als wij innovatie willen stimuleren, is een visie op de toekomst een vereiste. Op deze vraag krijg ik graag een duidelijker antwoord van de staatssecretaris dan in het algemeen overleg. Kan de staatssecretaris toezeggen dat deze vraag door het ministerie wordt opgepakt en dat de Kamer op wat langere termijn bij de visievorming wordt betrokken? Ten slotte, bij welke nationale en Europese trajecten wil de staatssecretaris aanhaken om tot een eenduidige visie te komen?

De heer Verhoeven (D66):

Voorzitter. De vorige week spraken wij over de maximumsnelheid. Ik vroeg toen naar de proeven met 130 km/uur, maar de minister hield haar lippen stijf op elkaar. Drie dagen later zag ik haar in het Journaal vrolijk tussen de VVD-jasjes op een tochtige A2 met een bord met daarop "130" in haar handen. Daarom prikte D66 deze ballon direct door. Wist de regering dat zaterdag het persbericht uitging of was het een actie van campagneleider Aptroot? Belooft de regering dat zij voortaan rekening houdt met de Kamer en niet met de VVD-campagne?

Een aantal ontwikkelingen zit niet in de monitoringrapportage over het NSL, zoals de tegenvallers en de gevolgen van het nieuwe kabinetsbeleid: geen kilometerheffing en wel 130 km/u. D66 wil duidelijkheid over de gevolgen, want wij moeten over vier maanden aan de Europese norm voldoen. Daarom dienen wij de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland op basis van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) uitstel heeft gekregen om te voldoen aan de Europese normen voor fijnstof en stikstofdioxide;

constaterende dat Nederland in juni 2011 aan de Europese normen voor fijnstof en in 2015 aan de normen voor stikstofdioxide moet voldoen;

overwegende dat de uitvoering van het NSL nog niet op schema loopt;

overwegende dat het onduidelijk is welke gevolgen recente beleidsontwikkelingen hebben op de uitstoot van fijnstof en stikstof;

verzoekt de regering, uiterlijk april 2011 te komen met een onderbouwde berekening van het "NSL-saldo" met daarin:

  • - de gevolgen voor de waarden van stikstof en fijnstof van niet gerealiseerde maatregelen uit het NSL en nieuw beleid;

  • - een overzicht van compenserende maatregelen die zijn of worden genomen ten aanzien van niet gerealiseerde maatregelen uit het NSL met een vermelding van de bijbehorende kosten;

  • - een overzicht van compenserende maatregelen die zijn of worden genomen ten aanzien van nieuw beleid dat invloed heeft op de luchtkwaliteit met een vermelding van de bijbehorende kosten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verhoeven, Van Veldhoven, Samsom en Slob. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 106 (30175).

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Ik val hier vandaag in voor mevrouw Van Tongeren die andere dringende bezigheden heeft. Ik moet zeggen: luchtkwaliteit en mobiliteit is natuurlijk altijd een leuk onderwerp om over te discussiëren. Ik ben zelf ook wel van mening dat als je dan met 130 km/u door de polder gaat scheuren, dit niet echt zal bijdragen aan een betere luchtkwaliteit. Meten is weten, wordt bij dit onderwerp altijd gezegd, maar het valt mij dan wel op dat het een beetje creatief boekhouden met de cijfers om de werkelijke problemen rondom luchtkwaliteit te verdoezelen en te denken dat je het nog wat op de langere baan kan schuiven, vaak aan de orde is als wij dit thema bespreken. Dit terwijl de mensen in Nederland zoiets hebben van: mag ik even ademhalen, zijn onze kinderen voldoende beschermd als ze op school zitten als het gaat om dat fijnstof? Er zijn natuurlijk wel de nodige problemen. Vandaar dat wij de motie van de SP hebben meeondertekend, niet alleen waar het gaat om de scholen maar ook als het gaat om de rekenmethode.

Ik heb de grote eer om namens mijn fractie twee eigen moties in te dienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in de monitoringrapportage over de voortgang van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) voorspelt dat in juni 2011 langs 18 kilometer weg de normen voor fijnstof (PM10) worden overschreden en in 2015 langs 63,3 kilometer weg de normen voor stikstofdioxide (NO2);

constaterende dat deze overschrijdingen forser uitpakken als de effecten van de maatregelen uit het NSL tegenvallen, als de effecten van het verhogen van de maximumsnelheden worden verdisconteerd en nu blijkt dat er stukken minder maatregelen door lokale overheden zijn uitgevoerd dan tot dusverre werd aangenomen;

overwegende dat overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen ertoe kan leiden dat Nederland weer "op slot" gaat;

verzoekt de regering, voor Prinsjesdag 2011 tegelijk met de actuele stand van zaken rond luchtkwaliteit een pakket maatregelen te presenteren dat op korte termijn effectief zal zijn zodat de normen voor fijnstof voor het eind van dit jaar gehaald worden en de normen voor NO2 ten minste op 1 januari 2015,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gent, Van Tongeren en Paulus Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 107 (30175).

De heer Leegte (VVD):

Ik ben even kwijt wat de GroenLinksfractie nu precies wil. Aan de ene kant zegt zij dat er sprake is van gegoochel met cijfers. Dan zou ik zeggen: dan vraag je inzicht in die cijfers. Maar vervolgens wordt op basis van dat kennelijke gegoochel met cijfers een motie ingediend met de strekking dat het allemaal niet goed gaat. Dus wat is het nou? Kloppen die NSL-berekeningen en moeten er maatregelen genomen worden of is het gegoochel en wat is dan de zin van zo'n motie?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Het gegoochel komt niet van de GroenLinksfractie, maar meer van de regering en wellicht ook van de VVD-fractie. Ik was niet bij het debat, dus dat kan ik niet helemaal overzien. De heer Leegte kan zich wel of niet aangesproken voelen wat dat betreft. Wij vinden dat een aantal dingen niet snel genoeg gaat en dat men de ogen sluit voor de echte problemen die spelen op het gebied van luchtkwaliteit. Daarom willen wij toch een beetje haast achter de zaak zetten. Wij vinden dat wij dit wel op moeten lossen. Ik denk dat de VVD-fractie ook niet wil dat straks half Nederland weer op slot gaat, omdat de normen voor luchtkwaliteit worden overschreden.

De heer Leegte (VVD):

Ik voel mij op geen enkele manier aangesproken, alleen begrijp ik niet wat de GroenLinksfractie bedoelt. Er wordt gesproken van gegoochel met cijfers en vervolgens wordt op basis van die cijfers, die kennelijk gegoocheld zijn, een motie ingediend. Of er wordt gegoocheld en dan moet je vragen of de cijfers kloppen en hoe zit dat, of je zegt dat de cijfers kloppen, dat er overschrijdingen zijn, en dan vraag je de staatssecretaris om iets te doen. Als je zegt dat het gegoochel is en dat vervolgens als uitgangspunt neemt, is dat een inconsequentie die ik bij de GroenLinksfractie zal neerleggen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Volgens mij had ik het over creatief boekhouden, maar dat kan voor de VVD hetzelfde zijn als gegoochel.

In mijn volgende motie, over de zeezoutaftrek, kom ik hierop terug. Er valt toch nog wel iets af te dingen op de cijfers zoals zij gepresenteerd worden. Wellicht heeft de heer Leegte dat ook helemaal gevolgd tijdens het algemeen overleg. Ik verwacht zijn warme steun, als hij zich daarover ook zorgen maakt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat ECN, RIVM, TNO en PBL in hun Beleidsgericht onderzoeksprogramma fijnstof (2010) constateren dat "de totale bijdrage door menselijk handelen aan fijnstofconcentraties (PM10) en van de fijnere fractie hiervan (PM2,5) groter blijkt te zijn dan waar tot nu toe op basis van de beschikbare kermis van was uitgegaan: 25% meer voor PM10 en 20% voor PM2,5";

constaterende dat diezelfde onderzoekers melden dat "natuurlijke bronnen, waaronder zeezout, minder bijdragen dan volgens eerdere schattingen", en dat "bij verhoogde PM10-concentraties de bijdrage van zeezout geringer is";

constaterende dat deze onderzoekers concluderen dat "herziening van de regeling voor de aftrek van zeezout bij overschrijding van de grenswaarden van PM10 gewenst is. Want de bijdrage van zeezout aan de fijnstofconcentraties is minder dan tot nu toe werd aangenomen";

verzoekt de regering, de regeling voor de zeezoutaftrek aan te passen aan deze nieuwste wetenschappelijke inzichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gent en Van Tongeren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 108 (30175).

De heer Samsom (PvdA):

Voorzitter. Het algemene punt in het overleg over luchtvervuiling was natuurlijk dat deze regering de belofte aan Brussel en aan 16 miljoen Nederlanders niet gaat waarmaken om in juni aanstaande al onder bepaalde grenswaarden te komen met de uitstoot van fijnstof. Dat maakt deze regering vervolgens alleen nog maar erger door een aantal maatregelen te nemen die hoe dan ook niet zullen bijdragen aan schonere lucht, maar aan viezere lucht, waaronder met 130 km/u door de polder scheuren, het aanleggen van nog meer wegen en het niet laten doorgaan van de kilometerheffing.

Met dat in het achterhoofd heb ik de motie van mijn collega van D66 medeondertekend, waarin wordt gevraagd om deze situatie al in april recht te zetten of met een plan te komen om aan te tonen dat wij de luchtkwaliteitsnorm in juni wel degelijk gaan halen. Ik zag dat er inmiddels ook een motie is met een andere deadline. Wij kiezen hoe dan ook voor de meest effectieve deadline, die voor 11 juni aanstaande ligt, want dat is het moment waarop die normen gehaald moeten worden.

Ik wijs het kabinet erop dat dit ook het moment is waarop de bouwproductie stilvalt, als de norm niet wordt gehaald. Wij hebben dat al een keer meegemaakt in 2004. Een voorganger van deze staatssecretaris, de heer Van Geel, heeft nog steeds slapeloze nachten van dat fenomeen. Hij heeft zich drie slagen in de rondte gewerkt om dat op te lossen. Ik vraag de staatssecretaris om al dat werk niet teniet te doen.

In het debat werd specifiek ingegaan op de vraag of scholen of gevoelige bestemmingen, in beleidstaal, dicht bij een snelweg mogen worden gebouwd, waar de lucht nu eenmaal viezer is dan gemiddeld. Onze vorige poging om dat te regelen, is gesneefd; er worden nog scholen te dicht bij de snelweg gebouwd. Vandaar dat de heer Jansen begrijpelijkerwijs een motie heeft ingediend met een wat botte stellingname, namelijk gewoon binnen 300 meter niet meer bouwen, klaar. Ik doe nog één poging om min of meer de vraag die ook het CDA stelde, in een motie te gieten. Ik ben heel benieuwd naar het antwoord van de staatssecretaris. In het debat heb ik het al gezegd: als er geen medewerking komt om op een of andere manier tot een intelligente oplossing te komen, dan kiezen wij voor de lompe oplossing. Want hoe dan ook zal het probleem opgelost moeten worden. Vandaar mijn motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het besluit gevoelige bestemmingen de bouw van scholen en andere gevoelige bestemmingen verbiedt binnen 300 meter van een snelweg of 50 meter van een provinciale weg wanneer grenswaarden voor luchtkwaliteit worden overschreden;

constaterende dat gemeenten bij het vaststellen van de luchtkwaliteit gebruikmaken van gemiddelden over plaats en tijd om zo binnen de grenswaarden te kunnen blijven;

constaterende dat er op deze wijze toch scholen en andere gevoelige bestemmingen worden gebouwd op plaatsen met te veel luchtvervuiling;

verzoekt de regering om in aanvulling op het besluit gevoelige bestemmingen ervoor zorg te dragen dat bij het vaststellen van de luchtkwaliteit rekening wordt gehouden met de werkelijke plek van de school of gevoelige bestemming en de verblijftijden van de kinderen, zodat die niet alleen rekenkundig, maar ook daadwerkelijk binnen de daarvoor vastgestelde normen blijft,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Samsom. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 109 (30175).

De heer Paulus Jansen (SP):

Voorzitter. De motie van de heer Samsom is ongetwijfeld intelligent, maar het nadeel daarvan is vaak dat zoiets ook heel complex is. Ik denk dat lagere overheden, net zoals iedereen in Nederland, behoefte hebben aan simpele en begrijpelijke regelgeving. Is de charme van de eenvoud in dit geval niet te prevaleren boven de intelligentie die erg complex uitpakt?

De heer Samsom (PvdA):

Ik erken dat dilemma en sta er ook voor, maar ik blijf zoeken naar de intelligentste oplossing. Dit is niet de meest complexe: je zet namelijk een paal neer op het schoolplein en checkt hoe de luchtkwaliteit daar is; als die niet goed is, wordt er niet gebouwd, als ze onder de norm valt, bouw je wel. Simpeler kan ik het niet maken, gezien de noodzaak om toch een intelligente oplossing te vinden. Maar in het debat heb ik het ook al gezegd: dit is een laatste poging, als dit niet werkt, als de staatssecretaris niet wil meewerken aan deze oplossing, kiezen we voor de harde variant.

De heer Paulus Jansen (SP):

Behalve voor de analysebenadering, zou je ook kunnen kiezen voor een praktische benadering en gewoon eens gaan kijken in de buurt van een autoweg. 300 meter van een school, bejaardentehuis of kinderdagverblijf is dan heel erg weinig en ik neem aan dat de heer Samsom dat ook vindt. Zou je het daarom überhaupt gewoon niet moeten willen? Zoek gewoon een andere bestemming voor langs die autowegen: plant groen in, of doe daar extensieve activiteiten en laat dit soort bestemmingen daar weg.

De heer Samsom (PvdA):

Als u het heeft over praktisch, ken ik een aantal voorbeelden van scholen die inderdaad zeer dicht bij een weg staan. Bijvoorbeeld Grou en omgeving: daar rijden bijna geen auto's, of veel minder dan de luchtkwaliteitsnorm toestaat. Daar worden de normen dus niet overschreden, binnen een heel dichte afstand van de weg. Die school kan daar dus gewoon komen te staan. Die gemeente heeft zo'n school nodig. Ik wil die school dus niet de dupe laten worden van een poging om een goede oplossing te vinden, vandaar deze oplossing. Maar ik erken dat we geen alternatief hebben als dit niet werkt.

De heer Paulus Jansen (SP):

Laatste vraag en laatste poging. De heer Samsom weet, net als de SP-fractie, dat wegen alleen maar drukker worden; dus dat die rustige weg in Grou over tien jaar vreselijk druk is. Kortom, hij verschuift de problemen naar de toekomst op die manier en dat moet hij toch niet willen.

De heer Samsom (PvdA):

Dat zou kunnen, dat hangt ervan af hoe lang we een rechts kabinet houden. Maar als het kabinet een keer gaat wisselen in de komende tien jaar, rijden er inderdaad veel meer auto's, maar dan elektrische vehikels, waardoor we weer geen luchtkwaliteitsprobleem hebben. De toekomst kan dus meer vormen aannemen. Ik ga heel erg mee in uw redenering dat er eigenlijk geen intelligente oplossing is en er dus voor een lompe moet worden gekozen, maar u kunt mij niet kwalijk nemen dat ik blijf zoeken.

De heer Leegte (VVD):

Voorzitter. Ik raak een beetje de weg kwijt in de intelligente oplossing van de Partij van de Arbeid ...

De heer Samsom (PvdA):

Dat vreesde ik al.

De heer Leegte (VVD):

Er wordt gezegd dat we gaan meten. In Grou zijn er geen auto's, dus daar kunnen scholen naast de snelweg worden gebouwd. De Partij van de Arbeid is het dan toch eens met de VVD dat als je meet en je niet weet wat de bron is van een stof, dus niet weet waar die vandaan komt, je op heel veel plekken in de Randstad geen school zou kunnen neerzetten? Ik weet niet of dat de oplossing is. Dan heb ik sympathie voor de pragmatische oplossing van de SP, die zegt dat 300 meter van snelwegen tenminste duidelijk is.

De heer Samsom (PvdA):

We hebben het over scholen naast snelwegen. De heer Leegte heeft natuurlijk sympathie voor snelwegen. Dan heeft hij ook sympathie voor mijn motie, want die heeft het exclusief over snelwegen. Laat ik proberen het nog een slag intelligenter te doen. Ik gaf het voorbeeld van Grouw. Als je daar meet op de plek en de tijd dat het ertoe doet, vind je geen normoverschrijding. Daar kun je dus gewoon een school bouwen, maar in heel veel gevallen staat een school wel te dicht bij de snelweg. Daarvoor heb ik het voorbeeld van Ouderkerk aan de Amstel. Daar wordt gemeten over een gemiddelde tijd en een gemiddelde afstand, dus niet bij de school zelf en ook niet op een plek dat het ertoe doet. De norm wordt daar wel degelijk overschreden, maar toch wordt die school gebouwd. Precies tussen die twee gevallen wil ik de lijn trekken.

De heer Leegte (VVD):

Je kunt op een schoolplein een paal neerzetten en gaan meten, maar daarmee weet je niet wat de bron is van wat je meet. Dan kun je net doen alsof het de snelweg is, maar misschien heeft daar wel een pizzakoerier met zijn brommertje gestaan of ligt er een fabriek in de buurt. Dat maakt de oplossing van de heer Samsom zo nodeloos ingewikkeld.

De heer Samsom (PvdA):

De heer Leegte simplificeert nu wel een beetje. Als ik het heb over meten, heb ik het altijd over een combinatie van modellen en meten, simpelweg omdat je niet de weg van morgen kunt meten maar ook voor een deel moet voorspellen. Ik zei het zojuist al: ik wil de lijn precies trekken tussen de school die er mag komen omdat de lucht naast de snelweg schoon genoeg is en de school die er niet mag komen omdat de lucht naast de snelweg te vies is. De heer Leegte trekt helemaal geen lijn, dat is zijn goed recht, en de SP trekt de lijn zodanig dat geen van beide scholen gebouwd kan worden. Dat zou ik zonde vinden.

De voorzitter:

Ik schors kort de vergadering, omdat ik begrijp dat nog niet alle moties in bezit van de staatssecretaris zijn.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Atsma:

Voorzitter. De Kamer heeft in tweede termijn een aantal elementen herhaald dat vorige week in het algemeen overleg ook aan de orde is gekomen. Het lijkt mij daarom het beste om aan de hand van de moties de kern weer te geven van wat er toen is gewisseld en inhoudelijk op de opmerkingen van vanmorgen in te gaan.

De heer Jansen zegt in zijn inleiding dat het kabinet een aantal maatregelen heeft getroffen waarmee hij het niet eens is. Dat wist ik en ik blijf maar hopen dat wij het ooit eens zullen worden. Hij stelt dat procedures buitenspel worden gezet, maar dat bestrijd ik. Het is een onterechte aantijging, waarvan ik met klem afstand neem. In zijn motie op stuk nr. 104 verzoekt hij de regering om de bouw van scholen te verbieden binnen 300 meter van een snelweg en binnen 50 meter van een provinciale weg. Vorige week heb ik al aangegeven dat dit heel lastig is. Zo zouden wij daarmee treden in de bevoegdheid van andere overheden en het is nog maar de vraag of je dat op basis van de huidige wetgeving wel zou moeten willen doen. Andere Kamerleden hebben daar overigens ook op gewezen.

Ik herhaal dat de monitoringsystematiek van het NSL het ook niet nodig maakt. De meet- en rekenmethode van deze monitoringsytematiek maakt het namelijk mogelijk om voor elke uithoek in Nederland aan te geven of er sprake is van overschrijding van de normen en dus van een chronische blootstelling aan schadelijke stoffen. Het is overigens ook mogelijk dat men op de ene plaats op 400 meter van de snelweg nog steeds niet aan de norm kan voldoen en op een andere plek op 100 meter wel. In deze motie wordt dus voorbijgegaan aan de noodzaak om maatwerk te leveren, terwijl het meetnet nu juist heel precies kan aangeven waar wel of niet gebouwd mag worden. Op grond van deze overweging vind ik dat wij niet moeten willen wat er in de motie wordt gevraagd.

In de motie van de heer Jansen wordt naar de AMvB verwezen. Die AMvB is een extra slot op de deur. Door het NSL is dat extra slot echter niet meer nodig. Ik herhaal mijzelf dan ook als ik zeg dat het mij buitengewoon onverstandig lijkt om dat slot te laten bestaan. Bovendien is het arbitrair om in het algemeen te zeggen dat het niet verantwoord is om in de buurt van snelwegen en provinciale wegen te bouwen. Want wat doen wij dan als de norm wordt overschreden bij een school die al naast een snelweg is gebouwd? Het is volgens mij heel simpel: er horen geen scholen te staan daar waar de norm wordt overschreden. Dat zou het vertrekpunt moeten zijn. Ik denk dat wij het hier snel over eens kunnen worden, maar dan zijn wij het wel eens over wat al beleid is! Deze motie hoeft dan ook niet te worden ingediend dan wel te worden aangenomen.

Ik ontraad de motie niet alleen daarom ten stelligste, maar ook omdat wij daarmee zouden treden in de bevoegdheid van een andere overheid. Daarbij komt ook nog eens dat wij dan alleen naar scholen kijken. Als wij het zo zouden willen regelen, dan zouden wij het met andere woorden veel breder moeten trekken.

De heer Paulus Jansen (SP):

De staatssecretaris zegt iets interessants, namelijk dat er geen scholen mogen staan op plaatsen waar de norm wordt overschreden. Wat moet er volgens hem gebeuren met een school die op een plaats staat waar de norm wordt overschreden? Wie is daarvoor verantwoordelijk?

Staatssecretaris Atsma:

Wij weten precies hoe groot de belasting op een bepaalde plaats is, want dat kunnen wij aan de hand van het meet- en rekennet vaststellen. Aan de hand van die gegevens bepalen wij op welke plaatsen er niet mag worden gebouwd omdat de norm wordt overschreden. Daarmee gaan wij eigenlijk verder dan wat er in de motie wordt gevraagd. Dit argument is een herhaling van vorige week. Ik voeg daar nu aan toe dat wij ons moeten afvragen wat wij met bestaande scholen moeten doen als de Kamer deze motie zou aannemen. Wij weten dat dit een schier onoplosbaar probleem is. Ik zie daartoe dan ook geen enkele mogelijkheid en daarom moeten wij ervoor zorgen dat er in en bij de school maatregelen worden getroffen om overbelasting te voorkomen.

De heer Paulus Jansen (SP):

Het antwoord van de staatssecretaris is dus: ik doe helemaal niets aan de scholen die de norm overschrijden; ik zit erbij en ik kijk ernaar. Dat is nu precies de reden waarom wij zeggen: Neem nu voor nieuwe scholen het zekere voor het onzekere, en pas daarbij, naast de NSL-norm, een zonering toe waardoor wij zeker weten dat de ergste excessen in de toekomst worden uitgesloten. Wat is daarop tegen?

Staatssecretaris Atsma:

Ik zeg het nog een keer. Wij hebben het NSL. Daarin staat de norm. Wij weten voor heel Nederland wat de belasting is. Op het moment dat er sprake is van een overschrijding, wordt er niet gebouwd. Er kan dan geen bouwvergunning worden verleend, en iedereen die appelleert kan dan zijn recht halen. Daarom zei ik ook dat ik het niet met u eens ben dat dit kabinet een loopje neemt met de rechtszekerheid. Op het moment dat er zou worden gebouwd op een plek waar dat niet mag, wat je op grond van het NSL kunt vaststellen, is het voor mij volstrekt helder dat dit niet gebeurt. De gemeenten en anderen zijn mans genoeg om zich daarvan te laten overtuigen. Wij hebben daarover uitvoerig van gedachten gewisseld en deze motie vind ik dusdanig onverstandig dat ik de aanneming ervan ontraad.

Mevrouw Van der Werf (CDA):

Misschien loop ik een beetje op de zaak vooruit, maar ik haak aan op de toezegging die u aan de CDA-fractie hebt gedaan om met een brief te komen. U zegt nu dat wij het NSL hebben en dat dit dus de AMvB overbodig maakt. Wij weten dat het NSL uitgaat van een algemene meetmethode van gemiddelden. De AMvB is er juist om te kijken naar gevoelige plekken. De meetmethode moet natuurlijk gaan over de momenten waarop de kinderen daadwerkelijk op school zitten. De verwijzing naar het NSL doet mij vermoeden dat het te breed wordt getrokken. Ik hoop dat u daarop ingaat in uw brief.

Staatssecretaris Atsma:

Ik kom in mijn beantwoording nog op de inbreng van mevrouw Van der Werf terug. Ik heb al tegen de heer Jansen gezegd dat het gaat om de vraag of er sprake is van een chronische blootstelling. De hele NSL-systematiek is daarop gebaseerd. Als wij nu zouden zeggen dat de systematiek niet deugt, hebben wij met elkaar een ander probleem. Dan gaat er inderdaad een andere discussie spelen. De heer Leegte wees daar terecht op. Daarom zou ik de aanneming van de motie een- en andermaal willen ontraden.

Over de monitoringtool heeft de heer Jansen in zijn tweede motie aangegeven dat hij vindt dat er binnen twee maanden duidelijkheid moet komen over de verschillen in meten en interpreteren. Zo interpreteer ik zijn motie. Ik heb vorige week al toegezegd – ook de minister heeft dat gedaan – dat daarover voor het zomerreces een brief komt. Ik voeg eraan toe, indachtig wat er in de motie staat, dat er een briefing komt voordat de brief komt. Vervolgens komt er een brief waarin alles nog eens wordt uitgelegd. Dat heb ik vorige week toegezegd. De heer Jansen vraagt of die brief over twee maanden kan worden toegestuurd, maar ik zou iets meer respijt willen hebben. Ik heb al aangegeven dat ik vind dat de brief voor het zomerreces bij de Kamer moet zijn, opdat iedereen naar aanleiding van de briefing en de brief de gelegenheid heeft om met betrokkenen van gedachten te wisselen. De heer Jansen zinspeelde erop dat men daarvoor de tijd moet hebben. Dat snap ik ook, dus ik stel voor om de twee trajecten, de briefing en de brief, voor de zomer af te leggen. Dat geldt zeker voor de brief; de briefing kan natuurlijk op kortere termijn. Ik zou dat aan de heer Jansen willen vragen, omdat hij een termijn stelt van twee maanden. Twee maanden vanaf nu is praktisch gezien echter erg lastig. Het lijkt mij niet verstandig en bovendien zou ik gehoor willen geven aan de verzoeken van de Kamer, en iedereen in de gelegenheid willen stellen om hiermee op een zorgvuldige wijze om te gaan.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik denk dat de aanpak van de briefing in de commissie wel positief bejegend zal worden. Ik ga daar natuurlijk niet als enige over. Ik ben bereid om soepelheid in acht te nemen wat betreft de termijn, maar het gaat mij ook het meenemen van de concrete casussen in de brief. Kortom, ik vraag de staatssecretaris om in de brief te onderbouwen dat de uitkomst deugt in de gevallen die in de motie worden genoemd. Is de staatssecretaris daartoe bereid?

Staatssecretaris Atsma:

Laten we in elk geval toezeggen dat we mede aan de hand van een briefing en het contact dat daar vervolgens met de Kamer over wordt gelegd, op een aantal specifieke gevallen, wellicht ook na overleg met het Astma Fonds, in zullen gaan, zodat ook die vragen opgehelderd kunnen worden. Als we elkaar zo verstaan, dan denk ik dat we de Kamer daar voor de zomervakantie over kunnen informeren, zodat we ook nog voor de zomervakantie daarover nader van gedachten kunnen wisselen.

De heer Paulus Jansen (SP):

Dan ga ik even overleggen over wat wij hieruit concluderen.

Staatssecretaris Atsma:

Mevrouw Van der Werf zinspeelde er zojuist al op dat wij hebben toegezegd, op korte termijn met een brief te komen waarin de systematiek nog eens wordt verduidelijkt en er ingegaan wordt op de zorgen die doorklinken die vanuit verschillende geledingen waaronder de Kamer. Ik herhaal dat wij inderdaad van plan zijn, die brief zo snel mogelijk, dus binnen enkele weken, de Kamer te doen toekomen. Omdat ik nog eens goed heb geluisterd naar wat mevrouw Van der Werf heeft gezegd, lijkt het mij verstandig dat wij ook in dit verband contact met het Astma Fonds zoeken. Er is namelijk toch een verschil van opvatting over de interpretatie van meten en doorrekenen en over de risico's die al dan niet bestaan. Voordat de brief naar alle betrokkenen gaat, zullen wij daarom ook nog overleggen met het Astma Fonds. Ik vind namelijk dat daarover geen onduidelijkheid mag bestaan. Wij zeggen dat het A is, terwijl het Astma Fonds zegt dat het B is, maar er moet toch ergens een weg zijn om dat verschil van benadering te overbruggen. Wij vinden namelijk allebei wel dat er geen scholen mogen worden gebouwd op plekken die niet verantwoord veilig zijn. Als je het daarover eens bent – volgens mij zijn wij het dat – dan gaat het erom hoe de systematiek in elkaar zit. Ik zeg mevrouw Van der Werf dus nogmaals toe dat de brief op korte termijn naar de Kamer komt. Ik voeg aan die toezegging van vorige week toe dat wij overleg zullen hebben gevoerd met het Astma Fonds voordat die verduidelijkende brief uitgaat, omdat ik vind dat het belangrijk is dat de neuzen dezelfde kant uit staan.

Mevrouw Van der Werf heeft ook gevraagd hoe de visie over duurzame mobiliteit wordt verankerd. Ik heb gezegd en zeg nogmaals dat die visie er komt. Daarbij zijn meerdere ministeries bij betrokken, zeker als het gaat om duurzame mobiliteit. Het ministerie van I&M treedt daarin coördinerend op. Vraagt mevrouw Van der Werf hoe dat spoort met de internationale afspraken, dan zeg ik dat onze referentie natuurlijk voor een deel de ambitie om 40% duurzaam te produceren in 2020 is. Dat is een afgeleide. Misschien nog wel belangrijker is de roadmap, de routekaart richting 2050, waaraan ik vorige week refereerde. Samen met de Eurocommissaris hebben wij gezegd, die agenda zelf in te gaan vullen. Als zij mij vraagt waaraan die duurzame mobiliteitsagenda refereert, dan antwoord ik dat die heel nadrukkelijk daaraan refereert. Ik vind ook dat het geen enkel probleem is om dat te laten doen, want er zijn veel overeenkomsten, getuige wat we op het gebied van CO2 via het mobiliteitsspoor zouden kunnen realiseren.

De heer Verhoeven heeft over wat er afgelopen vrijdag en zaterdag rondom de 130-kilometerwegen is gebeurd, gevraagd of dat strookte met een kabinetsstandpunt of met een politiek standpunt en of het een actie van een politieke partij was. Als hij net als ik een en ander had gevolgd, kon hij vaststellen dat het volledig namens het kabinet is gebeurd. Het kabinet staat daar in de volle breedte achter. Ik heb begrepen dat de Kamer op korte termijn met de minister een spoeddebat over dit onderwerp voert. Ik adviseer de Kamer, de verdere discussie over dit specifieke thema met haar aan te gaan, hoezeer dit ook namens het kabinet is gebeurd; dat mag duidelijk zijn en blijven.

De heer Verhoeven heeft op stuk nr. 3 een motie ingediend die een aantal stappen van het kabinet vraagt. Ik zie dat hij aangeeft dat de monitoring naar voren moet worden gehaald en dat het NSL niet op schema ligt. Met zowel het dictum als de overwegingen heb ik echter moeite. Ik vind namelijk dat het NSL wel op schema ligt. Waarom ik dat vind, heb ik vorige week uitgebreid toegelicht. Ik heb ook aangegeven waar op de korte termijn het knelpunt nog zit. De heer Verhoeven is daar niet al te zeer op ingegaan, maar ik wil dat nog wel eens herhalen. Er ligt inderdaad een klein knelpunt. Dat is voor ons, voor zover wij dat kunnen overzien, oplosbaar. Dat moeten wij ook vooral blijven nastreven. Dus ik bestrijd de opvatting in de overwegingen van de motie dat wij niet op schema liggen. De monitoring over 2010 komt in oktober van dit jaar. Elk jaar komt de monitoring in oktober. Eerder kan gewoon niet. Wij willen het ook wel heel precies laten uitwerken, dus ik kan niet anders dan de motie ontraden, zowel op grond van de overwegingen als op grond van het dictum.

De heer Verhoeven (D66):

De staatssecretaris en de minister hebben beiden in het vorige overleg van een week geleden aangegeven dat er niets aan de hand is en dat wij op schema liggen. 11 juni is het gewoon D-day. Het lijkt ons wel verstandig om niet pas in oktober met een jaarlijks terugkomende standaardrapportage te komen, maar nu eens even te kijken hoe we ervoor staan. Er zijn echt dingen veranderd, er is nieuw beleid, er zijn tegenvallers. Dus is het niet veel verstandiger om in plaats van te zeggen dat wij juni gaan halen en dat het goedkomt tijdig, in april, even te laten zien hoe wij ervoor staan – natuurlijk kan dat, dat kan als je het wilt – en dan te zorgen dat wij nog tijd hebben om in te grijpen?

Staatssecretaris Atsma:

Ik heb vorige week al aangegeven dat wij op schema liggen en dat er eigenlijk alleen in de pluimveehouderij nog een probleem is met betrekking tot een aantal stallen. Ik heb zelf ook vorige week aangegeven dat dankzij de regelingen die wij hebben en dankzij het overleg dat op dit punt intensief wordt gevoerd met de betrokken regio's, de betrokken sectoren en de betrokken ondernemers al forse stappen hebben gezet om te komen tot een oplossing voor dit probleem. Dus ik zie eerlijk gezegd niet waarop u datgene wat u verwoordt in uw motie verder stoelt. Het is niet waar dat wij dat niet hebben gemeld. Ik heb dat vorige week in uw richting nog eens gezegd. Ik ga ervan uit dat wij juni halen. De heer Samsom heeft de datum 1 juni heel expliciet nog eens genoemd. Die staat natuurlijk ook in onze agenda in vette kapitalen geschreven omdat het ook voor ons van belang is te weten dat wij de ambitie halen. Haal je die niet, dan weten wij allemaal wat de gevolgen kunnen zijn.

De voorzitter:

Mijnheer Verhoeven, de laatste vraag.

De heer Verhoeven (D66):

Ik wil daarom de staatssecretaris ook gewoon behoeden voor zijn ongelofelijke vertrouwen dat wij 11 juni gaan halen. Ik zou in dat opzicht een tussenstap wel verstandig vinden. Ik heb het niet over de pluimveesector gehad, die inderdaad is genoemd door de staatssecretaris. Daar wordt aan gewerkt. Het gaat dus om twee dingen waarop ik mijn ongelofelijke onrust baseer. Geen kilometerheffing, die wel in alle berekeningen is meegenomen maar nu wegvalt. Wat gebeurt daarmee? En onder andere ook 130 gaan rijden. Dus er is echt wel een aantal veranderingen.

De voorzitter:

Even een procedurele opmerking: er wordt morgen een spoed-AO gehouden over de 130 km.

De heer Verhoeven (D66):

Dit gaat echt over de luchtkwaliteit, voorzitter. Met alle respect, ik had het even over 130, maar dat gaat niet over de maximumsnelheid. Daarover gaan we het morgen met de minister hebben. Dan zullen wij een volle bak vooruit doen.

De voorzitter:

Dan is het helder.

De heer Verhoeven (D66):

Dit gaat echt over de gevolgen voor het NSL en de luchtkwaliteitsnormen, dus het was echt wel binnen de orde.

Staatssecretaris Atsma:

Maar dan ga ik ook herhalen wat ik vorige week heb gezegd. Ten aanzien van fijnstof hebben wij de norm te halen in juni en ten aanzien van de andere criteria hebben wij nog even tijd. In die zin zie ik geen enkele reden om nu in april, versneld, met een soort tussenstand te komen. We hebben al aangegeven dat wij ervan overtuigd zijn dat wij op koers liggen en dat wij de doelstellingen kunnen halen. Om daar nu eens een ander verhaal over te houden, op basis van wat? Dat heeft de heer Verhoeven mij op dit moment ook niet duidelijk kunnen maken. Hij noemt de 130 km, hij noemt een aantal dingen, maar van de kilometerheffing heb ik vorige week al aangegeven dat die op dit punt niet aan de orde is. We hebben nu vooral een discussie over fijnstof. De fijnstofproblematiek moeten wij in juni opgelost hebben. Voor de rest hebben wij nog een aantal jaren de tijd. Ik heb er vertrouwen in dat dat gaat lukken.

De heer Samsom (PvdA):

Een feitelijke vraag. Als de staatssecretaris zegt dat hij de norm gaat halen – daarvan is hij overtuigd – heeft hij dat dan al aan Brussel laten weten? Dat kun je maar beter zo vroeg mogelijk melden. En welke onderbouwing heeft hij daarvoor gebruikt? Als hij het nu nog niet aan Brussel heeft laten weten, laat hij het Brussel voor 11 juni 2011 weten? Dat lijkt mij wel verstandig. Welke onderbouwing gebruikt hij daar dan voor?

Staatssecretaris Atsma:

Dit is voor een deel vragen naar de bekende weg. Als de staatssecretaris weet dat hij iets gaat halen, meldt hij het dan? Als hij weet dat hij iets niet gaat halen, meldt hij dat dan ook? Het is van tweeën één. We hebben als richtlijn de datum van juni voor ogen. Op dat moment maken wij de balans op. Wij gaan ervan uit dat wij het halen. Daar gaat Brussel ook van uit.

De heer Samsom (PvdA):

Als u voor 1 juni dus aan Brussel meldt dat u het gehaald heeft, gebruikt u daar een onderbouwing voor. Kunt u die onderbouwing dan ook naar de Kamer sturen?

Staatssecretaris Atsma:

Wij melden Brussel dat wij de doelstelling hebben gehaald. Overigens kijkt de Commissie daar zelf ook mee. Als wij een en ander dus niet zouden halen, dan is het ook aan Brussel om ons op dat punt op de vingers te tikken.

De heer Samsom (PvdA):

De staatssecretaris stuurt dus voor 11 juni een brief naar Brussel. Zijn antwoord op mijn vraag daarover is ja. Stuurt hij die brief, inclusief de onderbouwing, dan voor 1 juni ook even naar de Kamer?

Staatssecretaris Atsma:

De heer Samsom is er altijd erg handig in om mij woorden in de mond te leggen die ik niet heb gezegd. Ik heb niet gezegd dat wij brieven voor of na 11 juni naar Brussel sturen. Ik zeg alleen dat wij ervan uitgaan dat wij de norm halen. Die ambitie hebben wij op het punt van de fijnstof. Tegen de tijd dat dit aan de orde komt, zullen wij de Kamer laten weten wat de stand van zaken is. Daarover hoeft de heer Samsom zich geen zorgen te maken. Als wij de Kamer melden wat de stand van zaken is, weet Brussel het ook.

De voorzitter:

De minister vervolgt zijn betoog.

Staatssecretaris Atsma:

Mevrouw Van Gent heeft twee moties ingediend. Tijdens het algemeen overleg van vorige week voerde mevrouw Van Tongeren namens de fractie van GroenLinks het woord. In haar motie op stuk nr. 107 stelt mevrouw Van Gent dat zij twijfels heeft bij het pakket maatregelen dat nu wordt genomen om het NSL te halen. Uit wat ik tegen de heer Verhoeven heb gezegd, zal duidelijk zijn dat de regering hieraan niet twijfelt. Laat ik kortheidshalve concluderen dat wij het op dit punt niet eens zijn met de strekking van de motie. Wij hebben er dus ook geen behoefte aan om de Kamer te adviseren om de motie aan te nemen. Sterker nog, wij ontraden het aannemen van deze motie, temeer daar wij van mening zijn dat wij de ambities die wij in het NSL hebben verwoord, juist wel zullen halen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik vind dit een "zeer sterke" verdediging van de staatssecretaris. Toch heb ik een vraag. De staatssecretaris zegt dat de doelen ongetwijfeld gehaald zullen worden. Als de doelen niet gehaald worden binnen de afgesproken termijnen, zal hij daaraan dan ook zijn functie verbinden?

Staatssecretaris Atsma:

De combinatie die nu wordt gemaakt, is heel opmerkelijk. Ik weet dat dit soort combinaties door sommige woordvoerders vaker wordt gemaakt. Het gaat erom dat wij een probleem hebben als wij de NSL-doelen niet halen. Ik meen dat mevrouw Van Gent zelf zei dat Nederland dan weer op slot gaat. Misschien is dat wel de kern van het probleem waarmee wij dan te maken krijgen. We zullen er dus alles aan moeten doen om de doelstellingen wél te halen die binnen het NSL mogelijk zijn geworden. Mevrouw Van Gent was vorige week niet bij het algemeen overleg aanwezig. Het lijkt mij niet nuttig om alles te herhalen wat daarin is besproken. Toch wijs ik er nogmaals op dat juist uit het feit dat wij derogatie hebben gekregen, blijkt dat ook Brussel er vertrouwen in heeft dat wij de geformuleerde doelen wél kunnen halen. Kortom, ik heb geen reden om te twijfelen aan de haalbaarheid van onze eigen ambitie. Die is door het vorige kabinet uitgesproken en vastgelegd, en wordt door het huidige kabinet nog eens bevestigd. Ik zie ook geen reden om nu te komen met een pakket aanvullende maatregelen. Daartoe is geen reden. Mocht het wel aan de orde komen, dan zullen wij de Kamer daarover uiteraard onverwijld informeren, want dan is er echt iets aan de hand.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

De staatssecretaris geeft in een lang antwoord geen antwoord. Ik vind het treurig dat het zo gaat. Laat ik maar een andere vraag stellen. Is de staatssecretaris van mening dat er in de monitoringrapportage van het Planbureau voor de Leefomgeving onwaarheden staan? Of onderschrijft hij de conclusies in dat rapport?

Staatssecretaris Atsma:

Mevrouw Van Gent zegt dat nu. Ik ben heel benieuwd. Ik hoor graag exact van haar op welk rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving zij doelt. Ik hoor daarbij ook graag precies de namen en de rugnummers. Het is mij namelijk eerlijk gezegd niet bekend op basis van wat er nu is gewisseld. Wij hebben te maken met het RIVM en de monitoringrapportage die jaarlijks in november uitkomt. Ik heb dat zojuist ook gezegd. Wij hebben eerder al gesproken over het feit dat men bij het Planbureau voor de Leefomgeving op enig moment iets heeft gezegd. Als mevrouw Van Gent nieuwe informatie heeft, dan hoor ik dat graag.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik vond het antwoord van de staatssecretaris op mijn motie al een beetje nietszeggend, maar nu blijkt ook nog dat hij deze niet goed gelezen heeft. In de eerste alinea van mijn motie staat haarscherp over welke monitoringrapportage het gaat. Ik stel voor dat de staatssecretaris daar alsnog op ingaat, want ik vind dit antwoord een beetje mistig en dat lijkt me ook niet goed voor de luchtkwaliteit.

Staatssecretaris Atsma:

Ik heb geen enkele nieuwe beoordeling gezien van het Planbureau voor de Leefomgeving. Ik heb al gezegd dat ik de overwegingen en het dictum van mevrouw van Gent niet volg en ook niet overneem. Ik vind dat daartoe ook geen noodzaak is en wij wachten de rapportage van november dan ook af. Over het doorkijkje waarmee het PBL voorafgaand aan deze kabinetsperiode is gekomen – en waarop mevrouw Van Gent waarschijnlijk doelt – hebben we tijdens de begrotingsbehandeling en op andere momenten uitvoerig van gedachten gewisseld. Ik hoor niets, dus ik zal ongetwijfeld gelijk hebben.

De voorzitter:

U mag niet uitlokken. Alvorens u verdergaat, geef ik het woord aan mevrouw Van Gent.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ja, dit is gewoon uitlokking. Ik wil toch graag een reactie ten aanzien van het PBL en het RIVM. De staatssecretaris begint daar zelf over. Mijn vraag blijft of hij zijn hand ervoor in het vuur steekt dat hij gelijk heeft en genoemde organisaties niet. Hier wordt namelijk een aantal problemen aangekaart waarvoor je je ogen kunt sluiten. Want dat zou betekenen dat je op een later moment nog veel meer moet oplossen. Ik heb gewoon een redelijke vraag gesteld; waarom moet daar omheen gedraaid worden? Ik begrijp dat niet.

Staatssecretaris Atsma:

Ik draai er niet omheen. Ik zeg nogmaals dat het PBL naar mijn beste weten geen nieuwe, recente informatie heeft gegeven. Ik adviseer mevrouw Van Gent om naar de rapportage over het NSL te kijken zoals die afgelopen oktober is verschenen en zoals die ook komend jaar in oktober zal verschijnen. We hebben daarover vorige week uitgebreid van gedachten gewisseld. Ik wil nogmaals benadrukken dat er geen nieuwe rapportage of analyse van het Planbureau voor de Leefomgeving is gekomen.

De voorzitter:

Ik stel voor dat u verdergaat zonder uit te lokken, want dit is een VAO.

Staatssecretaris Atsma:

Ja, maar als er dingen worden gesuggereerd die niet op feiten zijn gebaseerd, dan vind ik dat ik daar toch iets over moet zeggen.

Wellicht worden we het nu wel met elkaar eens, want mevrouw Van Gent heeft in haar motie op stuk nr. 108 aangegeven dat zij zorgen heeft over de wijze waarop het zeezout wordt meegerekend in de luchtkwaliteitdiscussie. Vorige week heb ik tegen mevrouw Van Tongeren al gezegd dat die zorgen terecht zijn. Wij hebben vervolgens aan het RIVM gevraagd ons een handreiking te doen en ons aan te geven op welke wijze we op een houdbare manier de verrekening kunnen doen plaatsvinden. Het RIVM is daarmee bezig. Als ik de motie van mevrouw Van Gent op stuk nr. 108 met betrekking tot het zeezout zo mag interpreteren, dan zie ik deze motie in die zin dan ook als ondersteuning van het beleid. Wij zijn het met haar eens zijn dat daarvoor een oplossing moet komen en wij hebben het RIVM gevraagd ons daarin te assisteren. Kortom, als mevrouw Van Gent de regering verzoekt en ik citeer: "de regeling voor de zeezoutaftrek aan te passen aan deze nieuwste wetenschappelijke inzichten", dan probeer ik dat ook in die richting te duiden en dan vind ik deze motie ondersteuning van beleid.

Ten slotte, de heer Samsom heeft ten aanzien van de bouw van scholen op gevoelige plekken, gevoelige bestemmingen, aangegeven dat er met meer elementen rekening moet worden gehouden dan met datgene wat nu in de NSL-systematiek zit. Hij heeft dat vorige week ook opgemerkt in het overleg. Ik heb de heer Jansen al gezegd dat je hier wel te maken hebt met een NSL-systematiek die wat ons betreft houdbaar is en voor de lange termijn houdbaar moet blijven. Het gaat in de systematiek inderdaad om het meten en vervolgens het berekenen voor heel Nederland. De school in Grou kun je dus heel gemakkelijk terugvinden als je naar de monitoring kijkt. Dan zul je zien dat daar inderdaad kan worden gebouwd, zoals er op veel meer plekken kan worden gebouwd, ook bij provinciale wegen en snelwegen. De luchtkwaliteit overschrijdt daar namelijk niet de norm.

De heer Samsom vraagt in zijn motie om meer maatwerk in te brengen. Ik stel voor dat wij in onze brief naar aanleiding van het overleg met het Astma Fonds en de wijze waarop wij naar de berekening kijken ook ingaan op de motie van de heer Samsom. Ik hoop, dat daarmee tegemoet wordt gekomen aan zijn zorg. Wij hebben allemaal hetzelfde doel. Wij willen niet dat er wordt gebouwd op plekken waar dat niet kan. Dat is wat de heren Samsom en Jansen beogen. De heer Jansen is iets radicaler, iets zwartwitter dan de heer Samsom. De heer Samsom stelt dat er moet worden gekeken naar de plaatselijke specifieke omstandigheden. Het lijkt mij goed dat wij die afweging van de heer Samsom meenemen in het overleg dat wij binnenkort hebben. Wij zullen de Kamer daarover informeren in de brief naar de Kamer. Als ik de motie van de heer Samsom zo mag duiden, dan kan ik daarmee uit de voeten. Dan kunnen wij er allemaal mee uit de voeten.

De heer Paulus Jansen (SP):

De staatssecretaris heeft mijn conclusie over mijn tweede motie nog te goed, naar aanleiding van zijn toezegging. Na overleg met de mede-indiener ben ik bereid om die motie in te trekken als de staatssecretaris een datum kan noemen. Mijn suggestie is uiterlijk 1 juni voor de veelbesproken brief. Dan hebben wij ook helderheid over de cases en over hoe de berekeningsmethode wordt onderbouwd.

Staatssecretaris Atsma:

Ik heb over juni gesproken. De datum van 1 juni lijkt mij dan geen probleem. Ik verzoek de heer Samsom om zijn motie, in het licht van wat ik heb gezegd, aan te houden.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik trek mijn tweede motie in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Paulus Jansen/Van Gent (30175, nr. 105) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Samsom (PvdA):

Onze non-verbale communicatie was al duidelijk, maar ik houd mijn motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Samsom stel ik voor, zijn motie (30175, nr. 109) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het eind van dit VAO. Ik stel voor, morgen te stemmen over de ingediende moties.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven