Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 12 juni 2012, nr. IENM/BSK-2012/30838, houdende vaststelling van regels inzake geluidproductieplafonds voor wegen en spoorwegen, geluidsbelastingkaarten en actieplannen (Regeling geluid milieubeheer)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG L 189) en de artikelen 11.1, 11.5, 11.9, vierde lid, 11.22, vijfde lid, 11.25, achtste lid, 11.30, vijfde lid, 11.33, zevende lid, onderdeel c, 11.51, tweede lid, en 11.56, vijfde lid, van de Wet milieubeheer en de artikelen 21, 22, 23, tweede lid, 27 en 31, vierde en vijfde lid, van het Besluit geluid milieubeheer;

Besluit:

§ 1. Algemeen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

afschermende objecten:

ter verbetering van de kwaliteit van het milieu direct langs een weg of spoorweg geplaatste wallen en schermen;

besluit:

Besluit geluid milieubeheer;

bronregisterlijn:

lijn die betrekking heeft op een gedeelte van een weg of spoorweg en die bij bepaling van de geluidproductie volgens de in bijlage V bij het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 beschreven regels wordt gebruikt als rijlijn of bronlijn als bedoeld in het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012;

emissietraject:

gedeelte van een spoorweg waarop de geluidemissie constant kan worden verondersteld;

etmaalperiode:

gedeelte van een etmaal, waarover het equivalent geluidsniveau wordt bepaald;

plafondcorrectiewaarde:

getal waarmee de geluidemissie wordt vermeerderd met betrekking tot een daarbij aangegeven gedeelte van een weg of spoorweg ten behoeve van het bepalen van de geluidproductie dan wel de geluidsbelasting;

rekeneenheid:

locomotief, treinstel, rijtuig of wagen, indien deze deel uitmaakt van het spoorvoertuigtype;

spoorvoertuigtype:

verzameling spoorvoertuigen die technisch en uiterlijk dezelfde kenmerken hebben;

wet:

Wet milieubeheer.

§ 2. Brongegevens

Artikel 2

  • 1. Als brongegevens als bedoeld in artikel 11.1 van de wet worden met betrekking tot een weg aangewezen:

    • a. het aantal motorvoertuigen van een categorie motorvoertuigen als bedoeld in het tweede lid, dat jaarlijks per uur, gemiddeld over een etmaalperiode, passeert;

    • b. voor het betreffende wegvak representatief te achten gemiddelde snelheid per categorie motorvoertuigen als bedoeld in het tweede lid;

    • c. de bronregisterlijnen van de weg, vastgelegd in x-, y- en z-coördinaten;

    • d. het type wegdek per bronregisterlijn;

    • e. de afmetingen en ligging van afschermende objecten vastgelegd in x-, y- en z-coördinaten;

    • f. de mate van absorptie van afschermende objecten;

    • g. de breedte van de weg;

    • h. de plafondcorrectiewaarde.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid worden de volgende categorieën motorvoertuigen onderscheiden:

    • a. categorie lv (lichte motorvoertuigen): motorvoertuigen op drie of meer wielen, niet zijnde motorvoertuigen in categorie mv en categorie zv;

    • b. categorie mv (middelzware motorvoertuigen): gelede en ongelede autobussen, alsmede andere motorvoertuigen die ongeleed zijn en voorzien van een enkele achteras waarop vier banden zijn gemonteerd;

    • c. categorie zv (zware motorvoertuigen): gelede motorvoertuigen, alsmede motorvoertuigen die zijn voorzien van een dubbele achteras, met uitzondering van autobussen.

Artikel 3

Als brongegevens als bedoeld in artikel 11.1 van de wet worden met betrekking tot een spoorweg aangewezen:

  • a. het aantal rekeneenheden van een spoorvoertuigtype als bedoeld in hoofdstuk 1 van bijlage IV bij het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 dat jaarlijks per uur, gemiddeld over een etmaalperiode, op een bepaald emissietraject passeert;

  • b. de voor het betreffende emissietraject, per etmaalperiode, representatief te achten snelheid per spoorvoertuigtype als bedoeld in hoofdstuk 1 van bijlage IV bij het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 met onderscheid naar stoppende en doorgaande treinen;

  • c. de bronregisterlijnen van de spoorweg, vastgelegd in x-, y- en z-coördinaten;

  • d. de spoorstaafruwheid, bepaald overeenkomstig bijlage IV bij het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012;

  • e. de bovenbouwconstructie per spoor van de spoorweg;

  • f. de aanwezigheid van een wissel;

  • g. de afmetingen en ligging van afschermende objecten vastgelegd in x-, y- en z-coördinaten;

  • h. de plafondcorrectiewaarde.

§ 3. Agglomeraties, geluidsbelastingkaarten en actieplannen

Artikel 4

Als agglomeratie als bedoeld in artikel 11.5 van de wet worden aangewezen:

  • a. de agglomeratie Amsterdam/Haarlem, omvattende de gemeenten:

    Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Bennebroek, Beverwijk, Bloemendaal, Diemen, Haarlem, Haarlemmermeer, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Heemskerk, Heemstede, Ouder-Amstel, Uithoorn, Velsen, Zaanstad, Zandvoort;

  • b. de agglomeratie Den Haag/Leiden, omvattende de gemeenten:

    Delft, Den Haag, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Leidschendam-Voorburg, Midden-Delfland, Oegstgeest, Pijnacker-Nootdorp, Rijnsburg, Rijswijk, Valkenburg, Voorschoten, Wassenaar, Westland, Zoetermeer;

  • c. de agglomeratie Eindhoven, omvattende de gemeenten:

    Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen, Gerwen en Nederwetten, Veldhoven;

  • d. de agglomeratie Heerlen/Kerkrade, omvattende de gemeenten:

    Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Nuth, Voerendaal;

  • e. de agglomeratie Rotterdam/Dordrecht, omvattende de gemeenten:

    Albrandswaard, Barendrecht, Capelle aan den IJssel, Dordrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Maassluis, Papendrecht, Ridderkerk, Rotterdam, Rozenburg, Schiedam, Sliedrecht, Spijkenisse, Vlaardingen, Zwijndrecht;

  • f. de agglomeratie Utrecht, omvattende de gemeenten:

    Houten, Maarssen, Nieuwegein, Utrecht, IJsselstein;

  • g. de agglomeratie Alkmaar, omvattende de gemeenten:

    Alkmaar, Bergen, Heiloo, Heerhugowaard, Langedijk;

  • h. de agglomeratie Enschede, omvattende de gemeenten:

    Almelo, Enschede, Hengelo;

  • i. de agglomeratie Gouda, omvattende de gemeenten:

    Alphen aan de Rijn, Boskoop, Gouda, Waddinxveen;

  • j. de agglomeratie Hilversum, omvattende de gemeenten;

    Blaricum, Bussum, Hilversum, Huizen, Laren, Naarden, Weesp;

  • k. Almere;

  • l. Amersfoort;

  • m. Apeldoorn;

  • n. Arnhem;

  • o. Breda;

  • p. Den Bosch;

  • q. Groningen;

  • r. Maastricht;

  • s. Nijmegen;

  • t. Tilburg;

  • u. Zwolle.

Artikel 5

De geluidsbelastingkaarten die de Minister ter beschikking worden gesteld bestaan uit de tabellen, bedoeld in de artikelen 10 en 13 van het besluit.

Artikel 6

Voor de toepassing van hoofdstuk 3 van het besluit wordt het aantal bewoners van woningen bepaald door het aantal woningen te vermenigvuldigen met 2,2.

Artikel 7

De in artikel 8, eerste lid, van het besluit bedoelde geografische kaarten bevatten een legenda waarin wordt verklaard hoe de informatie op die kaarten is weergegeven.

Artikel 8

  • 1. Een verzoek om verstrekking van inlichtingen en gegevens als bedoeld in artikel 11.7, eerste lid, en artikel 11.16 van de wet kan betrekking hebben op gegevens als vermeld in bijlage 1, deel A, bij deze regeling.

  • 2. Een verzoek om verstrekking van inlichtingen en gegevens als bedoeld in artikel 11.7, tweede lid, en artikel 11.16 van de wet kan betrekking hebben op gegevens als vermeld in bijlage 1, deel B, bij deze regeling.

  • 3. De te verstrekken ruimtelijk georiënteerde inlichtingen en gegevens zijn gebaseerd op het rijksdriehoekcoördinatenstelsel.

Artikel 9

Het percentage bewoners van woningen per geluidsbelastingklasse dat door een of meer geluidsbronnen wordt gehinderd of ernstig gehinderd dan wel van wie daardoor de slaap wordt verstoord, wordt bepaald door middel van de desbetreffende in bijlage 2 bij deze regeling opgenomen dosis-effectrelatie.

§ 4. Geluidbeperkende maatregelen en doelmatigheidscriterium

Artikel 10

  • 1. Als geluidbeperkende maatregelen als bedoeld in artikel 11.1, eerste lid, van de wet worden aangewezen de maatregelen, bedoeld in de tabellen 1, 2 en 3 van bijlage 3 bij deze regeling, indien en voor zover deze maatregelen worden toegepast onder de in die tabellen genoemde randvoorwaarden.

  • 2. De geluidbeperkende maatregelen, bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van het besluit, worden aangewezen in tabel 3 van bijlage 3 bij deze regeling.

Artikel 11

  • 1. De maatregelpunten van de geluidbeperkende maatregelen, bedoeld in artikel 31 van het besluit, worden bepaald overeenkomstig tabel 1 of 2 van bijlage 3 bij deze regeling.

  • 2. De maatregelpunten, bedoeld in het eerste lid, omvatten het totaal van de maatregelpunten van bestaande en nieuw te treffen geluidbeperkende maatregelen, ten opzichte van een weg of spoorweg in de situatie zonder maatregelen.

  • 3. Bij het toepassen van tabel 2 van bijlage 3 bij deze regeling wordt de hoogte van een afschermend object bepaald ten opzichte van de bovenkant van het spoor of de kantstreep van de weg aan de zijde van het afschermend object.

§ 5. Geluidregister

Artikel 12

Het geluidregister, bedoeld in artikel 11.25 van de wet, bevat naast de in het derde lid van dat artikel genoemde gegevens, mede:

  • a. de ligging van de referentiepunten vastgelegd door middel van rijksdriehoekcoördinaten;

  • b. een aanduiding of de sanering van de betreffende weg of spoorweg is afgerond.

Artikel 13

De Minister voor Infrastructuur en Milieu draagt zorg voor een openbaar toegankelijk geluidregister.

Artikel 14

  • 1. De Minister voor Infrastructuur en Milieu draagt zorg voor een kwaliteitsplan voor het geluidregister.

  • 2. Een kwaliteitsplan als bedoeld in het eerste lid bevat ten minste een beschrijving van de procedures voor:

    • a. het actualiseren van de gegevens in het geluidregister;

    • b. de vindbaarheid van de gegevens in het geluidregister;

    • c. het binnen redelijke termijn reageren op verzoeken met betrekking tot het geluidregister of de daarin opgenomen gegevens.

§ 6. Cumulatie

Artikel 15

Als categorieën van geluidsbronnen als bedoeld in artikel 11.30, vijfde lid, van de wet worden aangewezen:

  • a. wegen;

  • b. spoorwegen;

  • c. industrieterreinen als bedoeld in artikel 40 of 52 van de Wet geluidhinder, en

  • d. luchthavens als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart.

Artikel 16

Een onderzoek naar de effecten van samenloop als bedoeld in artikel 11.33, zevende lid, onderdeel c, van de wet kan in elk geval achterwege blijven indien:

  • a. de geluidsbelasting als gevolg van vaststelling van het geluidproductieplafond vanwege de weg of spoorweg onder de waarde, bedoeld in artikel 11.30, eerste lid, van de wet blijft,

  • b. de geluidsbelasting als gevolg van wijziging van het geluidproductieplafond vanwege de weg of spoorweg onder de waarde, bedoeld in artikel 11.30, tweede lid, van de wet blijft, of

  • c. de geluidsbelasting vanwege de andere geluidsbron de voorkeurswaarde niet overschrijdt.

§ 7. Slotbepalingen

Artikel 17

De Regeling omgevingslawaai wordt ingetrokken.

Artikel 18

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de wet van 24 november 2011 houdende wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds) in werking treedt.

Artikel 19

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling geluid milieubeheer.

Deze regeling zal met de bijlagen en de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma.

BIJLAGE 1 BIJ ARTIKEL 8 VAN DE REGELING GELUID MILIEUBEHEER

Deel A

Door burgemeester en wethouders aan de Minister van Infrastructuur en Milieu, gedeputeerde staten of een bevoegde autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie op hun verzoek te verschaffen gegevens en inlichtingen:

  • ligging van woningen en andere geluidsgevoelige objecten als bedoeld in het besluit, met uitzondering van de geluidsgevoelige objecten, bedoeld in artikel 2, onderdelen g en i, van het besluit, binnen de begrenzing zoals aangegeven door de verzoekende instantie;

  • ligging van objecten in het gebied tussen bron en immissiepunt die van belang zijn voor de bepaling van de geluidsbelasting en de geluidsbelasting Lnight;

  • ligging van stille gebieden.

Deel B

Door de Minister van Infrastructuur en Milieu, gedeputeerde staten of burgemeester en wethouders aan de betrokken burgemeester en wethouders of een bevoegde autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie op hun verzoek te verschaffen gegevens en inlichtingen:

Wegverkeerslawaai:

  • de verkeersintensiteit van de onderscheidene categorieën motorvoertuigen, zoals die, in het voor de geluidsbelasting bepalende jaar, gemiddeld over een representatief tijdvak optreedt;

  • per onderscheidende categorie: de verdeling over de verschillende rijstroken van het betrokken weggedeelte;

  • de voor het betrokken weggedeelte representatief te achten gemiddelde snelheid van de onderscheidene categorieën motorvoertuigen;

  • het wegdektype per rijstrook van het betrokken weggedeelte;

  • wegligging vastgelegd in x-, y-, en z-coördinaten;

  • breedte van de weg;

  • de afmeting en ligging van afschermende objecten vastgelegd in x-, y-, en z-coördinaten;

  • de mate van absorptie van afschermende objecten.

Spoorweglawaai:

  • de verkeersintensiteit van de onderscheidene spoorvoertuigtypen, zoals die, in het voor de geluidsbelasting bepalende jaar, gemiddeld over een representatief tijdvak optreedt;

  • de representatief te achten snelheid van de onderscheidene spoorvoertuigtypen met onderscheid naar stoppende en doorgaande treinen;

  • de specifieke geluidemissies van de onderscheidene spoorvoertuigtypen;

  • de bronhoogten die representatief te achten zijn voor de betrokken spoorvoertuigtypen;

  • de mogelijke extra geluidemissie die optreedt bij het remmen van de betrokken spoorvoertuigtypen;

  • de voor het betreffende emissietraject karakteristieke baangesteldheid;

  • de wijze van spoorstaafoplegging;

  • baanligging vastgelegd in x-, y-, en z-coördinaten;

  • de afmeting en ligging van afschermende objecten vastgelegd in x-, y-, en z-coördinaten.

Industrielawaai:

Onderstaande gegevens dienen uitsluitend te worden verstrekt door het bevoegd gezag indien de desbetreffende bron een geluidsbelasting van 55 dB of meer dan wel 50 dB Lnight of meer ter plaatse van een woning veroorzaakt.

Gezoneerd industrieterrein:

  • de waarde van de geluidsbelasting zoals deze hoort bij de vastgestelde zone rond het industrieterrein;

  • de ligging van de vastgestelde zone.

Individuele inrichting:

  • de waarde van de (totale) geluidsbelasting zoals deze hoort bij de geldende omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor de betrokken inrichting;

  • de waarde van de (totale) geluidsbelasting zoals deze hoort bij een geldend maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, voor de betrokken inrichting.

Luchtvaartlawaai:

Door de Minister van Infrastructuur en Milieu op verzoek aan burgemeester en wethouders te verstrekken gegevens:

  • de ligging van een luchthaven;

  • de waarde(n) van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting;

  • de ligging van de punten buiten de luchthaven waar de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting is vastgesteld.

BIJLAGE 2 BIJ ARTIKEL 9 VAN DE REGELING GELUID MILIEUBEHEER

Dosis-effectrelaties voor industrielawaai

Geluidsbelastingklasse (Lden)

Gehinderden per 100 bewoners

Ernstig gehinderden per 100 bewoners

55–59 dB

26

11

60–64 dB

35

17

65 dB of hoger

40

24

Geluidsbelastingklasse (Lnight)

Slaapgestoorden per 100 bewoners

50–54 dB

7

55–59 dB

10

60–64 dB

13

64–69 dB

18

70 dB of hoger

20

Dosis-effectrelaties voor verkeerslawaai

Geluidsbelastingklasse (Lden)

Gehinderden per 100 bewoners

Ernstig gehinderden per 100 bewoners

55–59 dB

21

8

60–64 dB

30

13

65–69 dB

41

20

70–74 dB

54

30

75 dB of hoger

61

37

Geluidsbelastingklasse (Lnight)

Slaapgestoorden per 100 bewoners

50–54 dB

7

55–59 dB

10

60–64 dB

13

64–69 dB

18

70 dB of hoger

20

Dosis-effectrelaties voor spoorweglawaai

Geluidsbelastingklasse (Lden)

Gehinderden per 100 bewoners

Ernstig gehinderden per 100 bewoners

55–59 dB

12

3

60–64 dB

19

6

65–69 dB

28

11

70–74 dB

40

18

75 dB of hoger

47

23

Geluidsbelastingklasse (Lnight)

Slaapgestoorden per 100 bewoners

50–54 dB

3

55–59 dB

5

60–64 dB

6

64–69 dB

8

70 dB of hoger

10

BIJLAGE 3 BIJ DE ARTIKELEN 10 EN 11 VAN DE REGELING GELUID MILIEUBEHEER

Tabel 1 Bronmaatregelen, de randvoorwaarden en de maatregelpunten

Omschrijving bronmaatregel

Randvoorwaarden

Maatregelpunten

Weg

Wegdek:

2-laags Zeer Open Asfalt Beton

– Voldoende verkeersintensiteit.

– Geen wringend of remmend verkeer.

– Snelheid meer dan 70 km per uur.

22 per 10 m2

Wegdek:

Dunne deklaag

– Snelheid niet boven 80 km per uur.

– Niet op kruisingen of rotondes.

9 per 10 m2

Spoorweg

Raildemper

– Niet tegen wissels of voegen.

– Alleen bij betonnen dwarsliggers.

– De afstand waarover raildempers worden aangelegd is ten minste gelijk aan tweemaal de afstand tussen de buitenste spoorstaaf en het dichtstbijzijnde geluidsgevoelige object.

46 per meter enkel spoor

Tabel 2 Overdrachtsmaatregelen, de randvoorwaarden en de maatregelpunten

Omschrijving overdrachtsmaatregel

Randvoorwaarden

Maatregelpunten

Weg

 

Geluidscherm

– Bij toepassing van artikel 11.59 van de wet is de hoogte van het geluidscherm ten minste 2 meter.

Per strekkende meter bij een hoogte van:

 

1m

2m

3m

4m

5m

6m

7m

8m

elke m hoogte boven 8 m

53

93

133

173

212

251

289

327

44

Geluidwal

– Ruimtebeslag.

– Grondgesteldheid.

Gelijk aan het aantal maatregelpunten van een geluidscherm

Middenbermscherm

Niet van toepassing.

Per strekkende meter bij een hoogte van:

   

1m

2m

3m

4m

5m

6m

7m

8m

64

112

160

207

254

301

347

392

Schermtop (T-top)

– Op bestaand scherm passend.

– Passend in het profiel.

44

 

Spoorweg

 

Geluidscherm

Niet van toepassing.

Per strekkende meter bij een hoogte van:

   

1m

1,5 m

2m

3m

4m

elke m hoogte boven 4 m

66

89

112

155

197

42

Geluidwal

– Ruimtebeslag.

– Grondgesteldheid.

Gelijk aan het aantal maatregelpunten van een geluidscherm

Scherm tussen sporen

– Niet bij wissels.

Per strekkende meter bij een hoogte van:

   

1m

1,5 m

2m

3m

4m

66

89

112

155

197

Tabel 3 Overige geluidbeperkende maatregelen

Omschrijving maatregel

Voorwaarden

Aanpassen en vervangen van een spoorbrug

Niet van toepassing.

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

De bepalingen in deze regeling strekken onder meer ter uitvoering van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. In dit hoofdstuk is het systeem van geluidproductieplafonds voor rijksinfrastructuur neergelegd. Daarnaast wordt met de bepalingen in deze regeling uitvoering gegeven aan de implementatie van de Europese richtlijn omgevingslawaai.1

2. Aanleiding en achtergrond

Hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer maakt deel uit van de gefaseerde herziening van de Wet geluidhinder. De eerste stap in deze gefaseerde herziening was de implementatie van de Europese richtlijn omgevingslawaai in de Wet geluidhinder (Stb. 2004, 338). Daarna is met de wet houdende wijziging van de Wet geluidhinder (modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase, Stb. 2006, 350) een aantal wijzigingen doorgevoerd in de Wet geluidhinder. De invoering van hoofdstuk 11 in de Wet milieubeheer maakt deel uit van een volgende fase en behelst een meer fundamentele herziening van het geluidbeleid. Bovendien wordt in deze fase de eerste stap gezet in de integratie van de Wet geluidhinder in de Wet milieubeheer.

3. Hoofdlijnen van het nieuwe stelsel

Met de inwerkingtreding van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer worden geluidproductieplafonds ingevoerd als instrument voor de beheersing van geluidsbelasting vanwege rijkswegen en hoofdspoorwegen: de zogenoemde plafondsystematiek. Deze geluidproductieplafonds geven de geluidproductie aan die een rijksweg of hoofdspoorweg mag voortbrengen op aan weerszijden van die weg of spoorweg gelegen referentiepunten. Deze plafonds moeten permanent worden nageleefd.

Deze regeling ziet, voor zover het de geluidproductieplafonds betreft, op de aanwijzing van brongegevens, waarmee de geluidproductie van een weg of spoorweg wordt vastgesteld, en bevat nadere regels over geluidbeperkende maatregelen en het doelmatigheidscriterium, de cumulatie van het geluid op een referentiepunt ten gevolge van meerdere geluidsbronnen en de inhoud van het geluidregister.

Met de wet van 24 november 2011 houdende wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer2 zijn ook de regels inzake geluidsbelastingkaarten en actieplannen in de zin van de richtlijn omgevingslawaai verplaatst van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer. De nadere regels omtrent de inhoud, de vormgeving en de inrichting van de geluidsbelastingkaarten en de actieplannen zijn daarom ook verplaatst van het Besluit omgevingslawaai naar het Besluit geluid milieubeheer. In navolging daarvan worden ook de nadere regels uit de Regeling omgevingslawaai verplaatst naar de onderhavige regeling. Het gaat daarbij om de aanwijzing van agglomeraties en om regels over de inrichting van de geluidsbelastingkaart en de wijze waarop een geluidsbelastingkaart ter beschikking wordt gesteld. De artikelen uit de Regeling omgevingslawaai over het bepalen van de geluidsbelasting vanwege een weg, spoorweg, inrichting of verzameling van inrichtingen en de bijlage met karteringsmethoden worden opgenomen in het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. De Regeling omgevingslawaai wordt ingetrokken.

4. Uitvoering en handhaving

De uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van de plafondsystematiek is vooral afhankelijk van de eisen opgenomen in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. Voor een uitgebreide toelichting wordt daarom kortheidshalve verwezen naar paragraaf 3.8 van de memorie van toelichting behorende bij de wet van 24 november 2011 houdende wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer.3

De regels over geluidsbelastingkaarten en actieplannen zijn inhoudelijk niet gewijzigd ten opzichte van de Regeling omgevingslawaai. Voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van deze regels heeft de opname in deze nieuwe regeling dan ook geen gevolgen.

5. Gevolgen

5.1 Financiële gevolgen voor rijksoverheid, burgers, bedrijven en andere overheden

De lasten die voortvloeien uit de invoering van de plafondsystematiek hebben betrekking op het bevoegd gezag en de beheerders van de betrokken wegen en spoorwegen, dus de Minister van Infrastructuur en Milieu, Rijkswaterstaat en ProRail. Deze lasten zijn berekend in het kader van een onderzoek naar de bestuurslasten en de administratieve lasten ten gevolge van de invoering van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer.4 In paragraaf 6.1 van de memorie van toelichting behorende bij de wet van 24 november 2011 houdende wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer zijn de lasten reeds toegelicht.5 Deze regeling heeft geen aanvullende financiële gevolgen.

De integratie van de Regeling omgevingslawaai in de onderhavige regeling is een technische samenvoeging van regelgeving en niet gericht op inhoudelijke veranderingen. Deze samenvoeging heeft dan ook geen gevolgen voor de omvang van de bestuurslasten of administratieve lasten.

5.2 Gevolgen voor het milieu

Naar verwachting zullen de effecten van de plafondsystematiek positief zijn voor zowel het milieu als de leefomgeving. De plafondsystematiek zal leiden tot een betere handhaafbaarheid en de groei van geluidsbelasting wordt beheerst. Voor een overzicht van de gevolgen de voor het milieu en de leefomgeving van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer wordt daarom kortheidshalve verwezen naar paragraaf 6.4 van de memorie van toelichting behorende bij de wet van 24 november 2011 houdende wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer.6

6. Advisering en consultatie

Bij het opstellen van de regeling is advies gevraagd aan deskundigen van Rijkswaterstaat en ProRail, de beheerders van de rijkswegen en de hoofdspoorwegen. Daarnaast is de Inspectie Leefomgeving en Transport betrokken bij de totstandkoming van de regeling. Tot slot is de regeling voorgelegd aan de VNG. De inbreng van deze partijen is betrokken bij het opstellen van de regeling.

7. Evaluatie

Hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer wordt tien jaar na inwerkingtreding van dat hoofdstuk geëvalueerd. Daarbij zal ook worden gekeken naar de werking van de onderliggende regelgeving. In dat kader wordt dus ook deze regeling betrokken in de evaluatie.

8. Transponeringstabel

Onderwerp

Richtlijn omgevingslawaai

Regeling omgevingslawaai

Regeling geluid milieubeheer

Reken- en meetvoorschrift geluid 2012

Begrippen

 

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 1.1 en artikel 7.2

Aanwijzing agglomeraties

Artikel 4

Bijlage III

Artikel 2

Artikel 4

Geluidsbelasting-kaart: tabellen

 

Artikel 3

Artikel 5

Gemiddeld aantal bewoners

 

Artikel 4

Artikel 6

Geografische kaart: legenda

Artikel 7, derde lid

Bijlage IV

Artikel 5

Artikel 7

Verzoek om inlichtingen en gegevens

 

Artikel 6

Artikel 8

Dosis-effectrelatie

 

Artikel 7

Artikel 9

Bepalen geluidsbelasting vanwege weg/spoorweg

 

Artikel 8

Artikel 7.3

Bepalen geluidsbelasting vanwege inrichtingen

 

Artikel 9

Artikel 7.4

Geluidsbelastingkaarten

Artikel 7, derde lid

Bijlage I

Bijlage I

Bepalingsmethoden

Artikel 6, eerste en derde lid

Bijlage III

Bijlage VII

Geluidsbelasting-indicatoren

Bijlage I

Bijlage III

Bijlage VII

Bepalingsmethoden voor geluidsbelastingindicatoren

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage VII

Bepalings-methoden voor gezondheidseffecten

Bijlage III

Bijlage II

Bijlage II

Artikelsgewijs

Artikel 1

Afschermende objecten

Onder afschermende objecten worden nadrukkelijk verstaan: wallen en schermen, die langs een weg of spoorweg zijn geplaatst met als doel de kwaliteit van het milieu en leefomgeving te verbeteren. Het kan daarom ook gaan om schermen die zijn geplaatst ten behoeve van de verbetering van de luchtkwaliteit, maar bijvoorbeeld niet om gebouwen die een afschermend effect hebben op de geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten.

Bronregisterlijn

Een bronregisterlijn is een lijn die schematisch de geografische ligging van een deel van de weg of spoorweg aangeeft. De lijn wordt beschreven door de punten waartussen zij een verbinding vormt. Deze punten zijn vastgelegd met rijksdriehoekcoördinaten. Bij elke bronregisterlijn horen bepaalde eigenschappen van het gedeelte van de bron dat de lijn representeert. Het gaat daarbij om de omvang en samenstelling van het verkeer, de snelheid van het verkeer, de spoorconstructie of het soort wegdek, de plafondcorrectiewaarde en voor spoor ook een aanduiding omtrent het al dan niet remmen van de trein.

Een bronregisterlijn wordt in de artikelen 2 en 3 van deze regeling aangewezen als brongegeven en wordt als zodanig betrokken bij het berekenen van de geluidproductie. De wijze waarop een bronregisterlijn wordt betrokken bij de berekening is opgenomen in het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.

Plafondcorrectiewaarde

In de memorie van toelichting behorende bij de wet van 24 november 2011 houdende wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer7 wordt gesproken over ‘een werkruimte’. Bij de inwerkingtreding van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer bedraagt de werkruimte voor wegen en spoorwegen waarvoor de geluidproductieplafonds zijn bepaald op basis van artikel 11.45, eerste lid, van de Wet milieubeheer: 1,5 dB. Deze werkruimte is nodig om fluctuaties in de verkeersomvang op te vangen en omdat de beheerder bij groei van verkeer het treffen van geluidbeperkende maatregelen moet kunnen voorbereiden.

Om de werkruimte te verwerken in een rekenmethode wordt het begrip plafondcorrectiewaarde geïntroduceerd. Er is bewust gekozen voor de meer neutrale term ‘plafondcorrectiewaarde’, omdat het ook mogelijk is deze een andere waarde dan 1,5 dB te geven. Dat is onder meer wenselijk voor een goede vaststelling van de geluidproductieplafonds op grond van artikel 11.45, tweede lid, van de Wet milieubeheer. Voor deze vaststelling vindt een vertaling van de gegevens uit de betreffende besluiten naar een geluidproductieplafond plaats.

De plafondcorrectiewaarde kan ook een negatieve waarde hebben, bijvoorbeeld –1 dB. Op deze manier kan succesvol bronbeleid doorwerken in de geluidproductieplafonds.

De plafondcorrectiewaarde wordt in de artikelen 2 en 3 van deze regeling aangewezen als brongegeven en wordt als zodanig betrokken bij het berekenen van de geluidproductie. De wijze waarop de plafondcorrectiewaarde wordt betrokken bij de berekening is opgenomen in het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.

Artikel 2 en 3

Deze artikelen zijn een uitwerking van artikel 11.1 van de wet. Met behulp van brongegevens kan de geluidwaarde vanwege de weg of spoorweg op het referentiepunt worden bepaald. De hoogte van het geluidproductieplafond wordt dan ook mede bepaald aan de hand van deze brongegevens.

De brongegevens worden ook gebruikt door gemeenten bij de berekening van geluidsbelastingen van geluidsgevoelige objecten ten gevolge van rijkswegen of hoofdspoorwegen. Dit wordt geregeld in het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.

Artikel 4

De aanwijzing van de agglomeraties heeft in twee tranches plaatsgevonden. Met de eerste tranche8 zijn de agglomeraties met ten minste 250.000 inwoners aangewezen. Vervolgens zijn met een tweede tranche9 de agglomeraties met ten minste 100.000 inwoners aangewezen. Daarbij is eerst een selectie gemaakt van alle gemeenten met meer dan 100.000 inwoners. Geschrapt zijn hieruit de gemeenten die uit meerdere kleinere kernen bestaan. Vervolgens zijn clusters gezocht van gemeenten die gezamenlijk meer dan 100.000 inwoners tellen en onderling een zekere stedenbouwkundige samenhang laten zien. De laatste groep wordt gevormd door gemeenten die aan de 100.000 plus gemeenten grenzen waarbij het bebouwde gebied aan de gemeentegrens min of meer aansluitend is.

Artikel 5

De Minister van Infrastructuur en Milieu dient gegevens te verstrekken aan de Commissie van Europese Gemeenschappen. Daarom hoeven uitsluitend deze gegevens aan de Minister te worden verstrekt.

Artikel 6

De gemiddelde grootte van huishoudens van 2,2 dient voor de bepaling van het aantal bewoners binnen een geluidscontour. Bij de vaststelling is niet gekozen voor differentiatie naar gemeente of provincie, omdat het aantal bewoners uitsluitend een statistische functie heeft. Mede aan de hand van deze aantallen kan de trend worden bepaald als gevolg van autonome of andere ontwikkelingen of de uitvoering van actieplannen. De waarde van 2,2 is gebaseerd op cijfers van het CBS en is geactualiseerd ten opzichte van waarde die nog was opgenomen in de Regeling omgevingslawaai.

Artikel 7

Artikel 7 bepaalt dat de geografische kaarten een legenda moeten hebben. De legenda verklaart de informatie die op grond van de artikelen 11 en 14 tot en met 20 van het Besluit geluid milieubeheer op de geografische kaarten moet staan. Niet alle in deze artikelen bedoelde informatie hoeft op alle geografische kaarten te worden aangegeven.

Artikel 8

In hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer is een tweetal artikelen, 11.7 en 11.16, opgenomen in verband met het uitwisselen van gegevens tussen overheidsinstanties om te kunnen voldoen aan de wettelijke eisen voor het opstellen van geluidsbelastingkaarten of actieplannen. Artikel 8 geeft een nadere invulling van deze artikelen.

Artikel 9

Dosis-effectrelaties drukken de relatie uit tussen het geluidsniveau en de mate van hinder die de bewoners ervan ondervinden. De dosis-effectrelaties opgenomen in de tabellen van bijlage 2 zijn gebaseerd op de meest recente onderzoeken.

Artikel 10

In artikel 10 worden de geluidbeperkende maatregelen aangewezen. Het begrip ‘geluidbeperkende maatregel’ ziet op maatregelen die de geluidproductie vanwege een weg of spoorweg beperken. Het gaat daarbij zowel om maatregelen die de geluidproductie van de bron verminderen, de zogenoemde bronmaatregelen, als om maatregelen die de overdracht van het geluid van de bron naar de ontvanger beperken, de zogenoemde overdrachtsmaatregelen, zoals geluidschermen en geluidwallen. De geluidbeperkende maatregelen worden in aanmerking genomen bij het vaststellen of wijzigen van een geluidproductieplafond. De afweging welke geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen, gebeurt in het zogenoemde doelmatigheidscriterium, waarbij de kosten van maatregelen worden afgezet tegen de baten ervan.

In bijlage 3 zijn de geluidbeperkende maatregelen opgenomen. Naast bronmaatregelen (tabel 1) en overdrachtsmaatregelen (tabel 2) is, op grond van artikel 31, vijfde lid, van het Besluit geluid milieubeheer een derde categorie geluidbeperkende maatregelen opgenomen in (tabel 3). Dit zijn maatregelen die uitsluitend in uitzonderlijke omstandigheden worden toegepast. Deze worden voor toepassing van het doelmatigheidscriterium dan ook apart behandeld. Voor een toelichting wordt kortheidshalve verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op artikel 31, vijfde lid, van het Besluit geluid milieubeheer.10

Aan de toepassing van enkele van de geluidbeperkende maatregelen zijn technische randvoorwaarden verbonden. Deze zijn opgenomen in de tabellen 1 en 2 van bijlage 3. Daarnaast kan de toepassing van een bepaalde geluidbeperkende maatregel in een specifieke situatie praktisch niet mogelijk zijn om andere technische redenen. In dat geval zal de beheerder de maatregel ook niet voorstellen en dit in de motivering van zijn maatregelenkeuze toelichten.

De begripsomschrijving van geluidbeperkende maatregel beperkt overigens niet de bevoegdheid van de beheerder om andere maatregelen, zoals bijvoorbeeld verkeersmaatregelen, te treffen. Bij het bepalen van de financiële doelmatigheid van geluidbeperkende maatregelen worden dit soort maatregelen in beginsel echter niet betrokken.

Artikel 11

De maatregelpunten zijn per geluidbeperkende maatregel gebaseerd op de gemiddelde kosten uit het verleden voor een dergelijke maatregel. Daarin zijn de volgende elementen meegenomen: de voorbereiding van het treffen van de maatregel en de begeleiding van en het toezicht op de bouw en aanleg van de maatregel, de totale bouw- en aanlegkosten van de maatregel, inclusief direct daaraan gerelateerde posten zoals verkeersvoorzieningen en veiligheidsmaatregelen en daarnaast (jaarlijks) beheer, onderhoud en noodzakelijke vervanging gedurende een periode van 30 jaar. Bij de berekeningen is gebruik gemaakt van ervaringsgetallen die zijn gegeneraliseerd. Hierdoor zullen de gehanteerde maatregelpunten in gemiddelde situaties overeenkomen met de werkelijk benodigde investeringen over een periode van 30 jaar, maar zullen specifieke ramingen van de kosten voor een maatregel altijd afwijken.

In het tweede lid is opgenomen dat bij het bepalen van de maatregelpunten zowel de eventuele bestaande geluidbeperkende maatregelen als nieuw te treffen geluidbeperkende maatregelen worden betrokken. Voor het bepalen van de reductiepunten wordt immers uitgegaan van de toekomstige geluidsbelasting zonder aanwezigheid van geluidbeperkende maatregelen (artikel 32, tweede lid, van het Besluit geluid milieubeheer). De maatregelpunten voor maatregelen die in werkelijkheid echter al aanwezig zijn, worden daarom eveneens meegenomen in de afweging.

Artikel 12

Op grond van artikel 11.25 van de Wet milieubeheer wordt een aantal gegevens met betrekking tot geluidproductieplafonds in het geluidregister opgenomen. Met dit artikel worden, op grond van artikel 11.25, achtste lid, nog een aantal gegevens genoemd die het geluidregister moet bevatten.

Artikel 13

Met de inwerkingtreding van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer is een geluidregister in het leven geroepen. Het beheer van het register is opgedragen aan de Minister van Infrastructuur en Milieu (artikel 11.25, zesde lid). Dat belet niet dat het beheer van het geluidregister onder zijn verantwoordelijkheid door een ander kan worden uitgeoefend. Zo is de Minister voornemens om het beheer van het register voor wegen op te dragen aan Rijkswaterstaat als beheerder van die wegen.

De Minister draagt als formele beheerder zorg voor een openbaar toegankelijk geluidregister. Op grond van artikel 11.25, zevende lid, van de Wet milieubeheer is het register voor eenieder langs elektronische weg toegankelijk. Dit brengt met zich mee dat de gegevens in het geluidregister in beginsel continu via internet moeten kunnen worden bereikt. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waardoor het register niet naar behoren functioneert of niet bereikbaar is. De zorgplicht van dit artikel brengt met zich mee dat de Minister in die gevallen zo spoedig mogelijk zorgt voor een goed functionerend en bereikbaar geluidregister. Gelet op de verschillende omstandigheden die zich kunnen voordoen, is het niet goed mogelijke een vaste termijn op te nemen. Het streven bestaat om calamiteiten binnen een werkdag op te lossen.

Artikel 14

In dit artikel is bepaald dat de Minister voor Infrastructuur en Milieu zorg draagt voor een kwaliteitsplan voor het geluidregister. Met dit kwaliteitsplan wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze het geluidregister wordt beheerd (artikel 11.25, achtste lid, van de Wet milieubeheer) en op welke wijze de kwaliteit van het geluidregister wordt gewaarborgd. Onderdeel van het kwaliteitsplan zijn in ieder geval de beschrijvingen van het de procedures rondom het actualiseren van de gegevens, de vindbaarheid van de gegevens en het reageren op een verzoek met betrekking tot de gegevens in het register.

In hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer wordt de bevoegdheid tot bestuurlijke handhaving van de diverse onderdelen van de Wet milieubeheer geregeld. De Invoeringswet geluidproductieplafonds11 voegt aan dit hoofdstuk artikel 18.2j toe. Artikel 18.2j regelt de handhaving voor het hoofdstuk 11. De Inspectie Leefomgeving en Transport zal op basis hiervan ook toezicht houden op het beheer van het geluidregister. Dit kan bijvoorbeeld door middel van het opvragen van het controleren van processen uit het kwaliteitsplan of het steekproefsgewijs checken van de in het register ingevoerde gegevens. Tevens is de Inspectie Leefomgeving en Transport voornemens om op reguliere basis een audit organiseren om te controleren of het gewenst dan wel noodzakelijk is om het beheer te verbeteren.

Artikel 15

De geluidproductieplafonds worden per bron (weggedeelte of baanvak) afzonderlijk vastgesteld. De hoogte van het plafond is alleen afgestemd op de geluidproductie van de afzonderlijke geluidsbron, ook al liggen er meerdere bronnen in elkaars nabijheid. Van cumulatie is sprake indien de geluidsbelasting van een geluidsgevoelig object wordt bepaald door meer dan één geluidsbron en de geluidsbelasting vanwege elk van deze geluidsbronnen boven de voorkeursgrenswaarde is of kan zijn gelegen. In dergelijke gevallen geldt het geluidproductieplafond nog steeds per afzonderlijke geluidsbron, maar er kan de behoefte bestaan om bij de vaststelling of wijziging van het geluidproductieplafond voor deze bron ook rekening te houden met de geluidsbelasting vanwege andere bronnen. Daartoe is een voorziening opgenomen in artikel 11.30, vijfde lid, van de Wet milieubeheer. Het onderhavige artikel strekt ter uitvoering van artikel 11.30, vijfde lid, en wijst de andere categorieën van geluidsbronnen aan die in de beschouwing moeten worden betrokken.

Met betrekking tot de aangewezen wegen en spoorwegen wordt opgemerkt dat het zowel gaat om wegen en spoorwegen waarvoor een geluidproductieplafond is vastgesteld als om wegen en spoorwegen die onder de systematiek van de Wet geluidhinder, de zogenoemde zonesystematiek, vallen.

Met betrekking tot de aangewezen luchthavens wordt opgemerkt dat ook Schiphol onder de luchthavens, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart valt.

Artikel 16

Artikel 11.33, zesde lid van de Wet milieubeheer bepaalt dat degene die het akoestisch onderzoek uitvoert, ook onderzoek doet naar de effecten van de samenloop (de cumulatie) van de geluidsbelasting van de weg of spoorweg en een andere geluidsbron die valt binnen een van de categorieën, genoemd in artikel 15. Op grond van artikel 11.33, zevende lid, onderdeel c, kunnen echter gevallen worden aangewezen waarin redelijkerwijs kan worden aangenomen dat geen behoefte bestaat aan een onderzoek naar de effecten van samenloop. Artikel 16 voorziet in deze aanwijzing.

Een akoestisch onderzoek naar de effecten van samenloop kan bij de vaststelling van een geluidproductieplafond achterwege blijven indien de geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten vanwege een weg onder de 50 dB of vanwege een spoorweg onder de 55 dB blijft (onderdeel a). Dit zijn de voorkeurswaarden, bedoeld in artikel 11.30, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

Een akoestisch onderzoek naar de effecten van samenloop kan bij de wijziging van een geluidproductieplafond achterwege blijven indien de geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten vanwege een weg of spoorweg onder de waarde blijft die de betrokken geluidsgevoelige objecten vanwege die weg of spoorweg ondervinden bij volledige benutting van het geldende geluidproductieplafond (onderdeel b). Dit is de waarde, bedoeld in artikel 11.30, tweede lid, van de Wet milieubeheer. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het opnieuw vaststellen van een geluidproductieplafond met een gelijktijdige verplaatsing van het referentiepunt, bijvoorbeeld in het geval van de aanleg van een nieuwe rijbaan bij een bestaande weg, valt onder artikel 11.30, tweede lid, van de Wet milieubeheer. Deze situatie valt onder onderdeel b: een akoestisch onderzoek naar de effecten van samenloop hoeft in deze gevallen dan ook niet plaats te vinden, indien de geluidbelasting ten gevolge van het nieuw vastgestelde geluidproductieplafond onder de waarde blijft, die de objecten ondervinden bij de volledige benutting van het huidige geluidproductieplafond. Het aanleggen van een geheel nieuwe weg valt wel onder onderdeel a, er bestaat immers geen geldend geluidproductieplafond.

Tot slot kan een akoestisch onderzoek naar de effecten van samenloop achterwege blijven indien de geluidsbelasting vanwege de andere geluidsbron de voorkeurswaarde niet overschrijdt (onderdeel c). Het betreft hier de voorkeurswaarde, genoemd in artikel 11.2 van de Wet milieubeheer. Dit geldt ook voor geluidsbronnen die zijn geregeld in de Wet geluidhinder en daar een eigen normering kennen.

Artikel 17

De inhoud van de Regeling omgevingslawaai is opgenomen in deze regeling dan wel in het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. De Regeling omgevingslawaai wordt daarom ingetrokken.

Artikel 18

De inwerkingtreding van deze regeling is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de plafondsystematiek: dat zal naar verwachting op een van de vaste verandermomenten zijn.

Bijlage 1

In bijlage 1 is aangegeven op welke gegevens een verzoek om inlichtingen als bedoeld in artikel 8 van deze regeling kan hebben. In deel A zijn de gegevens opgenomen die op verzoek van burgemeester en wethouders moeten worden verstrekt, in deel B zijn het in hoofdzaak gegevens die op verzoek aan burgemeester en wethouders moeten worden verstrekt. De te verstrekken gegevens hebben tot doel conform het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 te kunnen rekenen en de standaard karteringsmethoden, die zijn opgenomen in bijlage VII bij het Reken- en meetvoorschrift geluid, te kunnen gebruiken.

Bijlage 2

Bij het opstellen van geluidsbelastingkaarten als bedoeld in de artikelen 10 en 13 van het besluit kan met behulp van de percentages uit de dosis-effectrelaties op eenvoudige wijze het aantal (ernstig) gehinderden en slaapgestoorden per geluidsbelastingklasse worden bepaald.

Bijlage 3

Deze bijlage geeft naast een opsomming van de geluidbeperkende maatregelen met de daarbij behorende aantallen maatregelen, ook de algemene randvoorwaarden voor toepassing van de maatregelen.

Een specifieke randvoorwaarde geldt voor het bepalen van doelmatige afschermende maatregelen langs rijkswegen in het kader van de sanering. In het kader van de sanering gaat het om het verwezenlijken van een substantiële verbetering van de geluidsituatie in de omgeving van de infrastructuur. In het algemeen draagt de plaatsing van een scherm met een hoogte van 1 meter daar, gelet op het beperkte effect, onvoldoende aan bij. Daarom is als randvoorwaarde voor die situatie een minimale hoogte van 2 meter geëist. Vanwege de geheel andere geometrie leveren schermen met een hoogte van 1 meter langs spoorwegen in de regel een grotere reductie en is daar deze randvoorwaarde niet op van toepassing. Bij het treffen van maatregelen in het kader van de naleving kan een enkele dB reductie, en daarmee ook een lager scherm, bepalend zijn voor het binnen een geluidproductieplafond blijven of niet.

Voor de bouw van overdrachtsmaatregelen zoals schermen, gelden de algemene voorwaarden aan de fysieke gesteldheid die ook buiten het kader van deze regeling gelden. Het gaat bijvoorbeeld om voorwaarden met het oog op veiligheid van de verkeersdeelnemers.

De in de tabel opgenomen maatregelen en ook de opgenomen kosten in de vorm van maatregelpunten zijn afgestemd op de eisen van artikel 11.3 van de Wet milieubeheer. Dat artikel houdt een minimum akoestische kwaliteit in voor uitvoering van wegen en spoorwegen. Ingevolge de invulling daarvan in artikel 7 van het Besluit geluid milieubeheer houdt die eis toepassing van ZOAB of een daaraan gelijkwaardig wegdektype in en voor spoor de toepassing van betonnen dwarsliggers en langgelast spoor op ballastbed. Voor wegen en spoorwegen waarop het genoemde wegdek of de genoemde spoorconstructie nog niet aanwezig vloeit de verplichting om die maatregelen toe te passen reeds uit artikel 11.3 van de Wet milieubeheer voort en maakt derhalve geen deel uit van de toepassing van de financiële doelmatigheidstoets. Dat geldt ook als er nog geen aanleg of vervanging heeft plaatsgevonden en de gewenste stille constructie daarom nog niet aanwezig is (zie artikel 11.2 van de Wet milieubeheer).

Het aantal maatregelpunten is ook afgestemd op toepassing van de minimum akoestische kwaliteit. Het aantal punten wordt daarom gegeven ten opzichte van een situatie waarin de infrastructuur al aan die eis voldoet. Dat geldt ook voor wegvakken waarop een ZOAB- of gelijkwaardig wegdek technisch niet mogelijk is. Wordt op een dergelijk wegvak een dunne deklaag overwogen, dan worden dezelfde maatregelpunten gebruikt als voor een wegvak waar reeds ZOAB aanwezig is of mogelijk zou zijn. Hiermee wordt voorkomen dat voor wegvakken waar ZOAB of gelijkwaardig niet mogelijk is, de aanleg van een dunne deklaag daardoor ook nog extra bemoeilijkt zou worden door een hoger aantal maatregelpunten.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma.


X Noot
1

Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG L 189).

X Noot
2

Kamerstukken I 2010/11, 32 252, A.

X Noot
3

Kamerstukken II 2009/10, 32 252, nr. 3, blz. 55.

X Noot
4

Onderzoek, getiteld Swung – fase 1, Kosten en administratieve lasten, uitgevoerd door Sight.

X Noot
5

Kamerstukken II 2009/10, 32 252, nr. 3, blz. 79.

X Noot
6

Kamerstukken II 2009/10, 32 252, nr. 3, blz. 87.

X Noot
7

Kamerstukken II 2009/10, 32 252, nr. 3.

X Noot
8

Regeling omgevingslawaai, Stcrt. 2004, 134.

X Noot
9

Regeling omgevingslawaai, Stcrt. 2010, 14074.

X Noot
10

Stb. 2012, 163.

X Noot
11

Kamerstukken I 2010/11, 32 625, nr. A.

Naar boven