Beleidsregel van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs van 12 april 2024, nr. KO/21697498 tot vaststelling van regels omtrent experimenteren met sectoroverstijgende teambevoegdheden voor 10-14-onderwijs (Beleidsregel vervolg experiment teambevoegdheid 10-14-onderwijs 2024)

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs,

Gelet op artikel 2 van de Experimentenwet onderwijs, artikel 4:81 van de Algemene Wet Bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

experiment:

experiment teambevoegdheid voor 10-14-onderwijs als bedoeld in artikel 2;

10-14-onderwijs:

onderwijs als bedoeld in artikel 2;

medezeggenschapsraad:

medezeggenschapsraad of gemeenschappelijke medezeggenschapsraad als bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Wet medezeggenschap op scholen;

minister:

Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs;

samenwerkende bevoegde gezagsorganen:

samenwerking ten behoeve van 10-14-onderwijs tussen bevoegde gezagsorganen van een of meerdere scholen voor primair en voortgezet onderwijs, met dien verstande dat het bevoegd gezag dat zowel scholen voor primair onderwijs als voor voortgezet onderwijs onder zich heeft, hier ook onder valt;

samenwerking van scholen:

een of meer scholen voor primair onderwijs en een of meer scholen voor voortgezet onderwijs waarvoor de bevoegde gezagsorganen een samenwerking ten behoeve van 10-14-onderwijs zijn aangegaan;

school:

school als bedoeld in artikel 1 van de WEC, artikel 1 van de WPO en artikel 1.1 van de WVO 2020;

sectoroverstijgend team:

team met leraren van een of meer scholen voor primair onderwijs en van een of meer scholen voor voortgezet onderwijs die gezamenlijk voldoen aan de voorwaarden voor een sectoroverstijgend team als bedoeld in artikel 3;

WEC:

Wet op de expertisecentra;

WPO:

Wet op het primair onderwijs;

WVO 2020:

Wet voortgezet onderwijs 2020.

Artikel 2. 10-14-onderwijs

Onderwijs dat wordt aangeboden door samenwerkende bevoegde gezagsorganen in de laatste twee leerjaren van een school voor primair onderwijs en in de eerste twee leerjaren van een school voor voortgezet onderwijs en waarin sprake is van een doorlopende leerlijn, niet zijnde zintuigelijke oefening en lichamelijke oefening of lichamelijke opvoeding

Artikel 3. Het experiment

  • 1. In afwijking van artikel 3 van de WEC, artikel 3 van de WPO en in afwijking van de artikelen 7.2, 7.9, 7.11 en hoofdstuk 7 van de WVO 2020 mogen samenwerkende bevoegde gezagsorganen die met een of meer scholen deelnemen aan het experiment, op die scholen leraren in een sectoroverstijgend team 10-14-onderwijs laten verzorgen, onder de volgende voorwaarden:

    • a. elk lid van het sectoroverstijgende team beschikt over een bevoegdheid voor primair onderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs in ten minste een van de vakken binnen het 10-14-onderwijs;

    • b. de leraren van het sectoroverstijgende team beschikken samen over de bevoegdheden voor alle vakken binnen het 10-14-onderwijs;

    • c. de leraren van het sectoroverstijgende team zijn ieder verantwoordelijk voor de kwaliteit van dat deel van het onderwijs van het 10-14-onderwijs waarvoor zij beschikken over een bevoegdheid; en

    • d. het 10-14-onderwijs kan worden verzorgd door leden van het sectoroverstijgende team, al dan niet in combinatie met andere leraren die daarvoor naar het oordeel van het bevoegd gezag geschikt zijn. Als het 10-14-onderwijs ook wordt verzorgd door leraren buiten het sectoroverstijgdende team, stelt het bevoegd gezag met inachtneming van de opvattingen van de leden van het team vast of de inhoudelijke of didactische kennis en vaardigheden van deze leraren voldoende zijn. Indien dat niet het geval is, wordt vastgesteld op welke wijze hierin alsnog wordt voorzien.

  • 2. Een leraar die een opleiding volgt als bedoeld in artikel 7.7 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek leidend tot een getuigschrift als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, onder 1, van de WEC, in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, onder 1, van de WPO, of artikel 7.11, eerste lid, onderdeel a, van de WVO 2020 kan ook deel uitmaken van het betreffende sectoroverstijgende team.

Artikel 4. Onderzoek en evaluatie

  • 1. De samenwerkende bevoegde gezagsorganen nemen actief deel aan het monitor- en effectonderzoek dat wordt uitgevoerd gedurende en na afloop van het experiment.

  • 2. Het doel van het experiment is om bij de deelnemende scholen te onderzoeken:

    • a. welke effecten de mogelijkheid om af te wijken van de wettelijke voorschriften genoemd in artikel 3, eerste lid, onder de aldaar genoemde voorwaarden, heeft op de organisatorische en onderwijskundige inrichting van 10-14-onderwijs, de samenwerking tussen de verschillende leraren en de kwaliteit van het 10-14-onderwijs;

    • b. welke randvoorwaarden nodig zijn om positieve effecten te verkrijgen; en

    • c. of de uitkomsten van het experiment voldoende grond bieden voor het aanpassen van wet- en regelgeving.

  • 3. De Minister brengt negen maanden voor het einde van het experiment een verslag uit over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk, alsmede een standpunt inzake de noodzakelijkheid om de onderwijsregelgeving aan te passen.

Artikel 5. Aanvraag voor toelating tot het experiment

  • 1. Samenwerkende bevoegde gezagsorganen die willen deelnemen aan het experiment kunnen bij de Minister een aanvraag doen.

  • 2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, omvat in elk geval:

    • a. de namen van de scholen in de samenwerking van scholen;

    • b. het in RIO geïdentificeerde nummer van de scholen in de samenwerking van scholen waarvoor de aanvraag wordt ingediend;

    • c. de contactgegevens van de scholen die in samenwerking willen deelnemen aan het experiment;

    • d. een schriftelijke verklaring van instemming met deelname aan het experiment van de medezeggenschapsraden van de scholen die deelnemen aan de samenwerking;

    • e. het projectplan bedoeld in artikel 6; en

    • f. een samenwerkingsovereenkomst tussen de betrokken bevoegde gezagsorganen, waaruit de taken en verantwoordelijkheden van de betrokkenen bij het experiment blijkt.

  • 3. De aanvraag voor toelating tot het experiment dient in 2024 uiterlijk op 31 mei te zijn ontvangen om in behandeling genomen te worden. In de daaropvolgende jaren kunnen aanvragen worden ingediend vanaf 1 februari tot 1 maart van dat jaar.

  • 4. Voor toelating tot het experiment beoordeelt de Minister of de aanvraag voldoet aan de vereisten genoemd in het tweede lid.

  • 5. De Minister besluit in 2024 uiterlijk voor 1 juli op de aanvraag. In de daaropvolgende jaren besluit de Minister voor 1 mei op de aanvraag. De toelating tot het experiment gaat in per 1 augustus van dat jaar.

  • 6. Indien een aanvraag is toegekend voor deelname aan het experiment op grond van Beleidsregel experiment teambevoegdheid 10-14-onderwijs, zoals deze gold voor 31 juli 2024, volstaat in afwijking van het tweede lid, onderdeel d, de verklaring van instemming met deelname aan het experiment van de medezeggenschapsraden van de scholen die deelnemen aan de samenwerking die bij deze aanvraag is ingediend.

Artikel 6. Het projectplan

Het projectplan omvat:

  • a. een zo concreet mogelijke uitwerking van de wijze waarop het sectoroverstijgende team wordt vormgegeven, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op:

    • 1°. de organisatorische en onderwijskundige inrichting van het 10-14-onderwijs;

    • 2°. de waarborgen voor de onderwijskwaliteit;

    • 3°. de wijze waarop de vormgeving van het sectoroverstijgende team bijdraagt aan een soepele doorstroom van leerlingen van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs; en

    • 4°. de wijze waarop de teambevoegdheid in nakoming van artikel 3 wordt ingevuld;

  • b. een zo concreet mogelijke uitwerking van de wijze waarop bij beëindiging van het experiment kan worden teruggekeerd naar de wettelijk vereiste situatie; en

  • c. de wijze waarop de bevoegde gezagsorganen in hun respectievelijke jaarverslagen verantwoording zullen afleggen over de kwaliteit van het 10-14-onderwijs.

Artikel 7. Looptijd en beëindiging van het experiment

  • 1. Het experiment loopt van 1 augustus 2024 tot en met 31 juli 2029.

  • 2. Scholen die deelnemen aan het experiment dienen vanaf de start van het eerstvolgende schooljaar na beëindiging van het experiment weer aan de wettelijke voorschriften genoemd in artikel 3, eerste lid, te voldoen.

  • 3. De Minister kan een besluit tot toekenning van deelname aan het experiment intrekken op de gronden, bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Experimentenwet onderwijs, waarbij het besluit in elk geval kan worden ingetrokken:

    • a. indien een van de samenwerkende scholen een eindoordeel lager dan voldoende heeft ontvangen van de Inspectie van het Onderwijs;

    • b. indien de samenwerkende bevoegde gezagsorganen het betreffende projectplan niet of niet meer naleven;

    • c. indien de samenwerkende bevoegde gezagsorganen niet voldoen aan de informatieplicht als beschreven in artikel 8;

  • 4. De Minister trekt de toelating of de toestemming voor deelname aan het experiment geheel of gedeeltelijk in, indien:

    • a. het bevoegd gezag van de school de voorschriften, gesteld bij of krachtens deze beleidsregel niet naar behoren naleeft; of

    • b. het experiment naar het oordeel van de Minister te weinig bijdrage

    levert aan de kwaliteit, de toegankelijkheid of de doeltreffendheid van het onderwijs.

Artikel 8. Informatieplicht

De samenwerkende bevoegde gezagsorganen die deelnemen aan dit experiment werken mee aan door of namens de Minister ingestelde onderzoeken die gericht zijn op het verschaffen van inlichtingen aan de Minister ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid.

Artikel 9. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 augustus 2024.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 31 juli 2029, tenzij naar aanleiding van het experiment wordt besloten tot aanpassing van de wettelijke voorschriften genoemd in artikel 3. In dat geval kan de Minister besluiten de duur van het experiment te verlengen tot de inwerkingtreding van de nieuwe wettelijke voorschriften.

Artikel 10. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Beleidsregel experiment teambevoegdheid 10-14-onderwijs 2024-2029.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul

TOELICHTING

Algemene toelichting

Aanleiding

Met het Experiment Teambevoegdheid 10-14-onderwijs wordt sinds schooljaar 2020-2021 aan 10-14-intiatieven de mogelijkheid geboden om te werken met een teambevoegdheid (Beleidsregel experiment teambevoegdheid 10-14-onderwijs, Stcrt. 2020, 24115). Sommige leerlingen hebben baat bij een meer geleidelijke overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs. De 10-14-initiatieven, een samenwerkingsvorm tussen basisscholen en middelbare scholen, voorzagen in deze behoefte. In het regeerakkoord van 2017 ‘Vertrouwen in de toekomst’ was opgenomen dat voor dergelijke vormen van samenwerking tussen het primair onderwijs (hierna: po) en het voortgezet onderwijs (hierna: vo), zogenaamde 10-14 initiatieven meer experimentele ruimte moest komen. De beleidsregel was daarvan een invulling en vervalt met ingang van 31 juli 2024.

Deze beleidsregel is een verlenging van dit experiment, omdat er behoefte blijft aan een teambevoegdheid voor sectoroverstijgende initiatieven. In het eerste experiment zijn goede ervaringen opgedaan, voor verankering in wet- en regelgeving is echter nog vervolgonderzoek nodig. De verlenging van het experiment wordt opengesteld voor samenwerkende besturen van scholen die sectoroverstijgend onderwijs bieden aan leerlingen tussen met name 10 en 14 jaar, in de laatste leerjaren van het po en de eerste leerjaren van het vo. Anders dan in de eerste beleidsregel, is het in het vervolg van dit experiment niet noodzakelijk dat scholen zich profileren als 10-14-initiatief. Het vervolgexperiment staat open voor scholen die nauw samenwerken in het vormgeven en aanbieden van het onderwijs aan de doelgroep leerlingen in de laatste twee leerjaren van een school voor primair onderwijs en in de eerste twee leerjaren van een school voor voortgezet onderwijs en die een doorlopende leerlijn bieden.

Belang van een soepele overgang

De overgang van po naar vo kan een kwetsbaar moment zijn voor de ontwikkeling van leerlingen. Vaak gaat de overgang naar vo gepaard met een korte achteruitgang in leerprestaties. Meestal wordt die snel weer ingehaald, maar voor leerlingen met leerproblemen of minder ondersteuning vanuit huis blijft die vaak bestaan. De Onderwijsraad adviseerde in haar advies Later Selecteren, beter differentiëren (2021) om in het onderwijssysteem meer recht te doen aan de capaciteiten en de ontwikkeling van leerlingen, door later te selecteren voor een onderwijssoort in het vo en beter te differentiëren. Op scholen waar de bovenbouw van het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs meer als één geheel vormgegeven worden, wordt geprobeerd de schoolloopbaan van leerlingen zodanig te optimaliseren, dat de pedagogisch-didactisch aanpak goed aansluit bij wat leerlingen nodig hebben en zij zich beter kunnen ontwikkelen. Dit krijgt op verschillende manieren vorm. Veel initiatieven bieden maatwerk aan leerlingen, soms wordt gewerkt met verticale leeftijdsgroepen, ook over de schoolsoorten heen.

De rol van teambevoegdheid

Initiatieven die sectoroverstijgend willen werken, ervaren beperkingen in de inzetbaarheid van leraren door de wet- en regelgeving op gebied van bevoegdheden. Leraren met een bevoegdheid voor het po mogen enkel aan leerlingen die onder het po vallen lesgeven, leraren die bevoegd zijn voor het vo mogen enkel in hun ‘eigen’ vak lesgeven. Hier kan alleen van worden afgeweken als een bevoegde leraar aanwezig is. Deze oplossing is duur voor scholen en praktisch vaak onmogelijk door het huidige onderwijspersoneelstekort.

Er is bij deze initiatieven behoefte aan een alternatief instrument naast de individuele bevoegdheid voor het waarborgen van kwaliteit van onderwijs. Gezien de ervaringen met het experiment Teambevoegdheid 10-14 is een verlenging nu het meest aangewezen instrument. Het experiment blijft gemonitord en lessen voor de toekomst worden onderzocht, voor zowel het bevoegdhedenstelsel als de doorlopende leerlijn po-vo.

Met dit experiment wordt mogelijk gemaakt dat scholen voor po en vo die sectoroverstijgend onderwijs aanbieden kunnen (blijven) werken met een teambevoegdheid. In de constructie van een teambevoegdheid zijn leraren gezamenlijk verantwoordelijk voor het onderwijs dat zij geven, zonder dat iedere leraar hiervoor dezelfde bevoegdheden moet hebben. De verschillende individuele bevoegdheden van de betrokken leraren vullen elkaar aan. De bevoegdheden van de leraren gezamenlijk vormen de bevoegdheid van het team als geheel. Dit vergroot de inzetbaarheid van leraren over de onderwijssoorten heen. Het personeel blijft in dienst van de school van de onderwijssoort waarvoor zij bevoegd zijn, behoudt de eigen bevoegdheid en is als individu alleen verantwoordelijk voor dat deel van het onderwijs waarvoor hij of zij bevoegd is. Deze constructie bestaat reeds in de onderbouw van het voortgezet onderwijs (artikel 7.13 WVO 2020). Met de Wet doorlopende leerroutes vmbo-mbo (Sterk beroepsonderwijs) is deze constructie in de verschillende onderwijswetten (WVO 2020, WEC en de Wet educatie en beroepsonderwijs) mogelijk gemaakt voor samenwerkingsverbanden tussen vmbo en mbo1.

Bewegingsonderwijs en lichamelijke opvoeding vallen buiten de reikwijdte van dit experiment. Leraren die bevoegd zijn voor lichamelijke opvoeding hebben een ongegradeerde bevoegdheid, wat inhoudt dat zij zowel in het po als in het vo onderwijs kunnen verzorgen in hun vakgebied. Hiervoor is experimenteerruimte dus niet nodig.

Ervaringen met het Experiment teambevoegdheid 10-14-onderwijs

Aan het (eerste) experiment Teambevoegdheid 10-14-onderwijs namen ruim 20 deelnemers deel. Dit waren uitsluitend 10-14-initiatieven, waarbinnen één of meerdere po- en vo-scholen samenwerkten. De invulling van het 10-14-onderwijs en de organisatie daarvan verschilt per initiatief. De meeste initiatieven zijn erop gericht dat leerlingen twee jaar langer de tijd krijgen voordat zij doorstromen naar het vo, andere initiatieven bieden juist extra uitdaging aan po-leerlingen die al eerder door zouden kunnen stromen. Gemene deler van de verschillende initiatieven is een sterke samenwerking tussen po- en vo-scholen, waarbij leraren van beide scholen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het onderwijs aan deze leerlingen. Ook als leerlingen op een aparte locatie binnen een 10-14-initiatief onderwijs volgen, staan de leerlingen met een po-leeftijd ingeschreven bij een school voor primair onderwijs en leerlingen met een vo-leeftijd bij een locatie van voortgezet onderwijs.

Sinds de start van het experiment is onderzoek gedaan naar de manier waarop teambevoegdheid vorm krijgt en wat de ervaringen zijn met (de effecten op het onderwijs van) teambevoegdheid. Uit het Onderzoek teambevoegdheid 10-14-onderwijs (Eindmeting 2022 – 2023) komt naar voren dat een teambevoegdheid een belangrijke randvoorwaarde is voor scholen om sectoroverstijgend onderwijs te bieden voor leerlingen in de bovenbouw van het po en de onderbouw van het vo. De manier waarop teambevoegdheid gebruikt wordt, verschilt, passend bij de inrichting van het onderwijs. Het wordt door de scholen met name benut om leraren over en weer lessen te laten verzorgen of om vakken aan gemengde klassen met po- en vo-leerlingen les te geven. Deelnemende leraren en schoolleiders zijn tevreden over de samenwerking tussen po- en vo-leraren binnen de teams en vinden de uitwisseling die optreedt een verrijking. Leraren geven aan veel van elkaar te leren.

In het onderzoek geven deelnemende leraren en schoolleiders zelf aan dat leraren voor het lesgeven in bepaalde vakken, zoals vreemde talen, specifieke vaardigheden nodig hebben. Voor het lesgeven aan po-leerlingen zijn soms specifieke pedagogische vaardigheden nodig, die bij vo-leraren soms gemist worden. Afhankelijk van de inrichting van het onderwijs, kunnen scholen vormgeven aan de teambevoegdheid binnen de regels van dit experiment, zolang er voldoende waarborgen voor de onderwijskwaliteit zijn. Tot nu toe hebben scholen er bijvoorbeeld vaak voor gekozen om de po-leraren met name in te zetten als stamgroepmentor en de vakinhoudelijke lessen veelal te laten verzorgen door vo-leraren. De teambevoegdheid maakt het ook mogelijk om les te geven aan de hand van vakoverstijgende thema’s.

Teambevoegdheid stimuleert de samenwerking tussen po- en vo-docenten en het versterkt de doorlopende leerlijn en de begeleiding van leerlingen. In het onderzoeksrapport van het eerste experiment werd geconstateerd dat teambevoegdheid leraren een bredere blik biedt en dat dit positieve effecten op de onderwijskwaliteit kan hebben. Teambevoegdheid maakt het voor scholen mogelijk om de overgang van po naar vo voor leerlingen te vergemakkelijken. Dit kan gezien worden als één van de essentiële kenmerken van 10-14-onderwijs. Teambevoegdheid is daarmee een voorwaarde voor sectoroverstijgend onderwijs. Wel is meer onderzoek nodig voor verankering van een teambevoegdheid in wet- en regelgeving. Het deelnemersaantal was tot nu toe klein en beperkte zich tot scholen die zich als 10-14-initiatieven profileerden, maar die onderling sterk verschilden. Daarom wordt in de verlenging ruimte gemaakt voor alle initiatieven voor sectoroverstijgend onderwijs tussen po en vo onder gelijke voorwaarden, om beter in beeld te krijgen wat de effecten zijn en welke voorwaarden nodig zijn om teambevoegdheid te laten bijdragen aan de onderwijskwaliteit.

Ontwikkeling bevoegdhedenstelsel

In de werkagenda en het werkplan ‘Samen voor het beste onderwijs’ zijn door OCW, de vakbonden, sectorraden en opleidingen afspraken gemaakt over het verder optimaliseren van het bevoegdhedenstelsel. Daarnaast is het doel voor de lange termijn om het werken in het onderwijs aantrekkelijker te maken door passende en flexibele opleidingen, meer diversiteit in verschillende typen onderwijsgevenden en loopbaanmogelijkheden voor onderwijspersoneel over sectoren heen.

Aan de werkagenda en het werkplan wordt op dit moment uitvoering gegeven. Dit experiment voegt hieraan de mogelijkheid toe om ervaring op te doen met de inzet van een teambevoegdheid binnen de context van het 10-14-onderwijs. Door een verlenging van het experiment, met daaraan gekoppeld nader onderzoek, kunnen verdere lessen getrokken worden voor wijzigingen in het bevoegdhedenstelsel voor de langere termijn. Dit experiment kan meer inzicht geven in knelpunten, ruimte voor verbeteringen en wat goed gaat.

Doel van het experiment

Het doel van het experiment is dan ook bij de deelnemende scholen te onderzoeken welke effecten de mogelijkheid om af te wijken van de wettelijke voorschriften over bevoegdheden heeft op de kwaliteit van het onderwijs, de organisatie van het sectoroverstijgende onderwijs en het vak van leraar en loopbaanmogelijkheden. Daarbij wordt tevens onderzocht welke randvoorwaarden nodig zijn om positieve effecten te verkrijgen en wordt onderzocht of de uitkomsten van het experiment voldoende grond bieden voor het aanpassen van wet- en regelgeving. Ook wordt onderzocht welke voor- en nadelen voor het bevoegdhedenstelstel deze teambevoegdheid oplevert. Negen maanden voor het einde van het experiment brengt de Minister een verslag uit over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk, alsmede een standpunt inzake de noodzakelijkheid om de onderwijsregelgeving aan te passen.

Procedure voor deelname en duur voor het experiment

De procedure voor deelname aan het experiment staat beschreven in de artikelsgewijze toelichting op artikel 5. Het experiment loopt van 1 augustus 2024 tot en met 31 juli 2029. Daarna besluit de Minister of het experiment leidt tot aanpassing van wet- en regelgeving. In dat geval kan de duur van het experiment verlengd worden tot de inwerkingtreding van de nieuwe wettelijke voorschriften. Zo niet, dan dienen de deelnemende scholen na beëindiging van het experiment het eerstvolgende schooljaar weer aan de wettelijke vereisten te voldoen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2. 10-14- onderwijs

Onder 10-14- onderwijs wordt in deze regeling onderwijs bedoeld dat wordt aangeboden door samenwerkende bevoegde gezagsorganen in de laatste twee leerjaren van een school voor primair onderwijs en in de eerste twee leerjaren van een school voor voortgezet onderwijs en waarin sprake is van een doorlopende leerlijn, niet zijnde zintuigelijke oefening en lichamelijke oefening of lichamelijke opvoeding.

Artikel 3. Het experiment

Het experiment betreft de toepassing van de teambevoegdheid zoals bedoeld in artikel 7.13 van de WVO 2020, op 10-14-onderwijs. De teambevoegdheid 10-14-onderwijs is vergelijkbaar met de bestaande teambevoegdheid voor vakoverstijgende programmaonderdelen in de eerste twee leerjaren in het voortgezet onderwijs, als neergelegd in artikel 7.13 van de WVO 2020.

Teams van leraren (eerste lid, aanhef)

Dit artikel regelt de mogelijkheid om te werken met teams van leraren afkomstig uit het po en vo die samen verantwoordelijkheid dragen voor de kwaliteit en uitvoering van 10-14-onderwijs.

Bekwaamheidseisen (eerste lid, onderdelen a en b)

De leden van het team moeten allen afzonderlijk voldoen aan de bekwaamheidseisen voor een of meer van de ‘samengestelde vakken’. Samen moeten de leraren voldoen aan de bekwaamheidseisen voor alle betrokken vakken.

Kwaliteitsverantwoordelijkheid (eerste lid, onderdeel c)

Dit lid regelt de kwaliteitsverantwoordelijkheid van de leraar. Die strekt zich uit tot dat deel van een vakoverstijgend onderdeel waarvoor de leraar een bevoegdheid bezit.

Inschakeling andere leraren (eerste lid, onderdeel d)

Het eerste lid regelt wie 10-14-onderwijs kan verzorgen. Naast de leden van het team, kunnen leraren buiten het sectoroverstijgende team daarvoor worden ingeschakeld. In dat geval werken zij onder de verantwoordelijkheid van de leraren die voor het betreffende onderdeel bevoegd zijn. Als ook leraren buiten het team het 10-14-onderwijs verzorgen, bepaalt het bevoegd gezag van de leraar die het vak gaat geven in overleg met de leden van het team of die leraren daarvoor voldoende bekwaam zijn. Als wordt vastgesteld dat de bekwaamheid nog onvoldoende is, bepaalt het bevoegd gezag welke na- of bijscholing vereist is. De school blijft uiteindelijk verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs.

Aankomende leraren in het team (tweede lid)

Dit lid regelt dat aankomende leraren die nog in opleiding zijn, onderdeel kunnen zijn van het team.

Artikel 4. Onderzoek en evaluatie

Het experiment heeft tot doel om bij de deelnemende scholen de effecten te onderzoeken van de mogelijkheid om af te wijken van de wettelijke voorschriften genoemd in artikel 3, eerste lid onder de aldaar genoemde voorwaarden alsmede de gevolgen daarvan voor organisatorische en onderwijskundige inrichting van 10-14-onderwijs, de samenwerking tussen de verschillende leraren en de kwaliteit van het 10-14-onderwijs. Hierbij zal onderzocht worden welke randvoorwaarden nodig zijn om positieve effecten te verkrijgen en of de uitkomsten van het experiment voldoende grond bieden voor het aanpassen van wet- en regelgeving. De deelnemende scholen in de samenwerking zijn verplicht om, indien gevraagd, actief deel te nemen aan het monitor- en effectonderzoek dat wordt uitgevoerd gedurende en na afloop van het experiment. Op grond van de Regeling register onderwijsdeelnemers wordt in het register onderwijsdeelnemers opgenomen of een leerling deelneemt aan een experiment. Zie hiervoor ook de toelichting bij artikel 9. Voor het monitor- en evaluatieonderzoek is het van belang om de schoolloopbanen en onderwijsresultaten van leerlingen in kaart te kunnen brengen en deze te kunnen vergelijken met die van andere leerlingen.

Negen maanden voor het einde van het experiment zal de Minister een verslag uitbrengen over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk, alsmede een standpunt inzake de noodzakelijkheid om de onderwijsregelgeving aan te passen.

Artikel 5. Aanvraag voor toelating tot het experiment

Samenwerkende bevoegde gezagsorganen die willen deelnemen aan het experiment kunnen bij de Minister een aanvraag doen. De aanvraag voor toelating tot het experiment dient in 2024 uiterlijk op 31 mei te zijn ontvangen om in behandeling genomen te worden. In 2024 besluit de Minister uiterlijk voor 1 juli over de aanvraag. In de daaropvolgende jaren kunnen aanvragen worden ingediend vanaf 1 februari tot 1 maart van dat jaar. De Minister besluit voor 1 mei van het betreffende jaar over de aanvraag. De toelating tot het experiment gaat in per 1 augustus van dat jaar.

De aanvraag omvat in elk geval:

  • a. de namen van de scholen in de samenwerking van scholen;

  • b. het in RIO geïdentificeerde nummer van de scholen in de samenwerking van scholen waarvoor de aanvraag wordt ingediend;

  • c. de contactgegevens van de scholen die in samenwerking willen deelnemen aan het experiment;

  • d. een schriftelijke verklaring van instemming met deelname aan het experiment van de mede- zeggenschapsraden van de scholen die deelnemen aan de samenwerking. Voor initiatieven die aan het voorgaande experiment deelnamen, volstaat de MR-verklaring die destijds is afgegeven bij de eerste aanvraag. Een nieuwe verklaring van instemming met deelname aan het experiment van de medezeggenschapsraden is niet nodig. Voor de scholen zou immers gelden dat de huidige situatie onveranderd blijft;

  • e. het projectplan, bedoeld in artikel 6;

  • f. een samenwerkingsovereenkomst waaruit de blijkt hoe de taken en verantwoordelijkheden van de betrokkenen bij het experiment zijn belegd. Er wordt online een format van een samenwerkingsovereenkomst beschikbaar gesteld, dat is bedoeld als voorbeeld. Het opstellen van een samenwerkingsovereenkomst is in principe vormvrij, dus elke vorm van een overeenkomst kan bij de aanvraag worden gevoegd, zolang voldoende duidelijk blijkt welke afspraken zijn gemaakt over de taak- en verantwoordelijkheidsverdeling tussen betrokken besturen.

Voor toelating tot het experiment beoordeelt de Minister of de aanvraag voldoet aan deze vereisten. Alleen complete aanvragen worden in behandeling genomen. Aanvragen dienen per e-mail te worden ingediend via 1014onderwijs@minocw.nl.

Artikel 6. Het projectplan

Om deel te kunnen nemen aan het experiment teambevoegdheid 10-14-onderwijs moet een projectplan ingediend worden, waarin de volgende onderwerpen aan bod komen:

Vormgeving sectoroverstijgend team

Er moet een zo concreet mogelijke uitwerking van de wijze waarop het sectoroverstijgende team wordt vormgegeven in het projectplan worden opgenomen. Duidelijk moet worden dat alle benodigde bevoegdheden aanwezig zijn, welke vakken gegeven worden en hoe docenten verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van het onderwijs.

Organisatorische en onderwijskundige inrichting van het 10-14-onderwijs (eerste lid, onderdeel a, onder 1)

In het projectplan dient duidelijk te worden gemaakt hoe het 10-14-onderwijs wordt vormgegeven. Hierbij kan het gaan om zaken als wie is wanneer verantwoordelijk voor de leerlingen en docenten. Hier kan ook in gegaan worden op de doelgroep voor het 10-14-onderwijs, de doelen die worden nagestreefd en welk onderwijsconcept wordt toegepast. Het gaat ook om de praktische inrichting van het onderwijs, zoals de samenstelling van klassen, hoe leraren met een po- en vo-bevoegdheid worden ingezet, of en zo ja, voor welke vakken vakoverstijgend wordt gewerkt en hoe de begeleiding van leerlingen wordt vormgegeven. Ook wordt er een koppeling gelegd met de bredere visie van de samenwerkende scholen.

Onderwijskwaliteit (eerste lid, onderdeel a, onder 2)

In het projectplan moet worden ingegaan op de wijze waarop de onderwijskwaliteit en de kwaliteitszorg gedurende het experiment wordt gewaarborgd.

Voor de beoordeling van de wijze waarop onderwijskwaliteit gedurende het experiment wordt gewaarborgd, is het van belang dat in het projectplan duidelijk wordt dat er sprake is van sectoroverstijgend onderwijs en dat het inzetten van een teambevoegdheid meerwaarde heeft.

Soepele doorstroom (eerste lid, onderdeel a, onder 3)

Tevens moet in het projectplan de wijze waarop de vormgeving van het sectoroverstijgend team bijdraagt aan een soepele doorstroom van leerlingen van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs aan bod komen. Hier kan ook ingegaan worden op de schakelmomenten voor leerlingen en de doorlopende leerlijnen die binnen het sectoroverstijgende onderwijs worden geboden.

Nakoming voorwaarden artikel 3 (eerste lid, onderdeel a, onder4)

Daarnaast dient ook de wijze waarop de nakoming van artikel 3 wordt ingevuld, in het projectplan te worden opgenomen. Hierbij gaat het vooral om een beschrijving hoe een sectoroverstijgend team 10-14-onderwijs wordt ingericht.

Bij de beoordeling wordt gelet op de samenstelling van het team, zodanig dat er in de breedte voldoende bekwaamheid aanwezig is. Daarnaast kan de aanvrager inzichtelijk maken hoe er in het team of tussen teams wordt samengewerkt, welke keuzes worden gemaakt in de inzet van docenten, hoe docenten worden begeleid en welke vormen van de docent en het team worden ingezet.

Beschrijving van de wijze van terugkeer naar de wettelijk vereiste situatie (eerste lid, onderdeel b)

In het projectplan dient een zo concreet mogelijke uitwerking te worden opgenomen van de wijze waarop bij beëindiging van het experiment kan worden teruggekeerd naar de wettelijk vereiste situatie.

In het projectplan moet uiteen worden gezet op welke manier is nagedacht over strategisch personeelsbeleid, vanwege het tijdelijk karakter van dit experiment. Het is aan de besturen zelf om afspraken te maken over de arbeidsvoorwaarden van het personeel, dit hoeft geen onderdeel te zijn van het projectplan.

Jaarverslag (eerste lid, onderdeel c)

Deelnemende scholen zijn verplicht in hun jaarverslagen verantwoording af te leggen over de wijze waarop zij vormgeven aan het 10-14-onderwijs. In het projectplan dienen de bevoegde gezagsorganen te bevestigen dat zij dit jaarlijks zullen opnemen.

Kortom, het projectplan moet een volledig beeld geven van hoe het sector-overstijgende team wordt vormgegeven en waarom.

Artikel 7. Looptijd en beëindiging van het experiment

Het experiment loopt van 1 augustus 2024 tot en met 31 juli 2029. Na beëindiging van het experiment dienen de deelnemende scholen het eerstvolgende schooljaar weer aan de wettelijke vereisten te voldoen. Zij kunnen daarbij het scenario volgen dat zij hiervoor hebben voorbereid in hun projectplan. De Minister kan een besluit tot toekenning van deelname aan het experiment intrekken om een aantal redenen. Zo kan de Minister op grond van artikel 2, zesde lid, van de Experimentenwet onderwijs het experiment beëindigen om de volgende redenen:

  • a. op een met redenen omkleed verzoek van het bevoegd gezag.

  • b. indien een van de samenwerkende scholen niet meer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 3.

  • c. indien het experiment niet tot de daarmee beoogde doeleinden blijkt te leiden.

  • d. indien de Minister van oordeel is dat voortzetting van het experiment niet in het belang van de leerlingen zou zijn.

Verder kan de Minister de deelname aan het experiment intrekken als de kwaliteit van het onderwijs op een van de samenwerkende scholen door de Inspectie van het Onderwijs lager dan voldoende is beoordeeld. De Minister kan dit besluit ten slotte ook nemen in het geval de samenwerkende bevoegde gezagsorganen het betreffende projectplan niet of niet meer naleven of niet voldoen aan de informatieplicht als beschreven in artikel 8.

De Minister trekt de deelname aan het experiment in indien bijvoorbeeld de validiteit van het experiment of de onderwijskwaliteit in het geding komt. De Minister zal besluiten de deelname aan het experiment te stoppen, indien de betrokken school gedurende het experiment het oordeel ‘onvoldoende of ‘zeer zwak’ krijgt van de Inspectie van het Onderwijs.

Artikel 8. Informatieplicht

Dit artikel bepaalt dat de deelnemende samenwerkende bevoegde gezagsorganen deel dienen te nemen aan de bij het experiment behorende onderzoek.

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul


X Noot
1

Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van onder andere de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Leerplichtwet 1969 in verband met de versterking van het beroepsonderwijs, door het wettelijk mogelijk maken van doorlopende leerroutes vmbo-mbo (sterk beroepsonderwijs) (Stb. 2020, 157)

Naar boven