Besluit van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 8 april 2024, nr. IENW/BSK-2024/66188, tot wijziging van het Besluit aanwijzing toezichthouders Omgevingswet

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 18.6, eerste lid, van de Omgevingswet;

BESLUIT:

ARTIKEL I

Artikel 3, vierde lid, van het Besluit aanwijzing toezichthouders Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd:

1. In de onderdelen d en f wordt ‘oppervlaktelichaam’ vervangen door ‘oppervlaktewaterlichaam’.

2. Aan onderdeel g wordt ‘artikelen 10.2 en 10.3 van de Omgevingswet’ vervangen door ‘artikelen 10.2, 10.3 en 10.17 van de Omgevingswet’.

3. Na onderdeel g, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

  • h. peilbesluiten, bedoeld in artikel 13.1, eerste lid aanhef en onderdeel d, subonderdeel 2°;

4. Aan het slot wordt op een nieuwe regel de volgende zin ingevoegd ‘met dien verstande dat de aanwijzing, bedoeld in de aanhef en onder b tot en met d en f, niet van toepassing is voor zover het betreft activiteiten die worden verricht door Rijkswaterstaat.’.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2024.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kunnen belanghebbenden een bezwaarschrift indienen tegen dit besluit binnen zes weken na de dag waarop dit is bekendgemaakt. Het bezwaarschrift moet worden gericht aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, ter attentie van Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, afdeling Algemeen Bestuurlijk-Juridische Zaken, postbus 20901, 2500 EX Den Haag.

Het bezwaarschrift dient te zijn ondertekend en ten minste te bevatten:

  • a. naam en adres van de indiener;

  • b. de dagtekening;

  • c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaarschrift zich richt (datum en nummer of kenmerk);

  • d. een opgave van de redenen waarom men zich met het besluit niet kan verenigen;

  • e. zo mogelijk een afschrift van het besluit waartegen het bezwaarschrift zich richt.

Het niet voldoen aan deze eisen kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift.

Een bezwaarschrift kan uitsluitend per gewone post en niet per e-mail worden ingediend.

Machtigt u iemand om namens u bezwaar te maken? Stuur dan ook een kopie van de machtiging mee. Bij indiening van een bezwaarschrift namens een rechtspersoon, dient u documenten mee te sturen (origineel uittreksel uit het handelsregister en/of een kopie van de statuten van de rechtspersoon) waaruit blijkt dat u bevoegd bent namens de rechtspersoon op te treden.

TOELICHTING

Het Besluit aanwijzing toezichthouders Omgevingswet regelt voor het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in artikel 3 welke personen belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet. Het besluit vervangt het Besluit aanwijzing toezichthouders water- en wegbeheer. Bij het opstellen van dat besluit is als uitgangspunt genomen dat er niets veranderde in de toedeling van de toezichtsbevoegdheden.

Artikel 3 is zo vormgegeven dat het uitgangspunt, neergelegd in het eerste lid, is dat de Inspectie Leefomgeving en Transport belast is met het toezicht op de naleving, tenzij andere personen zijn aangewezen. In het vierde lid is vervolgens ten aanzien van de daarin genoemde activiteiten Rijkswaterstaat aangewezen als zijnde belast met het toezicht op de naleving. Daar waar Rijkswaterstaat in het vierde lid belast is met het toezicht op de naleving, is de Inspectie Leefomgeving en Transport niet langer belast. Voor deze activiteiten is Rijkswaterstaat daarmee enig toezichthouder.

In het Besluit aanwijzing toezichthouders water- en wegbeheer waren zowel Rijkswaterstaat als de Inspectie Leefomgeving en Transport belast met het toezicht op de naleving. Dit vanwege de activiteiten die door Rijkswaterstaat worden verricht. Dit zijn activiteiten waar Rijkswaterstaat zowel uitvoerder als toezichthouder kan zijn. Om te voorkomen dat Rijkswaterstaat toezicht op zichzelf houdt was hier de Inspectie Leefomgeving en Transport tevens bevoegd toezichthouder. Voor deze activiteiten werd het toezicht niet door Rijkswaterstaat uitgevoerd maar door de Inspectie Leefomgeving en Transport.

Met de overgang naar het Besluit aanwijzing toezichthouders Omgevingswet zijn niet langer beide instanties toezichthouder. Voor de activiteiten genoemd in het vierde lid is Rijkswaterstaat exclusief toezichthouder. Voor de activiteiten die door Rijkswaterstaat worden verricht is dit echter onwenselijk. Voor deze activiteiten dient de Inspectie Leefomgeving en Transport toezichthouder te zijn om te voorkomen dat Rijkswaterstaat toezicht op zichzelf houdt. Met deze aanpassing van het Besluit aanwijzing toezichthouders Omgevingswet is dit bewerkstelligd. Activiteiten door Rijkswaterstaat of de Minister zijn uitgezonderd van de toezichtbevoegdheid van Rijkswaterstaat. Voor deze activiteiten blijft de Inspectie Leefomgeving en Transport belast met het toezicht op de naleving. Hiertoe behoren in ieder geval die activiteiten door of vanwege RWS of de Minister waarvoor de Inspectie Leefomgeving en Transport toezichthouder was voor het in werking treden van de Omgevingswet en dit aanwijzingsbesluit en die nu zijn ondergebracht in de verschillende regelingen behorende tot de Omgevingswet, zoals het Besluit Activiteiten Leefomgeving. In het stelsel van de Omgevingswet omvat de formulering ‘activiteiten die worden verricht door Rijkswaterstaat’ ook activiteiten die in opdracht van Rijkswaterstaat door anderen worden verricht. In dit verband wordt verwezen naar de uitleg over de normadressaat in de nota van toelichting bij het Besluit activiteiten leefomgeving (Stb. 2018, 293, p. 503).

Er is tevens van de gelegenheid gebruik gemaakt om een verschrijving en twee omissies te herstellen. Per abuis was vergeten de gedoogplicht van artikel 10.17 van de Omgevingswet op te nemen in onderdeel g. Daarnaast was vergeten de peilbesluiten in lid vier op te nemen. Hierdoor werd Rijkswaterstaat niet de toezichtsbevoegdheid toegekend waar dit wel had gemoeten. Met deze wijziging is dit hersteld.

Er is voor gekozen om aan dit wijzigingsbesluit terugwerkende kracht te geven. Hiervoor is gekozen zodat er geen onderbreking ontstaat in het toezicht van de Inspectie Leefomgeving en Transport. Omdat het toezicht ziet op Rijkswaterstaat worden geen burgers of bedrijven benadeeld.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers

Naar boven