Beleidsregel van het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand houdende aanpassing van vergoedingen in strafpiketzaken, reiskostenvergoedingen en de toeslag bij intrekking van de beschikking in asielzaken

Het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand,

Gelet op de artikelen 4:23, derde lid, onder a, en 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, en 7, eerste en derde lid, van de Wet op de rechtsbijstand;

BESLUIT

De volgende beleidsregel vast te stellen:

Artikel 1. Toeslag na intrekking besluit op asielaanvraag

In aanvulling op artikel 5a, vijfde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 wordt de vergoeding, bedoeld in de rijen A58, A59, A60, A61, A65 en A66 van de bijlage bij dat besluit, eenmalig met twee en een halve punt verhoogd, indien na intrekking van het besluit hangende beroep of hoger beroep:

  • a. de vreemdeling wordt onderworpen aan een aanvullend nader gehoor; of

  • b. na een eerder voornemen een nieuw voornemen wordt uitgebracht om de asielaanvraag af te wijzen, niet in behandeling te nemen, niet-ontvankelijk te verklaren dan wel buiten behandeling te stellen.

Artikel 2. Vergoeding vervolgverhoren in piketzaken

  • 1. In afwijking van artikel 23a, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, wordt indien na het eerste verhoor rechtsbijstand wordt verleend tijdens één of meer opvolgende verhoren, de vergoeding bedoeld in dat artikel eenmaal met 1,5 punt verhoogd.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid worden niet als opvolgende verhoren aangemerkt verhoren die aansluitend of nagenoeg aansluitend op elkaar volgen.

  • 3. In aanvulling op artikel 23a, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, wordt indien in een piketzaak tijdens een verhoor rechtsbijstand wordt verleend aan een rechtens zijn vrijheid ontnomen verdachte, die ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt en die wordt verdacht van een strafbaar feit waarvoor geen bevel tot inverzekeringstelling kan worden gegeven, een vergoeding van 1,5 punt toegekend. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3. Reiskostenvergoeding

  • 1. In afwijking van artikel 25, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 wordt voor de kosten die worden gemaakt voor reizen naar de zitting, bedoeld in de artikelen 7, eerste lid, en 18, eerste lid, van dat besluit en naar rechtzoekenden wier vrijheid is ontnomen of beperkt, een kilometervergoeding toegekend ter hoogte van het bedrag, genoemd in artikel 31a, tweede lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet op de loonbelasting 1964. Dezelfde kilometervergoeding wordt toegekend voor de kosten die worden gemaakt voor reizen in verband met de behandeling van de gevangenhouding of gevangenneming, bedoeld in artikel 16 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, alsmede in verband met het verhoor, bedoeld in artikel 17 van dat besluit.

  • 2. Voor de kosten die worden gemaakt voor reizen naar de vreemdeling door een rechtsbijstandverlener die met toestemming van het bestuur aan een vreemdeling in de zin van Vreemdelingenwet 2000 rechtsbijstand verleent, wordt een vergoeding toegekend overeenkomstig het eerste lid.

  • 3. In afwijking van artikel 9, tweede lid, eerste volzin, van het Besluit toevoeging mediation, wordt voor de kosten die worden gemaakt voor reizen ten behoeve van de verlening van mediation, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, een kilometervergoeding toegekend ter hoogte van het bedrag, genoemd in artikel 31a, tweede lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel 4. Intrekking

De Beleidsregel jeugdstrafpiket van het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand wordt ingetrokken.

Artikel 5. Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1. Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 juli 2023. Indien de Staatscourant waarin deze beleidsregel wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1 juli 2023, treedt deze beleidsregel in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin hij wordt geplaatst, en werkt hij terug tot en met 1 juli 2023.

  • 2. Deze beleidsregel is van toepassing op toevoegingen afgegeven op of na 1 juli 2023 en piketzaken waarin de eerste rechtsbijstand is verleend op of na 1 juli 2023.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

‘s-Hertogenbosch, 18 juli 2023

Het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand I.D. Nijboer Algemeen directeur/bestuurder

TOELICHTING

I. Algemeen

Deze beleidsregel is gebaseerd op de artikelen 4:23, derde lid, onder a, en 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en 7, eerste en derde lid, van de Wet op de rechtsbijstand. Deze strekt tot enkele begunstigende afwijkingen van en aanvullingen op het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) en het Besluit toevoeging mediation (Btm) in verband met de vergoedingen van rechtsbijstandverleners en mediators die werkzaam zijn in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Deze beleidsregel anticipeert op de wijzigingen van het Bvr en het Btm bij algemene maatregel van bestuur.

De beleidsregel heeft betrekking op de aanvulling van de toeslag na de intrekking van een besluit op een asielaanvraag, de vergoeding van vervolgverhoren in strafpiketzaken en de reiskostenvergoeding.

II. Artikelsgewijze toelichting:

Artikel 1

Ter uitvoering van aanbeveling 18 van de commissie-Van der Meer strekt artikel 5a, vijfde lid, Bvr tot de toekenning van een toeslag van 2,5 punten voor aanvullende rechtsbijstand indien een asielzoeker na gegrondverklaring van het (hoger) beroep aanvullend wordt gehoord en er mogelijk een nieuwe zienswijze wordt uitgebracht. In veel gevallen waarin het beroep of hoger beroep van de asielzoeker gegrond is verklaard, moet de IND een nieuw besluit op de asielaanvraag nemen. Bij een dergelijke “herleving” van de aanvraagprocedure moet de rechtsbijstandverlener vaak extra werkzaamheden verrichten in het kader van een aanvullend nader gehoor of een nieuw voornemen om de asielaanvraag niet in te willigen. Het gaat hierbij om de voorbereiding, de nabespreking, en de eventuele indiening van correcties en aanvullingen op het aanvullende gehoor, en om rechtsbijstand bij het indienen van een zienswijze op het nieuwe voornemen. Deze aanvullende werkzaamheden vallen qua tijdbesteding niet meer binnen het forfait.1

In de praktijk komt het ook voor dat de IND de beschikking op de asielaanvraag hangende het beroep of hoger beroep intrekt, een aanvullend nader gehoor afneemt en eventueel een hernieuwd voornemen uitbrengt om de asielaanvraag niet in te willigen. Ook in dergelijke gevallen “herleeft” de aanvraagprocedure en moet de rechtsbijstandverlener extra werkzaamheden verrichten in het kader van het aanvullende nader gehoor en/of het nieuw voornemen. Om deze reden is besloten de toeslag van 2,5 punten, bedoeld in artikel 5a, vijfde lid, niet alleen toe te kennen indien na gegrondverklaring van het (hoger) beroep, maar ook indien de beschikking op de asielaanvraag hangende het (hoger) beroep door de IND wordt ingetrokken. De regeling van herstelbetalingen bij een gegrond (hoger) beroep2 is hierdoor ook van toepassing bij intrekking van de betreden beschikking in (hoger) beroep.

Artikel 2

Bij de implementatie van Richtlijn (EU) 2016/8003 in de Wet waarborgen kinderen in strafrechtelijke procedures4 in 2019 zijn de vergoedingen voor piketrechtsbijstand aan rechtens hun vrijheid ontnomen minderjarige verdachten (verder: aangehouden minderjarige verdachten) tijdens politieverhoren niet aangepast. Na inwerkingtreding van die wet is door de advocatuur aangegeven dat die wet beduidend meer werkzaamheden met zich meebrengt dan aanvankelijk was voorzien,5 en dat de vergoeding van 1,5 punt voor verhoorbijstand in middelzware en lichte jeugdstrafzaken (zogeheten B- en C- zaken6) waarin de aangehouden minderjarige na een eerste politieverhoor wordt onderworpen aan één of meer vervolgverhoren niet overeenkomt met de gemiddelde tijdbesteding. Naar aanleiding van deze signalen is met ingang van 3 september 2019 in de beleidsregel jeugdstrafpiket7 tijdelijk voorzien in een aanvullende vergoeding van 1,5 punt per vervolgverhoor van een aangehouden minderjarige verdachte in B- en C-zaken. Aangezien er op dat moment geen concrete aanwijzingen waren dat de forfaitaire vergoedingen voor verhoorbijstand ook in andere gevallen onvoldoende zouden aansluiten bij de gemiddelde tijdbesteding van de rechtsbijstandverlener voorzag dat tijdelijke beleid niet in een aanvullende vergoeding voor rechtsbijstand tijdens vervolgverhoren van minderjarige verdachten in (zware) A-zaken8 of tijdens vervolgverhoren van al dan niet kwetsbare, meerderjarige verdachten. De beleidsregel jeugdstrafpiket is in 2022 geëvalueerd. Uit die evaluatie is gebleken dat in 1,37% van de gevallen van aangehouden minderjarige verdachten in B- en C-zaken meer dan één vervolgverhoor plaatsvindt.9

In de afgelopen periode zijn herhaalde signalen vanuit de advocatuur ontvangen dat ook de forfaitaire vergoeding van 3 punten en 1,5 punt voor verhoorbijstand tijdens één of meer verhoren van (minder- en meerderjarige) verdachten in A-zaken en van meerderjarige verdachten in B-zaken die rechtens hun vrijheid is ontnomen (verder: aangehouden verdachten) niet langer overeen zouden komen met de daadwerkelijke gemiddelde tijdsbesteding. Dit vindt in grote lijnen bevestiging in de WODC-monitors op het gebied van piketrechtsbijstand,10 waaruit blijkt dat verdachten gemiddeld 1,3 keer per zaak worden verhoord en dat er regelmatig vervolgverhoren plaatsvinden. Daarnaast bevestigt een in het kader van het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand uitgevoerde verkenning naar de vergoedingensystematiek in ZSM-zaken dat ook aangehouden volwassen verdachten regelmatig meerdere keren verhoord worden, terwijl de advocaat tot op heden slechts één verhoor vergoed krijgt.

Het voorgaande heeft geleid tot de volgende beleidsaanpassingen. De aanvullende vergoeding van 1,5 punt per vervolgverhoor van minderjarige verdachten in B- en C-zaken, zoals neergelegd in de tijdelijke beleidsregel jeugdstrafpiket, is vervangen door een eenmalige vergoeding van 1,5 punt voor alle vervolgverhoren. Hiermee worden vervolgverhoren na het eerste verhoor van minderjarige verdachten in B- en C-zaken forfaitair gemaximeerd op 1,5 punt. Dit sluit beter aan bij het forfaitaire karakter van de vergoedingensystematiek en maakt de structurele kosten van piketrechtsbijstand ook beter beheersbaar. Hiermee wordt voorkomen dat de totale vergoeding voor verhoorbijstand aan minderjarigen in (de lichtere) B- en C-zaken de totale vergoeding van verhoorbijstand aan minderjarigen in (de zwaardere) A-zaken overstijgt. Daarnaast wordt ook een éénmalige vergoeding van 1,5 punt voor alle vervolgverhoren van minderjarigen in A-zaken toegekend. Ten aanzien van minderjarige verdachten in B- en C-zaken betekent dit een zekere versobering ten opzichte van de tijdelijke beleidsregel jeugdstrafpiket, aangezien niet meer elk aanvullend verhoor in B- en C-zaken wordt vergoed. Het gaat hierbij echter om een zeer klein aantal gevallen.11

De systematiek waarin naast een vergoeding van 3, respectievelijk 1,5 punten voor verhoorbijstand tijdens het eerste verhoor in A-, respectievelijk B- en (ingeval van aangehouden minderjarige verdachten) C-zaken, er eenmalig 1,5 punt voor één of meer (alle) vervolgverhoren wordt toegekend, is uitgebreid naar vervolgverhoren van aangehouden, meerderjarige verdachten in A- en B-zaken. Verhoorbijstand tijdens eventuele vervolgverhoren van aangehouden, niet-kwetsbare verdachten in C-zaken wordt niet vergoed. Voortaan wordt ook eenmalig 1,5 punt toegekend voor verhoorbijstand tijdens één of meer vervolgverhoren van aangehouden meerderjarige verdachten in A- en B-zaken, maar niet in C-zaken. Met onderhavige beleidsregel wordt de tijdelijke beleidsregel jeugdstrafpiket uit 2020 vervangen.

Voor de vergoeding van rechtsbijstand bij (vervolg)verhoren van aangehouden minderjarigen in C-zaken bestaat op dit moment nog geen wettelijke grondslag. Een wetsvoorstel om een dergelijke grondslag te creëren is op dit moment in voorbereiding. Er wordt echter algemeen erkend dat ook deze groep verdachten recht zou moeten hebben op adequate rechtsbijstand tijdens (vervolg)verhoren. Daarom wordt hiertoe in deze beleidsregel een tijdelijke voorziening getroffen, in afwachting van de behandeling van het voornoemde wetsvoorstel.

Onder opvolgende verhoren worden in dit verband niet verstaan verhoren als bedoeld in de artikelen 57, eerste lid, Sv (het verhoor voorafgaand aan inverzekeringstelling), 59a, eerste lid, Sv (verhoor in het kader van de rechtmatigheidstoets door de rechter-commissaris), 59c, tweede lid, Sv (verhoor in het kader van hoger beroep van de Officier van Justitie tegen de onmiddellijke invrijheidstelling) en 63, derde lid, Sv (verhoor door de rechter-commissaris in het kader van voorlopige hechtenis). Aangezien niet iedere onderbreking van het (eerste) politieverhoor ertoe leidt dat daarna een nieuw (opvolgend) verhoor start, is in het tweede lid voor alle duidelijkheid bepaald dat verhoren die aansluitend of nagenoeg aansluitend op elkaar worden afgenomen, worden aangemerkt als één verhoor.

Artikel 3

De aanbevelingen van de commissie-Van der Meer hebben in 2022 geleid tot aanpassing van de vergoedingen voor het reistijdverlet van rechtsbijstandverleners en mediators.12 De commissie heeft geen aanbevelingen gedaan tot wijziging van de vergoeding van reiskosten, omdat dat buiten het bereik van haar opdracht viel.13 Tijdens de totstandkoming van het aangepaste vergoedingensysteem hebben de NOvA en de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland (VSAN) aandacht gevraagd voor de vergoeding van reiskosten, aangezien de vergoeding van € 0,09 per kilometer conform CAO Rijk niet in lijn zou zijn met de daadwerkelijke kosten. Zij hebben daarbij geadviseerd tot aansluiting bij de maximale belastingvrije kilometervergoeding van € 0,19 per kilometer.14

Voor de kilometervergoeding werd aangesloten bij hetgeen is overeengekomen over de vergoeding van reiskosten in het binnenland voor het gebruik van eigen vervoer indien het reizen met openbaar vervoer praktisch is in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens van een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn. Die vergoeding (van € 0,09 per kilometer in 2022) werd ook toegekend ingeval van piketrechtsbijstand aan rechtzoekenden buiten het ressort van de desbetreffende rechtsbijstandverlener, terwijl bij piketrechtsbijstand aan rechtzoekenden binnen dat ressort wordt aangesloten bij de kilometervergoeding in de CAO Rijk voor reizen in het binnenland met het gebruik van eigen vervoer indien het reizen met openbaar vervoer niet praktisch is (€ 0,37 per kilometer in 2022).

Op 23 november 2022 heeft de Minister voor Rechtsbescherming aangekondigd de koppeling met de CAO Rijk te willen doorbreken en te willen komen tot een uniform kilometertarief door dat te koppelen aan de belastingvrije vergoeding. In artikel 4 van deze beleidsregel is de koppeling van de reiskostenvergoeding aan de CAO Rijk dienovereenkomstig verlaten en is in plaats daarvan aangesloten bij de belastingvrije vergoeding van reiskosten door de werkgever op grond van de Wet op de loonbelasting 1964. Hiermee is tegemoetgekomen aan de gerechtvaardigde wensen van de advocatuur voor een meer realistische kilometervergoeding voor rechtsbijstandverleners die werkzaam zijn in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Het gevolg hiervan is dat de voormalige (lage) kilometervergoeding van € 0,09 per kilometer (ingeval van rechtsbijstand op basis van een toevoeging en piketrechtsbijstand aan rechtszoekenden buiten het ressort van de rechtsbijstandverlener) is verhoogd tot € 0,21 per kilometer (in 2023). De (hoge) kilometervergoeding van € 0,37 per kilometer (ingeval van piketrechtsbijstand binnen het ressort van de rechtsbijstandverlener) blijft vooralsnog in stand, omdat met deze anticiperende beleidsregel niet ten nadele kan worden afgeweken van het Bvr. Die hoge vergoeding wordt later bij algemene maatregel van bestuur gewijzigd in het uniforme tarief van € 0,21 per kilometer.


X Noot
1

Zie paragraaf 2.3.4 (pp. 21-22) en p. 55 van de nota van toelichting bij het Besluit van 7 juli 2022, Stb. 2022, 295.

X Noot
2

Zie Staatsblad 2022, 295, paragraaf 2.3.6.2, p. 24.

X Noot
3

Richtlijn (EU) 2016/800 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (PbEU 2016, L 132).

X Noot
4

Wet van 15 mei 2019, Stb. 2019, 180, tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Overleveringswet ter implementatie van richtlijn nr. 2016/800/EU van het Europees parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (PbEU L 132). Kamerstukken 35 116. Inwerkingtreding 1 juni 2019 (Stb.2019, 181). Bij de implementatie van richtlijn 2016/800 is er van uitgegaan dat de richtlijn er niet toe strekt lidstaten te verplichten kosteloze rechtsbijstand beschikbaar te stellen aan minderjarige verdachten die niet zijn aangehouden.

X Noot
5

Zie onder meer de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 2 september 2019, Kamerstukken II 2018/2019, 31 753, nr. 178.

X Noot
6

Onderscheid wordt gemaakt tussen zware, middelzware en lichtere zaken (de zogenaamde A-, B- en C-zaken). Kort gezegd gaat het bij A-zaken om verdenkingen van zeer ernstige strafbare feiten waartegen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf is gesteld van twaalf jaar of meer, misdrijven met een slachtoffer dat is overleden dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, en zedenmisdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf is gesteld van acht jaar of meer of zedenmisdrijven waarbij de strafverzwaringsgrond van artikel 248, tweede lid, Sv van toepassing is. Bij B-zaken gaat het om middelzware feiten, niet zijnde A-zaken, waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Bij C-zaken gaat het om relatief lichtere feiten, waaronder overtredingen, waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegestaan.

X Noot
7

De Beleidsregel van de Raad voor Rechtsbijstand tot verstrekking van subsidie aan advocaten die rechtsbijstand geven aan aangehouden minderjarigen tijdens het politieverhoor van 28 oktober 2020, Beleidsregel jeugdstrafpiket - raadvoorrechtsbijstand.org.

X Noot
8

Op grond van artikel 23a, eerste lid, onder a, Bvr, werden 3 punten toegekend voor verhoorbijstand tijdens één of meer verhoren in A-zaken.

X Noot
9

Evaluatie aantallen vervolgverhoren in B en C zaken bij minderjarigen in 2021.

X Noot
10

C.M. Klein Haarhuis, Langetermijnmonitor ‘Raadsman bij verhoor’, WODC 2018 (bijlage bij Kamerstukken II 2018/19, 31 753, nr. 154) en T. Geurts, M.S. Hoekstra, Advocaat bij politieverhoor 2017-2019, WODC 2021 (bijlage bij Kamerstukken II 2020/21, 31 753, nr. 244).

X Noot
11

Uit meergenoemde Evaluatie aantallen vervolgverhoren in B en C zaken bij minderjarigen in 2021 is gebleken dat in slechts 1,37% van de gevallen van aangehouden minderjarige verdachten in B- en C-zaken meer dan één vervolgverhoor plaatsvindt.

X Noot
12

Zie het Besluit van 7 juli 2022, Stb. 2022, 295. Zie ook aanbeveling 32 van de Commissie-Van der Meer, en Stb. 2022, 295 (par. 2.10, en pp. 30, 63 en 63).

X Noot
13

Zie p. 142 van het Eindrapport.

Naar boven