Hoogheemraadschap van Delfland - Verordening - Algemene regels behorende bij de Keur Delfland
Besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Delfland van 12 mei 2015, tot vaststelling van algemene regels inhoudende vrijstelling van de vergunningplicht voor het verrichten van handelingen in, op, boven, over of onder waterstaatswerken en het onttrekken van grondwater (Algemene regels behorende bij de Keur Delfland)
Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Delfland;
gelet op artikel 3.6 van de Keur Delfland;
overwegende dat het wenselijk is de regeldruk te verminderen en dat door het stellen van algemene regels de watersysteemkundige belangen kunnen worden gewaarborgd;
besluit vast te stellen de volgende algemene regels:
 
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
§ 1.1 Begripsbepalingen
Artikel 1 Begripsbepalingen
  • 1.
    In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Aangeheelde waterkering: waterkering waarvan de hoogte van de achterliggende gronden op kunstmatige wijze op gelijke hoogte of hoger dan de kruinhoogte van de waterkering zijn aangelegd.
Binnenwaterkering: binnenwaterkering zoals bedoeld in de Legger Binnenwaterkeringen, Landscheidingen, Polderkaden en Waterscheidingen.
Buitenkruinlijn: snijpunt van de raaklijnen van de kruin en het buitentalud van een waterkering.
Damwand: wand van verticale planken.
Duiker: een verbindingsbuis om water onder een straat of een stuk grond door te laten.
Duinvoet: duinvoet zoals bedoeld in de Legger Zeewering.
Grondmechanisch onderzoek: uitvoeren van grondonderzoek door middel van sonderingen, handboringen, mechanische boringen, peilbuizen of waterspanningsmeters.
Hek: afscheiding met vrije doorzicht.
Insteek: de snijlijn van het bovenwatertalud van het oppervlaktewaterlichaam met het aangrenzende maaiveld.
Kabel: transportmedium zonder holle ruimte.
Landscheiding: landscheidingzoals bedoeld in de Legger Binnenwaterkeringen, Landscheidingen, Polderkaden en Waterscheidingen.
Leiding: transportmedium dat uitmondt in een oppervlaktewaterlichaam, of wel bedoeld alstransportmedium voor gassen en vloeistoffen.
Lozingspunt: werk waarmee niet-oppervlaktewater in een oppervlaktewater wordt geloosd.
Milieubeschermingsgebied: milieubeschermingsgebieden voor grondwater zoals bedoeld in het provinciaal waterplan van de provincie Zuid Holland.
NEN 3650 en NEN 3651: door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven normen voor het toepassen van kabel en leidingsystemen in waterstaatswerken.
Oeverbescherming: beschoeiing of damwand die wordt aangebracht in de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen.
Polderkade: polderkade zoals bedoeld in de Legger Binnenwaterkeringen, Landscheidingen, Polderkaden en Waterscheidingen.
Polderprincipe: creëren van een kunstmatig grondwaterniveau dat lager ligt dan het omliggende grondwaterniveau voor het permanent droog houden van civieltechnische en bouwkundige werken.
Delflandsedijk : Delflandse dijk zoals bedoeld in de Legger Delflandsedijk.
Primair water: primair water zoals bedoeld in de Legger Wateren.
Regionale waterkering: regionale waterkering zoals bedoeld in de Legger Regionale waterkeringen.
Schutting: afscheiding zonder vrije doorzicht.
Secundair water: secundair water zoals bedoeld in de Legger Wateren.
Sleuf: langwerpige smalleontgraving die in de grond vanaf het maaiveld wordt gegraven.
Sleufloze techniek: het door middel van doorpersen of boren leggen van kabels of leidingen.
Straatmeubilair: objecten die in de openbare ruimte staan ten behoeve van de openbare ruimte.
Strategische zoetwatervoorraad: strategischezoet grondwatervoorraad zoals bedoeld in het provinciaal waterplan van de provincie Zuid Holland.
Verheelde waterkering: waterkering waarvan de hoogte van de achterliggende gronden op natuurlijke wijze op gelijke hoogte of hoger dan de kruinhoogte van de waterkering zijn gelegen.
Voorland: voor een waterkering gelegen land of ondiep gelegen oever.
Waterkerend vermogen: vermogen van een waterkering om aan alle faalmechanismen te voldoen, overeenkomstig de veiligheidseisen.
Zeewering: zeewering als bedoeld in de legger zeewering.
  • 2.
    In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt onder beschermingszone, bestuur, grondwater, legger, ondersteunend kunstwerk, natte ecologische zone, oeverlijn, onttrekken van grondwater, onttrekkingsinrichting, oppervlaktewaterlichaam, profiel van vrije ruimte, schouwpeil, waterkering, waterstaatswerk, watervoerende deel en werken verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Keur Delfland.
§ 1.2 Procedurele bepalingen
Artikel 2 Melding algemeen
  • 1.
    Indien op grond van deze regeling een melding is vereist, wordt door diegene die de handelingen verricht, uiterlijk drie weken, voorafgaand aan het verrichten van die handelingen schriftelijk of door middel van een elektronisch formulier melding gedaan aan het bestuur.
  • 2.
    Bij de melding zoals bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens verstrekt:
    • a.
      de naam, het adres, een contactpersoon, het telefoonnummer en het e-mailadres van diegene die de handelingen verricht;
    • b.
      de geografische aanduiding van de locatie waar de handeling wordt verricht, met behulp van:
    • i.
      een adres en plaats,
    • ii.
      een situatietekening,
    • iii.
      een kaart met een functionele schaal die is voorzien van een noordpijl en waarop de ligging van de locatie ten opzichte van de omgeving is aangegeven,
    • iv.
      een (constructie)tekening van de handeling, waarop de maatvoering is aangegeven, en
    • v.
      foto’s, of andere geschikte middelen.
    • a.
      een omschrijving van de aard, de omvang, de reden en het doel van de voorgenomen handeling;
    • b.
      de aanvang en duur van de werkzaamheden.
  • 3.
    De melding vervalt indien de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd binnen een jaar na de melding.
Artikel 3Samenhang bij vergunning of beheershandelingen
  • 1.
    Indien een handeling als bedoeld in de artikelen 4, 7, 10, 13, 16, 18, 20, 22, 24, 26, 28 en 30 deel uit maakt van een handeling of samenstel van handelingen waarvoor een vergunning vereist is op grond van de Keur Delfland, de Waterwet of de daarop berustende bepalingen en deze samenhang gevolgen kan hebben voor het watersysteem geldt de vrijstelling op de vergunningplicht uit deze algemene regels niet.
  • 2.
    Indien een handeling als bedoeld in de artikelen 4, 7, 10, 16, 18, 22, 24, of 26, plaatsvindt op of nabij een locatie, waarvoor een besluit is vastgesteld door het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap, of het bestuur, voor het uitvoeren van beheershandelingen en die handeling een belemmering vormt voor het uitvoeren van die beheershandelingen, geldt de vrijstelling op de vergunningplicht uit deze algemene regels niet.
Hoofdstuk 2 Algemene regels voor het verrichten van handelingen in, op, boven, over of onder waterstaatswerken
§ 2.1 Steigers of vlonders
Artikel 4 toepassingscriteria
  • 1.
    Voor het aanleggen van een steiger of een vlonder in, op, boven of over een waterstaatswerkis geen vergunning op grond van artikel 3.1 van de Keur Delfland nodig indien de steiger of vlonder:
    • a.
      niet wordt aangelegd in, op, boven of over het buitentalud of de kruin van een niet verheelde of niet aangeheelde waterkering;
    • b.
      niet in, op, boven of over een natte ecologische zone wordt aangelegd;
    • c.
      op ten minste een afstand van 50 meter van een gemaal wordt aangelegd;
    • d.
      op ten minste een afstand van 10 meter van een lozingspunt, of een ondersteunend kunstwerk wordt aangelegd;
    • e.
      op ten minste een afstand van 2 meter van een naastgelegen steiger of vlonder wordt aangelegd;
    • f.
      met de onderkant op minimaal 0,50 meter boven het ter plaatse geldende schouwpeil wordt aangelegd;
    • g.
      maximaal 6 meter lang wordt;
    • h.
      wordt aangelegd in een oppervlaktewaterlichaam waarvan in de legger is aangegeven dat deze minimaal 4 meter breed is;
    • i.
      niet meer dan 1/8 van de breedte van het oppervlaktewaterlichaam en maximaal 1,50 meter buiten de oeverlijn uitsteekt;
    • j.
      met een oeverbescherming van minimaal 1 meter aan weerszijden van de steiger of de vlonder in de doorgaande oeverlijn wordt aangelegd, en
    • k.
      aangelegd op funderingspalen die geen grotere dikte of diameter hebben dan 80 millimeter en die hart op hart minimaal 0,50 meter uit elkaar staan.
  • 2.
    Voor het verwijderen van een steiger of een vlonder in, op, boven of over een waterstaatswerk als bedoeld in het eerste lid,is geen vergunning op grond van artikel 3.1 van de Keur Delfland nodig.
Artikel 5 melding
Van het aanleggen of verwijderen van een steiger of vlonder als bedoeld in artikel 4, wordt een melding gedaan.
Artikel 6 algemene criteria
  • 1.
    Diegene die een steiger of vlonder als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanlegt:
    • a.
      belemmert de aan- of afvoer van oppervlaktewaterlichamen niet;
    • b.
      gebruikt geen materialen die oppervlaktewaterlichamen kunnen verontreinigen, en
    • c.
      zorgt ervoor dat de steiger of vlonder en de bijbehorende oeverbescherming van een deugdelijke constructie zijn en zodanig worden gefundeerd dat er geen nadelige gevolgen voor waterstaatswerken ontstaan.
  • 2.
    De eigenaar van een steiger of vlonder als bedoeld in artikel 4, eerste lid:
    • d.
      houdt het watervoerende deel vrij van drijfvuil en voert het kroosvuil en de baggerspecie af onder en tot op 1 meter rondom de steiger of vlonder;
    • e.
      onderhoudt die steiger of vlonder en de bijbehorende oeverbescherming zodat geen nadelige gevolgen voor waterstaatswerken ontstaan, en
    • f.
      wijzigt of verwijdert de steiger of vlonder op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen door het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat.
  • 3.
    Diegene die een steiger als bedoeld in artikel 4, tweede lid, verwijdert:
    • g.
      belemmert de aan-, of afvoer van oppervlaktewaterlichamen niet, en
    • h.
      herstelt direct eventuele schade aan een waterstaatswerk die is ontstaan door de werkzaamheden, al dan niet na overleg met het bestuur.
§ 2.2 Bruggen
Artikel 7 toepassingscriteria
  • 1.
    Voor het aanleggen van een brug in, op, boven, of over secundaire water is geen vergunning op grond van artikel 3.1 van de Keur Delfland nodig indien de brug:
  • a.
    niet in, op, of boven een waterkering wordt aangelegd;
  • b.
    niet in, op, boven, of over een natte ecologische zone wordt aangelegd;
  • c.
    voor zover deze ligt tussen de doorgaande oeverlijnen, niet breder wordt dan
    4 meter;
  • d.
    op ten minste een afstand van 5 meter van een naastgelegen werk wordt aangelegd;
  • e.
    met de onderkant op minimaal 0,50 meter boven het ter plaatse geldende schouwpeil wordt aangelegd;
  • f.
    als een constructie zonder tussensteunpunten wordt aangelegd;
  • g.
    met een oeverbescherming onder en minimaal 2 meter aan weerszijden van de brug in de oeverlijn wordt aangelegd, en
  • h.
    voor zover deze wordt aangelegd in, op, boven, of over een oppervlaktewaterlichaam dat varend wordt onderhouden, een doorvaarthoogte zal hebben van minimaal 1 meter.
  • 2.
    Voor het verwijderen van een brug in, op, boven, of over secundaire water is geen vergunning op grond van artikel 3.1 van de Keur Delfland nodig indien de brug niet in, op, of boven een waterkering ligt.
Artikel 8 melding
Van het aanleggen of verwijderen van een brug als bedoeld in artikel 7, wordt een melding gedaan.
Artikel 9 algemene criteria
  • 1.
    Diegene die een brug als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanlegt:
    • a.
      belemmert de aan- of afvoer van oppervlaktewaterlichamen niet;
    • b.
      gebruikt geen materialen die oppervlaktewaterlichamen kunnen verontreinigen, en
    • c.
      zorgt ervoor dat de brug en de bijbehorende oeverbescherming van een deugdelijke constructie zijn en zodanig worden gefundeerd dat er geen nadelige gevolgen voor waterstaatswerken ontstaan.
  • 2.
    De eigenaar van een brug als bedoeld in artikel 7, eerste lid:
    • d.
      onderhoudt die brug en de bijbehorende oeverbescherming zodat geen nadelige gevolgen voor waterstaatswerken ontstaan, en
    • e.
      wijzigt of verwijdert de brug op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen door het Hoogheemraadschap, of anderszins in het belang van de waterstaat.
  • 3.
    Diegene die een brug als bedoeld in artikel 7, tweede lid, verwijdert:
    • f.
      belemmert de aan- of afvoer van oppervlaktewaterlichamen niet, en
    • g.
      herstelt direct eventuele schade aan een waterstaatswerk die is ontstaan door de werkzaamheden, al dan niet na overleg met het bestuur.
§ 2.3 Kabels en leidingen
Artikel 10 toepassingscriteria
  • 1.
    Voor het aanleggen van een kabel of leiding in, boven, over, of onder oppervlaktewaterlichamen, of de bijbehorende beschermingszone is geen vergunning op grond van artikel 3.1 van de Keur Delfland nodig, indien de kabel of leiding:
    • a.
      onder een oppervlaktewaterlichaam met een sleufloze techniek wordt aangelegd;
    • b.
      onder een primair water met een boring met boorspoeling wordt aangelegd;
    • c.
      niet evenwijdig in, op, boven, over, of onder het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd;
    • d.
      minimaal 0,20 meter boven of onder een duiker wordt aangelegd;
    • e.
      niet lager dan de onderkant van een brug ligt;
    • f.
      bij oppervlaktewaterlichamen waar met motorvaartuigen mag worden gevaren ingevolge de Vaarverordening Delfland, een minimale gronddekking heeft van 2 meter ten opzichte van het profiel dat is vastgelegd in de legger, of indien het werkelijke profiel dieper ligt, het werkelijke profiel, en
    • g.
      bij overige oppervlaktewaterlichamen een minimale gronddekking heeft van 1,30 meter ten opzichte van het profiel dat is vastgelegd in de legger, of indien het werkelijke profiel dieper ligt, het werkelijke profiel.
  • 2.
    Voor het aanleggen van een kabel of leiding in of onder een waterkering, de bijbehorende beschermingszone, of het profiel van vrije ruimte is geen vergunning op grond van artikel 3.1 van de Keur Delfland nodig indien:
    • h.
      de kabel een laagspanningskabel is;
    • i.
      de bedrijfsdruk in de leiding maximaal 3 bar bedraagt;
    • j.
      de uitwendige diameter van de leiding of mantelbuis maximaal 110 millimeter bedraagt;
    • k.
      de leiding voor zover deze wordt aangelegd ten behoeve van gas- of vloeistof, een mantelbuis heeft die als tweede gas- of vloeistofkering dienst doet;
    • l.
      de mantelbuis aan beide zijden waterdicht wordt afgestopt;
    • m.
      de kabel of leiding minimaal 0,20 meter boven of onder een duiker wordt aangelegd;
    • n.
      de kabel of leiding in de beschermingszone van de Delflandsedijk of de Binnenwaterkering wordt aangelegd;
    • o.
      bij de zeewering:
  • i.
    de kabel of leiding in het waterstaatswerk binnen stedelijk gebied wordt aangelegd;
  • ii.
    de kabel of leiding in de landwaartse beschermingszone wordt aangelegd;
    p.bij de regionale waterkeringen en polderkaden:
  • i.
    in de waterkering niet meer dan één proefsleuf tegelijk wordt gegraven;
  • ii.
    in de waterkering een proefsleuf maximaal 0,50 meter ter weerszijde van de theoretische ligging van aanwezige kabels of leidingen en niet breder dan 0,50 meter wordt gegraven;
  • iii.
    de kabel of leiding in de waterkering in een sleuf wordt aangelegd;
  • iv.
    de kabel of leiding haaks op en in een waterkering wordt aangelegd, en
  • v.
    de onderkant van de kabel of leiding in de waterkering maximaal 0,80 meter beneden het maaiveld ligt.
  • 3.
    Voor het verwijderen van een kabel of leiding aangelegd als bedoeld in het eerste en tweede lid, is geen vergunning op grond van artikel 3.1 van de Keur Delfland nodig.
Artikel 11 melding
Van het aanleggen of verwijderen van kabels of leidingen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, wordt een melding gedaan.
Artikel 12 algemene criteria
  • 1.
    Diegene die kabels of leidingen als bedoeld in artikel 10, eerste of derde lid, aanlegt of verwijdert:
    • a.
      belemmert de aan- of afvoer van oppervlaktewaterlichamen niet;
    • b.
      gebruikt geen materialen die oppervlaktewaterlichamen kunnen verontreinigen;
    • c.
      wijzigt of beschadigt geen waterstaatswerken, en
    • d.
      voldoet aan NEN 3650.
  • 2.
    Diegene die kabels of leidingen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanlegt of verwijdert:
    • e.
      voldoet aan het bepaalde in het eerste lid;
    • f.
      tast het waterkerend vermogen van de waterkering niet aan;
    • g.
      dicht de ontgraving met de ontgraven grondsoort aan het eind van elke werkdag;
    • h.
      brengt de ontgraven grondsoort in de oorspronkelijke laag terug;
    • i.
      verdicht de grondsoorten laagsgewijs;
    • j.
      herstelt de bestaande erosiebestendige bekledingen van de waterkering na de uitvoering van de werkzaamheden volledig en sluit deze goed aan op de bestaande bekleding;
    • k.
      voldoet aan NEN 3651, en
    • l.
      herstelt alle nazakkingen of zettingen op aanwijzing van het bestuur.
  • 3.
    De eigenaar van kabels of leidingen als bedoeld in artikel 10, eerste en tweede lid:
    • m.
      onderhoudt die kabels en leidingen zodat geen nadelige gevolgen voor waterstaatswerken ontstaan, en
    • n.
      wijzigt of verwijdert de kabels en leidingen op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen door het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat.
§ 2.4 Grondmechanisch onderzoek
Artikel 13 toepassingscriteria
Voor het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek in, op, boven, over, of onder een waterstaatswerk is geen vergunning op grond van artikel 3.1 van de Keur Delfland nodig.
Artikel 14 melding
Van het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek als bedoeld in artikel 13, wordt een melding gedaan.
Artikel 15 algemene criteria
  • 1.
    Diegene die grondmechanisch onderzoek als bedoeld in artikel 13, uitvoert:
    • a.
      wijzigt of verwijdert de werken op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen door het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat, en
    • b.
      herstelt direct eventuele schade aan een waterstaatswerk die is ontstaan door de werkzaamheden, al dan niet na overleg met het bestuur.
  • 2.
    Diegene die grondmechanisch onderzoek als bedoeld in artikel 13, uitvoert in oppervlaktewaterlichamen:
    • c.
      belemmert de aan- of afvoer van oppervlaktewaterlichamen niet, en
    • d.
      verwijdert toegepaste hulpconstructies direct na uitvoering van de werkzaamheden.
  • 3.
    Diegene die grondmechanisch onderzoek als bedoeld in artikel 13 uitvoert in de waterkering, de bijbehorende beschermingszone of het profiel van vrije ruimte:
    • e.
      tast het waterkerend vermogen van de waterkering niet aan;
    • f.
      voorkomt beschadiging van bermen en taluds;
    • g.
      maakt op de taluds, of op de kruin van een waterkering zonder openbare weg, gebruik van materieel dat maximaal 3,5 ton weegt;
    • h.
      verwijdert toegepaste peilbuizen direct na uitvoering van de meetwerkzaamheden, en
    • i.
      dicht direct na de werkzaamheden gaten die door die werkzaamheden zijn veroorzaakt waterdicht af met bentoniet of zwelkleikorrels.
§ 2.5 Beweiden
Artikel 16 toepassingscriteria
Voor het beweiden met schapen of geiten in of op de waterkering is geen vergunning op grond van artikel 3.1 van de Keur Delfland nodig, indien het beweiden plaatsvindt:
  • a.
    in de periode van 1 april tot 1 november, en
  • b.
    met maximaal 15 schapen of geiten per hectare, niet meegerekend lammeren die bij de moederdieren worden geweid en jonger zijn dan 1 jaar.
Artikel 17 algemene criteria
Diegene die een waterkering met schapen of geiten beweidt als bedoeld in artikel 16:
  • a.
    tast het waterkerend vermogen van de waterkering niet aan;
  • b.
    voedert de schapen of geiten niet bij op de waterkering;
  • c.
    brengt geen extra bemesting aan op de waterkering;
  • d.
    verwijdert de schapen of geiten op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen door het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat, en
  • e.
    herstelt direct eventuele schade aan de waterkering die is ontstaan door het beweiden, al dan niet na overleg met het bestuur.
§ 2.6 Oeverbescherming
Artikel 18 toepassingscriteria
  • 1.
    Voor het aanleggen van oeverbescherming in, op, boven, over, of onder een waterstaatswerk, of de bijbehorende beschermingszone is geen vergunning op grond van artikel 3.1 van de Keur Delfland nodig, indien:
  • a.
    in de waterkering en de bijbehorende beschermingszone geen damwand wordt aangebracht;
  • b.
    de oeverbescherming niet in, op, boven, over, of onder een natte ecologische zone wordt aangelegd;
  • c.
    de oeverbescherming in de doorgaande oeverlijnen wordt aangelegd;
  • d.
    geen demping van het oppervlaktewaterlichaam wordt uitgevoerd;
  • e.
    de ruimte achter de oeverbescherming geheel wordt aangevuld, en
  • f.
    de lozingspijpen tot buiten de oeverbescherming uitsteken.
  • 2.
    Voor het verwijderen van oeverbescherming in, op, boven, over of onder een waterstaatswerk, of de bijbehorende beschermingszone is geen vergunning op grond van artikel 3.1 van de Keur Delfland nodig, indien:
  • a.
    een oeverbescherming die in een legger met waterkeringen is aangewezen, niet wordt verwijdert, en
  • b.
    het waterstaatswerk op de oorspronkelijke afmetingen, zoals vastgelegd in de legger Wateren wordt teruggebracht.
Artikel 19 algemene criteria
  • 1.
    Diegene die een oeverbescherming als bedoeld in artikel 18, aanlegt of verwijdert:
  • a.
    belemmert de aan- of afvoer van oppervlaktewaterlichamen niet;
  • b.
    brengt de oeverbescherming stevig aan om vervorming of wijken van de constructie te voorkomen;
  • c.
    past in een waterkering geen verankering toe;
  • d.
    werkt de oeverbescherming gronddicht af, zodat geen grond of puin in het oppervlaktewaterlichaam geraakt;
  • e.
    gebruikt geen materialen die oppervlaktewaterlichamen kunnen verontreinigen, en
  • f.
    zorgt ervoor dat de oeverbescherming van een deugdelijke constructie is en zodanig wordt gefundeerd dat er geen nadelige gevolgen voor waterstaatswerken ontstaan.
  • 2.
    De eigenaar van een oeverbescherming als bedoeld in artikel 18:
  • a.
    onderhoudt de oeverbescherming zodat geen nadelige gevolgen voor waterstaatswerken ontstaan, en
  • b.
    wijzigt of verwijdert de oeverbescherming op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen van het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat.
§ 2.7 Evenementen op het strand
Artikel 20 toepassingscriteria
Voor evenementen in, op, boven, over, of onder het strand, dat zich uitstrekt van de laagwaterlijn tot aan de duinvoet en de strandopgang, is geen vergunning op grond van artikel 3.1 van de Keur Delfland nodig, indien:
  • a.
    geen gebruik wordt gemaakt van motorvoertuigen;
  • b.
    geen ontgraving is of wordt uitgevoerd;
  • c.
    het evenement niet langer duurt dan drie maanden;
  • d.
    werken tussen 1 maart en 1 november op het strand aanwezig zijn;
  • e.
    werken op minimaal 2 meter uit de duinvoet worden aangelegd, en
  • f.
    werken geen groter vloeroppervlak hebben dan 20 vierkante meter.
Artikel 21 algemene criteria
Diegene die een evenement als bedoeld in artikel 20, houdt:
  • a.
    tast het waterkerend vermogen van de zeewering niet aan, en
  • b.
    wijzigt of verwijdert tijdelijke werken op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen van het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat.
§ 2.8 Straatmeubilair
Artikel 22 toepassingscriteria
  • 1.
    Voor het aanleggen van straatmeubilair in, op, boven, of over de beschermingszone van oppervlaktewaterlichamen is geen vergunning op grond van artikel 3.1 van de Keur Delfland nodig, indien straatmeubilair:
  • a.
    niet in een waterkering wordt aangelegd, en
  • b.
    minimaal 0,50 meter uit de insteek van een secundair water wordt aangelegd, en
  • c.
    minimaal 1,50 meter uit de insteek van een primair water wordt aangelegd.
  • 2.
    Voor het aanleggen van straatmeubilair in, op, boven, of over de waterkering, de bijbehorende beschermingszone, of het profiel van vrije ruimte is geen vergunning op grond van artikel 3.1 van de Keur Delfland nodig, indien straatmeubilair:
  • a.
    in het buitentalud, kruin, of binnentalud:
  • i.
    betrekking heeft op bebording op fles- of buispalen;
  • ii.
    betrekking heeft op reflectorpalen of bermplanken;
  • iii.
    niet op een verzwaarde voet wordt gefundeerd;
  • a.
    in de zeewering vrijkomende grond in de directe omgeving van het straatmeubilair wordt verwerkt.
  • 3.
    Voor het verwijderen van straatmeubilair in, op, boven, over, of onder een waterstaatswerk is geen vergunning op grond van artikel 3.1 van de Keur Delfland nodig.
Artikel 23 algemene criteria
Diegene die straatmeubilair als bedoeld in artikel 22, aanlegt of verwijdert:
  • a.
    belemmert de aan-, of afvoer van oppervlaktewaterlichamen niet;
  • b.
    gebruikt geen materialen die het waterstaatswerk kunnen verontreinigen;
  • c.
    tast het waterkerend vermogen van de waterkering niet aan;
  • d.
    voorkomt beschadiging van bermen en taluds door verkeer over een weg op de waterkering;
  • e.
    beperkt in-, of ontgravingen zoveel als mogelijk en dicht deze aan het eind van de werkdag met de uitkomende grond;
  • f.
    vult direct na het verwijderen van straatmeubilair in de waterkering de door die werkzaamheden ontstane gaten met goede kleigrond, en
  • g.
    wijzigt of verwijdert het straatmeubilair op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen van het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat.
§ 2.9 Werken en beplanting
Artikel 24 toepassingscriteria
  • 1.
    Voor het aanleggen van een werk of beplanting in, op, boven, over, of onder de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam is geen vergunning op grond van artikel 3.1 van de Keur Delfland nodig indien:
  • a.
    het werk eenvoudig te verwijderen is;
  • b.
    een werk of beplanting niet langs een natte ecologische zone wordt aangelegd;
  • c.
    een opstal, boom, of struik niet in de beschermingszone wordt aangelegd, en
  • d.
    geen ontgraving wordt uitgevoerd.
  • 2.
    Voor het aanleggen van een werk of beplanting in, op, boven, over, of onder een waterkering, de bijbehorende beschermingszone, of profiel van vrije ruimte is geen vergunning op grond van artikel 3.1 van de Keur Delfland nodig, indien:
  • a.
    het werk eenvoudig te verwijderen is;
  • b.
    geen ontgraving wordt uitgevoerd voor een werk;
  • c.
    een werk geen groter vloeroppervlak heeft dan 6 vierkante meter;
  • d.
    bomen onderling hart op hart 15 meter uit elkaar worden aangelegd;
  • e.
    bij de Delflandsedijk of Binnenwaterkering:
  • i.
    geen werk of beplanting in het waterstaatswerk wordt aangelegd;
  • ii.
    een boom minimaal 3 meter van het waterstaatswerk wordt aangelegd;
  • iii.
    een struik minimaal 1,50 meter van het waterstaatswerk wordt aangelegd.
  • a.
    bij een niet verheelde of niet aangeheelde regionale waterkering:
  • i.
    een werk of beplanting niet in, op, boven, over of onder het buitentalud, kruin, of binnentalud wordt aangelegd;
  • ii.
    een boom minimaal 7 meter uit de binnenteenlijn wordt aangelegd;
  • iii.
    een struik minimaal 6 meter uit de binnenteenlijn wordt aangelegd;
  • iv.
    een opstal minimaal 2 meter uit de binnenteenlijn wordt aangelegd;
  • v.
    een boom in een voorland minimaal 3 meter uit de buitenkruinlijn wordt aangelegd;
  • vi.
    een struik, of een opstal in een voorland minimaal 1,50 meter uit de buitenkruinlijn wordt aangelegd;
  • a.
    bij een verheelde, aangeheelde, of aangevulde regionale waterkering:
  • i.
    een werk of beplanting niet in, op, boven, over of onder het buitentalud wordt aangelegd;
  • ii.
    een boom minimaal 7 meter uit de buitenkruinlijn wordt aangelegd;
  • iii.
    een struik minimaal 3,50 meter uit de buitenkruinlijn wordt aangelegd;
  • iv.
    een opstal minimaal 2 meter uit de buitenkruinlijn wordt aangelegd;
  • v.
    een boom in een voorland minimaal 3 meter uit de buitenkruinlijn wordt aangelegd;
  • vi.
    een struik, of een opstal in een voorland minimaal 1,50 meter uit de buitenkruinlijn wordt aangelegd;
  • a.
    bij een niet verheelde of niet aangeheelde polderkade of landscheiding:
  • i.
    een werk of beplanting niet in het buitentalud, kruin, of binnentalud wordt aangelegd;
  • ii.
    een boom, of een struik minimaal 6 meter uit de teenlijn wordt aangelegd;
  • iii.
    een opstal minimaal 2 meter uit de teenlijn wordt aangelegd;
  • a.
    bij een verheelde of aangeheelde polderkade of landscheiding:
  • i.
    een werk of beplanting aan de kant van de aanheling wordt aangelegd;
  • ii.
    een boom minimaal 6 meter uit de buitenste kruinlijn wordt aangelegd;
  • iii.
    een struik minimaal 4 meter uit de buitenste kruinlijn wordt aangelegd;
  • iv.
    een opstal minimaal 2 meter uit de buitenste kruinlijn wordt aangelegd.
  • 3.
    Voor het verwijderen van een werk of beplanting in, op, boven, over, of onder een waterstaatswerk is geen vergunning op grond van artikel 3.1 van de Keur Delfland nodig.
Artikel 25 algemene criteria
Diegene die een werk of beplanting als bedoeld in artikel 24, aanlegt of verwijdert:
  • a.
    belemmert de aan- of afvoer van oppervlaktewaterlichamen niet;
  • b.
    gebruikt geen materialen die het waterstaatswerk kunnen verontreinigen;
  • c.
    tast het waterkerend vermogen van de waterkering niet aan;
  • d.
    beperkt in- of ontgravingen tot een minimum en dicht deze aan het eind van elke werkdag met een voor de waterkering geschikt bodemmateriaal;
  • e.
    vult direct na het verwijderen van een werk of beplanting in de waterkering de door die werkzaamheden ontstane gaten met goede kleigrond, en
  • f.
    wijzigt of verwijdert het werk of beplanting op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen door het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat.
§ 2.10 Hekken en schuttingen
Artikel 26 toepassingscriteria
  • 1.
    Voor het aanleggen van een hek of schutting in, op, boven, of over de beschermingszone van oppervlaktewaterlichamen is geen vergunning op grond van artikel 3.1 van de Keur Delfland nodig, indien:
  • a.
    een hek of schutting niet in een natte ecologische zone wordt aangebracht;
  • b.
    een schutting haaks op een oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd;
  • c.
    een hek of schutting bij oppervlaktewaterlichamen met een beschermingszone van 4 meter een vrije doorgang heeft van minimaal 4 meter, gemeten vanuit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam, en
  • d.
    een hek of schutting bij oppervlaktewaterlichamen met een beschermingszone van 1 meter of 1,50 meter een vrije doorgang heeft van minimaal 0,80 meter, gemeten vanuit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam.
  • 2.
    Voor het aanleggen van een hek of schutting in, op, boven, of over een waterkering, de bijbehorende beschermingszone, of profiel van vrije ruimte is geen vergunning op grond van artikel 3.1 van de Keur Delfland nodig indien:
  • a.
    bij de Delflandsedijk:
  • i.
    een schutting op minimaal 1 meter uit de teenlijn wordt aangelegd;
  • ii.
    een hek in de waterkering een maximale hoogte heeft van 1 meter;
  • iii.
    een hek in de waterkering een vrije doorgang heeft van minimaal 4 meter;
  • a.
    bij een niet verheelde of niet aangeheelde waterkering:
  • i.
    een schutting minimaal 1 meter uit de binnenteenlijn wordt aangebracht;
  • ii.
    een hek evenwijdig aan of haaks op de waterkering niet in het buitentalud of de kruin wordt aangelegd;
  • iii.
    een hek op de waterkering tot op 1 meter uit de binnenteenlijn een maximale hoogte heeft van 1 meter;
  • iv.
    een vee afrastering niet in het buitentalud wordt aangelegd;
  • v.
    een vee afrastering op de kruin een maximale hoogte heeft van 0,60 meter, en
  • vi.
    een hek of schutting niet op een ingegraven verzwaarde voet in de waterkering wordt gefundeerd.
  • a.
    bij een verheelde, aangeheelde of aangevulde waterkering:
  • i.
    een hek of schutting evenwijdig aan of haaks op het waterstaatswerk op minimaal 2 meter uit de buitenkruinlijn wordt aangelegd;
  • ii.
    een hek of schutting evenwijdig aan de waterkering tot op 3 meter uit de buitenkruinlijn een maximale hoogte heeft van 1 meter;
  • iii.
    een vee afrastering niet in het buitentalud wordt aangelegd;
  • iv.
    een vee afrastering tot op 2 meter uit de buitenkruinlijn een maximale hoogte heeft van 0,60 meter, en
  • v.
    een hek of schutting niet op een ingegraven verzwaarde voet in de waterkering wordt gefundeerd;
Artikel 27 algemene criteria
Diegene die een hek of schutting als bedoeld in artikel 26, aanlegt of verwijdert:
  • a.
    belemmert de aan-, of afvoer van oppervlaktewaterlichamen niet;
  • b.
    gebruikt geen materialen die oppervlaktewaterlichamen kunnen verontreinigen;
  • c.
    tast het waterkerend vermogen van de waterkering niet aan;
  • d.
    beperkt ingravingen tot een minimum en dicht deze aan het eind van elke werkdag met een voor de waterkering geschikt bodemmateriaal, en
  • e.
    wijzigt of verwijdert het hek of schutting op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen door het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat.
Hoofdstuk 3 Algemene regels voor het water brengen in en onttrekken aan oppervlaktewaterlichaam
§ 3.1 Water brengen in en onttrekken aan oppervlaktewaterlichaam tot 100 m³/uur
Artikel 28 toepassingscriteria
Voor het water brengen in en onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam is geen vergunning op grond van artikel 3.2 van de Keur Delfland nodig, indien:
  • a.
    het brengen, of onttrekken van water binnen hetzelfde peilgebied plaatsvindt;
  • b.
    het debiet van één perceel op één oppervlaktewaterlichaam niet meer bedraagt dan 100 m³/uur, en
  • c.
    de onttrekking niet tot doel heeft een peil permanent in stand te houden.
Artikel 29 algemene criteria
  • 1.
    Diegene die water brengt, of onttrekt als bedoeld in artikel 28:
  • a.
    belemmert de aan- of afvoer van oppervlaktewaterlichamen niet;
  • b.
    wijzigt of beschadigt geen waterstaatswerken, en
  • c.
    verontreinigt het oppervlaktewaterlichaam niet.
  • 2.
    De eigenaar van een constructie voor het brengen of onttrekken als bedoeld in artikel 28:
  • a.
    onderhoudt die constructie zodat geen nadelige gevolgen voor waterstaatswerken ontstaan;
  • b.
    houdt het watervoerende deel vrij van drijfvuil en voert het kroosvuil af, en
  • c.
    wijzigt of verwijdert de constructie op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuur, indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen van het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat.
Hoofdstuk 4 Algemene regels voor het onttrekken van grondwater
§ 4.1 Grondwateronttrekkingen
Artikel 30 toepassingscriteria
Er is geen vergunning nodig op grond van artikel 3.3 van de keur Delfland voor het onttrekken van grondwater:
  • 1.
    waarbij niet meer dan 1 m3 per uur wordt onttrokken buiten een milieubeschermingsgebied;
  • 2.
    ten behoeve van een brandblusvoorziening
  • 3.
    ten behoeve van het drooghouden van een bouwput, een grondsanering of een kabel- of leidingsleuf waarbij:
    • a.
      in milieubeschermingsgebieden niet meer dan 10 m3 per uur en 20.000 m3 in totaal wordt onttrokken;
    • b.
      in overige gebieden niet meer dan 50 m3 per uur en 200.000 m3 in totaal wordt onttrokken.
  • 4.
    ten behoeve van beregening waarbij:
  • a.
    niet meer dan 50 m3 per uur en 50.000 m3 per jaar wordt onttrokken
  • b.
    niet meer dan 50 m3 per uur en 200.000 m3 per jaar wordt onttrokken ten behoeve van agrarische activiteiten;
  • c.
    grondwater voor agrarische activiteiten uit het eerste watervoerend pakket of dieper wordt onttrokken.
  • d.
    geen grondwater wordt onttrokken uit de strategische zoetwatervoorraad.
  • 5.
    ten behoeve van een grondwatersanering waarbij:
  • a.
    in milieubeschermingsgebieden niet meer dan 10 m3 per uur wordt onttrokken en de onttrekking niet langer dan een jaar plaatsvindt.
  • b.
    in andere gebieden dan milieubeschermingsgebieden niet meer dan 25 m3 per uur wordt onttrokken en de onttrekking niet langer dan 7 jaar plaatsvindt.
  • 6.
    ten behoeve van een proefbronnering waarbij:
  • a.
    in milieubeschermingsgebieden niet meer dan 10 m3 per uur en 20.000 m3 m in totaal wordt onttrokken;
  • b.
    in andere gebieden dan milieubeschermingsgebieden, niet meer dan 100 m3 per uur en 50.000 m3 in totaal wordt onttrokken.
  • 7.
    ten behoeve van industrieel gebruik waarbij niet meer dan 50 m3 per uur en
    100.000 m3in totaal wordt onttrokken er geen grondwater wordt onttrokken uit de strategische zoetwatervoorraad en waarbij geen permanente onttrekking in een milieubeschermingsgebied plaats vindt.
  • 8.
    ten behoeve overig gebruik waarbij niet meer dan 10 m3 per uur en 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken en de onttrekking niet plaatsvindt volgens het polderprincipe en geen grondwater wordt onttrokken uit de strategische zoetwatervoorraad
Artikel 31 melding
  • 1.
    Van het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 30, derde tot en met achtste lid wordt op grond van artikel 6.11 van het Waterbesluit een melding gedaan.
  • 2.
    In afwijking van artikel 6.11 van het Waterbesluit, is geen melding vereist voor de onttrekkingen van grondwater als bedoeld in artikel 30, eerste en tweede lid.
  • 3.
    In afwijking van artikel 2, eerste lid, wordt voor de volgende onttrekkingen van grondwater uiterlijk 48 uur voor aanvang van de onttrekking een melding gedaan. Grondwateronttrekkingen ten behoeve van:
    • a.
      het drooghouden van een bouwput een grondsanering of een kabel- of leidingsleuf waarbij:
      • i.
        in milieubeschermingsgebieden niet meer dan 5 m3 per uur en 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken, en
      • i.
        in overige gebieden niet meer dan 10 m3 per uur en 20.000 m3 in totaal wordt onttrokken.
    • b.
      ten behoeve van beregening waarbij:
      • i.
        de onttrekking niet in een milieubeschermingsgebied plaatsvindt, en
      • ii.
        niet meer dan 10 m3 per uur en 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken.
    • c.
      ten behoeve van een grondwatersanering waarbij:
      • i.
        in milieubeschermingsgebieden niet meer dan 5 m3 per uur wordt onttrokken en de onttrekking niet langer dan een jaar plaatsvindt, en
      • ii.
        in overige gebieden niet meer dan 10 m3 per uur wordt onttrokken en de onttrekking niet langer dan 7 jaar plaatsvindt.
    • d.
      ten behoeve van een proefonttrekking waarbij:
      • i.
        in een milieubeschermingsgebied niet meer dan 5 m3 per uur en 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken, en
      • ii.
        in overige gebieden niet meer dan 20 m3 per uur of 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken.
    • e.
      ten behoeve van het testen van een brandblusvoorziening.
  • 4.
    In afwijking van artikel 6.11 van het Waterbesluit en in afwijking van artikel 2, tweede lid, worden bij een melding als bedoeld in het tweede lid, de volgende gegevens verstrekt:
    • a.
      de naam van de aanvrager;
    • b.
      de locatie van de onttrekking;
    • c.
      doel van de onttrekking;
    • d.
      startdatum van de onttrekking, en
    • e.
      de duur van de onttrekking.
  • 5.
    Diegene die grondwater onttrekt als bedoeld in artikel 30, derde tot en met achtste lid, met uitzondering van onttrekkingen als bedoeld in artikel 31, derde lid, stelt een bemalingsplan op waarin een beschrijving staat van:
    • a.
      het te verwachten hydrologische invloedsgebied en de daarin gelegen kwetsbare bodemgebruiksfuncties;
    • b.
      de risico’s als gevolg van de onttrekking voor de bodemgebruiksfuncties, en
    • c.
      maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de negatieve gevolgen te voorkomen of te beperken.
Artikel 32 algemene criteria
Diegene die grondwater onttrekt als bedoeld in artikel 30, derde tot en met achtste lid:
Algemeen
  • 1.
    stemt de grondwateronttrekking af op de voortgang van de werkzaamheden zodat het onttrekkingsdebiet en het waterbezwaar worden geminimaliseerd;
  • 2.
    retourneert 100% van het onttrokken grondwater als dit grondwater afkomstig is vanuit de strategische zoetwatervoorraad;
  • 3.
    veroorzaakt geen schade aan het watersysteem;
  • 4.
    draagt er zorg voor dat bij elk ontgravingsniveau sprake is van een verticale stabiliteit van de ontgraving;
  • 5.
    begint met de onttrekking binnen 1 jaar na de melding;
Calamiteiten
  • 1.
    doet onmiddellijk een telefonische en schriftelijke kennisgeving aan het bestuur van het ontstaan van schade voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen, of van een dreiging tot het ontstaan van dergelijke schade;
  • 2.
    stopt met de onttrekking op eerste aanzegging van het bestuur in een geval als bedoeld in het zesde lid;
  • 3.
    diegene die grondwater onttrekt ten behoeve van het blussen van een brand doet hiervan een mededeling uiterlijk vier weken na het beëindigen van de onttrekking aan Delfland;
Aanbrengen putten en peilbuizen
  • 1.
    brengt peilbuizen en bronnen zodanig aan dat via het boorgat geen grondwaterstroming kan optreden tussen watervoerende pakketten;
  • 2.
    dicht de bronnen of peilputten direct na beëindiging van de grondwateronttrekking;
  • 3.
    herstelt bij het dichten van bronnen en peilputten het oorspronkelijke bodemprofiel.
Artikel 33 meten en registratie
Degene die grondwater onttrekt als bedoeld in artikel 30, derde tot en met achtste lid, met uitzondering van de grondwateronttrekkingen als bedoeld in artikel 31, derde lid:
  • 1.
    zorgt dat de goede werking van het meetinstrument is gewaarborgd;
  • 2.
    zorgt dat de meetinstrumenten worden gekalibreerd zodat het meetresultaat niet meer dan vijf procent afwijkt van de werkelijke hoeveelheid en kan van de kalibraties een bewijs tonen;
  • 3.
    installeert de meetinstrumenten op een goede en veilige toegankelijke plaats, zodat de instrumenten goed zijn af te lezen;
  • 4.
    registreert bij vervanging van een meetinstrument de eindstand van het oude meetinstrument en de beginstand van het nieuwe meetinstrument in het logboek;
  • 5.
    vervangt, indien blijkt dat een meetinstrument niet aan de eisen voldoet of defect is deze direct door een gekalibreerd meetinstrument.
Hoofdstuk 5 Slotbepalingen
Artikel 34 slotbepaling
De Algemene regels behorend bij de Keur Delfland 2010, d.d. 22 november 2011, wordt ingetrokken.
Artikel 35 overgangsrecht
  • 1.
    Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling nog niet is beslist op een aanvraag om een vergunning op grond van de artikelen 3.1, 3.2, of 3.3 van de Keur Delfland en deze regeling op de handeling van toepassing is, wordt de aanvraag om de vergunning aangemerkt als een melding overeenkomstig artikel 2, tenzij artikel 3 van toepassing is.
  • 2.
    Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze regeling voor een ingevolge deze regeling meldingplichtig handelen, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in artikel 2, tenzij artikel 3 van toepassing is.
Artikel 36 inwerkingtredingsbepaling
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de publicatie ervan in het Waterschapsblad.
Artikel 37 citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Algemene regels behorende bij de Keur Delfland.
Aldus besloten door het college van dijkgraaf en hoogheemraden op 12 mei 2015,
de Secretaris-directeur, de Dijkgraaf,
mr. drs. P.I.M. van den Wijngaart mr. M.A.P. van Haersma Buma
Naar boven