Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 oktober 2025, nr. 2025-0000213859, tot indexatie van het wettelijk minimumloon en bekendmaking van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2026

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op artikel 14, eerste en tiende lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;

Besluit:

Artikel 1

De bedragen, genoemd in artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag worden met ingang van 1 januari 2026 onderscheidenlijk als volgt vastgesteld:

  • a. € 14,71;

  • b. € 2.294,40.

Artikel 2

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2026.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M.L.J. Paul

TOELICHTING

Uitgangspunt van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) is dat de algemene welvaartsontwikkeling zo mogelijk ook tot uitdrukking moet komen in de inkomens van werknemers met een minimumloon, en van uitkeringsgerechtigden. Dit uitgangspunt is vervat in de hoofdregel van artikel 14 van de WML. Dit artikel koppelt het minimumloon en de sociale uitkeringen aan de contractloonontwikkeling.

Afwijking van de hoofdregel is alleen mogelijk indien sprake is van een bovenmatige loonontwikkeling, dan wel volumeontwikkeling in de sociale zekerheidsregelingen (artikel 14, vijfde lid, van de WML). De toelichting geeft aan dat het gaat om een loonontwikkeling die de werkgelegenheid schade zou berokkenen, en om een groei van het aantal uitkeringsgerechtigden die een premie- of belastingdrukverhoging van betekenende mate teweeg zou brengen.1 De verhouding tussen inactieven en actieven, de zogenaamde i/a-ratio, wordt genoemd als een indicator die bruikbaar is voor deze afweging.

Afwijking van de hoofdregel is op dit moment niet aan de orde. De lonen stijgen momenteel sneller dan de prijzen, en deze ontwikkeling vindt het kabinet wenselijk in het licht van de groei van de prijs van in Nederland geproduceerde goederen en diensten2 en de arbeidsproductiviteit. Verder is de werkloosheid nog steeds laag. Voor de i/a-ratio raamt het Centraal Planbureau de komende jaren een stijgende trend.3 Dit is echter niet zozeer een gevolg van de loonontwikkeling, maar vooral van de vergrijzende bevolking.

Aanpassingspercentage indexatie bedraagt 2,16%

In artikel 14, eerste tot en met derde lid, van de WML, wordt de aanpassing van het minimumloon geregeld. Hierbij wordt uitgegaan van het gemiddelde van de procentuele ontwikkeling van de contractlonen in de marktsector, de gepremieerde en gesubsidieerde sector en bij de overheid, zoals dat door het CPB wordt geraamd.

Het aanpassingspercentage is, conform hetgeen wettelijk is geregeld, als volgt vastgesteld. Uitgangspunt is de helft van de CPB-raming voor de contractloonstijging in 2026 zoals gepubliceerd bij de MEV 2026. Dit is 0,5 x 4,056 procent = 2,028 procent. Dit bedrag wordt aangepast aan het zogenaamde na-ijleffect uit het voorafgaande jaar (artikel 14, eerste lid, onderdeel b van de Wml). Dat is het verschil tussen de ontwikkeling van de contractlonen zoals deze voor 2025, blijkend uit de bekendmaking in de CEP-raming uit februari 2025, was geraamd en de ontwikkeling van de contractlonen zoals deze voor 2025 blijkens bekendmaking in de MEV uit september 2025, nader is geraamd. Dit verschil bedraagt 0,131 procentpunt. De uitkomst van de berekening is 2,159 procent en vormt het onafgeronde aanpassingspercentage. Het (onafgeronde) minimumloon, zoals berekend voor de aanpassing per 1 juli 2025 wordt verhoogd met dit onafgeronde percentage.

Het minimumuurloon bedraagt per 1 januari 2026 bruto € 14,71 per uur

Na de (wettelijke) afronding wordt het bruto wettelijk minimumuurloon per 1 januari 2026 vastgesteld op € 14,71 per uur.4

In totaal neemt het brutominimumuurloon voor personen van 21 jaar en ouder (na afronding) als gevolg van de indexatie per 1 januari 2026 toe met 2,15 procent ten opzichte van het uurbedrag dat gold op 1 juli 2025.

Het referentiemaandloon bedraagt per 1 januari 2026 bruto € 2.294,40 per maand.

Benadrukt wordt dat door de inwerkingtreding van de Wet invoering minimumuurloon per 1 januari 2024 het referentiemaandloon van artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de WML niet langer als basis dient voor het minimumloon waarop de werknemer uit hoofde van een dienstbetrekking recht heeft. Het referentiemaandloon wordt nog wel gebruikt voor het vaststellen van de hoogte en de indexatie van diverse uitkeringen. Het referentiemaandloon wordt op grond van de wet afgerond op een veelvoud van 60 cent. Ten opzichte van 1 juli 2025 stijgt het referentiemaandloon met 2,16 procent.

De met het wettelijk minimumuurloon corresponderende wettelijke minimumjeugdlonen zijn geregeld in het Besluit minimumjeugdloon:

Leeftijd

Staffeling

Per uur

21 jaar en ouder

100,0%

€ 14,71

20 jaar

80,0%

€ 11,77

19 jaar

60,0%

€ 8,83

18 jaar

50,0%

€ 7,36

17 jaar

39,5%

€ 5,81

16 jaar

34,5%

€ 5,07

15 jaar

30,0%

€ 4,41

Voor werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst die is aangegaan in verband met een beroepsbegeleidende leerweg (bbl) gelden alternatieve staffels, die zijn vastgesteld in het Besluit minimumjeugdloon. Voor leerlingen in de bbl in de leeftijd van 15 tot en met 17 jaar en 21 jaar gelden bovenstaande bedragen. In afwijking van bovenstaande gelden voor leerlingen in de bbl in de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar de hiermee corresponderende wettelijke minimumjeugdlonen:

Leeftijd

Staffeling

Per uur

20 jaar

61,5%

€ 9,05

19 jaar

52,5%

€ 7,72

18 jaar

45,5%

€ 6,69

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M.L.J. Paul


X Noot
1

Kamerstukken II 1990–1991, 22 012 nr. 3.

X Noot
2

De prijs van de toegevoegde waarde.

X Noot
3

Centraal Planbureau, verzamelde bijlagen met lange reeksen bij Concept Macro Economische Verkenning 2026.

X Noot
4

Per 1 juli 2025 bedroeg het bruto wettelijk minimumuurloon € 14,40 per uur (Staatscourant 2025, 12264).

Naar boven