Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 2 april 2024, nr. WJZ/ 45836066, houdende wijziging van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 en de Regeling openstelling EZK en LNV subsidies 2024 in verband met subsidie voor de vestiging van jonge landbouwers

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op:

  • verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (Pb EU 2021, L 435);

  • verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (Pb EU 2021, L 435);

  • artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

  • de artikelen 15 en 19 van de Landbouwwet;

Besluit:

ARTIKEL I

In hoofdstuk 5 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 wordt na titel 5.8 de volgende titel ingevoegd:

Titel 5.9 Subsidie voor de vestiging van jonge landbouwers

Artikel 5.9.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

bedrijfsplan:

plan voor de ontwikkeling van een bedrijf van een jonge landbouwer en het bijdragen aan het bereiken van de specifieke doelstellingen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen d, e en f, en tweede lid, van verordening 2021/2115;

gedeeltelijke overname:

een overname waarbij een jonge landbouwer een bedrijf niet volledig maar wel voor meer dan vijftig procent economisch en juridisch in eigendom krijgt door meer dan vijftig procent van de overnamesom te financieren;

generatievernieuwing:

het bevorderen van agrarisch ondernemerschap door jonge landbouwers als bedoeld in de artikelen 6, eerste lid, onder g, en 75, eerste lid, van verordening 2021/2115;

standaardverdiencapaciteit:

het in Nederland gehanteerde kengetal dat een maatstaf is voor de toegevoegde waarde van een bedrijf doordat het de vergoeding weergeeft van arbeid en kapitaal op basis van standaarden, ongeacht wie arbeid of kapitaal levert;

vestiging:

het volledig of gedeeltelijk starten of overnemen van een landbouwbedrijf door een jonge landbouwer als bedrijfshoofd op basis van een gedateerd en ondertekend overnamedocument;

volledige overname:

een overname waarbij een jonge landbouwer een bedrijf volledig economisch en juridisch in eigendom krijgt.

Artikel 5.9.2 Subsidieaanvraag

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een jonge landbouwer vanwege de vestiging van een bedrijf, ter bevordering van generatievernieuwing in de landbouw.

Artikel 5.9.3 Hoogte subsidie

De hoogte van de subsidie bedraagt € 80.000.

Artikel 5.9.4 Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 5.9.5 Afwijzingsgronden
  • 1. Onverminderd artikel 2.11 beslist de minister afwijzend op een aanvraag indien:

    • a) de jonge landbouwer op 31 december van het aanvraagjaar een leeftijd heeft van jonger dan 16 jaar of ouder dan 39 jaar;

    • b) de jonge landbouwer niet beschikt over een passende opleiding of passende vaardigheden;

    • c) het landbouwbedrijf waar de jonge landbouwer bedrijfshoofd van is, niet is ingeschreven in het Handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, waarbij bij de inschrijving een verkorte omschrijving van de landbouwactiviteit is vermeld en de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) beginnend met de cijfers 011, 012, 013, 014, 015, 016 of 1051, voor zover minimaal 50 procent van de melk die wordt verwerkt op het eigen melkveebedrijf geproduceerd wordt;

    • d) de standaardverdiencapaciteit van het bedrijf waar de jonge landbouwer bedrijfshoofd van is, niet minimaal 15.000 euro bedraagt;

    • e) de jonge landbouwer geen bedrijfshoofd is op de datum van indiening van de aanvraag;

    • f) de vestiging van het bedrijf heeft plaats gevonden voor 1 januari 2023;

    • g) aan de jonge landbouwer reeds subsidie is verstrekt op grond van artikel 5.9.2.

  • 2. Een jonge landbouwer beschikt over een passende opleiding of passende vaardigheden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, indien deze beschikt over:

    • a) een diploma of een getuigschrift van een opleiding landbouw, tuinbouw of aanverwant op het niveau middelbaar beroepsonderwijs of hoger onderwijs; of

    • b) een bewijs van ten minste twee jaar aantoonbare ervaring met land- en tuinbouwproductie, op het tijdstip van de subsidieaanvraag, tellend vanaf het moment dat de leeftijd van 16 jaar is bereikt, aangevuld met een diploma of een getuigschrift van een cursus op het gebied van bedrijfsovername of agrarische bedrijfsvoering.

  • 3. Een jonge landbouwer is bedrijfshoofd als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, indien deze op de datum van indiening van de aanvraag:

    • a) als natuurlijk persoon een landbouwbedrijf in eigen naam uitoefent; of

    • b) doorslaggevende zeggenschap heeft in een landbouwbedrijf; en

    • c) als natuurlijk persoon daadwerkelijke langdurige zeggenschap heeft in een landbouwbedrijf als bedoeld in artikel 16 van de Uitvoeringsregeling GLB 2023, zonder dat de datum, bedoeld in artikel 16, tweede lid, van die regeling, hierbij van toepassing is; en

    • d) minimaal het aantal uren per kalenderjaar, als vermeld in artikel 3.6, eerste lid, aanhef, van de Wet inkomstenbelasting 2021, werkzaam is in het bedrijf.

  • 4. Van doorslaggevende zeggenschap als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, is sprake, ingeval een jonge landbouwer:

    • a) het bedrijf als eenmanszaak voert;

    • b) met meer dan 50 procent van het eigen vermogen van het landbouwbedrijf bij schriftelijke overeenkomst deelneemt in een maatschap of vennootschap onder firma; of

    • c) meer dan 50 procent van de aandelen bezit in geval van een naamloze vennootschap of besloten vennootschap.

  • 5. Indien aan het landbouwbedrijf meerdere jonge landbouwers als bedrijfshoofd deelnemen, dan hebben zij ten minste gezamenlijk de vereiste daadwerkelijke langdurige zeggenschap en doorslaggevende zeggenschap.

Artikel 5.9.6. Informatieverplichtingen
  • 1. Onverminderd artikel 2.9, wordt de subsidie aangevraagd door het bedrijf, waarvan de jonge landbouwer het bedrijfshoofd is en bevat de aanvraag tot subsidieverlening ten minste de volgende gegevens:

    • a) een kopie van de ondertekende koopakte of een ander overnamedocument, dan wel een kopie van de notariële akte van overdracht van aandelen of van de oprichting van de vennootschap en het aandelenregister of de door alle maten of vennoten ondertekende maatschaps- onderscheidenlijk vennootschapsakte met vermelding van alle maten;

    • b) een door de jonge landbouwer ondertekend bedrijfsplan en een verklaring dat het bedrijfsplan actueel is en voldoet aan de vereisten van het tweede lid;

    • c) een opgave van de gegevens ten behoeve van de berekening van de standaardverdiencapaciteit van het bedrijf, of bij gebreke hiervan een inschatting daarvan;

    • d) het btw-nummer van de jonge landbouwer en indien van toepassing, de naam van de moedermaatschappij en dochtermaatschappij met de daarbij behorende btw-nummers;

    • e) gegevens over de genderidentificatie van de jonge landbouwer, met het oog op de doelstelling van artikel 6, eerste lid, onderdeel h, van verordening 2021/2115;

    • f) een verklaring dat de jonge landbouwer beschikt over passende opleiding- of vaardigheden;

    • g) een verklaring van toestemming aan de minister voor gebruik van de meegestuurde bedrijfsplannen voor statistisch onderzoek en analyse op niet tot een individueel bedrijf herleidbaar niveau.

  • 2. Het bij de aanvraag in te dienen bedrijfsplan bevat ten minste:

    • a) de vermelding van een meerjarige periode na de aanvraagdatum waarop het bedrijfsplan zich richt;

    • b) een situatieschets van het landbouwbedrijf op het moment van overname of de start;

    • c) de gewenste ontwikkeling van het landbouwbedrijf, waaronder in ieder geval vermelding van de te behalen mijlpalen voor de komende vijf jaar;

    • d) een beschrijving van de kostenposten waaraan de subsidie zal worden besteed;

    • e) een beschrijving van de wijze waarop de subsidie bijdraagt aan de versterking van de veerkracht van het bedrijf;

    • f) een beschrijving van de aspecten in het bedrijfsplan die bijdragen aan de specifieke doelen opgenomen in artikel 6 van Verordening 2021/2115 met betrekking tot klimaatverandering en duurzame energie, efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen en bescherming van de biodiversiteit.

Artikel 5.9.7 Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. De subsidieontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van deze subsidie, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.

  • 2. De subsidieontvanger zet het landbouwbedrijf, behoudens overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, minimaal vijf jaar voort en meldt binnen een termijn van 14 dagen aan de minister indien er sprake is van omstandigheden waardoor deze het bedrijf niet meer kan voortzetten dan wel de activiteiten beschreven in het bedrijfsplan niet meer kan uitvoeren.

  • 3. De verplichtingen, bedoeld in het eerste en het tweede lid, gelden gedurende vijf jaar na de datum van subsidieverstrekking.

Artikel 5.9.8 Toepasselijk RUS kader

Op de subsidie, bedoeld in artikel 5.9.2, eerste lid, zijn de regels inzake een subsidie lager dan 25.000 euro, bedoeld in artikel 5.1.9, eerste lid, onderdeel a, en tweede en derde lid, van toepassing.

Artikel 5.9.9 Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2028, met dien verstande dat deze titel van toepassing blijft op subsidieaanvragen die voor deze datum zijn verleend.

ARTIKEL II

Aan de tabel van artikel 3 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024 wordt na de rij inzake paragraaf 5.7.5 een rij toegevoegd, luidende:

Titel 5.9:

         
           

Subsidie voor de vestiging van jonge landbouwers

5.9.2, eerste lid

 

Vestigen van landbouwbedrijf door jonge landbouwer met actueel bedrijfsplan

03-06-2024 t/m 02-08-2024

€ 237.650.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 2 april 2024

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

TOELICHTING

I Algemeen

1. Aanleiding

Jonge landbouwers spelen een sleutelrol in de levensvatbaarheid van de Nederlandse landbouwsector. Tevens zijn zij onmisbaar voor de transitie naar een toekomstbestendige landbouw met een duurzamere productiewijze. Tegelijkertijd is het voor jonge landbouwers niet eenvoudig om een landbouwbedrijf over te nemen of een nieuw landbouwbedrijf te starten. Veel jonge landbouwers twijfelen aan een toekomst als boer of tuinder in Nederland door diverse factoren, zoals:

  • hoge overnamesommen bij bedrijfsovername;

  • een onzeker toekomstperspectief in gebieden in en nabij natuurgebieden en in gebieden waar grond gewild is voor woningbouw of bedrijventerreinen;

  • landbouwgrond die beperkt beschikbaar is;

  • hoge grond- en pachtprijzen, en

  • moeilijkheden bij het vinden van kapitaal.

Het Nederlands Nationaal Strategisch Plan voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2023–2027 (hierna: GLB-NSP), beoogt jonge landbouwers te stimuleren om te kiezen voor een duurzaam agrarisch ondernemerschap. Met de interventie ‘Subsidie voor vestiging van jonge landbouwers’ worden ondernemers specifiek ondersteund in de fase van het overnemen of starten van een bedrijf. Inzet op generatievernieuwing is daarbij gewenst. Immers, het aandeel jonge landbouwers neemt al jaren af. Het risico bestaat dat veel bedrijven niet overgenomen zullen worden door een jonge landbouwer. Dit betekent dat bedrijven zonder opvolger worden beëindigd of dat bedrijven opgekocht worden door andere bedrijven die willen groeien. Het aantal landbouwbedrijven neemt daarmee af en de gemiddelde bedrijfsomvang neemt toe. De overnamesom blijft hierdoor, naast andere ontwikkelingen, ook stijgen, waardoor het steeds minder eenvoudig wordt om een landbouwbedrijf over te nemen of te starten. Het is bovendien goed voorstelbaar dat door deze zaken het overnemen of starten van een landbouwbedrijf door jonge boeren in Nederland als een sociaal-emotioneel te belastend proces ervaren wordt. Er zijn mogelijkheden om hier wat aan te doen. Door het faciliteren van bedrijfsovername, het verbeteren van de toegang tot kapitaal en het stimuleren van samenwerkingsverbanden wordt de jonge landbouwer ondersteund en kan het overnameproces worden versneld. Hierdoor verkrijgt de jongere generatie eerder zeggenschap over bedrijfsbeslissingen.

1.1 Doel

Met onderhavige wijzigingsregeling wordt in de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 (hierna: REES 2021) de subsidiemodule vestiging van jonge landbouwers toegevoegd. Deze GLB-interventie en nationaal uitgewerkte subsidiemodule heeft tot doel om generatievernieuwing in de landbouw te stimuleren. Met de subsidie wordt geprobeerd om het moment van bedrijfsovername of -start in de tijd naar voren te halen. Dit om zo de wisseling van generaties in de landbouwsector eerder te laten plaatsvinden. Inzet is om jonge landbouwers eerder zeggenschap en verantwoordelijkheid in een landbouwbedrijf te laten krijgen dan dat tot heden het geval was. Gedachte hierachter is bovendien dat generatievernieuwing een positief effect heeft op de transitie naar een toekomstbestendige landbouw met duurzame productiewijze, zonder of met beperktere nadelige effecten op de leefomgeving. Voor wat betreft opleiding en vaardigheden van jonge landbouwers is het goed om op te merken dat generatievernieuwing mede als gevolg kan hebben dat met de instroom van jonge landbouwers ook moderne en actuele inzichten en ontwikkelingen worden ingebracht die van belang kunnen zijn bij deze gewenste transitie. Bij voorbeeld op het gebied van digitale vaardigheden en kennis van actuele technologische ontwikkelingen kan er sprake zijn van een voorsprong bij jonge landbouwers ten opzichte van voorgaande generaties, welke aan de gewenste transitie kan bijdragen. Achterliggend doel van de interventie is kortom om bij te dragen aan een vitale, toekomstbestendige en vooral duurzame landbouw. De participatie van jonge landbouwers is daarbij wezenlijk.

De subsidiemodule heeft als doel om generatievernieuwing te realiseren door jonge landbouwers financieel te ondersteunen bij de vestiging van een landbouwbedrijf. Deze periode van start, respectievelijk overname, kan in de verdere opbouw- en ontwikkelfase, waarop het bedrijfsplan zich richt, een periode van onzekerheid inhouden. Deze fase is wel cruciaal bij de ontwikkeling van de jonge landbouwer en diens bedrijf naar een stabiel, gezond en goed functionerend bedrijf. Met het verplichte bedrijfsplan wordt van de jonge landbouwer gevraagd een toekomstperspectief te schetsen dat past binnen specifieke doelen van het GLB. Een bepaalde economische volwaardigheid van het bedrijf wordt hierdoor gestimuleerd evenals een duurzame ontwikkeling.

Door middel van het verplichte bedrijfsplan wordt gestimuleerd dat de interventie niet alleen bijdraagt aan economische verduurzaming, maar ook aan ecologische- en maatschappelijke verduurzaming. De jonge landbouwer wordt gevraagd op te schrijven hoe hij of zij daaraan bijdraagt. De subsidie blijft echter in eerste instantie gericht op het stimuleren van de jonge landbouwer in diens agrarisch ondernemerschap.

De subsidie staat open voor alle jonge landbouwers. Specifieke aandacht verdient de in artikel 6, eerste lid, onderdeel h, van verordening 2021/21151 opgenomen doelstelling met betrekking tot gendergelijkheid, waaronder de deelname van vrouwen in het boerenbedrijf. In het kader van genderdiversiteit in de landbouw is het van belang het aantal jonge vrouwen dat werkzaam is als bedrijfshoofd in de landbouwsector te bevorderen. Volgens de beschikbare statistieken is slechts ongeveer zeven procent van de bedrijfshoofden in de Nederlandse landbouw onder de vijfendertig jaar vrouw. Het Europees percentage is dertig procent. Het percentage van vrouwen dat werkzaam is op familiebedrijven nadert echter met 33,3 procent wel het Europees percentage. Het is van belang om aandacht te hebben voor vrouwelijk ondernemerschap, en de mogelijkheden voor vrouwen om, indien zij aan de voorwaarden voldoen, subsidie aan te vragen. Bij communicatie-uitingen over openstellingen van de subsidie wordt hier nadrukkelijk aandacht aan besteed. Bovendien zal bij monitoring van deze interventie worden bijgehouden wat de genderidentificatie is van het bedrijfshoofd in het kader van deze subsidie. Waarborgen met betrekking tot de verwerking en bescherming van persoonsgegevens, waar artikel 101 van verordening 2021/21162 in voorziet, onder andere door te verwijzen naar de Algemene Verordening Gegevensbescherming en verordening (EU) 2018/17253, gelden daarbij overigens onverkort.

1.2 Europese context

Binnen de Europese Unie wordt met het GLB gezorgd voor duurzaam, voedzaam, veilig en betaalbaar voedsel in Europa. In het GLB wordt de problematiek rondom generatievernieuwing erkend. Bovendien is generatievernieuwing één van de specifieke doelstellingen, ‘specific objectives’, van het GLB voor de periode 2023–2027.4 In de Strategische Plan verordening (EU) 2021/2115, die de kaders biedt voor het GLB in de periode 2023–2027, is daarnaast opgenomen dat een bedrag ter hoogte van minimaal drie procent van het budget uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) ingezet moet worden voor het doel generatievernieuwing.

De subsidie voor de vestiging van jonge landbouwers is onderdeel van de interventiestrategie voor generatievernieuwing in het GLB-NSP, die bestaat uit de volgende interventies: 1) Aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers, 2) Vestigingssteun voor jonge landbouwers en 3) Extra investeringssteun voor jonge landbouwers. Met deze reeks aan interventies wordt ingezet op drie fases rondom bedrijfsovername. Namelijk de fase vóór, bij en na de overname. In elk van deze fases ervaren jonge landbouwers in Nederland specifieke drempels. Zo is er de fase voorafgaand aan het overnemen van een bedrijf, waarin onder meer het vergaren van kennis belangrijk is, en er ook specifiek aandacht nodig is voor de thema's waar zij-instromers in de landbouwsector mee te maken krijgen bij de start van hun agrarisch ondernemerschap. De GLB-interventie ‘samenwerking voor generatievernieuwing’ die naar verwachting eind 2024 zal worden opengesteld, richt zich hierop. De tweede fase in de strategie voor generatievernieuwing betreft het starten of overnemen van een bedrijf. De subsidie is vooral gericht op deze fase. Tot slot is er de fase na een bedrijfsovername of -start, waarin financiële ruimte om te investeren beperkt is. De GLB-interventie ‘productieve investeringen’ die naar verwachting eind 2024 door de provincies zal worden opengesteld biedt in die fase specifieke ondersteuning aan jonge boeren.

De Europese Strategisch Plan verordening, (EU) 2021/2115, regelt de bepalingen en voorwaarden voor de nationale implementatie van de plattelandsinterventies die opgenomen zijn in het nationaal strategisch plan, het GLB-NSP. Het GLB-NSP kent een uitvoeringsperiode van vijf jaar (2023–2027). Betalingen kunnen plaatsvinden tot uiterlijk twee jaar na afloop van de programmaperiode.

Europese voorwaarden voor het verstrekken van steun voor de plattelandsinterventie ‘Subsidie voor vestiging van jonge landbouwers’ zijn opgenomen in artikel 75 van de Strategisch Plan verordening (EU) 2021/2115. In het tweede lid van artikel 75 van Verordening (EU) 2021/2115 staat vermeld dat de subsidie voor vestiging verstrekt kan worden aan een ‘jonge landbouwer’, die voldoet aan de Europese en nationale voorwaarden voor een jonge landbouwer. Het Europees kader geeft aan dat een jonge landbouwer een maximumleeftijd mag hebben tussen de 35 en 40 jaar, moet voldoen aan de voorwaarden van een ‘bedrijfshoofd’ en dat de jonge landbouwer een passende opleiding moet hebben gedaan of passende vaardigheden moet hebben. Deze Europese voorwaarden zijn nationaal uitgewerkt in het GLB-NSP5, waaronder de voorwaarde om een actueel bedrijfsplan in te dienen. Dit vereiste bedrijfsplan betreft een uitwerking van artikel 75, derde lid, van verordening (EU) 2021/2015. De Europese Commissie heeft in voorlopige werkdocumenten ter voorbereiding op het GLB-NSP aangegeven dat het van belang is dat de bedrijfsplannen benaderd worden als een raamwerk waarin de ontwikkeling van het bedrijf is beschreven na bedrijfsovername of -start. De subsidie is gericht op generatievernieuwing. Daarnaast wordt indirect via het verplichte bedrijfsplan gestimuleerd dat de vestigingssubsidie bijdraagt aan ecologische verduurzaming. Dat wordt op een zachte wijze getoetst omdat het hier primair gaat om het stimuleren van de jonge landbouwer om agrarisch ondernemer te worden. Met ‘op zachte wijze toetsen’ wordt een lichte beoordeling van het bedrijfsplan bedoeld. Daarbij wordt niet streng inhoudelijk gecontroleerd op wat voor activiteiten de jonge landbouwer gaat uitvoeren.

Het Europees kader is in de voorbereidingen op de GLB-programmaperiode 2023–2027 nader uitgewerkt in het GLB-NSP. Daarbij is gebruik gemaakt van de behoeften die voortkwamen uit de sterkte en zwakteanalyse die is opgesteld door Wageningen Economic Research (WEcR) in 2021. De voorwaarden die in het GLB-NSP zijn opgenomen voor de interventies voor jonge landbouwers, zijn vergelijkbaar met voorwaarden die ook golden in de vorige GLB-periode 2014–2022. Voor de subsidie zijn extra voorwaarden opgenomen die specifiek gelden voor deze nieuwe interventie. Dit is nodig om ervoor te zorgen dat de subsidie ook daadwerkelijk terecht komt bij de jonge landbouwers die met de subsidie gestimuleerd worden om een landbouwbedrijf over te nemen of te starten. Op deze manier draagt de subsidie bij aan generatievernieuwing in Nederland.

De subsidie voor vestiging betreft een nieuwe interventie in het Nederlandse GLB-NSP. Het valt niet uit te sluiten dat gedurende de lopende GLB-periode de regeling zal moeten worden aangepast naar aanleiding van ervaringen met openstellingen en andere ontwikkelingen in de agrarische sector als gevolg van de Transitie in het Landelijk Gebied.

Naast het Europese kader heeft Nederland zich in internationale context politiek verbonden aan het behalen van de Sustainable Development Goals (SDG) van de Verenigde Naties in 2030. De subsidie voor jonge landbouwers ondersteunt het ondernemerschap van jonge agrariërs en draagt daarom bij aan SDG-doel acht: bevorder aanhoudende, inclusieve en duurzame economische groei, volledige en productieve tewerkstelling en waardig werk voor iedereen. Doordat in het bedrijfsplan gevraagd wordt naar de inzet van de jonge landbouwer wat betreft ecologische duurzaamheid, draagt de steun indirect ook bij aan SDG-doel twee: beëindig honger, bereik voedselzekerheid en verbeterde voeding en promoot duurzame landbouw. Tot slot wordt om dezelfde reden ook indirect bijgedragen aan SDG-doel twaalf: verzeker duurzame consumptie- en productiepatronen.

1.3 Consultatie

Bij het ontwikkelen van de interventie zijn diverse belanghebbenden betrokken. Er zijn vanaf 2020 verschillende gesprekken gevoerd met onder andere het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK), adviseurs en banken om te inventariseren waar jonge landbouwers zoal tegenaan lopen en waar in de praktijk behoefte aan is. In het voorjaar van 2022 heeft er een workshop plaatsgevonden waar gedachtewisseling heeft plaatsgevonden over de uitwerking van de subsidieregeling en verschillende aspecten hiervan. Over de behoeften die leven in de landbouwsector is ook gesproken met stakeholders zoals jonge landbouwers, agrarische bedrijfsadviseurs en banken. Begin 2023 vond een sessie plaats waar stakeholders zijn meegenomen in de hoofdlijnen van de subsidieregeling en waar verschillende uitgangspunten bij de uitwerking getoetst zijn. Ook is een inschatting van de regeldruk getoetst en vervolgens na deze sessie aangepast. Vanuit de doelgroep is bovendien de verwachting aangegeven dat het grootste gedeelte van de landbouwers de aanvraag zelf indient, zonder daarbij gebruik te hoeven maken van een adviseur. Daarnaast is kennis uitgewisseld met het departement Landbouw & Visserij in Vlaanderen, waar de vestigingssteun al langer onderdeel is van de nationale GLB-programmering.

1.4 Procesverloop

Met het oog op de nieuwe GLB periode 2023–2027 is door Nederland eind december 2021 het GLB-NSP ingediend. Het GLB-NSP is uiteindelijk pas kort voor aanvang van de nieuwe GLB periode eind 2022 door de Commissie goedgekeurd. Gezien de late goedkeuring van het NSP door de Commissie kon de regelingstekst niet tijdig uitgewerkt worden zodat deze al kon worden opengesteld op 1 januari 2023.

Voor de nieuwe subsidieregeling vestiging door jonge landbouwers is in het GLB-NSP voor 2023–2027 een bedrag van € 74,65 miljoen gereserveerd. Hiermee zou het subsidiebedrag per jonge landbouwer uitkomen op € 25.000 (volgens het GLB-NSP zou dit verhoogd kunnen worden naar € 100.000). Voor de oorspronkelijke openstellingsdatum werd door LNV initieel ingezet op openstelling per 1 augustus 2023.

Eind oktober 2022 is de regeling Vermogens Versterkend Krediet (VVK) geëvalueerd door een extern onderzoeksbureau. Via het Bedrijfsovernamefonds kon de jonge landbouwer een VVK aanvragen als deze kort na de start of overname van een land- of tuinbouwbedrijf extra wilde investeren om het bedrijf duurzamer te maken. Echter bleek die regeling niet effectief te zijn en is naar aanleiding van de evaluatie besloten die regeling te beëindigen. In het voorjaar van 2023 heeft het Ministerie van LNV zich ingezet om de onbenutte middelen over te hevelen ten behoeve van de regeling vestigingssubsidie voor jonge landbouwers. Onderbouwing voor deze keuze was dat een verhoogd subsidiebedrag de doelmatigheid en effectiviteit van het instrument stimuleert. De overheveling moest echter worden goedgekeurd door beide Kamers alvorens het steunbedrag definitief kon worden. Deze stemming heeft gezien het stoppen van de onderhandelingen over een Landbouwakkoord, Tweede Kamer verkiezingen in november 2023 en een aangepaste parlementaire agenda niet tijdens de reguliere begrotingsbehandeling in 2023 plaats gevonden, maar pas tijdens de LNV begrotingsbehandeling in februari 2024. De Eerste Kamer heeft in maart 2024 de LNV begroting goedgekeurd.

De daadwerkelijke openstelling van de regeling is vanwege het hierboven beschreven proces meerdere malen uitgesteld. Elke jonge landbouwer die op of na 1 januari 2023 een bedrijf heeft overgenomen komt in aanmerking voor deze vestigingssubsidie (mits voldaan wordt aan de verdere voorwaarden). Op basis van informele gesprekken met de Commissie in juni 2023 blijkt dat lidstaten zelf de begindatum van de subsidiabele periode mogen vaststellen. De Commissie geeft hierbij aan dat het belangrijk is dat het moment van vestiging is gelegen na de startdatum van het GLB per 1 januari 2023. Gelet op het uitgangspunt dat een subsidie stimulerend effect moet ressorteren, is de subsidie gekoppeld aan twee basisvoorwaarden: te weten een vestiging of bedrijfsovername door de jonge landbouwer gedurende de GLB periode 2023–2027 én een bedrijfsplan conform de doelen van het GLB 2023–2027 dat zich uitstrekt over de nog resterende GLB periode.

2 Achtergrond en hoofdlijnen van de subsidiemodule

Uit de behoefteanalyse van het GLB-NSP die is opgesteld naar aanleiding van de sterkte- en zwakteanalyse van de Nederlandse landbouw en het landelijk gebied door WEcR en gesprekken met de stakeholders is gebleken dat de hoge overnamesom de generatievernieuwing in Nederland belemmert. Het is niet eenvoudig om als jonge ondernemer voldoende kapitaal te bemachtigen om een bedrijf te starten of over te nemen. Voor jonge landbouwers is het overnemen of starten van een bedrijf prioriteit één. Investeren in het moderniseren en verduurzamen van het bedrijf kan pas als het bedrijf levensvatbaar is en voldoende rendement oplevert, zodat verdere investeringen gedaan kunnen worden. Om die reden is de subsidiemodule voor vestiging van jonge landbouwers in hoofdzaak gericht op de overname of bedrijfsstart. Dit is dan ook de voornaamste prestatie die gevraagd wordt om voor subsidie in aanmerking te komen. Daarbij is het relevant dat de jonge ondernemer nagedacht heeft over de toekomstige ontwikkeling van het bedrijf en diens maatschappelijke verantwoordelijkheid als ondernemer. Dit moet blijken uit het bedrijfsplan dat met de aanvraag wordt meegestuurd.

Het is van belang dat de subsidie terecht komt bij bedrijven met toekomstperspectief. Daarom is het nodig dat er inzicht wordt gegeven in de standaardverdiencapaciteit (SVC) van een bedrijf, of een schatting hiervan wordt gegeven als een nieuw bedrijf wordt opgericht. De SVC geeft een beeld van de vergoeding voor de inzet van arbeid en kapitaal die een bedrijf op basis van gehanteerde standaarden gemiddeld in een jaar behaalt met de agrarische productie. Er wordt een ondergrens gelegd bij een SVC van 15.000 euro. Hiervoor is gekozen, omdat zo ook jonge landbouwers met een klein bedrijf in aanmerking komen voor de vestigingssubsidie. De SVC kan afgeleid worden uit de gecombineerde opgave/landbouwtelling die jaarlijks door RVO wordt ingewonnen. Als aanvragers nog geen gecombineerde opgave hebben gedaan, kunnen zij om hun SVC te berekenen gebruik maken van de rekentool die ontwikkeld is door WEcR.

Mede op verzoek van de doelgroep is ervoor gekozen om een gelijk subsidiebedrag te verstrekken aan alle aanvragers die subsidie toegewezen krijgen. Een tweede verzoek vanuit de doelgroep was het voorkomen van loting tussen aanvragen. Om die reden is gekozen voor een rangschikking van de aanvragen op volgorde van binnenkomst. Loting valt echter niet geheel uit te sluiten in het geval er een tekort aan budget ontstaat en de laatste aanvragen op exact hetzelfde tijdstip zijn ontvangen, in die situatie is voorzien in artikel 2.5, derde lid, van de REES 2021.

Conform artikel 2.11, tweede lid, onder c, van de REES 2021 heeft de subsidie stimulerend effect door te bevorderen dat het bedrijf de activiteiten kan uitvoeren die nodig zijn om toe te werken naar het behalen van de in het bedrijfsplan beschreven doelen.

Om zoveel mogelijk jonge boeren voor de subsidie in aanmerking te laten komen, is ervoor gekozen om slechts één keer subsidie te verstrekken per jonge landbouwer. Een jonge landbouwer met meerdere bedrijven kan maximaal één keer vestigingssubsidie verkrijgen. Jonge landbouwers kunnen een vast subsidiebedrag verkrijgen als zij op basis van een ondertekend en gedateerd overnamedocument laten zien dat zij het bedrijf geheel of gedeeltelijk hebben overgenomen. Daarnaast moeten aanvragers ook een bedrijfsplan indienen. In het bedrijfsplan schetst de jonge landbouwer onder andere aan welke GLB-duurzaamheidsdoelen wordt bijgedragen, waar de vestigingssubsidie aan wordt besteed en hoe deze subsidie bijdraagt aan de veerkracht van het bedrijf. Met dit verplichte bedrijfsplan wordt gestimuleerd dat de jonge landbouwer het bedrijf in toekomstperspectief beziet. Ook wordt zo een mate van economische volwaardigheid gestimuleerd. Het ingediende bedrijfsplan wordt licht getoetst op deze aspecten.

De jonge landbouwer is vrij om de vestigingssubsidie zo te gebruiken, dat dit de economische en ecologische levensvatbaarheid van het overgenomen of nieuw gestarte bedrijf ten goede komt. De subsidie is naast het stimuleren van vestiging van bedrijven door jonge landbouwers en de daarmee gepaarde generatievernieuwing, gericht op het conform de in de artikelen 6 en 75 van verordening 2021/2115 beschreven doelen en het uitvoeren van daaraan gerelateerde activiteiten die staan beschreven in het bedrijfsplan. Met het subsidiebedrag worden nog uit te voeren activiteiten als beschreven in het bedrijfsplan gestimuleerd, dit past ook gelet op artikel 2.11, tweede lid, onder c, waarin is beschreven dat een subsidie niet mag worden verleend aan activiteiten die al zijn voltooid. De nog uit te voeren activiteiten als beschreven in het bedrijfsplan zijn gekoppeld aan daadwerkelijke en blijvende generatievernieuwing met langdurige doelen als verduurzaming en vergroening van het bedrijf. De subsidie is er op gericht te stimuleren dat het bedrijfsplan conform de beoogde doelen kan worden uitgevoerd en dat hierdoor de beoogde generatievernieuwing aan de hand van een stabiel, gezond en goed functionerend bedrijf langdurig en met gewenst effect wordt gerealiseerd.

Met de vestigingssubsidie wordt er op ingezet om het moment van bedrijfsovername of start in de tijd naar voren te halen. Zo wordt gestimuleerd om ten opzichte van de huidige situatie jonge landbouwers eerder zeggenschap en verantwoordelijk te laten krijgen over het bedrijf. Dit is belangrijk voor de continuïteit en generatievernieuwing in de landbouwsector. Jonge landbouwers hebben ook een belangrijke maatschappelijke verantwoordelijkheid. Subsidie verlenen aan een jonge generatie ondernemers heeft een positief effect op de transitie naar een toekomstbestendige landbouw met een duurzame productiewijze die geen of in ieder geval minder nadelige effecten heeft op de leefomgeving. Doordat jonge landbouwers relatief recent zijn opgeleid, brengen zij ook relevante en actuele kennis mee die behulpzaam kan zijn bij deze maatschappelijke uitdaging. Veel ecologische kwesties vragen om landbouwactiviteiten waarbij extra zorg wordt gegeven aan de natuur.

3 Subsidiehoogte

In artikel 75 van verordening (EU) 2021/2115 staat dat het steunbedrag per jonge landbouwer maximaal 100.000 euro bedraagt. Het subsidiebedrag voor de eerste openstellingsperiode is vastgesteld op 80.000 euro per jonge landbouwer. De regeling voorziet derhalve in een uniform bedrag voor elke ondernemer die ervoor in aanmerking komt; dit is volledig in overeenstemming met artikel 75 van Verordening (EU) 2021/2115.

Wageningen University Research (WUR) heeft onderzocht hoeveel de gemiddelde overnamesom van een landbouwbedrijf in Nederland bedraagt. De gemiddelde overnamesom van een landbouwbedrijf in Nederland bedraagt 775.000 euro. Voor de onderzochte overnames bedraagt de bijdrage van de subsidie van een bedrag van 25.000 euro ruim 3% van de gemiddelde overnamesom. Voor een subsidiebedrag van 80.000 euro zal dat ruim 10% betreffen. Hierbij is relevant dat de hoogte van de overnamesom verschilt tussen de verschillende land- en tuinbouwbedrijven. De gemiddelde overnamekosten van een gemiddeld melkveebedrijf bedragen 661.000 euro terwijl die van een opengrondsbedrijf6 net boven één miljoen euro liggen. Tegelijkertijd speelt binnen het soort land- en tuinbouwbedrijf de grootte van een bedrijf een belangrijke rol in de totale overnamesom. Door grote spreiding in overnamesommen heeft het subsidiebedrag van 80.000 euro daarom verschillende effecten. Alsnog is ervoor gekozen om voor dit instrument te kiezen voor een vast bedrag dat voor alle aanvragers gelijk is. Deze werkwijze komt ook tegemoet aan de eigen voorkeur van de doelgroep jonge boeren. Het subsidiebedrag van 80.000 euro wordt in beginsel gelijk gehouden voor alle jonge landbouwers. Hier zijn verschillende redenen voor. Ten eerste past het niet in deze tijd om meer subsidie te geven aan grotere bedrijven omdat dit het onbedoelde signaal zou kunnen afgeven dat schaalvergroting gewenst is. Ten tweede is de kans op oversubsidiëren van kleine bedrijven klein omdat een subsidiebedrag van 80.000 euro laag is als dit afgezet wordt tegen de overnamesommen van landbouwbedrijven. Ten derde weegt het argument om juist geen onderscheid te maken in grote of kleine bedrijven zwaarder dan het argument om bedrijven met een hogere overnamesom meer steun te geven. Ten vierde is het ongewenst als het meeste budget gaat naar de grootste bedrijven en de kleine bedrijven bij een tekort aan budget buiten de boot vallen.

Het subsidiebedrag kan volgens het onderzoek van WUR een positief effect hebben op de veerkracht van het landbouwbedrijf. De subsidie versterkt namelijk het eigen vermogen en biedt ruimte om minder vreemd vermogen aan te trekken en af te lossen op leningen waardoor de financieringslasten na de overname worden verlicht. Een gehanteerd subsidiebedrag van 80.000 euro geeft meer speelruimte in middelen om tegenvallers op te vangen. Over de gehele looptijd zal een subsidie van 80.000 euro, in plaats van hetzelfde bedrag te moeten lenen, een besparing opleveren aan rente en aflossing van ongeveer gemiddeld 106.500 euro (bij gekozen aannames van 4% rente en aflossen in 20 jaar).

4 Controles en sancties

Aanvullende bepalingen omtrent controles en sancties worden niet apart in deze wijzigingsregeling opgenomen. Hierop is namelijk de Beleidsregel verlagen subsidie GLB van toepassing, die op grond van artikel 1.6 van de REES 2021 is vastgesteld, onder meer ter uitvoering van artikel 59, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, van Verordening 2021/2116, waarin de verplichting tot het opleggen van sancties en het opzetten van een efficiënt beheers- en controlesysteem ter bescherming van de financiële belangen van de Unie is opgenomen.

Controle vindt onder meer plaats op de naleving van de meldingsverplichting gekoppeld aan een instandhoudingsverplichting van vijf jaar, als bedoeld in artikel 5.9.7, tweede lid, van de REES 2021. Deze verplichtingen gelden gedurende vijf jaren na de datum van subsidieverstrekking.

Voornaamste doelen van deze subsidieregeling betreffen de generatievernieuwing en de transitie naar een toekomstbestendige landbouw met duurzaamheidsdoelen. Het is daarbij de bedoeling dat de jonge landbouwer en diens bedrijf voor langere tijd voor de sector behouden blijven. In geval echter blijkt dat sprake is van een situatie waarbij de subsidieontvanger kunstmatig voorwaarden heeft gecreëerd om voor de subsidie in aanmerking te komen kan dit, gelet op artikel 1.6 van de Beleidsregel verlagen subsidie GLB, leiden tot wijziging, intrekking en terugvordering, inclusief wettelijk genoten rente, van de subsidie. Daarnaast wordt het niet-naleven van de meldingsverplichting gesanctioneerd door een verlaging van de subsidie van 25–50%. Een en ander conform de systematiek uitgewerkt in artikel 3.2 en bijlage 4, onder 2b van tabel I, van die beleidsregel.

5 Staatssteun

Op grond van artikel 145, tweede lid, van de Strategisch Plan-verordening 2021/2115, zijn de artikelen 107, 108 en 109 betreffende steunmaatregelen van de staten van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) niet van toepassing op betalingen die de lidstaten doen op grond van en in overeenstemming met deze verordening en die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. Dit betekent dat voor deze steunmodule, die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU valt, de reguliere staatssteunregels niet van toepassing zijn. Binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen immers de activiteiten met betrekking tot de productie en handel van landbouwproducten. Landbouwproducten zijn opgesomd in bijlage I VWEU. Het verlenen van subsidie voor vestiging door jonge landbouwers is voorts mogelijk op grond van artikel 75 van verordening 2021/2115. De betalingen die op grond van deze module plaatsvinden, dienen ter uitvoering van verordening 2021/2115 en het GLB-NSP, dat gebaseerd is op deze verordening en ook formeel is goedgekeurd door de Europese Commissie.

6 Berekening administratieve lasten

Bij de vormgeving van deze regeling is geprobeerd om de administratieve lasten voor aanvragers zo laag mogelijk te houden. Zo is bijvoorbeeld het bedrijfsplan zodanig ingericht dat er voor de aanvraag naar verwachting geen adviseur hoeft te worden ingeschakeld. De sector verwacht ook met de huidige structuur van het bedrijfsplan dat jonge landbouwers de aanvraag zonder adviseur kunnen doen. Aanvragers en hun adviseurs zullen naar schatting vier tot acht uur nodig hebben om een subsidieaanvraag in te dienen. Voor het berekenen van de administratieve lastendruk wordt uitgegaan van maximaal acht uur. De totale tijdbesteding bestaat uit uren voor de volgende stappen: om te beginnen dient een jonge boer een aanvraag in. Dit vereist inleestijd over het subsidie instrument. Ook het aanvraagformulier moet worden ingevuld. Daarnaast worden de benodigde bewijsstukken opgezocht, dit zijn de bewijsstukken die vermeld staan in artikel 5.9.6. Tot slot moet de jonge landbouwer een actueel bedrijfsplan kunnen overleggen. De verwachting is dat de meeste aanvragers reeds beschikken over een bedrijfsplan. In het aanvraagformulier heeft de jonge landbouwer de mogelijkheid om specifieke vereisten (zoals toelichting op GLB-specifieke doelen) te beschrijven indien hier geen verwijzing is opgenomen in het bedrijfsplan. Voor eigen arbeid wordt € 39 per uur gerekend. Dit komt neer op een administratieve lastendruk van € 312,– per aanvrager. Ook kan een adviseur worden ingehuurd om een aanvraag in te dienen. Voor het inhuren van een adviseur wordt € 54 per uur gerekend. Dit geeft een administratieve lastendruk van € 432,– per aanvrager. Per aanvrager wordt 80.000 euro subsidie verstrekt. Als het openstellingsbudget in 2024 € 75 miljoen bedraagt, kunnen 942 aanvragers in dat jaar subsidie ontvangen. Indien ervan uitgegaan wordt dat twee derde van de aanvragen ingediend wordt door de jonge landbouwer zelf, volgt uit deze inschattingen een totale regeldruk van € 331.584 voor deze subsidiemodule. Tot dat bedrag wordt gekomen met de volgende berekening (628x € 312 = € 195.936) + (314x € 432 = € 135.648) = € 331.584. Dit betreft 0,4 procent van het beschikbare budget. Dit percentage ziet op het jaar waarin deze regeling wordt opengesteld. Gezien in volgende jaren het verwachte aantal aanvragers lager zal zijn, zal dit percentage ook veranderen.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

7 Uitvoering en toepasselijk RUS-kader

De uitvoering van deze regeling is in handen van RVO. De steunregeling wordt uitvoerbaar en handhaafbaar geacht. Hierbij is van belang dat de keuze wordt gemaakt om deze regeling uit te voeren volgens het subsidiearrangement dat geldt voor subsidies lager dan € 25.000,– volgens het raamwerk uitvoering subsidies (RUS). Het RUS is een bindend raamwerk voor subsidieverstrekking dat overal binnen de Rijksoverheid moet worden toegepast en dat nadere invulling geeft aan de Regeling vaststelling aanwijzingen voor subsidieverstrekking, ook bekend als het Uniform subsidiekader (USK).

Het RUS bevat drie uitvoeringsvarianten die op het USK zijn gebaseerd:

  • 1. RUS1: subsidie tot € 25.000,–. De beoordeling is licht en vindt bij voorkeur geautomatiseerd plaats. Bij RUS1a vindt verlening en vaststelling tegelijkertijd plaats. Bij RUS1b wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld.

  • 2. RUS2: subsidie vanaf € 25.000,– tot € 125.000. Bij de subsidievaststelling wordt alleen vastgesteld of de prestatie is geleverd.

  • 3. RUS3: subsidies vanaf € 125.000,–. Hierbij vindt een integrale verantwoording van de prestatie en de kosten plaats.

Voor elke uitvoeringsvariant gelden andere (rapportage)verplichtingen. Dit is uitgewerkt in de artikelen 5.1.9 tot en met 5.1.11 van de REES 2021. Uit artikel 5.1.11 vloeit voort dat bij een subsidiemodule kan worden bepaald dat op subsidieverstrekkingen een ‘lichter’ arrangement wordt toegepast om op die manier de lasten te beperken. Van die mogelijkheid – die overigens ook expliciet is voorzien in het USK – wordt in deze regeling gebruik gemaakt door te kiezen voor uitvoeringsvariant RUS1a. De belangrijkste overwegingen hierbij zijn de volgende:

Vestigingssteun in de vorm van een subsidie versterkt het eigen vermogen bij vestiging en verbetert de kasstroom van de ondernemer. Daardoor kan de ondernemer bij voorbeeld extra aflossen of investeren in het bedrijf. De jonge landbouwer kan daardoor meer en sneller verduurzamen, waardoor toegewerkt wordt naar een duurzamere landbouwsector.

Juist de jaren direct na vestiging (waar de regeling zich op richt) zijn geen aantrekkelijk moment om te investeren. Deze jaren zijn financieel uitdagend, omdat de boer dan met topfinanciering zit doordat deze de overnamesom heeft moeten betalen. Het is daarom belangrijk te kiezen voor een uitvoeringsvariant waarbij de jonge landbouwer direct na vestiging het subsidiebedrag krijgt uitbetaald. Zo heeft het steunbedrag het grootste doelbereik.

Een deelbetaling schiet het primaire doel (generatievernieuwing) van de regeling voorbij. Immers, een lager subsidiebedrag geeft relatief minder financiële ruimte om te investeren in een duurzaam en veerkrachtig landbouwbedrijf. Secundair is de regeling bedoeld om jonge boeren meer armslag te geven voor investeringen die nodig zijn voor de transitie.

Om in aanmerking te komen voor de vestigingssubsidie moet een bedrijfsplan worden ingediend, waarbij zowel aan economische als aan ecologische aspecten aandacht wordt besteed. Een stelselmatige controle of deze activiteiten ook daadwerkelijk worden verricht vindt echter niet plaats en de subsidie wordt daar ook niet afhankelijk van gemaakt.

Een extra duurzaamheidswaarborging wordt reeds door de banken ingebouwd. Zo geeft de Rabobank in haar Agrofood visie 2040 ‘Ruimte voor boer én natuur’ aan dat bij de verlening van een hypotheek duurzaamheid een belangrijk beoordelingscriterium is.

Tot slot zorgt de RUS1a variant voor een simpele uitvoering en niet voor onnodige administratieve lasten voor de jonge landbouwer. Hierdoor wordt de deelnamebereidheid verhoogd.

8 Inwerkingtreding en openstelling

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de publicatie in de Staatscourant. Ten voordele van de doelgroep wordt hiermee afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten, waarbij rekening is gehouden met een invoeringstermijn van twee maanden. Het NSP is eind 2022 goedgekeurd en het GLB 2023–2027 geldt met ingang van 1 januari 2023. De eerste openstellingsperiode voor de vestigingssubsidie voor jonge landbouwers wordt bepaald in de Regeling openstelling Europese EZK- en LNV-subsidies 2023 en vangt aan op maandag 3 juni 2024 en duurt tot en met 2 augustus 2024 of zoveel eerder totdat het subsidieplafond is bereikt.

II Artikelsgewijze toelichting

Artikel 5.9.1 (Begripsbepalingen)

Dit artikel bevat enkele omschrijvingen van begrippen die centraal staan in de subsidiemodule. Allereerst het bedrijfsplan. Het bedrijfsplan is bedoeld om de jonge landbouwer te stimuleren het bedrijf in toekomstperspectief te bezien, waarbij aandacht is besteed aan de ontwikkeling van het bedrijf in het licht van een of meer van de specifieke doelen bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, van verordening 2021/2115.

Vervolgens de begrippen ‘gedeeltelijke overname’ en ‘volledige overname’. Bij gedeeltelijke overname van een landbouwbedrijf komt een jonge ondernemer in aanmerking voor vestigingssubsidie als hij of zij een meerderheidsbelang (van meer dan 50 procent) in de onderneming heeft, maar geen volledig belang. Het overnamedocument is ondertekend, gedateerd en het bedrijf staat mede op naam van deze persoon. In geval van een Besloten Vennootschap gaat het om meer dan 50 procent van de aandelen. Bij meerdere jonge landbouwers in een bedrijf dienen de gezamenlijke aandelen meer dan 50 procent van het totaal te bedragen. Hierbij dienen alle jonge landbouwers te voldoen aan de eisen van 'jonge landbouwer'. Uiteraard kan een jonge landbouwer het bedrijf ook volledig overnemen. Daarom is ook de definitie van ‘volledige overname’ toegevoegd. Bij een overname staat het ondertekende en gedateerde overnamedocument centraal.

De term ‘generatievernieuwing’, vervolgens, is afkomstig uit de Europese Strategisch Plan-verordening, verordening 2021/2115. In die verordening staat toegelicht dat de ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten van wezenlijk belang is voor het concurrentievermogen van de landbouwsector van de Europese Unie, het aantrekken en behouden van jonge landbouwers is daarbij wezenlijk.

De ‘standaardverdiencapaciteit’ (SVC) is gedefinieerd en geeft inzicht in de capaciteit van een bedrijf om voldoende inkomsten te genereren. De SVC van een bedrijf geeft de vergoeding van arbeid en kapitaal weer op basis van standaarden, ongeacht wie arbeid of kapitaal levert. Dit in Nederland gehanteerde kengetal betreft dus uitsluitend de landbouwactiviteiten van het bedrijf. De standaardverdiencapaciteit is een van de parameters waarop wordt getoetst. Dit wordt in geval van een bedrijfsovername gecontroleerd door RVO met behulp van gegevens uit de meest recente landbouwtelling/gecombineerde opgave. Bij een bedrijfsstart zijn deze gegevens nog niet beschikbaar. In dat geval is het van belang dat er door de aanvrager een inschatting gemaakt wordt van het aantal hectares gewassen of de aantallen vee waarmee deze wil gaan ondernemen. Deze informatie kan door de aanvrager worden opgegeven volgens het model van WEcR. Op basis van deze gegevens maakt RVO een berekening van de standaardverdiencapaciteit. De standaardverdiencapaciteit van een bedrijf wordt berekend door de standaardopbrengst (SO) van vastgestelde SO-groepen te vermenigvuldigen met de verdiencoëfficiënt van die SO-groep. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de rekenmodule van WEcR.7

Ook het begrip ‘vestiging’ is uiteengezet. Dit is een centraal begrip in deze regeling, naast het bedrijfsplan. Een voorname prestatie in het kader van deze subsidie betreft de daadwerkelijke bedrijfsovername of -start, waarvan het moment zo veel mogelijk naar voren wordt gehaald. Deze vestiging wordt door RVO vervolgens gecontroleerd door middel van het gedateerde en ondertekende overnamedocument en door na te gaan of de jonge landbouwer en het bedrijf zijn geregistreerd in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.

Artikel 5.9.2. (Subsidieaanvraag)

Op grond van artikel 5.9.2. verstrekt de minister subsidie voor de vestiging van een bedrijf om generatievernieuwing in de landbouw te stimuleren, daarbij is het aantrekken en behouden van jonge landbouwers wezenlijk.

De subsidieaanvraag wordt, conform artikel 2.9, eerste lid, gedaan in een door de minister ter beschikking gesteld formulier via de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), Mijn.rvo.nl. Een aanvraag kan binnen de vastgestelde openstellingsperiode worden ingediend voor vestigingen gerealiseerd gedurende de lopende GLB periode 2023–2027. Gezien ook de controlesystematiek als beschreven in het NSP waarbij een overnamedocument moet worden overgelegd, betreft het in de eerste openstellingsperiode daarbij overnames met ingang van 1 januari 2023 tot aan het moment van de aanvraag. Het welslagen van het gevestigde bedrijf en het behoud van de jonge landbouwer daarbij als eigenaar van de landbouwonderneming worden gestimuleerd met de vestigingssubsidie door het bedrijf te kunnen voeren conform de in het bedrijfsplan beschreven doelen, mijlpalen en activiteiten. De datum op het gedateerde en ondertekende overnamedocument is leidend en wordt op dit punt door RVO beoordeeld. Deze datum is immers het moment vanaf wanneer de jonge landbouwer formeel het aanspreekpunt is voor (het gedeelte van) het bedrijf dat is overgenomen of aangekocht. Een voorbeeld van een overnamedocument kan zijn een notariële akte of een schriftelijke overeenkomst. Het bedrijfsplan richt zich op de ontwikkeling van het bedrijf van de jonge landbouwer.

De subsidie ondersteunt de doelen als beschreven in de artikelen 6, eerste en tweede lid, en 75, eerste lid, van verordening 2021/2115. De subsidiemodule heeft als centraal doel het bevorderen van generatievernieuwing. Achterliggende doelen zijn vooral een vitale, toekomstbestendige en duurzame landbouw, jong ondernemerschap speelt daarbij een wezenlijke rol. In algemene zin is generatievernieuwing nodig voor continuïteit van de agrarische sector. Daarnaast zijn jonge ondernemers relatief recent opgeleid en kunnen zij met actuele en moderne inzichten bijdragen aan een duurzame sector. Naast een gedateerd en ondertekend overnamedocument, moet een aanvrager bij de steunaanvraag een bedrijfsplan indienen dat inzicht geeft in gewenste ontwikkelingen voor het bedrijf voor de komende vijf jaar. De opbouw- of ontwikkelfase is een belangrijke fase die cruciaal is voor de verdere ontwikkeling van het bedrijf. Het bedrijfsplan dat bij de aanvraag wordt ingediend geeft inzicht in hoe de jonge landbouwer om denkt te gaan met onzekerheden in de fase van opbouw- en ontwikkeling. In het bedrijfsplan gaat de aanvrager bovendien in op zowel economische als ecologische aspecten bij de ontwikkeling van het bedrijf.

De aanvraag wordt ingediend door het bedrijf waarvan de jonge landbouwer het bedrijfshoofd is die in aanmerking wil komen voor subsidie. De aanvraag is gekoppeld aan het bedrijf van de jonge landbouwer omdat dit de uitvoering van de regeling eenvoudiger maakt. Bij de aanvraag wordt gebruik gemaakt van E-herkenning. De betaling van de subsidie vindt plaats ten behoeve van de jonge landbouwer, op de rekening van het bedrijf van de jonge landbouwer.

Artikel 5.9.3 (Hoogte van de subsidie)

In dit artikel staat het vaste subsidiebedrag per aanvrager vermeld, te weten € 80,000.

Artikel 5.9.4. (Verdeling subsidieplafond)

In dit artikel is de wijze vermeld waarop het beschikbare budget per openstelling over de aanvragen wordt verdeeld. De aanvragen worden gerangschikt op volgorde van binnenkomst en vervolgens afgehandeld totdat het budget volledig benut is. Reden hiervoor is dat alle aanvragen evenveel kans moeten hebben op subsidie, doordat alleen tijdigheid een criterium is voor prioritering tussen aanvragen. Bovendien is deze werkwijze eenvoudig in de uitvoering. Artikel 2.5 van de REES 2021 voorziet er in dat het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen en een beperkte loting indien nodig. Verdere onderbouwing voor de hoogte van het steunbedrag is te vinden in onderdeel ‘3 subsidiehoogte’ in het algemene deel van de toelichting.

Artikel 5.9.5. (Afwijzingsgronden)

Dit artikel bevat de gronden voor het afwijzen van aanvragen. De afwijzingsgronden als bepaald in artikel 2.11 gelden onverminderd. Aanvragen die buiten de openstellingsperiode zijn ingediend komen niet in aanmerking voor subsidie. Dit geldt ook voor aanvragen die niet voldoen aan de voorwaarden of onvolledig zijn.

In het eerste lid van artikel 5.9.5 staan in de onderdelen a tot en met g verschillende afwijzingsgronden vermeld:

In onderdeel a staan de leeftijdsvereisten beschreven. Deze zijn conform de eis in artikel 4, zesde lid, onderdeel a, van verordening 2021/2115, waarbij de leeftijd van de jonge landbouwer op 31 december van het jaar van aanvraag niet ouder dan 39 jaar mag zijn, de minimale leeftijd van 16 jaar is gerelateerd aan de eisen aan ervaring en opleiding.

De in onderdeel b bedoelde passende opleiding en ervaring is beschreven in het tweede lid.

In onderdeel c is vastgelegd dat inschrijving bij de Kamer van Koophandel in het Handelsregister vereist is. De inschrijving is voorzien van een verkorte omschrijving van de landbouwactiviteit, inclusief de daarbij horende code van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI), beginnend met de cijfers 011, 012, 013, 014, 015, 016 of 1051, voor zover minimaal 50 procent van de melk die wordt verwerkt op het eigen melkveebedrijf geproduceerd wordt. De landbouwactiviteiten kunnen zowel hoofd- als nevenactiviteiten zijn van het bedrijf.

In onderdeel d is de afwijzingsgrond opgenomen dat de standaardverdiencapaciteit van het bedrijf van de jonge landbouwer minimaal 15.000 euro moet bedragen. De standaardverdiencapaciteit betreft het in Nederland gehanteerde kengetal dat een maatstaf is voor de toegevoegde waarde van een bedrijf, doordat het de vergoeding weergeeft van arbeid en kapitaal op basis van standaarden, ongeacht wie de arbeid of het kapitaal levert.

In onderdeel e is als afwijzingsgrond opgenomen dat een jonge landbouwer op het moment van aanvraag geen bedrijfshoofd is. De controlesystematiek vereist dat er op het moment van aanvraag aantoonbaar sprake is van het zijn van bedrijfshoofd als beschreven in het derde lid.

In onderdeel f is als afwijzingsgrond opgenomen de situatie dat de vestiging van het bedrijf niet aanvangt binnen de geldende GLB periode 2023 tot en met 2027.

Met onderdeel g is verzekerd dat per landbouwbedrijf en per jonge landbouwer slechts een keer subsidie wordt verstrekt op grond van artikel 5.9.2.

Gelet op artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht wordt het bedrijfsplan bij de aanvraag ingediend en voldoet het aan de eisen bedoeld in artikel 5.9.6, tweede lid.

In het tweede lid is bepaald dat een jonge landbouwer beschikt over passende opleiding (onderdeel a) of vaardigheden (onderdeel b). Ofwel beschikt de jonge landbouwer over een diploma of getuigschrift van een opleiding landbouw, tuinbouw of aanverwant op het niveau middelbaar beroepsonderwijs of hoger onderwijs, ofwel beschikt deze aantoonbaar over ten minste twee jaar ervaring met land- en tuinbouwproductie op het tijdstip van de subsidiesteunaanvraag, aangevuld met een diploma of een getuigschrift van een cursus op het gebied van bedrijfsovername of agrarische bedrijfsvoering, inclusief daaraan verwante cursussen. Het tweede lid gaat in op de Europese voorwaarde dat een jonge landbouwer de juiste diploma's moet hebben of voldoende vakbekwaam moet zijn om in aanmerking te komen voor de vestigingssubsidie. Dit is in het GLB-NSP ingevuld naar het hebben afgerond van een passende opleiding en naar aantoonbare ervaring. Daarnaast sterkt deze eis jonge ondernemers in hun kennispositie. Op deze manier wordt namelijk gestimuleerd dat jonge boeren bekend zijn met actuele uitdagingen in het agrodomein en ook met mogelijke oplossingsrichtingen daarvoor. Dit draagt indirect bij aan een vitale, toekomstbestendige en duurzame landbouwsector.

De vaardigheden kunnen worden aangetoond met een verklaring van ervaring. Ervaring kan bijvoorbeeld zijn: ervaring als zelfstandig helper, bedrijfsleider tweede categorie, meewerkend echtgenoot/echtgenote, niet-betaald geregeld meewerkend gezinslid of werknemer of stagiair op een landbouwbedrijf. Alleen het aantal jaren ervaring tot op het moment van indiening van de steunaanvraag, wordt in aanmerking genomen. Het gaat er om dat een jonge landbouwer in totaal minimaal twee jaar ervaring heeft, het is niet per se nodig dat de ervaring in een aaneengesloten periode is opgedaan. Ervaring kan berekend worden vanaf de leeftijd van 16 jaar. Met andere woorden, een 18-jarige die de voorgaande twee jaar heeft meegewerkt op het ouderlijk bedrijf kan hiermee voldoen aan het vereiste van vakbekwaamheid voor vestigingssteun.

In het derde lid is de afwijzingsgrond uitgewerkt gericht op het (niet zijn van het) bedrijfshoofd, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e. In het vierde lid wordt de doorslaggevende zeggenschap, als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, uitgewerkt.

De subsidiemodule is nadrukkelijk alleen bedoeld voor jonge landbouwers die bedrijfshoofd zijn. In dit lid is opgenomen wanneer een jonge landbouwer gezien wordt als bedrijfshoofd in geval sprake is van betrokkenheid van andere (jonge) landbouwers in het bedrijf. Daarvoor gelden drie vereisten die voortkomen uit het GLB-NSP en in deze subsidieregeling verder zijn uitgewerkt. De vereisten zijn als volgt: i) de jonge landbouwer heeft doorslaggevende zeggenschap in het landbouwbedrijf; ii) de landbouwer heeft als natuurlijk persoon daadwerkelijk langdurige zeggenschap in het bedrijf en iii) de jonge landbouwer is betrokken bij de dagelijkse bedrijfsvoering, doordat deze jaarlijks een minimaal aantal uren werkzaam is in het bedrijf.

Het eerste vereiste betreft doorslaggevende zeggenschap en gaat over het financiële belang waarmee de jonge landbouwer deelneemt in het bedrijf. Er is sprake van doorslaggevende zeggenschap, als een jonge landbouwer als natuurlijk persoon een landbouwbedrijf in eigen naam uitoefent. Er kan daarnaast ook sprake zijn van doorslaggevende zeggenschap, doordat een jonge landbouwer met ten minste 50 procent deelneemt in het eigen vermogen van de maatschap of de vennootschap onder firma of ten minste 50 procent van de aandelen bezit in een naamloze- of besloten vennootschap.

Het tweede vereiste betreft daadwerkelijk langdurige zeggenschap. Dit vereiste stelt dat de jonge landbouwer blokkerende zeggenschap heeft bij ondernemersbeslissingen met een financieel belang van meer dan 25.000 euro. Ten behoeve van eenduidigheid is bij dit begrijp aangesloten bij de formulering in artikel 16 van de Uitvoeringsregeling GLB 2023. Door te verwijzen naar deze Uitvoeringsregeling worden commanditaire vennoten bovendien uitgesloten van het zijn van bedrijfshoofd. Het gaat er om dat generatievernieuwing wordt bevorderd, met de inbreng van jonge landbouwers als actief betrokken bedrijfshoofden, ten behoeve van een vitale en duurzame Nederlandse landbouwsector.

Het derde vereiste richt zich op het jaarlijks minimaal vereiste aantal uren die de jonge landbouwer conform artikel 3.6, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 werkzaam is in het bedrijf ter aanvulling op de hierboven bedoelde vereisten. In 2022 betrof dat 1.225 uur per jaar.

In het vijfde lid is de situatie beschreven indien aan het landbouwbedrijf meerdere jonge landbouwers deelnemen die voldoen aan de vereisten voor jonge landbouwers. Zij moeten dan gezamenlijk ten minste de vereiste daadwerkelijke langdurige zeggenschap (zie derde lid, onderdelen c en d) hebben en doorslaggevende zeggenschap (zie vierde lid).

Artikel 5.9.6 (Informatieverplichtingen)

De algemene aanvraag- en informatieverplichtingen van artikel 2.9 gelden onverkort bij het indienen van een aanvraag als bedoeld in deze subsidietitel. Daarnaast zijn in artikel 5.9.6 aanvullende informatieverplichtingen opgenomen die specifiek gelden bij de aanvraag voor subsidie gekoppeld aan de vestiging van jonge landbouwers.

In het eerste lid is vermeld welke bewijsstukken en gegevens aangeleverd moeten worden bij het indienen van een aanvraag:

Onderdeel a geeft aan dat een kopie van het overnamedocument vereist is om te kunnen vaststellen dat de overname of start van het bedrijf, is gerealiseerd.

Onderdeel b is gericht op het bedrijfsplan dat, naast te zijn ondertekend, voldoet aan de vereisten in het tweede lid.

Onderdeel c is gericht op het verkrijgen van de gegevens die nodig zijn zodat nagegaan kan worden of een bedrijf voldoet aan het vereiste rondom de standaard verdien capaciteit (SVC).

Onderdeel d is gericht op het verkrijgen van het btw-nummer van het bedrijf van de jonge landbouwer hetgeen nodig is voor identificatie. Dit komt voort uit de Europese verplichting in artikel 44 van verordening 2022/128, dat beschrijft dat begunstigden van de steunaanvragen informatie verstrekken die nodig is voor hun identificatie.

Onderdeel e is gericht op het verkrijgen van gegevens over de genderidentificatie van de jonge landbouwer. Dit is gelet op de in artikel 6, eerste lid, onderdeel h, van verordening 2021/2115 opgenomen doelstelling, met betrekking tot gendergelijkheid, waaronder deelname van vrouwen in het boerenbedrijf, nodig zodat er beter inzicht kan worden verkregen in de percentages van genderdeelname in het geheel van de subsidieaanvragers, mede ten behoeve van rapportage ter zake aan de Europese Commissie. Zie ook de toelichting bij paragraaf 1.1.

Onderdelen f en g zijn gericht op verklaringen die moeten worden overgelegd dan wel eenvoudig bij het digitaal aanvragen kunnen worden ingediend (een desbetreffend vinkje zetten). Het betreft allereerst een verklaring over de passende opleiding of vaardigheden van de jonge landbouwer omdat dit direct inzicht geeft of de aanvrager voldoet aan de vereisten die gelden op dit punt. Voorts wordt bij de subsidieaanvraag verzocht om toestemming te verlenen zodat RVO en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de ter beschikking gestelde bedrijfsplannen kunnen (laten) analyseren in geanonimiseerde- en niet tot het individuele bedrijf herleidbare vorm. Dit zodat deze gebruikt kunnen worden voor monitoringsdoeleinden en voor statistisch- en beleidsmatig onderzoek.

In het tweede lid is uitgewerkt waaraan het bedrijfsplan dat bij de aanvraag wordt meegestuurd, ten minste moet voldoen. Het bedrijfsplan kent geen vast format. De jonge landbouwer beschikt immers vaak al over een bedrijfsplan dat kan worden aangepast in het kader van deze aanvraag van de vestigingssubsidie. Het schrijven van een geheel nieuw bedrijfsplan aan de hand van een bepaald format zou extra regeldruk voor de jonge landbouwer opleveren. Wel zijn er een aantal vereisten die de ondernemer in het bedrijfsplan dient te beschrijven. Het gaat om de volgende vereisten, zoals beschreven in artikel 5.9.6, tweede lid:

Onderdeel a is gericht op de vermelding van een concrete toekomstige periode ter stimulans dat de jonge landbouwer een bedrijfsplan indient dat zich daadwerkelijk richt op de periode na ontvangst van de subsidie en dat het bedrijfsplan ook daarop aansluit.

In onderdeel b staat beschreven dat de aanvrager een situatieschets van het bedrijf geeft. De situatieschets omvat informatie over de huidige bedrijfsvoering van het bedrijf. De aanvrager kan hier bijvoorbeeld beschrijven met welke maatschappelijke of ecologische uitdagingen deze te maken heeft.

In onderdeel c wordt de aanvrager gevraagd om toelichting te geven op de gewenste ontwikkeling van het landbouwbedrijf, waarbij de aanvrager in gaat op te behalen mijlpalen voor de komende vijf jaar. De aanvrager geeft aan hoe deze het bedrijf wil laten ontwikkelen en welke doelen hij of zij wil behalen de komende vijf jaar. Door dit specifiek op te vragen wordt de aanvrager gestimuleerd om na te denken over het eigen bedrijf en de maatschappelijke en ecologische uitdagingen die op het bedrijf afkomen.

Vervolgens wordt in onderdeel d gevraagd naar kosten. Om inzage te krijgen in hoe de vestigingssteun wordt ingezet dient de aanvrager in het bedrijfsplan aan te geven hoe de steun bijdraagt aan één of meerdere kosten. In het GLB-NSP zijn drie kostenopties beschreven:

  • 1°. de aankoop of overname van bestaande bedrijfsinventaris op basis van facturen of geregistreerde overnamecontracten en gedetailleerde inventarissen van de overgenomen goederen, of aankopen gericht op het vervolledigen van die inventaris;

  • 2°. de aankoop van landbouwbedrijfsgebouwen als aanvulling op de overname van bedrijfsinventaris, inclusief de vaste uitrusting en constructies in onroerende staat;

  • 3°. de overname van aandelen van een rechtspersoon, op basis van een geregistreerde overeenkomst over de overname van de aandelen.

Daarnaast kan er sprake zijn van andere kosten. Een voorbeeld hiervan kan de aankoop van grond zijn.

In onderdeel e wordt gevraagd dat in het bedrijfsplan ook een toelichting wordt gegeven over de veerkracht van het landbouwbedrijf. Zowel in de Europese Unie als in Nederland wordt er veel belang gehecht aan een veerkrachtige landbouwsector. Deze inzet is daarom ook opgenomen in het GLB-NSP als een van de hoofddoelstellingen van het GLB. Hiervoor is het van belang dat bedrijven ook op langere termijn voortgezet kunnen worden. Een veerkrachtig bedrijf heeft de mogelijkheid om tegenvallende bedrijfsresultaten in enig jaar of meerdere jaren achtereen op te vangen. Beschreven wordt hoe de vestigingssteun bijdraagt aan de versterking van de veerkracht van het bedrijf. Hierbij wordt gedacht aan een beschrijving van hoe de subsidie bijdraagt aan de vermeerdering van inkomsten en het verbreden van inkomstenbronnen van het desbetreffende landbouwbedrijf.

In onderdeel f tot slot wordt de aanvrager gevraagd om in diens bedrijfsplan een koppeling te maken met de specifieke doelstellingen van het GLB-NSP, de zogenaamde specific objectives (SO), die duurzaamheid betreffen. Nederland kent immers diverse uitdagingen op het gebied van onder andere water, lucht, biodiversiteit en bodem. De specifieke (duurzaamheids)doelen zijn: SO4 – (klimaatverandering en duurzame energie), SO5 – (efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen) en SO6 – (bescherming van de biodiversiteit). Er is voor deze doelen gekozen aangezien deze een helder kader en definiëring omvatten en bijdragen aan verschillende duurzaamheidskwesties in Nederland. Bij toekomstbestendig boeren zijn, waar mogelijk, aanpassingen in de bedrijfsvoering van belang. Door in het bedrijfsplan de aanvrager hier een toelichting over te laten opschrijven, wordt deze gestimuleerd om het bedrijf te verduurzamen of om na te denken over verduurzaming. Bij het beoordelen van de aanvraag wordt door RVO bekeken of alle onderdelen zijn ingevuld en of de onderbouwing voldoende is om te kunnen bepalen of de jonge landbouwer bijdraagt aan de verduurzaming van het bedrijf. Hierbij wordt er niet gewerkt met criteria maar wordt er gecontroleerd óf de aanvrager een stuk tekst hierover heeft opgenomen in het bedrijfsplan. Daarbij moet een link gelegd zijn met het desbetreffende doel over duurzaamheid. Een voorbeeld van een verwijzing naar een GLB-doel over duurzaamheid is inzet op koolstoflandbouw. Koolstoflandbouw kan helpen om klimaatverandering tegen te gaan en tegelijk de veerkracht van de bodem vergroten. Als verwijzing kan de jonge landbouwer bijvoorbeeld de volgende passage opnemen: ‘Via koolstoflandbouw ga ik CO2 uit de lucht halen en koolstof vastleggen in de bodem. Dit ga ik doen door het type gewassen of het teeltplan op mijn land aan te passen. Hierbij draag ik bij aan de doelstelling over duurzaamheid vier: klimaatverandering en duurzame energie.’

Artikel 5.9.7. (Verplichtingen subsidieontvanger)

In dit artikel zijn verplichtingen opgenomen gericht op het landbouwbedrijf, waarvoor de subsidie ontvangen wordt, waarvan de jonge landbouwer bedrijfshoofd is. Het betreft de verplichting tot medewerking aan evaluatie en een meldingsverplichting gekoppeld aan een instandhoudingsplicht. Deze verplichtingen leiden er toe dat ten behoeve van het evalueren van de effecten en voor de statistiek benodigde gegevens voor een periode van vijf jaren na subsidieverstrekking actueel blijven. Daarnaast bieden deze verplichtingen de mogelijkheid om adequaat corrigerend op te kunnen treden als pas na enige tijd blijkt dat een bedrijf niet meer bestaat en sprake is geweest van onterechte subsidieverlening.

Artikel 5.9.8 (Toepasselijk RUS kader)

Artikel 5.9.8. geeft invulling aan de keuze om deze subsidie uit te voeren overeenkomstig uitvoeringsvariant RUS1a. Deze keuze, die is gebaseerd op het ingeschatte risiconiveau, is toegelicht in paragraaf 7 van het algemeen deel van deze toelichting. Daartoe bepaalt dit artikel dat artikel 5.1.9, eerste lid, onderdeel a, en tweede en derde lid, van REES 2021 van toepassing is op deze subsidie. Dit houdt concreet in dat de subsidievaststelling direct (tegelijkertijd met de subsidieverlening) plaatsvindt en dat de artikelen 2.18 en 2.19 van de REES 2021, die respectievelijk zien op het indienen van tussenrapportages en op de aanvraag tot subsidievaststelling, niet van toepassing zijn. Voorts zijn de algemene (meldings)verplichtingen voor de subsidieontvanger, bedoeld in artikel 2.15, eerste en tweede lid, van de REES 2021 niet van toepassing. In plaats hiervan geldt op grond van artikel 5.9.7. een specifieke meldingsplicht, gekoppeld aan het in stand houden van het bedrijf.

Artikel 5.9.9. (Vervaltermijn)

In dit artikel staat vermeld wanneer de subsidiemodule komt te vervallen.

Artikel II (Wijziging Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024)

Met dit artikel worden de openstellingsperiode en het subsidieplafond vastgesteld in de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024. Verwezen wordt naar paragraaf 8 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel III (Publicatie en inwerkingtreding)

Inwerkingtreding van de wijzigingsregeling is bepaald op de dag na publicatie van deze regeling in de Staatscourant. De openstellingsperiode van de subsidiemodule start op maandag 3 juni 2024. Ten voordele van de doelgroep wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten, waarbij rekening wordt gehouden met voldoende voorbereidingstijd voor betrokken partijen. In de voorbereidende fase zijn naast de uitvoerende organisatie RVO ook partijen als het NAJK en adviseurs betrokken geweest.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema


X Noot
1

Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het GLB opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (Pb EU 2021, L435).

X Noot
2

Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (Pb EU 2021, L 435).

X Noot
3

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)(Pb EU 2016, L 119) en Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (Pb EU 2018, L 295).

X Noot
6

Met opengrondsbedrijf wordt bedoeld: bloembollenbedrijven, zetmeelaardappelbedrijven, overige akkerbouwbedrijven, open gronds groente bedrijven, graan-, oliezaad- en eiwitgewasbedrijven, gewascombinaties, akkerbouwgroente bedrijven, overige gewas en veecombinaties.

X Noot
7

De rekenmodule is beschikbaar via: https://www.wecr.wur.nl/neg/.

Naar boven