ARTIKEL I
De Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.6 wordt toegevoegd ‘en voor het opleggen van sancties als bedoeld in
artikel 59, eerste lid, onderdeel d, van verordening 2021/2116.’
B
Artikel 5.1.2, vierde lid, komt te luiden:
-
4. De artikelen 5.1.3 tot en met 5.1.3b zijn niet van toepassing op paragraaf 3 van
titel 5.2, de titels 5.3 en 5.5, de paragrafen 5.7.3 tot en met 5.7.6, 5.7.8 en 5.7.9
van titel 5.7, paragraaf 5.8.2 van titel 5.8 en titel 5.9.
C
In artikel 5.4.1, eerste lid, wordt in de alfabetische volgorde de volgende begripsbepaling
ingevoegd:
- instelling in het groen beroepsonderwijs:
-
instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs die
beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van die wet, aanbiedt in
het opleidingsdomein genoemd in artikel 2, onderdeel p, van de Regeling vaststelling
kwalificatiedossiers en opleidingsdomeinen 2016;
D
In artikel 5.4.2, eerste lid, wordt ‘kennisinstellingen en onderzoeksorganisaties’
vervangen door ‘kennisinstellingen, onderzoeksorganisaties en instellingen in het
groen beroepsonderwijs’.
E
In artikel 5.4.4, tweede lid, wordt ‘in het eerste uitvoeringsjaar’ vervangen door
‘per uitvoeringsjaar’ en vervalt ‘ten hoogste € 40.000 en in andere uitvoeringsjaren’.
F
Artikel 5.4.5 komt te luiden:
Artikel 5.4.5. Subsidiabele kosten
-
1. Voor subsidie komen uitsluitend kosten als bedoeld in artikel 22, derde lid, artikel
23 en bijlage III van verordening 2022/126 in aanmerking ten behoeve van het project
voor zover zij direct verbonden zijn met de uitvoering van de desbetreffende subsidiabele
activiteit.
-
2. De aanvrager berekent de subsidiabele kosten overeenkomstig artikel 5.1.3, eerste
lid, onderdeel a, en tweede en derde lid.
-
3. In afwijking van het tweede lid kunnen kennisinstellingen de integrale kostensystematiek,
bedoeld in artikel 1.3b, hanteren.
-
4. Als andere kosten als bedoeld in artikel 1.3, onderdeel d, komen in aanmerking:
-
a. Reis- en verblijfkosten overeenkomstig de voorwaarden in artikel 5.4.6;
-
b. Aanschaf van materialen overeenkomstig bijlage III, punt 7, van verordening 2022/126;
-
c. Kosten derden, voor zover deze derden niet betrokken zijn bij de rangschikking van
de aanvragen.
-
5. De uitgavenposten, bedoeld in het vierde lid, onderdelen b en c, worden onderbouwd
door middel van drie onderling vergelijkbare kostenbegrotingen.
-
6. In afwijking van het vijfde lid kan een begroting voor een uitgavenpost voor een
activiteit waarvan de uitgaven in een uitvoeringsjaar worden geraamd op minder dan
€ 25.000 worden onderbouwd aan de hand van een enkele kostenbegroting.
-
7. Indien een uitgavenpost voor een activiteit aantoonbaar door slechts een enkele of
ten hoogste twee partijen kan worden uitgevoerd of begroot, wordt een begroting, in
afwijking van het vijfde lid, onderbouwd met de beschikbare kostenbegroting of kostenbegrotingen.
-
8. Indien een begroting voor een uitgavenpost wordt onderbouwd aan de hand van meerdere
kostenbegrotingen wordt de economisch meest voordelige kostenbegroting gekozen. De
keuze voor de in de begroting opgenomen kostenbegroting wordt voldoende gemotiveerd.
G
In artikel 5.4.5a wordt telkens ‘kennisinstelling of onderzoeksorganisatie’ vervangen
door ‘kennisinstelling, onderzoeksorganisatie of instelling in het groen beroepsonderwijs’.
H
In artikel 5.4.6, eerste lid, onderdeel c, wordt ‘€ 0,19’ vervangen door ‘€ 0,21’.
I
In artikel 5.4.8 vervalt ‘en zes maanden’.
ARTIKEL II
In de tabel horende bij artikel 3, tweede lid, van de Regeling openstelling EZK- en
LNV-subsidies 2024 wordt na de rij horende bij Paragraaf 3.6 een rij ingevoegd, luidende:
Titel 5.4 Interventietypes in de sector bijenteelt
|
5.4.2
|
|
|
01-12-2024 t/m 01-02-2025
|
€ 1.180.688
|
ARTIKEL III
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
TOELICHTING
I. Algemeen
1. Aanleiding en doel van de wijziging
Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (hierna GLB) regelt de kaders en doelstellingen
van de Europese subsidies aan landbouwers. Vanaf 1 januari 2023 is het GLB voor de
periode 2023 tot en met 2027 van start gegaan. Het GLB bestaat uit twee fondsen: het
Europees Landbouwgarantiefonds (hierna: ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling
(hierna: ELFPO). In juli 2022 is de nationale regelgeving ten behoeve van de Sectorale
interventie bijenteelt, als onderdeel van het Nationaal Strategisch Plan voor lidstaat
Nederland, opgenomen in de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 (hierna: REES
2021). Hoofdstuk 5 van de REES 2021 ziet op specifieke subsidieregels voor het ELGF
en het ELFPO. In titel 5.1 van de REES 2021 zijn bepalingen opgenomen die voor het
ELGF en het ELFPO in het algemeen gelden en daarmee voor alle titels van hoofdstuk
5 van de REES 2021 relevant zijn.
In titels 5.2 tot en met 5.4 staan de bepalingen die specifiek voor de sectorale interventies
gelden.
Deze wijziging betreft de tweede openstelling van de uitvoering van de subsidieregeling
voor de Sectorale interventie Bijenteelt (hierna SIB). De SIB in Titel 5.4 heeft als
doel om binnen de bijenteelt de kennis (bij imkers in Nederland) over goede imkerpraktijken
te verhogen en de kennisverspreiding te faciliteren. Een doelstelling is om de positie
van de landbouwers te verbeteren in de waardeketen en het tot staan brengen en ombuigen
van biodiversiteitsverlies (artikel 6, eerste lid, onderdelen c en f, Verordening
2021/2115). Om aan deze doelstellingen tegemoet te komen zijn voor de SIB twee interventietypen
gekozen. Aanvragers worden in de oproep voor aanspraak op de subsidieregeling gevraagd
om in projecten aan beiden interventietypen aandacht te besteden. Het gaat hierbij
om kennisverspreiding en samenwerking met instanties die gespecialiseerd zijn in de
uitvoering van onderzoeksprogramma’s op het gebied van de bijenteelt en de producten
van de bijenteelt.
In de wijziging van de SIB in juni 20241 is er duidelijkheid geschapen in de verplichtingen van de subsidie ontvanger door
de periode toe te voegen wanneer de tussenrapportage en aanvraag tot subsidievaststelling
moet worden ingediend, namelijk jaarlijks van 1 juli tot en met 1 augustus om 12:00.
Voor de tweede periode van de openstelling van de SIB (2025–2027) worden ook instellingen
in het groen beroepsonderwijs uitgenodigd om met projectvoorstellen voor de subsidie
regeling te komen. De gezamenlijke imkerverenigingen hebben uitdrukkelijk verzocht
om instellingen in het groen beroepsonderwijs naast kennisinstellingen en onderzoeksinstellingen
aan de regeling toe te voegen als subsidieontvangers. Er is namelijk onder imkers
veel behoefte aan de praktische kennis van het groen beroepsonderwijs die wordt opgedaan
door het uitvoeren van veldonderzoek. Dit is een aanvulling op het onderzoek dat vooral
vanuit de wetenschappelijke theorie onderzoek kennis levert en niet primair gericht
is op het praktijkonderzoek.
Verder zijn de mogelijkheden om loonkosten te financieren gewijzigd. Hierdoor is het
voor aanvragers mogelijk om ook overheadkosten mee te rekenen bij de subsidiabele
kosten. Kennisinstellingen kunnen voortaan ook gebruik maken van de integrale kostensystematiek,
als bedoeld in artikel 1.3b REES 2021.
De vorige openstelling betrof projecten met een looptijd van twee en een half jaar.
Doordat de financiering vanuit de EU beperkt is tot en met 15 oktober 2027 is het
niet mogelijk om met een zelfde projectduur te werken om tijdig aan de verantwoordingsplicht
van de EU te voldoen. De looptijd van de projecten bedraagt vanaf nu dus twee jaar.
De Europese Unie heeft voor de financieringsperiode 2023–2027 per jaar een bedrag
van € 295.172 toegekend aan Nederland. De nationale cofinanciering is gelijk aan dit
bedrag. Per uitvoeringsjaar is een budget van € 590.344 beschikbaar. Het totale budget
voor deze openstelling bedraagt € 1.180.688. Per project is er een bedrag van € 80.000
per uitvoeringsjaar beschikbaar.
Aanvragers kunnen tussen 1 december 2024 tot 1 februari 2025 subsidieaanvragen indienen
bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO). Deze aanvragen betreffen
projecten met een looptijd van 1 juli 2025 tot en met 30 juni 2027. Bij de beoordeling
van de projecten maakt RVO gebruik van de kennis van het Ministerie van LVVN en van
organisaties in het veld. Voorwaarde daarbij is dat deze niet betrokken zijn bij de
projecten. De uitvoeringsjaren lopen van 1 juli tot en met 30 juni. Na afloop van
ieder uitvoeringsjaar vindt er een betaling plaats.
2. Staatssteun
Op grond van artikelen 145 en 146 van verordening 2021/2115, zijn de artikelen 107,
108 en 109 betreffende steunmaatregelen van de staten van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) niet van toepassing op betalingen die
de lidstaten doen op grond van en in overeenstemming met deze verordening en die binnen
de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen.
Aangezien de steun op grond van deze regeling wordt verleend uiteindelijk ten goede
komt aan de primaire landbouw (de bijenhouderij) wordt hieraan voldaan, ook al wordt
de steun niet rechtstreeks aan hen maar aan kennisinstellingen, onderzoeksorganisaties
en instellingen in het groen beroepsonderwijs uitbetaald.
De inzet van GLB gelden komt ten goede aan de imkers door enerzijds de rangschikkingscriteria,
zoals beschreven in de regeling en anderzijds door subsidieontvangers te selecteren
die in staat zijn een bijdrage te leveren aan de bijenteelt en daarmee breder aan
de landbouwsector. De kennisontwikkeling en kennisverspreiding door het instellingen
in het groen beroepsonderwijs komen primair ten goede aan de bijenteelt en vallen
daarmee binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU. De praktijk van het groen beroepsonderwijs
voegt namelijk relevante kennis toe aan imkers om hun bijenvolken goed te verzorgen
en gezond te houden. Deze vaardigheden en kennis helpen bij het in stand houden van
een gezonde bijenstand, bevorderen de biodiversiteit en biedt ondersteuning aan de
landbouwers om hun gewassen voldoende te kunnen bestuiven. Door expliciet instellingen
in het groen beroepsonderwijs, die onderwijs aanbieden in het domein ‘Voedsel, natuur
en leefomgeving’, te selecteren wordt gewaarborgd dat deze instellingen daadwerkelijk
in staat zijn een bijdrage te leveren die ten goede komt aan de bijensector. Het onderwijs
in dit domein is immers georiënteerd op de agrarische sector. De toevoeging van instellingen
in het groen beroepsonderwijs past daarnaast binnen het goedgekeurde NSP.
3. Regeldruk
De wijzigingen in de regeling met betrekking tot de Sectorale interventie bijenteelt
hebben geen invloed op de regeldruk voor aanvragers of de uitvoering. Het Adviescollege
toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies,
omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
4. Inwerkingtreding
De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van publicatie in
de Staatscourant. Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten, dit is echter
mede in het belang van de doelgroep, omdat deze dan ruim voor de start van de projecten
duidelijkheid heeft of de projecten voor subsidie in aanmerking komen en zij zich
kunnen voldoende kunnen voorbereiden op de uitvoering van de projecten.
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel I, onderdeel A
Met onderdeel A wordt in de REES 2021 een extra delegatiegrondslag opgenomen voor
het vaststellen van beleidsregels, met het oog op het opleggen van sancties voor steun
die in het kader van het ELGF wordt verleend. Deze grondslag is afgeleid uit artikel
59, eerste lid, onderdeel d, van verordening 2021/2116 en is voor de kenbaarheid nu
ook in de REES 2021 opgenomen.
Artikel I, onderdeel B
In artikel 5.1.2 van de REES 2021 zijn voor het GLB-hoofdstuk van de REES 2021 verschillende
vereenvoudigde kosten opties opgenomen voor de berekening van loonkosten en eigen
arbeid en andere kosten, die nader zijn uitgewerkt in de artikelen 5.1.3 tot en met
5.1.3b. Uitgangspunt is dat subsidieontvangers zelf een keuze uit deze opties mogen
maken, tenzij in de desbetreffende subsidietitel iets anders is bepaald.
In het vierde lid van artikel 5.1.2 is daarnaast bepaald voor welke subsidietitels
of onderdelen daarvan de vereenvoudigde kosten opties niet van toepassing zijn. Tot
dusverre gold dit ook voor titel 5.4, maar met deze wijziging wordt subsidieontvangers
de mogelijkheid geboden om gebruik te maken van de vereenvoudigde kostenoptie uit
artikel 5.1.3, eerste lid, onderdeel a, en tweede en derde lid. Gelet hierop is de
opsomming in het vierde lid van artikel 5.1.2 aangepast.
Artikel I, onderdeel C
Als subsidieontvanger wordt instelling in het groen beroepsonderwijs toegevoegd aan
de regeling. Dit wordt gedefinieerd als ‘instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van
de Wet educatie en beroepsonderwijs die beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.2.1,
tweede lid, van die wet, aanbiedt in het opleidingsdomein genoemd in artikel 2, onderdeel
p, van de Regeling vaststelling kwalificatiedossiers en opleidingsdomeinen 2016’.
In de Wet educatie en beroepsonderwijs wordt onder instelling verstaan een ‘regionaal
opleidingscentrum of beroepscollege’. Beroepsonderwijs is onder andere gericht op
de praktische voorbereiding voor de uitoefening van beroepen. Het specifieke opleidingsdomein
waarnaar wordt verwezen betreft beroepsonderwijs in het domein ‘Voedsel, natuur en
leefomgeving’. Welke opleidingen in dit domein vallen blijkt uit Bijlage 1 van de
Regeling vaststelling kwalificatiedossiers en opleidingsdomeinen 2016. RVO controleert
deze kwalificatie bij de verlening in de Registratie Instellingen en Opleidingen.
Artikel I, onderdeel D
Met de wijziging van artikel 5.4.2 wordt in de regelingstekst instelling in het groen
beroepsonderwijs toegevoegd als subsidieontvanger.
Artikel I, onderdeel E
Voor de huidige openstelling van de SIB is de looptijd van de projecten verkort tot
twee uitvoeringsjaren (zie artikel I, onderdeel H). Hierdoor is het beschikbare budget
voor beide uitvoeringsjaren gelijk, namelijk € 80.000.
Artikel I, onderdeel F
Artikel 5.4.5 wordt opnieuw vastgesteld. Ten opzichte van het oude artikel zijn er
inhoudelijk drie wijzigingen.
Ten eerste kunnen aanvragers ingevolge artikel 5.4.5, tweede lid, voor de berekening
van personeelskosten gebruik maken van de vereenvoudigde kosten optie voor loonkosten
en eigen arbeid uit artikel 5.1.3, eerste lid, onderdeel a, en tweede en derde lid.
Bij deze berekening is het mogelijk om overheadkosten bij de loonkosten te berekenen.
Ten tweede is het voor kennisinstellingen ingevolge artikel 5.4.5, derde lid, mogelijk
gemaakt ook gebruik te maken van de integrale kostensystematiek. De eisen die gesteld
worden aan de integrale kostensystematiek blijken uit Bijlage 1.1. behorende bij artikel
1.2, eerste lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies in samenhang met
artikel 12, derde lid van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies. Het is
onder andere niet toegestaan voor kennisinstellingen slechts ten behoeve van deze
regeling de integrale kostensystematiek te gebruiken.
Ten derde moet ingevolge het nieuwe achtste lid de economisch meest voordelige kostenbegroting
worden gekozen. Deze keuze voor de in de begroting opgenomen kostenbegroting moet
bovendien voldoende worden gemotiveerd. Hierbij kunnen niet alleen financiële argumenten
worden aangedragen, maar kunnen ook andere argumenten een rol spelen zoals bijvoorbeeld
de betrouwbaarheid of service van een partij.
Artikel I, onderdeel G
In artikel 5.4.5a is geregeld dat kennisinstellingen en onderzoeksorganisaties ter
onderbouwing van de gewerkte uren een urenadministratie bij moeten houden. Deze verplichting
geldt ook voor instellingen in het groen beroepsonderwijs. Hier is het artikel op
aangepast.
Artikel I, onderdeel H
Met de wijziging van onderdeel D wordt de kilometervergoeding verhoogd van € 0,19
naar € 0,21 per gereden kilometer om tegemoet te komen aan verhoogde brandstofkosten.
Artikel I, onderdeel I
De looptijd van de projecten voor de huidige periode betreft twee uitvoeringsjaar,
in plaats van twee en een half uitvoeringjaar wegens het aflopen van het meerjarig
financieel kader van de Europese Unie. Om de betaling te kunnen uitvoeren en hiermee
aanspraak te kunnen maken op middelen van de Europese Unie in het laatste jaar van
het meerjarig financieel kader is de looptijd voor nieuwe projecten verkort.
Artikel II
Met artikel II worden de openstellingsperiode en het subsidieplafond vastgesteld in
de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024. Tussen 1 december 2024 en 1 februari
2025 kunnen subsidieaanvragen worden ingediend. Het beschikbare plafond is € 1.180.688.
Artikel III
Deze regeling treedt zo spoedig mogelijk in werking, op de dag na publicatie in de
Staatscourant. Hiermee wordt afgeweken van de systematiek van vaste verandermomenten
van regelgeving. Deze afwijking wordt gerechtvaardigd door het feit dat de doelgroep
van deze regeling gebaat is bij een spoedige inwerkingtreding.
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
F.M. Wiersma