Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 22 april 2024 nr. OWB/44324005, houdende regels voor de subsidieverstrekking voor proof of principle-projecten en proof of concept-projecten in het kader van het Biotech Booster programma (Subsidieregeling Biotech Booster)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

aanvrager:

kennisinstelling of Biotech Booster B.V. die, al dan niet namens een samenwerkingsverband, optreedt als aanvrager van de subsidie;

AGVV:

Verordening (EU) 651/2014 van de Europese Commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187/1);

Biotech Booster programma:

het programma waar de fondsbeheerders van het Nationaal Groeifonds middelen voor hebben toegekend op basis van de beoordeling van de adviescommissie NGF van 5 april 2022 van het voorstel Biotech Booster van 29 oktober 2021;

consortiumovereenkomst:

schriftelijke ondertekende overeenkomst waarin de afspraken van een samenwerkingsverband met betrekking tot een project zijn vastgelegd;

experimentele ontwikkeling:

experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 86, van de AGVV;

fundamenteel onderzoek:

fundamenteel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 84, van de AGVV;

haalbaarheidsstudie:

haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 87, van de AGVV;

hogeschool:

hogeschool als genoemd in onderdeel g van de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

industrieel onderzoek:

industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 85, van de AGVV;

innovatief startersbedrijf:

startersbedrijf als bedoeld in artikel 2, onderdeel 80, van de AGVV;

Kaderregeling:

Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

kennisinstelling:

universiteit, UMC, hogeschool, Nederlands Kanker Instituut, Stichting Nederlandse Wetenschappenlijk Onderzoek Instituten, Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen;

minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Ondernemerspanel Biotech Booster:

panel van drie tot vijf ondernemers dat advies uitbrengt over de in te dienen subsidieaanvragen voor proof of concept-projecten, en wiens leden door Biotech Booster B.V. worden gekozen uit een pool van onafhankelijke ondernemers met expertise in de biotechnologie;

onderneming:

onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352/9);

onderzoeksorganisatie:

entiteit die voldoet aan de definitie, opgenomen in artikel 2, onderdeel 83, van de AGVV, alsmede de definitie, opgenomen in onderdeel 16, onder ff, van het OO&I steunkader;

OO&I-steunkader:

mededeling van de Commissie inzake een Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (PbEU 2014, C 198);

project:

een samenhangend geheel van activiteiten dat aansluit bij het doel van de subsidieregeling en de activiteiten bedoeld in artikelen 7 en 13;

proof of principle:

idee dat op wetenschappelijke gronden zou kunnen werken, maar waarvan de praktische werking nog moet worden aangetoond;

proof of concept:

idee waarvan de proof of principle is aangetoond en dat ontwikkeld kan worden tot een praktisch uitvoerbaar proces of product;

samenwerkingsverband:

samenwerking van ten minste twee partijen die zijn aangesloten bij een thematisch cluster;

startersbedrijf:

kleine onderneming die voldoet aan de voorwaarden, opgenomen in artikel 22, tweede lid, van de AGVV;

TC:

een landelijk samenwerkingsverband van publieke en private partijen, een zogenoemd thematisch cluster, op een vooraf bepaald thema in de biotechnologie, geïnitieerd in het kader van het Biotech Booster programma;

TC-coördinator:

coördinerende en adviserende entiteit die samenwerking binnen de eigen TC en tussen TC’s faciliteert en stimuleert en mensen met elkaar verbindt om behoeften, kansen en ideeën samen te laten komen en projecten verder te ontwikkelen;

TC-overeenkomst:

consortiumovereenkomst tussen partners van één of meer TC’s;

UMC:

academisch ziekenhuis als genoemd in onderdeel j van de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

universiteit:

universiteit als genoemd in de onderdelen a of b van de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling.

Artikel 3. Doel van de regeling

Deze regeling heeft als doel om door het verstrekken van subsidies aan proof of principle-projecten en proof of concept-projecten binnen het Biotech Booster programma, de maatschappelijke impact en het rendement van valorisatie van wetenschappelijk onderzoek te verhogen en hiermee het Nederlandse OO&I-ecosysteem van de biotechnologie te versterken.

Artikel 4. Subsidieverstrekking proof of principle-projecten en proof of concept-projecten

  • 1. De minister kan op grond van deze regeling subsidie verstrekken voor een proof of principle-project of een proof of concept-project.

  • 2. Voor een proof of principle-project bedraagt de subsidie ten hoogste € 200.000,–.

  • 3. Voor een proof of concept-project bedraagt de subsidie ten hoogste € 1.900.000,–.

Artikel 5. Subsidieplafond

  • 1. Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling is een totaalbedrag van € 19.500.000,– beschikbaar.

  • 2. Het subsidieplafond voor de aanvraagronde, bedoeld in artikel 6, vierde lid, onderdeel a bedraagt:

    • a. € 10.000.000,– voor proof of principle-projecten; en

    • b. € 9.500.000,– voor proof of concept-projecten.

  • 3. Het subsidieplafond voor de aanvraagronde, bedoeld in artikel 6, vierde lid, onderdeel b, zal door wijziging van deze regeling aan deze regeling worden toegevoegd. Daarbij wordt eveneens een onderverdeling gemaakt tussen het bedrag dat beschikbaar is voor proof of principle-projecten, en het bedrag dat beschikbaar is voor proof of concept-projecten.

Artikel 6. Algemene bepalingen subsidieaanvraag

  • 1. De subsidie voor een proof of principle-project wordt aangevraagd door een kennisinstelling, al dan niet namens een samenwerkingsverband.

  • 2. De subsidie voor een proof of concept-project wordt aangevraagd door Biotech Booster B.V, namens een samenwerkingsverband.

  • 3. De subsidie wordt aangevraagd door, verstrekt aan en verantwoord door de aanvrager, ongeacht welke samenwerkingspartner feitelijk is belast met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten.

  • 4. Op grond van deze regeling kan subsidie worden aangevraagd:

    • a. in de eerste aanvraagronde van 13 mei 2024 tot en met 30 september 2024;

    • b. in de tweede aanvraagronde, die op een later moment door wijziging van deze regeling aan deze regeling wordt toegevoegd.

  • 5. Aanvragen die buiten een in het vierde lid bedoelde aanvraagperiode worden ingediend, worden afgewezen.

Paragraaf 2. Proof of principle-projecten

Artikel 7. Subsidiabele activiteiten

  • 1. De minister kan subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten binnen een proof of principle-project:

    • a. fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 25 van de AGVV;

    • b. innovatie-activiteiten voor kleine- en middelgrote ondernemingen als bedoeld in artikel 28 van de AGVV;

    • c. activiteiten van startersbedrijven als bedoeld in artikel 22 van de AGVV.

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als wordt voldaan aan de voorwaarden van de artikelen 22, 25 of 28 van de AGVV.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing indien de subsidieontvanger aan te merken is als een onderzoeksorganisatie die niet-economische activiteiten verricht.

  • 4. Subsidie wordt enkel verstrekt voor activiteiten die op de doelstellingen van de subsidieregeling gericht zijn.

Artikel 8. Subsidiabele kosten

  • 1. De voor subsidie in aanmerking komende kosten hebben betrekking op de activiteiten, bedoeld in artikel 7, eerste lid.

  • 2. Subsidie voor loonkosten van eigen personeel niet in vaste dienst van de aanvrager en eventuele samenwerkingspartners bedraagt maximaal een derde van de totale projectkosten.

  • 3. De subsidiabele kosten, genoemd in het tweede lid worden vastgesteld op niveau van de subsidieontvanger of, indien sprake is van een samenwerkingsverband, voor het samenwerkingsverband als geheel.

  • 4. Bovengenoemde kosten zijn uitsluitend subsidiabel als deze aantoonbaar en direct gerelateerd zijn aan de subsidiabele activiteiten en de doelstelling van deze subsidieregeling.

  • 5. De volgende kosten van de aanvrager en eventuele samenwerkingspartners zijn niet subsidiabel:

    • a. kosten voor het verwerven en behouden van intellectuele eigendomsrechten;

    • b. loonkosten van eigen personeel in vaste dienst.

Artikel 9. Hoogte van de subsidie

  • 1. Indien de subsidieontvanger een onderzoeksorganisatie is die niet-economische activiteiten verricht, bedraagt de subsidie voor een proof of principle-project 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. In andere gevallen dan bedoeld in het eerste lid, bedraagt de subsidie voor een proof of principle-project ten hoogste:

    • a. 100% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

    • b. 50% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • c. 25% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling;

    • d. 50% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een haalbaarheidsstudie;

    • e. 50% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op innovatie-activiteiten voor kleine- en middelgrote ondernemingen;

    • f. € 200.000,– van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op activiteiten van startersbedrijven.

  • 3. De percentages, genoemd in het tweede lid, onderdelen b, c en d, kunnen worden verhoogd met maximaal:

    • a. 10%, indien een samenwerkingspartner in een project een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt door deze middelgrote onderneming; of

    • b. 20%, indien een samenwerkingspartner in een project een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt door deze kleine onderneming.

  • 4. De percentages, genoemd in het tweede lid, onderdelen b en c, kunnen worden verhoogd met maximaal:

    • a. 15%, indien voldaan wordt aan ten minste één van de voorwaarden, bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b van de AGVV; of

    • b. 5%, indien voldaan wordt aan de voorwaarde bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel c van de AGVV.

  • 5. Indien sprake is van een samenwerkingsverband, wordt het subsidiebedrag vastgesteld met inachtneming van het tweede tot en met het vierde lid, aan de hand van de subsidiabele kosten die per samenwerkingspartner binnen het samenwerkingsverband worden gemaakt.

Artikel 10. Subsidieaanvraag

  • 1. De subsidie wordt aangevraagd met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat daartoe op de website van DUS-I beschikbaar wordt gesteld.

  • 2. Een aanvraag voor subsidie gaat in ieder geval vergezeld van:

    • a. een activiteitenplan, inclusief mijlpalen;

    • b. een begroting, indien van toepassing uitgesplitst per samenwerkingspartner, uitgesplitst per subsidiabele activiteit, per jaar en kostensoort met onderbouwing van de gehanteerde tarieven;

    • c. een positief advies van de desbetreffende TC-coördinator dat het proof of principle-project binnen de betreffende TC van het Biotech Booster-programma zal worden uitgevoerd;

    • d. het advies bedoeld in onderdeel c, bevat een verklaring van één of meerdere andere TC-coördinatoren, waaruit blijkt dat deze akkoord zijn met de toelating van het proof of principle-project tot het Biotech Booster-programma;

    • e. een verklaring van Biotech Booster B.V. dat de samenwerkingspartners de TC-overeenkomst hebben ondertekend en dat het proof of principle-project tot het Biotech Booster-programma wordt toegelaten.

  • 3. Indien een aanvraag wordt ingediend namens een samenwerkingsverband, wordt bij de aanvraag tevens een consortiumovereenkomst ingediend, die ten minste voldoet aan de volgende criteria:

    • a. de samenwerkingspartners leggen vast een bijdrage te willen leveren aan de doelstelling van deze subsidieregeling, door middel van een in de overeenkomst opgenomen gezamenlijk plan;

    • b. in de consortiumovereenkomst is de beoogde start- en einddatum van het project opgenomen;

    • c. de samenwerkingspartners leggen de gemaakte inhoudelijke en financiële afspraken voor de samenwerking, alsmede afspraken over intellectuele eigendomsrechten en resultaten in het project, schriftelijk vast;

    • d. de samenwerkingspartners machtigen de aanvrager om de subsidie namens hen aan te vragen;

    • e. de samenwerkingspartners verbinden zich te voldoen aan het gevraagde subsidiebesluit en de bijbehorende rapportage- en verantwoordingsverplichtingen en andere door de subsidieverlener aan de aanvrager te stellen subsidieverplichtingen en verantwoordelijkheden.

Artikel 11. Beoordeling

  • 1. De minister beslist op de aanvragen aan de hand van de volgende beoordelingscriteria:

    • a. past binnen de doelstelling van de regeling;

    • b. maatschappelijke relevantie;

    • c. mate van innovativiteit;

    • d. commerciële haalbaarheid;

    • e. realistische planning;

    • f. kwaliteit van het projectteam.

  • 2. De beoordelingscriteria zijn uitgewerkt in het beoordelingskader dat als bijlage 1 bij deze regeling is gevoegd.

  • 3. Subsidie wordt slechts verleend indien alle criteria ten minste als voldoende worden beoordeeld.

Artikel 12. Wijze van verdeling van beschikbare middelen

Het bedrag dat beschikbaar is voor de te verstrekken subsidies, wordt over de aanvragen verdeeld op volgorde van binnenkomst van de volledige aanvragen.

Paragraaf 3. Proof of concept-projecten

Artikel 13. Subsidiabele activiteiten

  • 1. De minister kan subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten binnen een proof of concept-project:

    • a. fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 25 van de AGVV;

    • b. innovatie-activiteiten voor kleine- en middelgrote ondernemingen als bedoeld in artikel 28 van de AGVV;

    • c. activiteiten van startersbedrijven als bedoeld in artikel 22 van de AGVV.

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als wordt voldaan aan de voorwaarden van de artikelen 22, 25 of 28 van de AGVV.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing indien de subsidieontvanger aan te merken is als een onderzoeksorganisatie die niet-economische activiteiten verricht.

  • 4. Subsidie wordt enkel verstrekt voor activiteiten die op de doelstellingen van de subsidieregeling gericht zijn.

Artikel 14. Subsidiabele kosten

  • 1. De voor subsidie in aanmerking komende kosten hebben betrekking op de activiteiten als bedoeld in artikel 13, eerste lid.

  • 2. Ten hoogste € 600.000,– van de loonkosten van de samenwerkingspartners in een proof of concept-project zijn subsidiabel. De loonkosten van Biotech Booster B.V. zijn niet subsidiabel.

  • 3. De kosten bedoeld in het eerste en tweede lid zijn uitsluitend subsidiabel als deze aantoonbaar en direct gerelateerd zijn aan de subsidiabele activiteiten en de doelstelling van deze subsidieregeling.

Artikel 15. Hoogte van de subsidie

  • 1. Indien de subsidieontvanger een onderzoeksorganisatie is die niet-economische activiteiten verricht, bedraagt de subsidie voor een proof of concept-project 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. In andere gevallen dan die benoemd in het eerste lid, bedraagt de subsidie voor een proof of concept-project ten hoogste:

    • a. 100% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

    • b. 50% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • c. 25% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling;

    • d. 50% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een haalbaarheidsstudie;

    • e. 50% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op innovatie-activiteiten voor kleine- en middelgrote ondernemingen;

    • f. € 500.000,– van de subsidiabele kosten voor startersbedrijven en € 1.000.000,– van de subsidiabele kosten voor innovatieve startersbedrijven, voor zover deze betrekking hebben op activiteiten van startersbedrijven.

  • 3. De percentages, genoemd in het tweede lid, onderdelen b, c en d kunnen worden verhoogd met maximaal:

    • a. 10%, indien een samenwerkingspartner in een project een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt door deze middelgrote onderneming; of

    • b. 20%, indien een samenwerkingspartner in een project een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt door deze kleine onderneming.

  • 4. De percentages, genoemd in het tweede lid, onderdelen b en c, kunnen worden verhoogd met maximaal:

    • a. 15%, indien voldaan wordt aan ten minste één van de voorwaarden, bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b van de AGVV; of

    • b. 5%, indien voldaan wordt aan de voorwaarde bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel c van de AGVV.

  • 5. Het subsidiebedrag wordt vastgesteld met inachtneming van het tweede tot en met het vierde lid, aan de hand van de subsidiabele kosten die per samenwerkingspartner binnen het samenwerkingsverband worden gemaakt.

Artikel 16. Subsidieaanvraag

  • 1. De subsidie wordt aangevraagd met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat daartoe op de website van DUS-I beschikbaar wordt gesteld.

  • 2. Een aanvraag voor subsidie gaat in ieder geval vergezeld van:

    • a. een activiteitenplan, inclusief mijlpalen;

    • b. een begroting, uitgesplitst per samenwerkingspartner, per subsidiabele activiteit, per jaar en kostensoort met onderbouwing van de gehanteerde tarieven;

    • c. een verklaring van Biotech Booster B.V. dat de samenwerkingspartners de TC-overeenkomst hebben ondertekend;

    • d. een positief advies van het Ondernemerspanel Biotech Booster;

    • e. een consortiumovereenkomst, die ten minste voldoet aan de volgende criteria:

      • 1°. de samenwerkingspartners leggen vast een bijdrage te willen leveren aan de doelstelling van deze subsidieregeling, door middel van een in de overeenkomst opgenomen gezamenlijk plan;

      • 2°. in de consortiumovereenkomst wordt de beoogde start- en einddatum van het project opgenomen;

      • 3°. de samenwerkingspartners leggen de gemaakte inhoudelijke en financiële afspraken voor de samenwerking, alsmede afspraken over intellectuele eigendomsrechten en resultaten in het project, schriftelijk vast, onder andere door middel van een volmacht;

      • 4°. de samenwerkingspartners machtigen de aanvrager om de subsidie namens hen aan te vragen;

      • 5°. de samenwerkingspartners verbinden zich te voldoen aan het gevraagde subsidiebesluit en de bijbehorende de rapportage- en verantwoordingsverplichtingen en andere door de subsidieverlener aan de aanvrager te stellen subsidieverplichtingen en verantwoordelijkheden.

Artikel 17. Beoordeling

  • 1. De minister beslist op de aanvragen aan de hand van de volgende beoordelingscriteria:

    • a. past binnen de doelstelling van de regeling;

    • b. maatschappelijke relevantie;

    • c. mate van innovativiteit;

    • d. commerciële haalbaarheid;

    • e. realistische planning;

    • f. kwaliteit van het projectteam.

  • 2. De beoordelingscriteria zijn uitgewerkt in het beoordelingskader dat als bijlage 2 bij deze regeling is gevoegd.

  • 3. Subsidie wordt slechts verleend indien alle criteria ten minste als voldoende worden beoordeeld.

Artikel 18. Wijze van verdeling van beschikbare middelen

Het bedrag dat beschikbaar is voor de te verstrekken subsidies, wordt over de aanvragen verdeeld op volgorde van binnenkomst van de volledige aanvragen.

Paragraaf 4. Overige bepalingen

Artikel 19. Weigeringsgronden

De subsidieaanvraag wordt afgewezen, indien:

  • a. ten aanzien van de aanvrager of één of meer van de samenwerkingspartners een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de AGVV;

  • b. de aanvrager of één of meer van de samenwerkingspartners een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder c, van de AGVV;

  • c. de aanvrager doelen nastreeft of activiteiten ontplooit die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

  • d. de activiteiten niet voldoende zijn gericht op de doelstellingen van de subsidieregeling.

Artikel 20. Subsidieverplichtingen

Aan de aanvrager worden de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a. de aanvrager start uiterlijk binnen zes maanden na aanvraag van de subsidie met de projectactiviteiten;

  • b. de aanvrager moet aan de toepasselijke inkoop- en aanbestedingsregelgeving voldoen;

  • c. de aanvrager voert de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt uit binnen twee jaar, gerekend vanaf de start van het project, tenzij uitzonderlijke omstandigheden anders vereisen;

  • d. de aanvrager is verantwoordelijk voor de voortgang van het project en het bijhouden van een administratie;

  • e. de aanvrager van een subsidie voor een proof of concept-project doet twaalf maanden na verlening tussentijds verslag van de bestedingen van de gesubsidieerde activiteiten;

  • f. de aanvrager verplicht zich desgevraagd mee te werken aan publicaties en publiciteitsactiviteiten in het kader van deze regeling;

  • g. de aanvrager is ervoor verantwoordelijk dat samenwerkingspartners uiterlijk tot 7 jaar na het moment van subsidievaststelling desgevraagd meewerken aan rapportages en onderzoeksdoeleinden, monitoring en evaluaties;

  • h. de aanvrager is verplicht om in het geval van een publicatie over het project de tekst ‘Deze publicatie is mede ondersteund door subsidie uit het Nationaal Groeifonds-programma Biotech Booster’ te vermelden.

Artikel 21. Subsidieverantwoording en -vaststelling

  • 1. Een aanvraag om subsidievaststelling wordt ingediend met gebruikmaking van een modelformulier dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2. De aanvrager legt, overeenkomstig artikel 1.5, onderdeel d van de Kaderregeling, rekening en verantwoording af aan de hand van een activiteitenverslag en een financieel verslag, inclusief een controleverklaring opgesteld door een accountant.

  • 3. De aanvrager toont via een activiteitenverslag aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn.

  • 4. Indien subsidie is verleend aan een universiteit of hogeschool, al dan niet namens een samenwerkingsverband, wordt de financiële verantwoording over de verleende subsidie, in afwijking van het tweede lid, gedaan in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 2.

  • 5. De subsidie wordt uitsluitend besteed aan de activiteiten waarvoor deze wordt verleend.

  • 6. Niet bestede middelen worden teruggevorderd.

Paragraaf 5. Slotbepalingen

Artikel 22. Inwerkingtreding en geldigheidsduur

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 maart 2029, met dien verstande dat de regeling van toepassing blijft op subsidies die zijn verleend op grond van deze regeling.

Artikel 23. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Subsidieregeling Biotech Booster.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

BIJLAGE 1 : BEOORDELING AANVRAGEN PROOF OF PRINCIPLE-PROJECTEN

Deze bijlage behoort bij artikel 11 van de Subsidieregeling Biotech Booster

In de Subsidieregeling Biotech Booster is opgenomen dat aanvragers uitsluitend binnen een aanvraagronde aanvragen kunnen indienen. Om de kwaliteit van een aanvraag vast te stellen, beslist de minister op de subsidieaanvraag aan de hand van onderstaande beoordelingscriteria. Voor het aantonen van de kwaliteit van een aanvraag moeten alle criteria met een voldoende beoordeeld worden.

In deze bijlage is uitgewerkt hoe de aanvragen beoordeeld worden en worden de beoordelingscriteria nader uitgelegd. Iedere subsidieaanvraag wordt beoordeeld op basis van het aanvraagformulier (plus bijlagen), aan de hand van de beoordelingscriteria van artikel 11 van de subsidieregeling.

De aanvraag gaat vergezeld van een onderbouwd positief advies van de TC-coördinator van de TC waar het project onder valt, aangevuld met ondersteunende verklaringen van één of twee andere TC-coördinatoren over het voldoen aan de onderstaande criteria.

Duiding van de scores

0 Zwaar onvoldoende

1 Onvoldoende

2 Voldoende

3 Goed

4 Zeer goed

Past binnen de doelstelling van de regeling

De mate waarin het projectvoorstel de biotechnologie betreft en past binnen de doelstelling van deze subsidieregeling.

Kwaliteit

• De activiteiten in het activiteitenplan betreffen een onderdeel van de biotechnologie of zijn bijzonder relevant voor de biotechnologie.

• Duidelijk is gemaakt bij welk van de (vijf) TC-thema’s binnen het Biotech Booster programma de activiteiten het beste passen en, indien van toepassing, met welke andere TC-thema’s er ook een verband is.

• Het activiteitenplan bevat een idee en relevante activiteiten die gericht zijn op het verder brengen van kennis uit onderzoek richting aangetoonde werking van dit idee (proof of principle).

Maatschappelijke relevantie

De mate waarin het projectvoorstel betrekking heeft op een maatschappelijke noodzaak en/of maatschappelijke relevantie.

Kwaliteit

• Beschreven is welke grotere of kleinere maatschappelijke kwestie(s) gebaat is (zijn) bij de beoogde proof of principle, aangenomen dat vervolgens ook een proof of concept kan worden gerealiseerd (een praktisch uitvoerbaar proces of product).

• Beschreven is of zo’n proces of product zou aansluiten bij de behoefte van mens en samenleving.

• Aangegeven is of zo’n proces of productie van bedoeld product in Nederland, in Europa en/of buiten Europa zou kunnen plaatsvinden, met name gelet op de Nederlandse, Europese en overige (biotechnologische) wet- en regelgeving.

Mate van innovativiteit

De innovativiteit van de beoogde proof of principle.

Kwaliteit

• Beschreven is de mate waarin de beoogde proof of principle nieuw is ten opzichte van de principes op het betreffende biotechnologische thema waarvan de praktische werking al is aangetoond.

Commerciële haalbaarheid

De verwachting is dat een mogelijk proces of product dat voort kan komen uit de met het projectvoorstel beoogde proof of principle en daarop nodig te ontwikkelen proof of concept commercieel haalbaar is.

Kwaliteit

• In het activiteitenplan is in grote lijnen beschreven welke (wetenschappelijke) achtergrondkennis bij aanvrager en bij samenwerkingspartners binnen het eventuele samenwerkingsverband relevant is voor het project.

• De mate van sterkte van deze achtergrondkennis is aangegeven.

• Beschreven is, indien aanwezig, welke intellectuele eigendomsrechten en bescherming van bedrijfsgeheimen er zijn.

• Beschreven is of en in welke mate eventueel al verstrekte licenties op intellectuele eigendomsrechten aan derden op die achtergrondkennis een latere scale-out kunnen hinderen.

• Er is beschreven of het waarschijnlijk is dat de met het project te verwachten resultaten kunnen worden beschermd met één of meerdere intellectuele eigendomsrechten (met een indicatie om welke intellectuele eigendomsrechten het kan gaan) of als bedrijfsgeheim. In voornoemde intellectueel eigendom beleid (IE-beleid) wordt helder ingegaan op de verhouding ervan tot het publieke belang.

• Beschreven is of bestaande ondernemingen en investeerders aantoonbare interesse hebben in het onderwerp en het uiteindelijk beoogde proof of concept.

• Beschreven is hoe een proces of productie van een beoogd product ondanks van toepassing zijnde beperkingen uit wet- en regelgeving toch commercieel haalbaar is.

Realistische planning

De voorgestelde tijdslijnen en budget voor het project zijn realistisch.

Kwaliteit

• Beschreven is dat de tijdlijn van de activiteiten in het project realistisch is.

• Beschreven is dat de begroting voor de activiteiten in het project realistisch is.

Kwaliteit van het projectteam

De kwaliteit van het projectteam en eventueel aanwezig samenwerkingsverband.

Kwaliteit

• Beschreven is de mate van expertise en ervaring van de projectleider op de activiteiten alsmede de capaciteiten op leidinggevend vlak.

• Beschreven is de mate van interesse in en motivatie voor de maatschappelijke en commerciële facetten van het onderwerp bij de projectleider.

• Beschreven is de mate van expertise en ervaring van elk van met naam genoemd lid van het projectteam – inclusief de personen verantwoordelijk voor de uitvoering van de activiteiten – op de activiteiten, op maatschappelijk en commercieel vlak.

• Aangegeven is of in het hele projectteam de expertise en ervaring aanwezig is op de activiteiten, maatschappelijk en commercieel vlak, waaronder het aspect behoefte van mens en samenleving.

• Bij een eventueel aanwezig samenwerkingsverband is aangegeven of een of meer relevante kennisinstellingen en andere organisaties bij ontwikkeling en valorisatie van kennis op het betreffende onderdeel van de biotechnologie deelnemen aan het project, inclusief beschrijving van de samenhang en complementariteit binnen het samenwerkingsverband.

• Indien niet de meest relevante kennisinstelling(en) of andere organisaties deelnemen, is aangegeven welke dat zijn en de reden waarom zij niet deelnemen aan het project en hoe dat in het project wordt opgevangen.

• Beschreven is de vormgegeven organisatiestructuur binnen het samenwerkingsverband.

BIJLAGE 2 : BEOORDELING AANVRAGEN PROOF OF CONCEPT-PROJECTEN

Deze bijlage behoort bij artikel 17 van de Subsidieregeling Biotech Booster

In de Subsidieregeling Biotech Booster is opgenomen dat aanvragers uitsluitend binnen een aanvraagronde aanvragen kunnen indienen. Om de kwaliteit van een aanvraag vast te stellen, beslist de minister op de subsidieaanvraag aan de hand van onderstaande beoordelingscriteria. Voor het aantonen van de kwaliteit van een aanvraag moeten alle criteria met een voldoende beoordeeld worden.

In deze bijlage is uitgewerkt hoe de aanvragen beoordeeld worden en worden de beoordelingscriteria nader uitgelegd. Iedere subsidieaanvraag wordt beoordeeld op basis van het aanvraagformulier (plus bijlagen), aan de hand van de beoordelingscriteria van artikel 17 van de subsidieregeling.

Om de besluitvorming zorgvuldig voor te bereiden heeft de minister een groep van deskundige partijen gevraagd om de aanvragen te toetsen aan de vastgestelde beoordelingscriteria. In deze bijlage wordt deze groep aangeduid als het Ondernemerspanel Biotech Booster. De leden van deze groep zijn onafhankelijk en de namen van het Ondernemerspanel Biotech Booster worden gepubliceerd op de website waar de regeling is aangekondigd. De leden van het Ondernemerspanel die een aanvraag beoordelen, ondertekenen een geheimhoudingsverklaring, een integriteitsverklaring en conformeren zich aan de Code persoonlijke belangen van NWO. Deze verklaringen worden bij de subsidieaanvraag door de aanvrager ingediend.

Iedere aanvraag gaat vergezeld van een onderbouwd positief advies van het Ondernemerspanel Biotech Booster over het voldoen aan de onderstaande criteria.

Duiding van de scores

0 Zwaar onvoldoende

1 Onvoldoende

2 Voldoende

3 Goed

4 Zeer goed

Past binnen de doelstelling van de regeling

De mate waarin het projectvoorstel de biotechnologie betreft en past binnen de doelstelling van deze subsidieregeling.

Kwaliteit

• De activiteiten in het activiteitenplan betreffen een onderdeel van de biotechnologie of zijn bijzonder relevant voor de biotechnologie.

• Duidelijk is gemaakt bij welk van de (vijf) TC-thema’s binnen het Biotech Booster programma de activiteiten het beste passen en, indien van toepassing, met welke andere TC-thema’s er ook een verband is.

• Het activiteitenplan bevat een beschrijving van een proof of principle en van relevante activiteiten die gericht zijn op het verder brengen van kennis uit onderzoek en de proof of principle richting een praktisch uitvoerbaar proces of product (proof of concept).

Maatschappelijke relevantie

De mate waarin het projectvoorstel betrekking heeft op een maatschappelijke noodzaak en/of maatschappelijke relevantie.

Kwaliteit

• Er is (zijn) een grotere of kleinere maatschappelijke kwestie(s) gebaat bij de beoogde proof of concept, aangenomen dat het proces of de productie van het product ter hand wordt genomen.

• Zo’n proces of product zou aansluiten bij de behoefte van mens en samenleving.

• Aangegeven is of zo’n proces of productie van bedoeld product zou kunnen plaatsvinden in Nederland, in Europa en/of buiten Europa, met name gelet op de Nederlandse, Europese en overige (biotechnologische) wet- en regelgeving.

Mate van innovativiteit

De innovativiteit van de beoogde proof of concept.

Kwaliteit

• Het beoogde proof of concept is nieuw ten opzichte van huidige processen en producten.

Commerciële haalbaarheid

De verwachting is dat een mogelijk proces of product dat voort kan komen uit de met het projectvoorstel beoogde proof of concept commercieel haalbaar is.

Kwaliteit

• In het activiteitenplan is in grote lijnen beschreven welke wetenschappelijke achtergrondkennis bij aanvrager en bij samenwerkingspartners binnen het samenwerkingsverband relevant is voor het project.

• De mate van sterkte van deze achtergrondkennis is aangegeven.

• Beschreven is, indien aanwezig, welke intellectuele eigendomsrechten en bescherming van bedrijfsgeheimen er zijn.

• Eventueel al verstrekte licenties op intellectuele eigendomsrechten aan derden op die achtergrondkennis kunnen een latere scale-out niet of niet relevant hinderen.

• Er is beschreven of het waarschijnlijk is dat de met het project te verwachten resultaten kunnen worden beschermd met één of meerdere intellectuele eigendomsrechten (met een indicatie om welke intellectuele eigendomsrechten het kan gaan) of als bedrijfsgeheim. In voornoemde intellectueel eigendom beleid (IE-beleid) wordt helder ingegaan op de verhouding ervan tot het publieke belang.

• Beschreven is of bestaande ondernemingen en investeerders aantoonbare interesse hebben in het onderwerp en het beoogde proof of concept.

• Beschreven is hoe een proces of productie van een beoogd product ondanks van toepassing zijnde beperkingen uit wet- en regelgeving toch commercieel haalbaar is.

Realistische planning

De voorgestelde tijdslijnen en budget voor het project zijn realistisch.

Kwaliteit

• De tijdlijn van de activiteiten in het project is realistisch.

• De begroting voor de activiteiten in het project is realistisch.

Kwaliteit van het projectteam

De kwaliteit van het projectteam en samenwerkingsverband.

Kwaliteit

• De projectleider heeft expertise en ervaring op de activiteiten alsmede op leidinggevend vlak.

• Beschreven is de mate van interesse in en motivatie voor de maatschappelijke en commerciële facetten van het onderwerp bij de projectleider.

• Beschreven is de mate van expertise en ervaring van elk van met naam genoemd lid van het projectteam – inclusief de personen verantwoordelijk voor de uitvoering van de activiteiten – op de activiteiten, op maatschappelijk en commercieel vlak.

• Aangegeven is of in het hele projectteam de expertise en ervaring aanwezig is op de activiteiten, maatschappelijk en commercieel vlak, waaronder het aspect behoefte van mens en samenleving.

• Bij het samenwerkingsverband nemen relevante kennisinstelling(en) en andere organisaties bij ontwikkeling en valorisatie van kennis op het betreffende onderdeel van de biotechnologie deel aan het project, inclusief beschrijving van de samenhang en complementariteit binnen het samenwerkingsverband.

• Indien niet de meest relevante kennisinstelling(en) of andere organisaties deelnemen, is aangegeven welke dat zijn en de reden waarom zij niet deelnemen aan het project, waarbij duidelijk is dat dat een gegronde reden is en hoe dat in het project wordt opgevangen.

• De vorm gegeven organisatiestructuur binnen het samenwerkingsverband is logisch en helder.

Voor elk beoordelingscriterium zoals hierboven genoemd kent elk lid van het eerdergenoemde Ondernemerspanel Biotech Booster punten toe op een schaal van 0 tot en met 4. Ieder lid van het Ondernemerspanel Biotech Booster beoordeelt individueel de volledige aanvraag voor een proof of concept-project aan de hand van de beoordelingscriteria. Na de individuele beoordeling van een aanvraag, wordt de subsidieaanvraag in een vergadering van het Ondernemerspanel Biotech Booster behandeld. Tijdens deze vergadering bespreken de leden de individuele beoordelingen en wordt vervolgens gezamenlijk een score per beoordelingscriterium vastgesteld, evenals een totaalscore voor de subsidieaanvraag als geheel.

  • Scoort een aanvraag na de gezamenlijke beoordeling op alle beoordelingscriteria voldoende (2), goed (3) of zeer goed (4), dan leidt dit tot een positief advies van het Ondernemerspanel Biotech Booster.

  • Scoort een aanvraag op één of meer van de beoordelingscriteria zwaar onvoldoende (0) of onvoldoende (1), dan leidt dit tot een negatief advies van het Ondernemerspanel Biotech Booster.

Het resultaat van de beoordeling, wordt door het Ondernemerspanel Biotech Booster aan de aanvrager verschaft. De aanvrager voegt de beoordeling van het Ondernemerspanel Biotech Booster toe aan zijn subsidieaanvraag. Bij de subsidieaanvraag moet door de aanvrager een positief advies van het Ondernemingspanel Biotech Booster worden toegevoegd. De minister besluit – mede op basis van het advies van het Ondernemerspanel Biotech Booster – over de toekenning of afwijzing van de subsidieaanvraag.

TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Deze subsidieregeling geeft uitvoering aan het Nationaal Groeifonds-project Biotech Booster. Biotech Booster is een uniek verbond van kennisinstellingen, bedrijven en TO2-instituten om kennis over biotechnologie beter om te zetten in bedrijvigheid en toepassingen. Zo draagt innovatie op het gebied van biotechnologie maximaal bij aan het oplossen van maatschappelijke uitdagingen in gezondheid, klimaat, energie, landbouw en voeding. Het Biotech Booster programma vergroot daarnaast het toekomstige innovatie- en verdienvermogen van Nederland.

Met biotechnologie wordt in deze subsidieregeling bedoeld: de toepassing van wetenschap en technologie op levende organismen of delen daarvan, op producten en op modellen van levende organismen, met als doel om levende of niet-levende materialen te karakteriseren of te veranderen voor de productie van kennis, goederen en diensten.1

De regeling heeft als doel om het rendement op de valorisatie van wetenschappelijk onderzoek te verhogen en het Nederlandse biotech ecosysteem wat betreft onderzoek, ontwikkeling en innovatie (OO&I), ook wel research and development and innovation (R&D&I) genoemd, te versterken. Valorisatie is bedoeld om nieuwe wetenschappelijke inzichten tot nut te maken voor de maatschappij. Valorisatie leidt tot maatschappelijke en economische waardecreatie door onderlinge samenwerking tussen kennisinstellingen en samenwerking van kennisinstellingen met het bedrijfsleven en maatschappelijke instellingen. Het uitgangspunt van valorisatie is een versterking tussen de drie kerntaken van kennisinstellingen: onderwijs, onderzoek en valorisatie.

De subsidieregeling richt zich op proof of principle-projecten en op proof of concept-projecten. De regeling heeft een maximaal budget van € 19.500.000,– en heeft een looptijd van 13 mei 2024 tot en met 28 februari 2029.

Achtergrond

In de tweede ronde van het Nationaal Groeifonds heeft de toenmalige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 29 oktober 2021 het voorstel Biotech Booster namens een breed consortium ingediend. Het consortium Biotech Booster bestaat uit de partijen Universiteiten van Nederland, Vereniging Hogescholen, Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra, HollandBIO en de bedrijven Janssen Biologics B.V. en DSM-Firmenich. Op basis van het positieve advies van de Adviescommissie Nationaal Groeifonds heeft het kabinet op 14 april 2022, conform het advies, besloten tot een gefaseerde financiering voor Biotech Booster. Aan het NGF-project Biotech Booster is een onvoorwaardelijke bijdrage van € 49.600.000,– uit het NGF toegekend. Deze NGF-bijdrage is bestemd voor de eerste drie jaar van het NGF-project, waarin de opbouwfase (2022), de implementatiefase (2023) en de eerste twee jaar van de hierop volgende Uitvoerfase worden uitgevoerd. Deze regeling ziet op de subsidies voor de projecten in de eerste twee jaar van de Uitvoerfase. Voor de resterende periode van Biotech Booster geldt een voorwaardelijke toekenning. Op basis van een tussentijdse evaluatie zal de Adviescommissie zich hier over een langjarig vervolg van het NGF-project uitlaten.

Biotech Booster is een ontbrekende schakel in de keten van kennis naar toepassing. Het project heeft als doel om Nederland het middelpunt te maken van wereldwijde biotechnologie. Biotech Booster doet dit door systeemfalen in valorisatie en marktfalen in financiering aan te pakken. Biotech Booster identificeert, begeleidt en financiert kansrijke, vroege ideeën op een bedrijfsmatige manier. Teams dragen veelbelovende ideeën aan bij één van de landelijke thematische clusters. Met financiële steun en expertise werken onderzoekers en ondernemers samen aan de maatschappelijke en commerciële waarde.

Biotech Booster sluit de keten van kennis naar innovatie door een proces in te richten dat bestaat uit drie opeenvolgende niveaus:

  • 1. projecten die binnen landelijke Thematische Clusters van idee naar proof of principle toewerken;

  • 2. projecten die met begeleiding vanuit Biotech Booster B.V. en onafhankelijke (oud)ondernemers in de biotech, van proof of principle naar proof of concept toewerken; en

  • 3. scale-out.

Dit zijn drie verschillende niveaus om te komen van een goed idee tot een (potentieel) volwaardige onderneming, binnen een bestaand bedrijf of als start-up. De regeling ziet op subsidies voor het eerste en tweede niveau. Biotech Booster B.V. zet zich voorts in voor de overgang van een project van niveau 2 naar niveau 3.

Bij de aanvang van het Biotech Booster programma zijn er vijf Thematische Clusters. Deze betreffen respectievelijk de volgende biotechnologische focusgebieden: wit, industriële biotechnologie en productie (TC1); groen, agrarische en voedsel biotechnologie (TC2); rood, gezondheid en diagnostiek en therapieën (TC 3, 4 en 5). Ieder project op niveau 1 wordt met de meest passende TC gecombineerd. De coördinatoren van de Thematische Clusters zijn bij aanvang respectievelijk de TU Delft, WUR, Maastricht Health Campus B.V, Vrije Universiteit en Universiteit Leiden.

Alle deelnemers aan de TC1 tot en met TC5, inclusief Biotech Booster B.V, gaan met elkaar een overeenkomst aan om de uitgangspunten van het Biotech Booster programma met elkaar af te spreken en nader in te vullen zoals die zijn neergelegd in het NGF-voorstel van 29 oktober 2021 en de blauwdruk van het programma van 31 mei 2023.

Binnen het Biotech Booster programma zetten kennisinstellingen, bedrijven en TO2-instituten biotechnologische kennis sneller en efficiënter om in relevante innovaties. Biotech Booster biedt daarmee een model dat valorisatie ook in andere high-tech sectoren verbetert.

Artikelsgewijs

Artikel 1

  • Fundamenteel onderzoek (als bedoeld in artikel 2, onderdeel 87 van de AGVV):

    Experimentele of theoretische werkzaamheden die voornamelijk worden verricht om nieuwe kennis te verwerven over de fundamentele aspecten van verschijnselen en waarneembare feiten, zonder dat hiermee een directe commerciële toepassing of een direct commercieel gebruik wordt beoogd.

  • Industrieel onderzoek (als bedoeld in artikel 2, onderdeel 85 van de AGVV):

    Planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren. Het omvat de creatie van onderdelen voor complexe systemen en kan ook de bouw omvatten van prototypes in een laboratoriumomgeving en/of in een omgeving met gesimuleerde interfaces voor bestaande systemen, alsmede pilotlijnen, wanneer dat nodig is voor het industriële onderzoek en met name voor de validering van generieke technologie.

  • Experimentele ontwikkeling (als bedoeld in artikel 2, onderdeel 86 van de AGVV):

    Het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten. Dit kan ook activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele formulering, de planning en documenteren van alternatieve producten, procedés of diensten.

Experimentele ontwikkeling kan prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatie omvatten van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, met als hoofddoel verdere technische verbeteringen aan te brengen aan producten, procedés of diensten die niet grotendeels vast staan. Dit kan de ontwikkeling omvatten van een commercieel bruikbaar prototype of pilot die noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en die te duur is om te produceren alleen met het oog op het gebruik voor demonstratie- en validatiedoeleinden.

  • Haalbaarheidsstudie (als bedoeld in artikel 2, onderdeel 87 van de AGVV):

    Het onderzoek en de analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en de zwakke punten van een project, de kansen en risico's in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;

  • Innovatie-activiteiten (artikel 28, tweede lid e van de AGVV):

    Hiermee wordt bedoeld: de (kosten van de) activiteiten als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdelen a, b en c van de AGVV.

  • Kleine- en middelgrote onderneming (artikel 2, onderdeel 2 van de AGVV – bijlage I van de AGVV):

    Ondernemingen die aan de in bijlage I van de AGVV vastgestelde criteria voldoen. Het gaat hierbij onder meer om het aantal werkzame personen, de jaaromzet en het jaarlijkse balanstotaal van de onderneming. Als een aanvrager of een samenwerkingspartner van de aanvrager stelt een kleine of middelgrote onderneming te zijn, dan moet dit bij de subsidieaanvraag worden aangetoond door middel van een zogenoemde MKB-verklaring.

Artikel 2

Er is sprake van subsidie als bedoeld in artikel 1.5, onderdeel d, van de Kaderregeling. Het gaat om subsidies die meer bedragen dan € 125.000,– en waarvan de subsidiabele activiteiten uit niet-meetbare prestaties bestaan.

Artikel 5

Voor de subsidieregeling geldt een overkoepelend subsidieplafond. Het subsidieplafond wordt verdeeld over proof of principle- en proof of concept-projecten. Naast deze verdeling wordt er met verschillende aanvraagrondes gewerkt die bij publicatie van de subsidieregeling of door wijziging van deze subsidieregeling worden bekendgemaakt.

Artikel 6

De subsidie voor een proof of principle-project wordt altijd aangevraagd door een kennisinstelling: een universiteit, UMC, hogeschool, het NKI, KNAW of NWO (de laatste twee ieder specifiek voor hun onderzoeksinstituten). Dit kan de kennisinstelling voor zichzelf of namens een samenwerkingsverband doen. Een samenwerkingsverband is een consortium dat bestaat uit ten minste twee partijen die allen zijn aangesloten bij een thematisch cluster. Minimaal één van de samenwerkingspartners moet een kennisinstelling in de zin van deze subsidieregeling zijn. Overige partijen die onderdeel uitmaken van het consortium kunnen bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, zijn: kennisinstellingen, ondernemingen of TO2-instituten (TNO, Wageningen Research, Deltares, NLR, MARIN).

Proof of concept-projecten vinden altijd plaats in een samenwerkingsverband en Biotech Booster B.V. maakt altijd deel uit van dit samenwerkingsverband. Biotech Booster B.V. treedt altijd op als aanvrager van de subsidie. Biotech Booster B.V. kan – in tegenstelling tot de kennisinstelling bij een proof of principle-project – niet voor zichzelf subsidie aanvragen zonder een consortium te vormen met andere samenwerkingspartners. In een samenwerkingsverband ligt de verantwoordelijkheid en verplichting, zoals het doorbetalen van de ontvangen gelden voor subsidieactiviteiten van een samenwerkingspartner, bij de aanvrager.

Artikel 7

In dit artikel is omschreven voor welke activiteiten binnen het project subsidie kan worden verstrekt. Daarbij is in het eerste lid een onderverdeling gemaakt in verschillende categorieën activiteiten, genoemd in de onderdelen a tot en met c, te weten fundamenteel, industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling, alsmede haalbaarheidsstudies (sub a), innovatie-activiteiten (sub b) en activiteiten van startersbedrijven (sub c). De activiteiten als bedoeld in sub a, houden een onderzoeks- en ontwikkelingsproject in (in de zin van onderdeel 16, sub dd van het OO&I-steunkader).

In de begripsbepalingen van deze subsidieregeling (artikel 1) staat een korte beschrijving van de subsidiabele activiteiten, waarbij is aangesloten bij de definitie uit de AGVV. Bij het verlenen van de subsidie stelt de minister vast binnen welke categorieën de activiteiten uit het projectplan behoren.

Als de projectactiviteiten worden uitgevoerd door een onderzoeksorganisatie en tevens niet-economisch zijn (zoals omschreven in het OO&I-steunkader), leidt subsidiëring niet tot staatssteun. Als de subsidiabele activiteiten niet worden uitgevoerd door een onderzoeksorganisatie die niet economische activiteiten uitvoert, moet worden voldaan aan de algemene voorwaarden van de AGVV en de specifieke voorwaarden van artikel 22, 25 en/of 28 van de AGVV, om te voorkomen dat subsidiëring tot verboden staatssteun leidt. De AGVV is te raadplegen op de site van de Europese Commissie: eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:02014R0651-20230701.

Bij de activiteiten waarbij een idee naar proof of principle wordt gebracht kan gedacht worden aan een analyse van de mogelijke maatschappelijke impact van het idee, netwerkvorming, een labtest of bepaalde eigenschappen van enzymen verbeterd kunnen worden zodat ze in andere omstandigheden (zoals lagere temperatuur, omstandigheden van droogte) ook effectief zijn, een labtest of een beoogd geneesmiddel een gewenst effect heeft in een gekweekte cel en een eerste dialoog met betrokkenen en belanghebbenden over veiligheid.

Artikel 8

In dit artikel staat beschreven voor welke kosten op grond van de regeling subsidie kan worden verstrekt. Kosten zijn alleen subsidiabel als die voor het project noodzakelijk zijn en direct aan het project toerekenbaar zijn. Dit sluit aan bij artikel 5.1 van de Kaderregeling. Hierin staat dat de subsidieontvanger ervoor zorgt dat de activiteiten zodanig worden uitgevoerd dat de subsidie op doelmatige wijze wordt gebruikt voor de doeleinden waarvoor deze wordt verstrekt, en de voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten benodigde middelen op verantwoorde wijze worden beheerd.

Overeenkomstig artikel 1.7 Kaderregeling worden de kosten berekend en verantwoord op basis van een controleerbare methode, die is gebaseerd op bedrijfseconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die door de subsidieontvanger stelselmatig worden toegepast.

Voor deze regeling wordt voor de berekening van de subsidiabele kosten gebruik gemaakt van de integrale kostensystematiek (IKS), de ‘loonkosten plus vaste-opslag-systematiek’ en/of de ‘vaste-uurtarief-systematiek’.

De aanvrager bepaalt de subsidiabele kosten met:

  • de integrale kostensystematiek, door:

    • de directe en indirecte kosten per kostendrager in een tarief per eenheid van deze kostendrager te berekenen; en

    • de subsidiabele kosten te berekenen door het aantal eenheden van de kostendragers te vermenigvuldigen met het hiervoor berekende tarief, vermeerderd met de aan derden betaalde kosten, voor zover deze geen deel uitmaken van het hiervoor vastgestelde tarief.

  • de loonkosten plus vaste-opslag-systematiek, door de directe loonkosten per uur te vermenigvuldigen met het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt, vermeerderd met:

    • een vaste opslag voor indirecte kosten van 50%; en

    • de kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn; en

    • de aan derden betaalde kosten.

  • de vaste-uurtarief-systematiek, door het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt te vermenigvuldigen met een uurtarief van € 60 waarin zowel de directe loonkosten als daaraan toegerekende indirecte kosten zijn begrepen, vermeerderd met:

    • de kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn; en

    • de aan derden betaalde kosten.

De integrale kostensystematiek is alleen van toepassing als de aanvrager, of een eventuele samenwerkingspartner, de systematiek al stelselmatig gebruikt. Het is niet de bedoeling dat de aanvrager IKS alleen hanteert voor het aanvragen van subsidie in het kader van de Subsidieregeling Biotech Booster. Voor subsidieaanvragers die IKS niet standaard hanteren zijn de vaste-uurtarief-systematiek en de loonkosten plus vaste-opslag-systematiek geschikt.

Wordt de integrale kostensystematiek gebruikt, dan moet de aanvrager, of een eventuele samenwerkingsparter, bij de aanvraag aantonen te beschikken over een IKS-verklaring en een actuele tarievenlijst, zoals nader toegelicht op www.rvo.nl/onderwerpen/subsidiespelregels/ezk/iks#eigen-verklaring-iks.

Artikel 9

In dit artikel wordt uiteengezet welk deel van de subsidiabele kosten daadwerkelijk voor subsidie in aanmerking komt. Een belangrijk onderscheid wordt gemaakt tussen aanvragers/begunstigden die binnen het project kunnen worden aangemerkt als onderzoeksorganisaties in de zin van de Kaderregeling OO&I en overige aanvragers/begunstigden.

Voor onderzoeksorganisaties geldt dat, als de subsidiabele activiteiten niet-economisch zijn, 100% van de subsidiabele kosten worden gesubsidieerd. Er is dan geen sprake van staatssteun. Als een onderzoeksorganisatie subsidiabele activiteiten uitvoert in het kader van deze subsidieregeling, moet derhalve worden getoetst of deze activiteiten zijn aan te merken als ‘primaire activiteiten’ overeenkomstig onderdeel 20 van de Kaderregeling OO&I.

Aangenomen wordt dat de activiteiten waarvoor overige aanvragers/begunstigden subsidie aanvragen wel economische activiteiten zijn, waar het staatssteunrecht op van toepassing is. Door toepassing van de AGVV, kan steun voor dergelijke activiteiten desondanks als geoorloofde staatssteun worden verstrekt. De AGVV stelt hieraan wel bepaalde voorwaarden, zoals een maximale steunintensiteit en/of een maximaal steunbedrag. De maximale subsidiabele kosten moeten derhalve per soort activiteit worden vastgesteld. In artikel 9 wordt bijvoorbeeld onderscheid gemaakt tussen de steunintensiteiten die gelden voor verschillende soorten onderzoek.

De steunintensiteiten genoemd in het tweede lid, kunnen worden verhoogd als wordt voldaan aan één of meer van de voorwaarden genoemd in het derde en vierde lid. Een kleine onderneming mag bijvoorbeeld een groter deel van de subsidiabele kosten gesubsidieerd krijgen dan een grote onderneming.

Als er sprake is van een samenwerkingsverband dat subsidie aanvraagt, moet per samenwerkingspartner worden vastgesteld wat de subsidiabele kosten zijn. De steunintensiteit (het deel van de subsidiabele kosten dat daadwerkelijk mag worden gesubsidieerd) kan immers per partner verschillen. Zoals eerder toegelicht kan een kleine onderneming bijvoorbeeld vaker een groter deel van de subsidiabele kosten gesubsidieerd krijgen dan een grote onderneming, zonder dat dit leidt tot ongeoorloofde staatssteun.

De steunintenstiteit voor overige aanvragers/begunstigden bedraagt maximaal:

Activiteiten

Basis %

Kleine onderneming

of

Middelgrote onderneming

Onderdelen i, ii of iii van

of

Steungebied bedoeld in

Maximum %

Art. 25 (3) AGVV

 

art. 25 (6a) AGVV

 

art. 25 (6a) AGVV

art. 25 (6b) AGVV

 

art. 25 (6c) AGVV

 

Fundamenteel onderzoek

100

 

 

100

Industrieel onderzoek

50

20

of

10

15

of

5

80

Experimentele ontwikkeling

25

20

of

10

15

of

5

60

Haalbaarheidsstudies

50

20

of

10

 

70

Artikel 10

De aanvrager kan een subsidieaanvraag indienen op de website van DUS-I.

Aanvraagformulier

De aanvrager levert de documenten aan zoals beschreven in dit artikel. De begroting moet worden aangeleverd in het hiervoor beschikbare format, dat onderdeel uitmaakt van het aanvraagformulier. Ook mag de aanvrager het gestelde maximum aantal pagina’s per onderdeel, zoals in het aanvraagformulier aangegeven, niet overschrijden. Aanvragen die onvolledig zijn bij indienen krijgen eenmalig de kans om omissies in te vullen in de door de minister hiervoor vastgestelde periode. Aanvragen die te laat worden ingediend of om andere redenen niet voldoen aan de vereisten worden afgewezen.

Het beoordelingskader is uitgewerkt in bijlage 1.

Artikel 11

In dit artikel zijn de beoordelingscriteria voor proof of principle-projecten vastgelegd. De nadere uitwerking staat in bijlage 1 van deze regeling en vormt daarmee een integraal onderdeel van deze regeling.

Artikel 12

In dit artikel is geformaliseerd dat alle ingediende complete aanvragen zullen worden gerangschikt aan de hand van het ‘first come first serve-principe’, waarbij eerdere complete aanvragen eerder worden beoordeeld. De datum van ontvangst van de volledige aanvraag is bepalend voor de rangschikking. Aanvragen worden niet ten opzichte van elkaar beoordeeld of gerangschikt op kwaliteit.

Artikel 13

In aanvulling op de toelichting bij artikel 7, kan bij de activiteiten waarbij een proof of principle naar proof of concept wordt gebracht bijvoorbeeld worden gedacht aan een onderzoek of een verbeterd enzym op grote schaal efficiënt en met behoud van eigenschappen – ook in combinatie met andere enzymen en andere stoffen – kan worden gemaakt, een test of een beoogd geneesmiddel een gewenst effect heeft in gevalideerde systemen, het vastleggen van intellectuele eigendomsrechten en een eerste toxiciteitsonderzoek.

Artikel 14

Zie de toelichting bij artikel 8.

De loonkosten van alle samenwerkingspartners in een samenwerkingsverband voor een proof of concept-project zijn gezamenlijk subsidiabel tot een maximaal bedrag van € 600.000,–. De loonkosten van Biotech Booster B.V. zijn daarentegen niet subsidiabel.

Artikel 15

Zie de toelichting bij artikel 9.

Artikel 16

Zie de toelichting bij artikel 10.

Positief advies Ondernemerspanel Biotech Booster (sub d)

Door de Code persoonlijke belangen van NWO (Code persoonlijke belangen | NWO) vanuit Biotech Booster B.V. overeenkomstig toe te passen op de leden van het Ondernemerspanel Biotech Booster, wordt de onafhankelijkheid van deze leden geborgd. Het beoordelingskader is uitgewerkt in bijlage 2. De procesbeschrijving en werkwijze van het Ondernemerspanel Biotech Booster, evenals de personen die deel uitmaken van het Ondernemerspanel Biotech Booster, worden gepubliceerd op de site van DUS-i en/of de website van het Biotech Booster programma.

Artikel 17

In dit artikel zijn de beoordelingscriteria voor proof of concept projecten vastgelegd. De nadere uitwerking staat in bijlage 2 van deze regeling en vormt daarmee een integraal onderdeel van deze regeling.

Artikel 18

Zoals nader omschreven in de toelichting op artikel 12.

Artikel 20

In dit artikel zijn enkele subsidieverplichtingen opgenomen.

Een aanvrager van een proof of concept-subsidie moet twaalf maanden na aanvang van de subsidiabele activiteiten een voortgangsrapportage bij DUS-i indienen. In de voortgangsrapportage doet de aanvrager verslag van de financiële voortgang van het project. De aanvrager maakt duidelijk hoe de tot op dat moment gerealiseerde uitgaven zich verhouden tot de in het projectplan en de projectbegroting opgenomen planning, fasering en mijlpalen. Ook motiveert de aanvrager eventuele verschillen tussen de vooraf geplande uitgaven en de daadwerkelijk tot de datum van de voortgangsrapportage gerealiseerde uitgaven. De aanvrager voegt relevante documenten toe aan de voortgangsrapportage.

Naast de verplichtingen in dit artikel is het volgende van belang:

  • Universiteiten, UMC’s, instituten van KNAW en NWO die een intellectueel eigendomsrecht hebben, zoals een octrooi, gaan daar bij het valoriseren van kennis mee om volgens de uitgangspunten die in het ‘Richtsnoer omgang met intellectuele eigendomsrechten (IER) richting academische start-ups’ van UNL, NFU, KNAW en NWO zijn opgenomen (volgens het principe ‘pas toe of leg uit’). Dit richtsnoer is te raadplegen via:

    www.nfu.nl/sites/default/files/2020-10/16.12781_Richtsnoer_IER_november%202016.pdf.

  • Op initiatief van de NFU zijn in 2019 aansluitend de tien principes voor maatschappelijk verantwoord licentiëren (MVL) geformuleerd. Deze zijn te raadplegen via

    www.nfu.nl/sites/default/files/2020-08/19.3973_Tien_principes_voor_Maatschappelijk_Verantwoord_Licentieren.pdf. In 2020 is daar een MVL-Toolkit aan toegevoegd

    (www.nfu.nl/themas/randvoorwaarden-wetenschappelijk-onderzoek/valorisatie). De aanvrager dient – in aanvulling op de staatssteunregelgeving – de tien principes waar mogelijk te hanteren.

  • Daarnaast worden bij een samenwerkingsverband met een of meer private partijen de spelregels voor publiek-private samenwerking gebruikt. Deze bevatten ook spelregels over intellectueel eigendom. Ze zijn te vinden op:

    www.topsectoren.nl/actueel/nieuws/2022/feb/240222/actualisering-pps-spelregels.

  • De aanvrager verspreidt de resultaten van de subsidiabele activiteiten waar geen intellectuele-eigendomsrechten op rusten ruim, via conferenties, publicaties, open access-repositories of gratis of opensource-software. Ook dient verantwoordelijk met data te worden omgegaan en waar mogelijk de FAIR-principes (Findable, Accessible, Interoperable, Reusable) te worden toegepast.

Artikel 21

De aanvrager legt in zijn aanvraag tot vaststelling rekening en verantwoording af aan de hand van een activiteitenverslag en een financieel verslag. De aanvrager toont via het activiteitenverslag aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn. De subsidie mag uitsluitend besteed worden aan de activiteiten waarvoor deze is verleend.

De aanvrager bepaalt de voor de subsidievaststelling, gelijk als bij de subsidieaanvraag (zie hiervoor de toelichting bij artikel 8), subsidiabele kosten met:

  • de integrale kostensystematiek, door:

    • de directe en indirecte kosten per kostendrager in een tarief per eenheid van deze kostendrager te berekenen; en

    • de subsidiabele kosten te berekenen door het aantal eenheden van de kostendragers te vermenigvuldigen met het hiervoor berekende tarief, vermeerderd met de aan derden betaalde kosten, voor zover deze geen deel uitmaken van het hiervoor vastgestelde tarief.

  • de loonkosten plus vaste-opslag-systematiek, door de directe loonkosten per uur te vermenigvuldigen met het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt, vermeerderd met:

    • een vaste opslag voor indirecte kosten van 50%; en

    • de kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn; en

    • de aan derden betaalde kosten.

  • de vaste-uurtarief-systematiek, door het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt te vermenigvuldigen met een uurtarief van € 60 waarin zowel de directe loonkosten als daaraan toegerekende indirecte kosten zijn begrepen, vermeerderd met:

    • de kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn; en

    • de aan derden betaalde kosten.

De subsidie wordt vastgesteld op een bedrag tot ten hoogste het in de verleningsbeschikking genoemde bedrag. Eventuele niet-bestede middelen worden teruggevorderd.

De financiële verantwoording van de verleende subsidie, als bedoeld in artikel 1.1 van de Kaderregeling, wordt voorzien van een controleverklaring opgesteld door een accountant, met inachtneming van het door de minister vastgestelde accountantsprotocol zoals die bekend is gemaakt op de website van DUS-I.

In afwijking van voorgaande wordt in het vierde lid bepaald dat, indien subsidie is verstrekt aan een universiteit of hogeschool, de financiële verantwoording van de verleende subsidie via de jaarverslaggeving loopt, overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 2. Ter aanvulling moeten deze partijen wel een activiteitenverslag aanleveren.

Indien de aanvrager de subsidieaanvraag heeft ingediend namens een consortium, wordt de subsidieverantwoording door de aanvrager namens het consortium ingediend.

Artikel 22

Dze regeling treedt in werking met ingang van de dag na uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt na 28 februari 2029 als einddatum.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf


X Noot
1

Commissie Genetische Modificatie (COGEM), Trendanalyse Biotechnologie 2023 – Tijd voor een integrale visie, cogem.net/publicatie/trendanalyse-biotechnologie-2023-tijd-voor-een-integrale-visie/.

Naar boven