Besluit van de Autoriteit Consument en Markt van 16 april 2024, kenmerk ACM/22/180812 tot wijziging van de voorwaarden als bedoeld in artikel 31 van de Elektriciteitswet 1998 betreffende het beperken van niet gebruikte transportrechten

Zaaknummer: ACM/22/180812

De Autoriteit Consument en Markt,

Gelet op artikel 36 van de Elektriciteitswet 1998;

Besluit

ARTIKEL I

De Netcode elektriciteit wordt gewijzigd als volgt:

A

Na artikel 7.12 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd luidend ‘§ 7.4 Het gecontracteerd transportvermogen”.

B

Artikel 7.13 wordt toegevoegd en komt te luiden:

  • 1. De netbeheerder kan het gecontracteerde vaste transportvermogen van een aangeslotene verlagen indien:

    • a. de desbetreffende aansluiting gelegen is in een congestiegebied als bedoeld in artikel 9.9, eerste lid; en

    • b. de aangeslotene:

      • 1°. bij een aansluiting op een middenspanningsnet gedurende de twaalf voorafgaande maanden ten hoogste 50% van het gecontracteerd transportvermogen heeft benut of gedurende de twaalf voorafgaande maanden 1 MW of meer van het gecontacteerd transportvermogen niet heeft benut;

      • 2°. bij een aansluiting op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau lager dan 110 kV, gedurende de twaalf voorafgaande maanden ten hoogste 50% van het gecontracteerd transportvermogen heeft benut of gedurende de twaalf voorafgaande maanden 1 MW of meer van het gecontacteerd transportvermogen niet heeft benut; of

      • 3°. bij een aansluiting op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau gelijk aan of groter dan 110 kV, gedurende de twaalf voorafgaande maanden ten hoogste 50% van het gecontracteerd transportvermogen heeft benut of gedurende de twaalf voorafgaande maanden 10 MW of meer van het gecontacteerd transportvermogen niet heeft benut; en

    • c. het onder b bedoelde niet benutte deel van het transportvermogen, of een gedeelte daarvan, niet binnen een redelijke termijn benut zal worden door de aangeslotene, zoals beschreven in het tweede tot en met het vierde lid.

  • 2. Wanneer de netbeheerder constateert dat wordt voldaan aan het eerste lid, onderdelen a en b:

    • a. stelt de netbeheerder de aangeslotene hiervan schriftelijk op de hoogte;

    • b. stelt de netbeheerder de aangeslotene in de gelegenheid om binnen twee maanden na de onder a bedoelde schriftelijke melding, in overleg te treden met de netbeheerder over of, in welke mate en binnen welke termijn, het transportvermogen naar verwachting zal worden benut;

    • c. legt de netbeheerder schriftelijk ten minste vast:

      • 1°. of het in onderdeel b genoemde overleg heeft plaatsgevonden;

      • 2°. indien het in onderdeel b genoemde overleg heeft plaatsgevonden, of, in welke mate en binnen welke termijn de aangeslotene verwacht het transportvermogen te zullen benutten; en

      • 3°. de informatie die aangeslotene naar voren heeft gebracht in het kader van sub 2.

    • d. deelt de netbeheerder de informatie als bedoeld in onderdeel c, binnen 10 werkdagen nadat het in onderdeel b bedoelde overleg heeft plaatsgevonden, of direct na afloop van de in onderdeel b genoemde termijn, indien het overleg niet heeft plaatsgevonden, met de aangeslotene.

    • e. stelt de netbeheerder de aangeslotene in de gelegenheid binnen 10 werkdagen na het delen van de informatie als bedoeld in onderdeel d schriftelijk hierop te reageren.

  • 3. Binnen één maand na de in het tweede lid, onderdeel e, bedoelde termijn, of indien het in onderdeel b bedoelde overleg niet heeft plaatsgevonden, direct na afloop van de in het tweede lid, onderdeel b, genoemde termijn van twee maanden, stelt de netbeheerder vast in welke mate de aangeslotene binnen een termijn van ten minste twaalf maanden, gerekend vanaf de in het tweede lid, onderdeel a genoemde schriftelijke melding, het gecontracteerd transportvermogen zal gebruiken. De netbeheerder betrekt hierbij:

    • a. voor zover beschikbaar, de hoogste kWmax-waarde van de aangeslotene over de voorafgaande 24 maanden;

    • b. de prognoses als bedoeld in artikel 13.11, eerste lid, onderdeel e, of artikel 13.13, eerste lid, onderdeel b, of als bedoeld in artikel 13.12, eerste lid, onderdeel e, of artikel 13.14, eerste lid, onderdeel b;

    • c. de informatie die volgt uit het tweede lid, onderdelen b, c en e; en

    • d. de informatie die volgt uit het zevende lid.

  • 4. Indien de netbeheerder op grond van het derde lid vaststelt dat het gecontracteerd transportvermogen niet binnen de in het derde lid genoemde termijn van ten minste twaalf maanden volledig gebruikt wordt, stelt de netbeheerder het nieuwe gecontracteerd transportvermogen vast op:

    • a. voor zover beschikbaar, de hoogste kWmax-waarde als bedoeld in het derde lid, onderdeel a;

    • b. of, indien dat hoger is dan de kWmax-waarde als bedoeld in onderdeel a en de aangeslotene dit aannemelijk maakt, naar de waarde die volgt uit de prognoses als bedoeld in het derde lid, onderdeel b;

    • c. of, indien dat hoger is dan de kWmax-waarde als bedoeld in onderdeel a en de aangeslotene dit aannemelijk maakt, naar de waarde zoals volgt uit het derde lid, onderdeel c.

  • 5. De in het vierde lid bedoelde aanpassing van het gecontracteerde transportvermogen gaat in op het moment dat de netbeheerder het door de aangeslotene gecontracteerde transportvermogen aanpast in de aansluit- en transportovereenkomst en de netbeheerder de aangeslotene hierover schriftelijk informeert.

  • 6. Na een aanpassing als bedoeld in het vijfde lid kan het gecontracteerd transportvermogen conform artikel 24 van de Elektriciteitswet 1998 verhoogd worden, indien de aangeslotene hier om verzoekt en, indien sprake is van een congestiegebied als bedoeld in artikel 9.9, eerste lid, de aangeslotene op grond van nieuwe prognoses als bedoeld in artikel 13.11, eerste lid, onderdeel e of artikel 13.13, eerste lid, onderdeel b, of als bedoeld in artikel 13.12, eerste lid, onderdeel e, of artikel 13.14, eerste lid, onderdeel b, aannemelijk maakt dat hij het verzochte transportvermogen nodig heeft.

  • 7. Het gecontracteerd transportvermogen wordt niet aangepast bij:

    • a. aansluitingen ten behoeve van vitale processen zoals gepubliceerd door de Nationale Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, anders dan aansluitingen van elektriciteitsproductie-installaties, indien het beperken van het gecontracteerd transportvermogen een risico vormt voor het functioneren van het desbetreffende vitale proces;

    • b. aansluitingen van de Dienst Justitiële Inrichtingen, ziekenhuizen en openbaar vervoersbedrijven voor zover het aanpassen van gecontracteerd transportvermogen direct van invloed is op het functioneren van maatschappelijke voorzieningen; en

    • c. aansluitingen waarvoor geldt dat de aangeslotene aantoont dat het gecontracteerd transportvermogen incidenteel en onverwacht moet kunnen worden aangesproken voor vanuit de technische veiligheid van de installatie onvermijdelijke belastingen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 16 april 2024

Autoriteit Consument en Markt, namens deze: M.R. Leijten bestuurslid

TOELICHTING

1 Samenvatting

  • 1. Grootverbruikers contracteren op grond van artikel 24 van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: de E-wet) transportvermogen bij de netbeheerder. Grootverbruikers hebben het recht om het door hen gecontracteerd transportvermogen (hierna: GTV) op elk moment te gebruiken. De netbeheerder dient te waarborgen dat er voldoende transportcapaciteit beschikbaar is en dient de transportcapaciteit van het net uit te breiden waar nodig.

  • 2. Door de energietransitie is de vraag naar transportvermogen toegenomen. Daardoor is er op dit moment op veel plekken in Nederland onvoldoende transportcapaciteit beschikbaar. Vanwege transportschaarste op het net kan de netbeheerder op dit moment niet aan alle transportverzoeken voldoen. Dit remt de energietransitie, omdat het in de weg staat aan de verduurzaming van verbruik door elektrificatie en aan de opschaling van duurzame opwek.

  • 3. Dit besluit maakt de toepassing van GOTORK (Gebruik Op Tijd Of Raak het Kwijt)1 mogelijk. Door het toepassen van GOTORK kan de netbeheerder het GTV van grootverbruikers die transportcapaciteit gecontracteerd hebben verlagen, als zij hun gecontracteerde capaciteit niet gebruikt hebben en niet binnen een redelijke termijn zullen gebruiken. Dit geeft de netbeheerder meer zekerheid over het toekomstig netgebruik en verkleint het risico op onverwachte toenames in netgebruik van individuele aangeslotenen. Hierdoor hoeft de netbeheerder kleinere veiligheidsmarges aan te houden voor de verwachte natuurlijke groei in het net bij het bepalen van de toekomstige vraag naar transport. Daarnaast gaat de netbeheerder bij nieuwe, nog niet volledig benutte, aansluitingen uit van een hoge mate van benutting van het GTV, omdat er nog geen indicatie is over de manier waarop de aansluiting daadwerkelijk gebruikt wordt. Dit heeft een groot effect op de veiligheidsmarges die de netbeheerder aanhoudt. GOTORK kan de noodzaak voor deze grote veiligheidsmarges wegnemen en zo transportcapaciteit vrij maken. Door toepassing van de GOTORK regeling door netbeheerders kunnen er meer transportaanvragen gehonoreerd worden. Gezien de transportschaarste en congestieproblemen in Nederland is dat wenselijk.

  • 4. Omdat het verlagen van het GTV van een aangeslotene een beperking is van de rechten van de aangeslotene, maakt de ACM toepassing van GOTORK alleen mogelijk binnen congestiegebieden. In deze gevallen is het onwenselijk dat transportcapaciteit door aangeslotenen wordt vastgehouden, maar redelijkerwijs niet wordt gebruikt. Dit kan namelijk de nettoegang voor andere aangeslotenen beperken. De ACM roept netgebruikers in algemene zin op om kritisch te kijken naar hun netbelasting en of zij hun netbelasting kunnen verminderen. De GOTORK regeling prikkelt grootverbruikers hier ook toe. Daarnaast roept de ACM netgebruikers op tot flexibel netgebruik, bijvoorbeeld via congestiemanagement of alternatieve transportrechten.

  • 5. De met dit codebesluit vastgelegde bepalingen specificeren de omstandigheden en randvoorwaarden op basis waarvan de netbeheerder GOTORK kan toepassen.

2 Aanleiding en gevolgde procedure

  • 6. De ACM is op 6 oktober 2022 een consultatie gestart over alternatieve transportrechten en GOTORK.2 De ACM heeft 38 zienswijzen ontvangen op haar consultatie.3 Deze zienswijzen heeft de ACM betrokken bij de uitgangspunten die de ACM heeft geformuleerd over onder meer GOTORK. De ACM heeft dit uitgewerkt in haar eindnotitie over de consultatie. De ACM heeft deze eindnotitie op 28 juni 2023 gepubliceerd.4 Kort gezegd is de ACM tot de conclusie gekomen dat GOTORK onder voorwaarden een waardevolle toevoeging is om netcapaciteit beter te benutten, waarbij de ACM verschillende belangrijke randvoorwaarden heeft uitgewerkt in de eindnotitie. De ACM heeft de resultaten van de consultatie vervolgens betrokken bij het onderhavige codewijzigingstraject en bij de beantwoording van de zienswijzen op het ontwerpbesluit.

  • 7. De ACM stelt op grond van artikel 36 van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: E-wet) regelgeving vast voor de energiemarkt. Dit besluit is tot stand gekomen op basis van een voorstel van de gezamenlijke netbeheerders dat de ACM op 4 november 2022 heeft ontvangen. Met dit voorstel willen de gezamenlijke netbeheerders het mogelijk maken om in congestiegebieden het GTV van aangeslotenen te verlagen, wanneer deze niet volledig gebruikt wordt.

  • 8. Op 19 april 2023 heeft de ACM een informatieverzoek5 aan NBNL toegestuurd met vragen ter verduidelijking van het voorstel. NBNL heeft dit informatieverzoek op 17 mei 2023 beantwoord6.

  • 9. De ACM heeft op 3 juli 2023 de gezamenlijke netbeheerders de opdracht7 gegeven om het codevoorstel te wijzigen. Daarbij heeft de ACM de resultaten van haar consultatie over alternatieve transportrechten en GOTORK betrokken. De ACM heeft de reactie van de gezamenlijke netbeheerders met het gewijzigde voorstel van de gezamenlijke netbeheerders op 6 september 2023 ontvangen.

  • 10. De ACM heeft op 18 oktober 2023 het ontwerpbesluit niet gebruikte transportrechten (GOTORK) (hierna: het ontwerpbesluit) vastgesteld. Op 26 oktober 2023 heeft de ACM het ontwerpbesluit als onderdeel van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure ter inzage gelegd. Hiervan heeft de ACM op diezelfde datum mededeling gedaan in de Staatscourant.8. Partijen konden tot en met 7 december 2023 zienswijzen indienen op het ontwerpbesluit.

  • 11. De ACM heeft in totaal 12 zienswijzen ontvangen op het ontwerpbesluit. De ACM reageert op deze zienswijzen in de bijlage bij het onderhavige besluit.

  • 12. Op 15 februari 2024 heeft de ACM aanvullende vragen9 gesteld aan NBNL over het beoogde toepassingsgebied van de GOTORK-regeling. NBNL heeft deze vragen op 7 maart 2024 beantwoord10.

  • 13. De ACM is van mening dat het voorstel geen technische voorschriften bevat zoals bedoeld in Richtlijn 2015/1535 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij. Om die reden zijn de voorwaarden in dit besluit niet in ontwerp ter notificatie aangeboden aan de Europese Commissie

3 Beoordeling

3.1 Procedureel

  • 14. De ACM constateert dat het voorstel op 6 oktober 2022 met representatieve organisaties is besproken. Bij het voorstel is een verslag opgenomen van dit overleg en de indieners hebben in het voorstel aangegeven welke gevolgtrekkingen zij hebben verbonden aan de zienswijzen die organisaties naar voren hebben gebracht. Naar het oordeel van de ACM voldoet het voorstel daarmee aan de vereisten bedoeld in artikel 33, eerste en tweede lid, van de E-wet.

  • 15. Na publicatie van het ontwerpbesluit heeft er een wijziging in de nummering van de artikelen van de Netcode elektriciteit (hierna: de NCE) plaatsgevonden. De GOTORK-regeling is daarmee vernummerd van artikel 7.18 naar artikel 7.13. In het dictum en de toelichting van dit besluit zal enkel gerefereerd worden aan de nieuwe nummering van het artikel en de daarbij horende leden.

  • 16. De zienswijzen zijn ingediend op basis van de nummering uit het ontwerpbesluit. Om verwarring te voorkomen wordt in de zienswijzen van partijen nog wel gebruik gemaakt van de nummering van het ontwerpbesluit.

3.2 Inhoudelijk

  • 17. Dit besluit maakt de toepassing van GOTORK mogelijk. GOTORK refereert aan het door de netbeheerder verlagen van het GTV als dit (deels) onnodig aangehouden wordt en dit niet binnen een redelijke termijn gebruikt zal worden door een aangeslotene. Hiertoe wordt op voorstel van de gezamenlijke netbeheerders een artikel toegevoegd aan de NCE.

  • 18. Het dictum van dit besluit is naar aanleiding van de zienswijzen van partijen inhoudelijk en qua opbouw aangepast ten opzichte van het ontwerpbesluit. De opbouw is gewijzigd om het GOTORK proces en de randvoorwaarden voor toepassing van GOTORK aan te scherpen en te verduidelijken.

  • 19. De toepassing van GOTORK wordt aan voorwaarden verbonden om de transportrechten van aangeslotenen te beschermen. In de volgende paragrafen gaat de ACM in op de toegevoegde waarde van de GOTORK-regeling en wordt toegelicht wat de voorwaarden voor toepassing voor GOTORK zijn en hoe hier in de codebepalingen invulling aan gegeven wordt.

3.3 Het nut van GOTORK

  • 20. Door de energietransitie is de vraag naar transportvermogen toegenomen. Daardoor is er op dit moment op veel plekken in Nederland onvoldoende transportcapaciteit beschikbaar. Vanwege transportschaarste op het net kan de netbeheerder op dit moment niet aan alle transportverzoeken voldoen. Dit remt de energietransitie omdat het in de weg staat aan de verduurzaming van verbruik door elektrificatie en aan de opschaling van duurzame opwek.

  • 21. Grootverbruikers contracteren op grond van artikel 24 van de E-wet transportvermogen bij de netbeheerder. Grootverbruikers hebben het recht om het door hen gecontracteerde GTV op elk moment te gebruiken. De netbeheerder dient te waarborgen dat er voldoende transportcapaciteit beschikbaar is voor alle aangeslotenen, ook wanneer aangeslotenen tot op heden onbenutte transportrechten in de toekomst alsnog gaan gebruiken. Deze toename in het gebruik van het GTV of de gelijktijdigheid van het gebruik wordt ‘natuurlijke groei’ genoemd.

  • 22. De netbeheerder houdt veiligheidsmarges aan om rekening te houden met deze natuurlijke groei. Hoe groot deze veiligheidsmarges moeten zijn is afhankelijk van de hoeveelheid onbenut GTV er in een net aanwezig is en de zekerheid die de netbeheerder heeft over de mate waarin deze in de toekomst gebruikt gaat worden. Bij nieuwe aansluitingen gaat de netbeheerder ervan uit dat het volledige GTV gebruikt zal worden en neemt dit mee bij het inschatten van de toekomstige netbelasting. Het aanhouden van veiligheidsmarges is nodig is om het net veilig te houden, maar leidt er ook toe dat de netbeheerder bij een tekort aan transportcapaciteit minder verzoeken om transport kan honoreren. De fysieke belasting van het net waar de netbeheerder rekening mee houdt is namelijk hoger door de gebruikte veiligheidsmarges en het feit dat de netbeheerder rekent met het volledige GTV bij nieuwe aansluitingen. De GOTORK-regeling geeft de netbeheerder meer zekerheid over het daadwerkelijk gebruik van het GTV door aangeslotenen. Hierdoor kan de netbeheerder de verwachtte fysieke netbelasting berekenen op basis van lagere veiligheidsmarges. Daarnaast kan de netbeheerder het onbenutte GTV van nieuwe aansluitingen waarvan is vastgesteld dat de transportcapaciteit op deze aansluitingen niet of niet volledig gebruikt zal worden, direct beschikbaar stellen aan andere partijen. Door GOTORK hoeft de netbeheerder in deze situatie niet meer te werken met (hoge) veiligheidsmarges die uitgaan van volledig GTV. De GOTORK-regeling zorgt op deze manier dus voor een efficiënter gebruik van de beschikbare ruimte op het net. Daarnaast prikkelt de GOTORK-regeling aangeslotenen tot bewust(er) netgebruik en het niet onnodig aanhouden van GTV. Onnodig aangehouden GTV zal namelijk worden afgenomen door de netbeheerder. Het feit dat GOTORK kan worden toegepast leidt tot bewuster netgebruik bij aangeslotenen en minder onnodig aangehouden GTV. Dit is volgens de ACM eveneens wenselijk gezien de transportschaarste.

  • 23. Via de nettarieven betaalt een aangeslotene voor zijn GTV. Hieruit volgt een prikkel voor aangeslotenen om de hoeveelheid GTV die zij aanhouden niet hoger te laten zijn dan nodig. In de praktijk houden aangeslotenen meer GTV aan dan zij gebruiken. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan met het oog op toekomstige verduurzamings- of uitbreidingsplannen. Dit soort plannen zijn noodzakelijk voor het klimaat, de energietransitie en de economische welvaart. De aangeslotene dient het aangehouden GTV dan wel binnen afzienbare tijd te gebruiken. Het aanhouden van GTV dat in de praktijk niet wordt gebruikt, kan andere partijen die meer transportvermogen nodig hebben namelijk beperken bij transportschaarste en binnen congestiegebieden. Hierdoor wordt de energietransitie geremd en de economische groei beperkt. De GOTORK-regeling voorkomt dit en borgt daarmee het publieke belang van de voorzieningszekerheid en nettoegang voor zoveel mogelijk bestaande en toekomstige aangeslotenen.11

  • 24. Verder blijkt uit een inventarisatie van de netbeheerders uit juni 2023 dat in totaal 2.986 MW aangemerkt kan worden als ongebruikt onder de GOTORK-regeling. Gemiddeld benutten de in de inventarisatie opgenomen aangeslotenen hun GTV voor 67%. Bij deze inventarisatie werd niet gekeken of de aansluitingen in een congestiegebied lagen en of er valide redenen zijn waarom het niet benutte GTV wordt aangehouden. Het is dus niet gezegd dat 33% van het totale vermogen onnodig wordt aangehouden. Omdat het aangehouden maar vooralsnog ongebruikte transportvermogen relatief groot is, is het nuttig om na te gaan of dit vermogen daadwerkelijk gebruikt gaat worden en om, in het geval dit niet het geval blijkt, mogelijk te maken dat de netbeheerders dit ongebruikte GTV aan andere aangeslotenen beschikbaar kunnen stellen. De GOTORK-regeling geeft netbeheerders hiervoor de juiste handvatten, zodat zij niet alleen met aangeslotenen in overleg kunnen gaan, maar indien nodig ook het GTV kunnen beperken als sprake is van redelijkerwijs ongebruikt GTV dat een aangeslotene niet uit eigen beweging bijstelt.

  • 25. In het licht van het bovenstaande is het wenselijk dat binnen congestiegebieden onnodig aangehouden GTV zoveel als mogelijk wordt beperkt. De ACM acht het dan ook redelijk dat de netbeheerder het onnodig aangehouden GTV kan beperken wanneer partijen zelf niet bereid zijn hun GTV te beperken tot wat voor hen nodig is. Met de GOTORK regeling krijgt de netbeheerder de mogelijkheid om in een dergelijk geval het GTV aan te passen.

  • 26. Het toepassen van GOTORK vormt een beperking van de rechten van de aangeslotene. Daarom is het belangrijk dat dit enkel onder specifieke voorwaarden kan worden toegepast. Wat deze voorwaarden zijn en waarom hiervoor is gekozen wordt uiteengezet in de volgende paragrafen.

3.4 Artikel 7.13, eerste lid, wanneer en bij welke aangeslotenen kan GOTORK worden toegepast?

Opbouw van het eerste lid

  • 27. Het eerste lid is aangepast ten opzichte van het ontwerpbesluit. In het eerste lid worden alle toepassingsvoorwaarden voor GOTORK door de netbeheerder expliciet gemaakt. De aansluiting moet liggen binnen een congestiegebied (onderdeel a), er moet sprake zijn van ongebruikte transportcapaciteit (onderdeel b) en er dient te worden vastgesteld dat de transportcapaciteit niet volledig gebruikt zal worden binnen een termijn van ten minste twaalf maanden (onderdeel c). Indien niet aan deze voorwaarden is voldaan, kan GOTORK niet worden toegepast. In dit besluit wordt het feit dat dit de voorwaarden zijn waaronder het proces gestart kan worden expliciet gemaakt. Dit is een aanscherping ten opzichte van het ontwerpbesluit.

  • 28. De GOTORK-regeling is een kan-bepaling. De netbeheerder kan GOTORK toepassen als aan deze voorwaarden in het eerste lid voldaan is, maar de netbeheerder is hiertoe niet verplicht. Het uitgangspunt voor de ACM is dat de netbeheerder GOTORK toepast, tenzij dat in een concreet geval onevenredig is. In deze gevallen kan de netbeheerder afzien van toepassing van GOTORK. Of toepassing van GOTORK in een concreet geval onevenredig is kan de ACM niet op voorhand inschatten. Derhalve verplicht de ACM netbeheerder niet tot toepassing van GOTORK. Bij de evaluatie van de GOTORK-regeling zal de ACM betrekken in welke gevallen de netbeheerder de GOTORK-regeling niet heeft toegepast vanwege vermeende onevenredigheid. Ook zal de ACM de kan-bepaling bij de evaluatie heroverwegen.

  • 29. Daarnaast bleek uit de zienswijzen dat een dwingende formulering, in combinatie met de ruimte voor interpretatie in de voorwaarden waaronder GOTORK toegepast zou kunnen worden, als onredelijk wordt ervaren. Om hieraan tegemoet te komen heeft de ACM de voorwaarden waaronder GOTORK toegepast kan worden verduidelijkt.

Voorwaarden waaronder het gecontracteerd transportvermogen aangepast kan worden

  • 30. De ACM acht de inzet van GOTORK alleen redelijk en evenredig wanneer deze bijdraagt aan het verlichten van transportschaarste. Het toepassen van GOTORK kan hieraan bijdragen door de netbeheerder meer zekerheid te geven over de toekomstige netbelasting. Zoals hiervoor uiteengezet, beperkt onzekerheid over de natuurlijke groei van het netgebruik de netbeheerder in het uitgeven van nieuwe transportrechten wanneer er sprake is van transportschaarste. Om deze reden bepaalt artikel 7.13, eerste lid, onderdeel a, dat GOTORK enkel wordt toegepast in congestiegebieden zoals bedoeld in artikel 9.9, eerste lid, van de NCE.

  • 31. De ACM ziet GTV waarvan het gebruik via congestiemanagement beperkt is niet als onbenut transportvermogen zoals bedoeld in artikel 7.13, eerste lid, onderdeel b, en acht inzet van GOTORK op dit vermogen dan ook niet redelijk. De aangeslotene zou dit GTV normaal gesproken wel gebruiken, maar doet dat niet vanwege de congestiemanagementafspraken met de netbeheerder en draagt hiermee reeds bij aan het verlichten van de transportschaarste. Het toepassen van GOTORK op dit deel van het GTV past volgens de ACM niet binnen de GOTORK regeling, omdat het GTV zonder de congestiemanagement afspraken wel zou zijn gebruikt. Er is in deze situatie dus geen sprake van onbenut transportvermogen zoals bedoeld in artikel 7.13, eerste lid, onderdeel b.

  • 32. Op dit moment is deelname aan een groepscontract voor het contracteren van transportvermogen nog niet opgenomen in de codes. Hier wordt echter al wel mee geëxperimenteerd en de ACM verwacht dat netbeheerders in de zomer van 2024 een codewijzigingsvoorstel over groepscontracten zullen indienen. Bij deelname aan een dergelijk groepscontract delen meerdere aangeslotenen één vastgestelde hoeveelheid GTV, dat is gebaseerd op het GTV van de individuele deelnemers. Indien een aangeslotene op basis van een groepscontract zijn eigen GTV niet volledig gebruikt, maar dat GTV wel volledig onderdeel uitmaakt van het groepsvermogen of van het vermogen van een energyhub, dan ligt het niet voor de hand dat de netbeheerder op basis van de GOTORK-regeling het individuele GTV beperkt. Dit GTV wordt namelijk gebruikt binnen de groep of de energyhub, zodat geen sprake is van onbenutte transportcapaciteit. Ook in dit geval geldt dat het toepassen van GOTORK niet zou bijdragen aan het verlichten van de transportschaarste. Daarnaast zou het de deelname aan groepscontracten ontmoedigen, terwijl dat juist wenselijk kan zijn met het oog op de transportschaarste en congestieproblemen. Om deze reden ziet de ACM GTV dat benut wordt binnen een groepscontract niet als onbenut transportvermogen zoals bedoeld in artikel 7.13, eerste lid, onderdeel b.

  • 33. Gezien de huidige transportschaarste en de gevolgen hiervan voor de samenleving, acht de ACM een brede toepassing van GOTORK wenselijk. De ACM kiest er daarom voor om de toepassing van GOTORK mogelijk te maken voor alle aangeslotenen met een aansluiting op het MS-net, HS-net of EHS-net en een vooraf gedefinieerde substantiële hoeveelheid onbenut GTV.

  • 34. Ten eerste acht de ACM onbenut GTV substantieel wanneer dit ten minste de helft van het totale GTV bedraagt. In dit geval mag volgens de ACM van de aangeslotene verwacht worden dat deze kan motiveren waarom dit GTV wordt aangehouden en op welkte termijn dit gebruikt zal worden. Om deze reden besluit de ACM om GOTORK toepasbaar te maken bij aangeslotenen die gedurende twaalf maanden ten minste de helft van hun GTV onbenut laten.

  • 35. Ten tweede acht de ACM onbenut GTV in absolute zin substantieel wanneer wijzigingen hiervan een effect hebben op de verwachtte benutting van het net. Dit betreft 1 MW voor aansluitingen op een middenspanningsnet of op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau van minder dan 110 kV. Voor aansluitingen op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau gelijk aan of groter dan 110 kV is deze grens 10 MW. Ook in deze gevallen acht de ACM het redelijk dat de netbeheerder de mogelijkheid krijgt om GOTORK toe te passen. Hiervoor wordt aangesloten bij de verplichtingen tot het afgeven van plannings- en prognose gegevens opgenomen in paragraaf 13.2 van de NCE.

  • 36. De artikelen in deze paragraaf bepalen, onder andere, dat aangeslotenen van wie (een wijziging in) het netgebruik substantieel is voor de netstabiliteit verplicht zijn om individueel plannings- en prognosegegevens te verstrekken aan de netbeheerder. Hierin moeten zij voor zowel de korte als lange termijn (van tien jaar vooruit tot één dag vooruit) aangeven in welke mate zij gebruik verwachten te maken van hun aansluiting. Dit is van toepassing op:

    • a. aangeslotenen op het landelijk hoogspanningsnet,

    • b. en aangeslotenen op het distributienet vanaf een maximumcapaciteit (bij elektriciteitsproductie-eenheden) of een maximaal af te nemen werkzaam vermogen (bij verbruiksinstallaties) van 1 MW.

  • 37. Uit dit artikel volgt ook dat deze aangeslotenen bewust en planmatig omgaan met hun GTV. Van deze aangeslotenen mag dus verwacht worden dat zij redelijkerwijs een inschatting kunnen maken van de mate waarin, en de termijn waarop, zij gebruik zullen maken van het door hen aangehouden GTV.

  • 38. In afwijking van het ontwerpbesluit wordt, met betrekking tot de vraag of een aangeslotene op basis van het onbenut GTV in aanmerking komt voor GOTORK, in artikel 7.13, eerste lid, onderdeel b, subonderdelen 1 tot en met 3, onderscheid gemaakt tussen drie type aangeslotenen. Dit zijn aangeslotenen met een aansluiting op een middenspanningsnet (subonderdeel 1), aangeslotenen met een aansluiting op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau lager dan 110 kV (subonderdeel 2)en aangeslotenen met een aansluiting op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau gelijk aan of groter dan 110 kV (subonderdeel 3). (Dit onderscheid komt tot uiting in artikel 7.13, lid 1, onderdeel b, sub 1, 2 en 3. De voorwaarden die gelden voor aangeslotenen bedoeld in sub 1 en 2 zijn gelijk. In de codebepalingen zijn deze gesplitst beschreven om de leesbaarheid van de tekst te bevorderen.

  • 39. Het onderscheid ziet op de absolute hoeveelheid GTV die gedurende de 12 voorafgaande maanden onbenut moet zijn geweest voordat de netbeheerder GOTORK kan toepassen. Voor aangeslotenen bedoeld onder artikel 7.13, eerste lid, onderdeel b, sub 1 en 2, is deze in lijn met hetgeen wat in randnummer 36 uiteen is gezet vastgesteld op 1 MW. Voor aangeslotenen bedoeld onder artikel 7.13, eerste lid, onderdeel b, sub 3 wordt hier echter van afgeweken en wordt de hoeveelheid onbenut GTV vastgesteld op 10 MW in plaats van 1 MW. Fluctuaties vanaf 10 MW zijn substantieel voor het HS-net, blijkens het feit dat artikel 13.11, negende lid, onderdeel b van de NCE, verplicht om fluctuaties vanaf 10 MW op het verwachte transport binnen de dag te melden bij de netbeheerder. Bij fluctuaties kleiner dan 10 MW valt niet uit te sluiten dat sprake is van ruis op de benutting van de aansluiting op het (E)HS-net.

  • 40. De mate waarin het GTV in de afgelopen twaalf maanden is benut, wordt bepaald aan de hand van het vermogen dat op enig moment gedurende deze twaalf maanden door de aangeslotene is afgenomen. In aanvulling daarop moet de aangeslotene gedurende deze periode in de gelegenheid zijn geweest de aansluiting te gebruiken. Om deze reden begint deze periode vanaf het moment dat de aangeslotene beschikking heeft over de aansluiting. Indien de aangeslotene al langer dan twaalf maanden beschikking heeft over de aansluiting, rekent de netbeheerder met de meest recente twaalf maanden. Ten opzichte van het ontwerpbesluit heeft de ACM de termijn waarbinnen de aangeslotene zijn GTV dient te gebruiken verduidelijkt.

3.5 Artikel 7.13, tweede lid, het overleg tussen de aangeslotene en de netbeheerder

  • 41. Om zorgvuldige toepassing van GOTORK mogelijk te maken en te borgen dat de netbeheerder enkel daadwerkelijk onnodig aangehouden GTV beperkt, acht de ACM het van belang dat de netbeheerder de aangeslotene in de gelegenheid stelt om te onderbouwen dat het aangehouden GTV benodigd is en binnen welke termijn het GTV benut zal worden. De aangeslotene krijgt hiertoe de kans door, mondeling of schriftelijk, in overleg te treden met de netbeheerder. De door de aangeslotene gedeelde informatie en de uitkomst van dit overleg wordt door de netbeheerder betrokken bij het bepalen of het gecontracteerd transportvermogen beperkt zal worden. Hiermee wordt voorkomen dat het GTV verlaagd wordt als er zicht is op het gebruik van het GTV binnen een redelijke termijn of indien sprake is van vormen van overmacht.

  • 42. Artikel 7.13, tweede lid beschrijft het proces dat de netbeheerder hierbij doorloopt en de termijnen en voorwaarden die hierbij gelden.

  • 43. Het GOTORK-proces start vanaf de schriftelijke melding (artikel 7.13, tweede lid, onderdeel a) van de netbeheerder aan de aangeslotene dat sprake is van ongebruikt GTV zoals bedoeld in artikel 7.13, eerste lid, onderdeel b. Deze melding kan per brief of e-mail zijn, zolang de melding maar schriftelijk is.

  • 44. Gedurende de twee daaropvolgende maanden stelt de netbeheerder de aangeslotene in de gelegenheid om met de netbeheerder in overleg te treden over het GTV (artikel 7.13, tweede lid, onderdeel b). Deze termijn start direct na de melding van de netbeheerder dat sprake is van ongebruikt GTV. Het overleg kan, naar de voorkeur van de aangeslotene, mondeling of schriftelijk plaatsvinden. De termijn van twee maanden is gekozen omdat dit aangeslotenen genoeg tijd geeft om concreet en gebaseerd op bestaande plannen concreet te onderbouwen in welke mate en binnen welke termijn zij hun GTV zullen gebruiken.

  • 45. Het overleg geeft de aangeslotene de mogelijkheid om concreet te onderbouwen in welke mate en binnen welke termijn de aangeslotene zijn GTV zal benutten. De aangeslotene kan hierbij bewijsstukken aanvoeren om dit nader te onderbouwen, zoals het huidig opgesteld (piek)vermogen, geplande uitbreidingen van het piekvermogen, concrete verduurzamingsplannen, (groei)prognoses van verwachte (elektriciteits-)productie, voorgenomen veranderingen in de bedrijfsvoering en concrete (uitbreidings-)plannen van de bedrijfsvoering of (productie)-installatie. Het gaat om bestaande plannen van de aangeslotene.

  • 46. De concreetheid van deze plannen kan aangetoond worden aan de hand van, bijvoorbeeld de voor de projecten verkregen vergunningen en subsidies (of de ingediende aanvragen hiervoor), planningen en (gegunde) opdrachten voor het realiseren van de voorgenomen verduurzamings- of uitbreidingsplannen, (getekende) overeenkomsten waaruit blijkt dat de verwachte groei van de vraag op korte termijn plausibel is. Op basis van deze stukken kan de aangeslotene ook motiveren dat sprake is van overmacht, bijvoorbeeld omdat uit concrete plannen blijkt dat het GTV nodig is, de benodigde vergunningen ook ruimschoots op tijd zijn aangevraagd, maar vergunningverlening vervolgens uitblijft door een ontwikkeling buiten de invloedsfeer van de aangeslotene.

  • 47. De ACM benadrukt dat het hierbij niet gaat om een limitatieve lijst van bewijsstukken. Welke informatie benodigd is om te onderbouwen dat het aangehouden GTV nodig zal zijn, is casusspecifiek. Per geval kan de aangeslotene het beste bepalen welke informatie relevant en concreet genoeg is om te onderbouwen in welke mate en binnen welke termijn het GTV gebruikt gaat worden. Verder wijst de ACM erop dat zij ervan uitgaat dat partijen al beschikken over deze bewijsstukken. De onderbouwing in welke mate en binnen welke termijn het GTV gebruikt zal worden, dient namelijk te zijn gebaseerd op bestaande plannen. Indien sprake is van bestaande plannen, ligt het voor de hand dat partijen reeds beschikken over de hiervoor genoemde bewijsstukken.

  • 48. De aangeslotene is niet verplicht om in overleg te treden met de netbeheerder. Indien de aangeslotene niet in overleg treedt met de netbeheerder, kan de netbeheerder er na afloop van de overlegtermijn van twee maanden van uitgaan dat sprake is van ongebruikt GTV. De netbeheerder hoeft de aangeslotene geen aanvullende mogelijkheid te geven om te onderbouwen in welke mate en binnen welke termijn hij zijn GTV zal gebruiken.

  • 49. In artikel 7.13, tweede lid, onderdeel c is vastgelegd dat de netbeheerder een schriftelijk verslag opstelt van de stappen onder 7.13, tweede lid, onderdeel b. De netbeheerder deelt dit verslag vervolgens met de aangeslotene binnen tien werkdagen nadat het overleg heeft plaatsgevonden of na afloop van de overlegtermijn (artikel 7.13, tweede lid, onderdeel d). In het verslag legt de netbeheerder in de eerste plaats vast of het overleg heeft plaatsgevonden. Als het overleg heeft plaatsgevonden legt de netbeheerder vast in welke mate en binnen welke termijn de aangeslotene verwacht zijn GTV te gebruiken. De netbeheerder legt ook vast op basis van welke informatie van de aangeslotene dit is gebaseerd. De aangeslotene heeft vervolgens tien werkdagen schriftelijk te reageren op het verslag (artikel 7.13, tweede lid, onderdeel e). Via deze bepalingen wordt de inbreng van de aangeslotene geborgd binnen het GOTORK-proces. Daarnaast stelt het de aangeslotene in staat om te controleren of zijn inbreng op de juiste manier is meegenomen. Dit kan ook relevant zijn met het oog op eventuele geschilbeslechting op grond van artikel 51 E-wet door de ACM over de GOTORK-regeling.

3.6 Artikel 7.13, derde lid, het vaststellen van het onnodig aangehouden GTV

  • 50. Alvorens het gecontracteerd transportvermogen daadwerkelijk wordt verlaagd, wordt door de netbeheerder vastgesteld of een aangeslotene binnen een termijn van ten minste twaalf maanden zijn GTV volledig zal benutten. De netbeheerder bepaalt dit aan de hand van:

    • a. voor zover beschikbaar, de hoogste kWmax waarde van de aangeslotene over de voorafgaande 24 maanden;

    • b. de prognoses zoals bedoeld in artikel 13.11, eerste lid, onderdeel e, of artikel 13.13, eerste lid, onderdeel b, of zoals bedoeld in artikel 13.12, eerste lid, onderdeel e, of artikel 13.14, eerste lid, onderdeel b;

    • c. de informatie zoals volgt uit overleg tussen de aangeslotene en de netbeheerder en het verslag daarvan zoals bedoeld in artikel 7.13, tweede lid, onderdelen b,c en e; en

    • d. de informatie van partijen zoals bedoeld in artikel 7.13, zevende lid

  • 51. De netbeheerder dient de informatie uit de onderdelen a tot en met c te betrekken bij zijn beoordeling in welke mate het GTV van een aangeslotene gebruikt zal worden. De netbeheerder dient de informatie uit de onderdelen a tot en met c te betrekken bij zijn beoordeling of en in welke mate het GTV van een aangeslotene gebruikt zal worden.

  • 52. De waarde kWmax uit onderdeel a geeft inzicht in het maximale verbruik van de aangeslotene over de afgelopen 24 maanden. Deze waarde vormt het vertrekpunt voor GOTORK, omdat de netbeheerder op basis van dit historische gegeven kan bepalen wat het redelijkerwijs te verwachten GTV is, ook indien er geen overleg heeft plaatsgevonden zoals bedoeld in artikel 7.13, tweede lid, onderdeel b. Door de hoogste kWmax waarde over de afgelopen 24 maanden te gebruiken, wordt bij het bepalen van het nieuwe GTV zo goed mogelijk rekening gehouden met seizoenseffecten. Indien een aangeslotene korter dan 24 maanden beschikt over de aansluiting is deze termijn gelijk aan het aantal maanden dat de aangeslotene beschikt over zijn aansluiting.

  • 53. De prognosegegevens uit onderdeel b worden reeds door elke grootverbruik aangeslotene, desgewenst via de BRP, aan de netbeheerder verstrekt. Deze gegevens geven aan wat de aangeslotene verwacht in te voeden dan wel af te nemen van het net, voor zowel de korte als de lange termijn. In de lange termijn schattingen rapporteert de aangeslotene over voorgenomen wijzigingen in de benutting van het GTV. Daarnaast is er via deze weg ruimte om eventuele seizoenseffecten te betrekken die niet blijken uit de hiervoor genoemde kWmax waarde. De netbeheerder dient deze prognosegegevens eveneens te betrekken bij het bepalen van de mate waarin het GTV gebruikt zal worden.

  • 54. Onderdeel c borgt dat de netbeheerder de informatie uit het overleg met de aangeslotene zoals bedoeld in artikel 7.13, tweede lid, onderdeel b, en het verslag zoals bedoeld in artikel 7.13, tweede lid, onderdeel c, en de reactie van de aangeslotene daarop zoals bedoeld in artikel 7.13, tweede lid, onderdeel e, meeweegt bij het bepalen van de mate waarin het GTV gebruikt zal worden. Indien uit de door de aangeslotene verschafte informatie redelijkerwijs blijkt dat het vermogen hoger dient te zijn dan de kWmax en de prognoses, gaat de netbeheerder uit van de waarde die volgt uit de informatie die door de aangeslotene is aangedragen. Daarnaast is via deze weg ruimte om andere ontwikkelingen mee te nemen die niet blijken uit de hiervoor genoemde kWmax waarde.

  • 55. Voor aangeslotenen zoals bedoeld in artikel 7.13, zevende lid, geldt dat de netbeheerder hun GTV niet beperkt indien zij kunnen aantonen dat dit een risico vormt voor het functioneren van hun vitale proces (onderdeel a), maatschappelijke functie (onderdeel b) of de technische veiligheid die samenhangt met onvermijdelijke belasting vanuit de installatie (onderdeel c). De ACM licht dit nader toe bij artikel 7.13, zevende lid.

  • 56. Naast dat bepaalt moet worden in welke mate een aangeslotene zijn GTV zal gebruiken, moet ook bepaald worden of de aangeslotene zijn GTV zal gebruiken binnen een redelijke termijn. Of de termijn waarbinnen de GTV gebruikt dient te worden ‘redelijk’ is, hangt af van de periode dat het transportvermogen ongebruikt blijft en hoe dit zich verhoudt tot het groeipad van de transportvraag van de aangeslotene. Gedurende de gehele periode tot aan het volledige gebruik van de GTV hanteert de netbeheerder veiligheidsmarges, waardoor het net fysiek sneller vol zit en andere partijen het net niet kunnen gebruiken op de manier die zij willen. Daarnaast vindt de ACM het onwenselijk dat partijen transportvermogen proberen te reserveren, terwijl zij dat niet nodig hebben.12 De ACM concretiseert in artikel 7.13, derde lid, daarom wat zij verstaat onder een redelijke termijn. Dit prikkelt partijen om na te denken over hun daadwerkelijke transportbehoefte en om hun GTV ook daadwerkelijk te gebruiken. Bij het bepalen van de redelijke termijn is een afweging gemaakt tussen het publieke belang dat zoveel mogelijk partijen het net kunnen gebruiken en de individuele belangen van aangeslotenen om te groeien naar het GTV dat zij daadwerkelijk nodig hebben voor hun bedrijf.

  • 57. Het uitgangspunt van artikel 7.13, derde lid, is dat iedere aangeslotenezijn GTV dient te gebruiken binnen twaalf maanden na de constatering dat sprake is van redelijkerwijs ongebruikt GTV, zoals bedoeld in artikel 7.13, eerste lid, onderdeel b. Het vertrekpunt voor toepassing van GOTORK is derhalve dat bij een nieuwe aansluiting, de aangeslotene binnen twaalf maanden groeit naar zijn benodigde GTV. De ACM gaat uit van de termijn van twaalf maanden, omdat het GTV is gebaseerd op het vermogen dat een aangeslotene redelijkerwijs verwacht maximaal nodig te hebben op enig moment in het jaar.13 Het is echter mogelijk dat een nieuw aangeslotene een langer termijn nodig heeft om tot zijn benodigde GTV te groeien. De aangeslotene dient dit aan de hand van concrete bewijsstukken zoals opgenomen in randnummer 45 en 46 te motiveren in het overleg met de netbeheerder zoals bedoeld tweede lid, onderdeel b. Indien sprake is van een (niet-verwijtbare) overmachtssituatie kan dit worden meegenomen in het voornoemde overleg en bij het bepalen van de termijn waarbinnen het GTV benut moet worden zoals bedoeld in 7.13, derde lid. De bewijslast voor een langere termijn dan twaalf maanden ligt dus bij de aangeslotene. De ACM vindt dit redelijk, omdat alleen de aangeslotene kan motiveren welke termijn redelijkerwijs nodig is om te groeien tot het daadwerkelijk benodigde GTV. Daarbij wijst de ACM erop dat de netbeheerder voorbij mag gaan aan ongemotiveerde verzoeken voor een langere termijn.

  • 58. Als het gecontracteerde GTV hoger is dan het verwachtte benodigde transportvermogen op basis van artikel 7.13, derde lid, kan de netbeheerder het GTV bijstellen.

3.7 Artikel 7.13, vierde lid, tot welk niveau wordt het GTV beperkt?

  • 59. Het vierde lid regelt de methodiek om het nieuwe GTV te bepalen, indien op basis van artikel 7.13, derde lid, wordt vastgesteld dat het gecontacteerde GTV hoger is dan het verwachtte benodigde transportvermogen.

  • 60. Vergelijkbaar met de systematiek onder het derde lid, stelt de netbeheerder het nieuwe GTV vast op ten minste het maximaal benutte vermogen, de kWmax, van de voorgaande 24 maanden (onderdeel a). Het nieuwe GTV kan hoger zijn wanneer de aangeslotene op basis van prognoses en/of het overleg met de netbeheerder heeft onderbouwd dat dit binnen de termijn uit artikel 7.13, derde lid, benut zal worden (onderdelen b en c).

De motivering voor de onderdelen a, b en c is vergelijkbaar met artikel 7.13, derde lid, onderdelen a, b en c. De bewijslast voor de onderdelen b en c ligt bij de aangeslotene, omdat alleen de aangeslotene kan onderbouwen wat redelijkerwijs zijn toekomstige netbelasting is.

3.8 Artikel 7.13, vijfde lid, op welk moment wordt het nieuwe GTV van kracht?

  • 61. De aanpassing van het GTV gaat in op het moment dat de netbeheerder de GTV waarde aanpast in de aansluit- en transportovereenkomst en de aangeslotene hierover schriftelijk informeert. De netbeheerder kan de aangeslotene hierover per brief of per e-mail informeren.

  • 62. De ACM acht het onnodig om een overgangstermijn tot aan het ingaan van het nieuwe GTV te hanteren. De reden hiervoor is dat bij GOTORK enkel capaciteit wordt beperkt die, in lijn met artikel 7.13, derde en vierde lid, redelijkerwijs niet door de aangeslotene zal worden benut. Hierdoor heeft de aanpassing van het GTV geen direct effect op de bedrijfsvoering van de aangeslotene.

3.9 Artikel 7.13, zesde lid, verzoeken om aanvullend GTV nadat het GTV beperkt is

  • 63. De netbeheerder honoreert een verzoek om transport als bedoeld in artikel 24 van de E-wet indien daarvoor voldoende transportcapaciteit beschikbaar is. De netbeheerder toetst dit aan de hand van de bepalingen in paragraaf 9.2 van de NCE. Wanneer een dergelijk verzoek wordt gedaan door een aangeslotene waarvan het GTV via GOTORK is verlaagd en de aansluiting zich nog steeds bevindt in een congestiegebied, dient de verzoeker in aanvulling op zijn verzoek op grond van artikel 24 van de E-wet aannemelijk te maken dat hij het verzochte gecontracteerd transportvermogen binnen een redelijke termijn zal gebruiken. Dit hangt samen met het feit dat de desbetreffende aangeslotene op basis van GOTORK is beperkt in zijn transportvermogen, omdat de aangeslotene zijn gecontracteerde GTV niet volledig gebruikte en niet of onvoldoende heeft onderbouwd dat hij dit vermogen in de toekomst nodig had. In deze situatie is het volgens de ACM redelijk om een aanvullende onderbouwing te vragen indien deze partij verzoekt om extra transportvermogen binnen een congestiegebied.

  • 64. Indien een aangeslotene van wie het GTV beperkt is een verzoek doet voor extra transportvermogen terwijl het congestiegebied nog niet is opgeheven, dient de aangeslotene te onderbouwen dat de aangevraagde capaciteit binnen een redelijk termijn benut zal worden. Deze onderbouwing dient gebaseerd te zijn op gebruiksprognoses zoals bedoeld in artikel 13.11, eerste lid, onderdeel e, of artikel 13.13, eerste lid, onderdeel b, of zoals bedoeld in artikel 13.12, eerste lid, onderdeel e, of artikel 13.14, eerste lid, onderdeel b.

3.10 Artikel 7.13, zevende lid, alternatieve toepassing GOTORK voor vitale processen, maatschappelijke voorzieningen en het borgen van de veiligheid

  • 65. De ACM acht het onwenselijk dat GOTORK wordt toegepast wanneer dit het functioneren van vitale processen in gevaar brengt of het verlenen van maatschappelijke voorzieningen belemmert.

  • 66. De ACM sluit voor het identificeren van de vitale processen aan bij de lijst van vitale processen zoals gepubliceerd door de Nationale Coördinator Terrorisme en Veiligheid (hierna: NCTV). Een proces wordt als vitaal aangeduid wanneer door verstoring, uitval of manipulatie hiervan dermate ernstige gevolgen kunnen optreden dat deze de nationale veiligheid kunnen schaden. Aangeslotenen die vallen onder de NCTV lijst kunnen onder voorwaarden worden uitgezonderd van de GOTORK-regeling. Daarnaast meent de ACM dat ook aansluitingen van de Dienst Justitiële Inrichtingen, ziekenhuizen en openbaar vervoersbedrijven onder deze uitzondering vallen. De partijen genoemd in de onderdelen a en b, zijn vergelijkbaar met de partijen die zijn uitgezonderd van congestiemanagement.

  • 67. Aangezien er een groot aantal partijen onder de uitzonderingen in artikel 7.13, zevende lid, onderdelen a en b, valt, kiest de ACM ervoor de deze partijen niet op voorhand uit te zonderen van de GOTORK-regeling. Dit hangt samen met het feit dat de GOTORK-regeling het GTV van aangeslotenen aanpast gebaseerd op het transportvermogen dat zij daadwerkelijk nodig hebben. Toepassing van de GOTORK-regeling grijpt dus niet noodzakelijkerwijs in op de processen van de partijen zoals opgenomen in de onderdelen a en b. De GOTORK-regeling is dus ook van toepassing op deze partijen, indien sprake is van redelijkerwijs ongebruikt GTV zoals bedoeld in artikel 7.13, eerste lid, onderdeel b. Alleen aangeslotenen die tijdens het overleg zoals bedoeld in artikel 7.13, tweede lid, onderdeel b, onderbouwen dat het beperken van hun GTV een risico kan vormen voor het functioneren van het vitale proces worden uitgezonderd. Het is aan de aangeslotene genoemd in de onderdelen a en b om dit te onderbouwen. Deze bewijslast is aanmerkelijk lager dan voor reguliere aangeslotenen op basis van artikel 7.13, vierde lid, aangezien partijen niet hoeven aan te tonen dat hun GTV binnen een bepaalde termijn wordt gebruikt.

  • 68. Tenslotte is in onderdeel c een uitzonderingsmogelijkheid opgenomen voor aansluitingen waarvoor geldt dat de aangeslotene kan aantonen dat het GTV onverwacht dient te kunnen worden aangesproken vanuit de technische veiligheid. Dergelijke aangeslotenen maken onder normale omstandigheden geen gebruik van een groot deel van hun GTV, maar kunnen hun GTV in het geval van onvoorziene omstandigheden wel op korte termijn nodig hebben. Een voorbeeld van een dergelijke aansluiting is een afvalverbrandingsinstallatie. Dergelijke installaties zijn in normaal bedrijf grotendeels zelfvoorzienend in hun elektriciteitsbehoefte maar kunnen door afwijkingen in het bedrijfsproces onverwacht elektriciteit moeten invoeden of afnemen om de bedrijfsvoering of de veiligheid te waarborgen. De bewijslast om aan te tonen dat wordt voldaan aan artikel 7.13, onderdeel c rust op de aangeslotene. De aangeslotene dient daarbij aan te tonen waarom hij het GTV nodig heeft met het oog op de technische veiligheid en waarom de capaciteit bij onverwachte situaties aangesproken moeten worden vanuit de veiligheid. Deze bewijslast is aanmerkelijk lager dan voor reguliere aangeslotenen op basis van artikel 7.13, vierde lid, aangezien partijen niet hoeven aan te tonen dat hun GTV binnen een bepaalde termijn wordt gebruikt.

  • 69. De ACM heeft dit onderdeel op enkele punten gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbesluit. Het ontwerpbesluit sloot ten eerste onbedoeld partijen die een deel van hun GTV niet gebruikten uit van onderdeel c. Voor toepassing van onderdeel c maakt het niet uit in welke mate zij hun GTV niet gebruiken. Het gaat erom dat zij hun GTV aanhouden vanwege de technische veiligheid van hun bedrijfsproces. Ten tweede heeft de ACM de zinsnede “vanuit bedrijfsvoering of” geschrapt. Hiermee werden onverwachte belastingen die nodig zijn voor de bedrijfsvoering uitgesloten. De ACM ziet het plannen van de bedrijfsvoering echter als een verantwoordelijkheid van de aangeslotene. Eventuele verstoringen hiervan door onverwachte gebeurtenissen vindt de ACM onvoldoende reden voor het niet toepassen van de GOTORK regeling. Tot slot was onderdeel c in het ontwerpbesluit onbedoeld alleen van toepassing op niet-beïnvloedbare piekbelasting. Zoals hiervoor opgemerkt is onderdeel c van toepassing op elke vorm van onverwachte belasting en niet alleen op niet-beïnvloedbare onverwachte piekbelastingen.

4 Evaluatie

  • 70. De ACM zal het GOTORK-proces en de werking van de GOTORK-regeling zoals beschreven in het onderhavige besluit binnen twee jaar na inwerkingtreding van het onderhavige besluit evalueren.

’s-Gravenhage, 16 april 2024

Autoriteit Consument en Markt, namens deze: M.R. Leijten bestuurslid

BIJLAGE 1: REACTIE OP ZIENSWIJZEN

  • 1. In deze bijlage behandelt de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) de zienswijzen die zijn ingediend op het ontwerp codebesluit niet gebruikte transportrechten (GOTORK) (hierna: ontwerpbesluit). De zienswijzen zijn met het definitieve besluit gepubliceerd op de website van de ACM

  • 2. De ACM heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure zoals bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing verklaard op de totstandkoming van dit besluit. De ACM heeft vanaf 26 oktober 2023 tot en met 7 december2023 betrokkenen in de gelegenheid gesteld om een zienswijze op het ontwerpbesluit in te dienen.

  • 3. De ACM heeft de ingediende zienswijzen per (deel)onderwerp geclusterd reageert hier inhoudelijk ook per (deel)onderwerp op. De ACM heeft voor deze opzet gekozen om op een zo overzichtelijk mogelijke wijze weer te geven waarover verschillende partijen al dan niet standpunten delen en in hoeverre die zienswijzen hebben geleid tot een wijziging van het besluit.

  • 4. De ACM heeft zienswijzen ontvangen van:

    • ProRail B.V. (hierna: ProRail)

    • Stichting Dutch Datacenter Association (hierna: DDA)

    • Netbeheer Nederland (hierna: NBNL)

    • N.V. Nederlandse Gasunie (hierna: Gasunie)

    • DWA B.V (hierna: DWA)

    • Folding Boxboard Eerbeek B.V. (hierna: FBE)

    • Vereniging Energie-Nederland (hierna: E-NL)

    • Nederlandse Vereniging voor Duurzame Energie (hierna: NVDE)

    • Schiphol Area Development Company N.V. (hierna: SADC)

    • Vereniging Energie, Milieu en Water (hierna: VEMW)

    • Groendus Groep B.V. (hierna: Groendus)

    • Goodman Netherlands B.V. (hierna: Goodman)

  • 5. Hieronder gaat de ACM in op de zienswijzen van partijen. De volledige zienswijzen van partijen zijn gepubliceerd op de website van de ACM.

  • 6. Verder wijst de ACM erop dat meerdere punten die partijen aandragen in hun zienswijzen aanhalen, op hoofdlijnen ook al zijn opgenomen in de eindnotitie van 28 juni 2023 over alternatieve transportrechten en GOTORK.14 De ACM betrekt haar eindnotitie derhalve ook bij het beantwoorden van de zienswijzen van partijen.

1.1 Inhoudelijk

1.2 Algemene bezwaren tegen het principe van GOTORK

Zienswijze 1 Het afnemen van gecontracteerd transportvermogen is onnodig en draagt niet bij aan het verminderen van netcongestie.

Respondenten: Energie Nederland

Leidt tot wijziging in het besluit: Nee

  • 7. Samenvatting zienswijze: E-NL stelt dat het recht om het net te gebruiken tot aan de gecontracteerde capaciteit niet vertaald moet worden als een plicht voor de netbeheerder om transportvermogen tot die gecontracteerde waarde te reserveren. Netgebruikers die meer capaciteit hebben gecontracteerd dan dat zij gebruiken, reserveren deze capaciteit niet en blokkeren derhalve ook geen toegang van andere netgebruikers. Bepalen dat er sprake is van congestie op basis van een optelsom van gecontracteerde capaciteit, zou neerkomen op contractuele congestie. Dat is in strijd met hoofdstuk 9 van de Netcode elektriciteit (hierna: NCE). De GOTORK-bevoegdheid helpt volgens E-NL niet bij het oplossen van netcongestie.

  • 8. Reactie ACM: De ACM deelt het standpunt van E-NL dat netbeheerders niet uit mogen gaan van contractuele congestie, maar moeten rekenen op basis van de daadwerkelijke fysieke belasting van het net. De netbeheerder roept een congestiegebied evenwel af op basis van een schatting van de toekomstige fysieke belasting van het net, die hij onder andere baseert op de huidig vergeven transportvermogen en aanvragen daarvoor. De netbeheerder maakt een inschatting in hoeverre aangeslotenen in de toekomst gebruik zullen maken van hun gecontracteerd transportvermogen. Het deel van het gecontracteerd transportvermogen waarvan de netbeheerder verwacht dat dit niet gebruikt zal worden, rekent de netbeheerder niet mee bij de geschatte toekomstige belasting.

  • 9. De verwachting dat capaciteit in de toekomst niet gebruikt zal worden, biedt netbeheerders onvoldoende garantie dat dit in de praktijk ook daadwerkelijk niet zal gebeuren. Dit betekent dat de netbeheerder voor de capaciteit waarvan hij verwacht dat, maar niet zeker weet of, deze niet gebruikt zal worden, een veiligheidsmarge hanteert die wordt meegenomen bij de schatting van het fysieke netgebruik. Het geschatte fysieke netgebruik neemt hierdoor toe. Wanneer het om grote hoeveelheden ongebruikte capaciteit gaat, kan het gebruik van veiligheidsmarges significante gevolgen hebben voor de geschatte nog beschikbare transportcapaciteit in een net en dus de inschatting of er sprake zal zijn van fysieke congestie. In gevallen waarbij een nieuwe aansluiting is aangevraagd maar nog niet wordt gebruikt, en er dus ook nog geen indicatie is hoe de aangeslotene deze gaat gebruiken, gaat de netbeheerder uit van het volledig gebruik van het GTV.

  • 10. De ACM constateert dat de GOTORK-regeling onzekerheid bij de netbeheerder wegneemt over of redelijkerwijs ongebruikt gecontracteerd transportvermogen gebruikt zal worden. Daardoor kunnen netbeheerders de veiligheidsmarge bij het bepalen van de netbelasting verlagen of loslaten. Dit zorgt ervoor dat er meer transportvermogen uitgegeven kan worden aan andere partijen en maakt het mogelijk het net efficiënter te benutten. In het geval een nieuwe aansluiting redelijkerwijs niet of niet volledig gebruikt gaat worden, kan de netbeheerder het volledige GTV of een deel daarvan opnieuw uitgeven. Hiermee draagt het afnemen van gecontracteerd transportvermogen bij aan het verminderen van congestie15.

Zienswijze 2 Er zijn betere alternatieven beschikbaar om het risico op toekomstige benutting van de gecontracteerde capaciteit af te dekken.

Respondenten: Energie Nederland

Leidt tot wijziging in het besluit: Nee

  • 11. Samenvatting zienswijze: E-NL stelt dat het belangrijk is dat de netbeheerder inzicht heeft in het toekomstig gedrag van aangeslotenen. Daartoe kan de netbeheerder in overleg gaan met de aangeslotenen over hun netgebruik. Via een capaciteitsbeperkingscontract (CBC) kan eventueel onbenut transportcapaciteit tijdelijk en tegen betaling worden teruggegeven aan de netbeheerder. E-NL meent dat deze werkwijze volstaat en de GOTORK-bevoegdheid niet nodig is.

  • 12. Reactie ACM: Het staat de netbeheerder en de aangeslotene vrij om in overleg te gaan over hun gecontracteerd transportvermogen. Een dergelijk overleg, en de eventuele constatering dat sprake is van onbenutte transportcapaciteit, is evenwel vrijblijvend. Indien een aangeslotene weigert om onbenutte transportcapaciteit terug te geven aan de netbeheerder, kan de netbeheerder hier op dit moment niets aan doen. Dit is volgens de ACM onwenselijk, omdat de aangeslotene hiermee nettoegang voor andere partijen kan belemmeren.

  • 13. De GOTORK-bevoegdheid zorgt ervoor dat netbeheerders redelijkerwijs ongebruikt transportvermogen kunnen afnemen, indien een aangeslotene zijn GTV niet uit eigen beweging verlaagt. Hierdoor kan de netbeheerder lagere veiligheidsmarges hanteren of kan de netbeheerder de vrijgekomen capaciteit opnieuw uitgeven aan andere partijen die deze capaciteit wel gebruiken. Omdat het toepassen van GOTORK een beperking vormt van het transportrecht van de aangeslotene, acht de ACM het van belang dat de aangeslotene de kans krijgt om te motiveren waarom het onbenutte GTV aangehouden moet worden. Dit is een belangrijke randvoorwaarde voordat de netbeheerder de GOTORK-bevoegdheid mag toepassen.

  • 14. Zoals uiteengezet in paragraaf 9 van de NCE is de inzet van een CBC bedoeld om fysieke congestie in het net op te lossen. Het inzetten van een CBC heeft als doel om de fysieke belasting van het net te verminderen en wordt daarom ingezet om de verwachte fysieke benutting van de aansluiting te beperken voor het sluiten van de day-ahead markt. Het inzetten van een CBC om transport te beperken waarvan niet verwacht wordt dat het plaats zal vinden, vormt daarmee geen doelmatige toepassing van een CBC.

  • 15. Met dit besluit wordt als voorwaarde voor het toepassen van GOTORK opgenomen dat het onbenutte transportcapaciteit betreft waarvan de verwachting is dat dit niet binnen een redelijke termijn gebruikt zal worden. Het inzetten van een CBC in plaats van GOTORK zou neerkomen op een niet doelmatige inzet van een CBC, omdat de capaciteit redelijkerwijs niet gebruikt wordt. De inzet van een CBC zou zorgen voor onnodig hogere operationele kosten voor de netbeheerder. Dat vindt de ACM onwenselijk en onnodig.

  • 16. Daarnaast leidt het terug verkopen van redelijkerwijs ongebruikte capaciteit aan de netbeheerder volgens de ACM tot onwenselijke prikkels. Indien partijen zouden worden beloond voor het afstaan van gecontracteerde, maar niet gebruikte transportcapaciteit, prikkelt dat partijen er juist toe om onnodig veel transportcapaciteit te contracteren met als doel dit in een congestiegebied opnieuw te verkopen. Dit verergert potentieel de congestie, leidt tot onnodige maatschappelijke kosten en staat haaks op het beoogde effect van het toepassen van GOTORK: het verminderen van onnodig aangehouden GTV in congestiegebieden.

  • 17. Een CBC is dus geen alternatief voor het toepassen van GOTORK. Het zijn verschillende instrumenten met een verschillend doel.

Zienswijze 3 Bepaling dat vermogen afgenomen wordt is nu dwingend opgenomen, hierdoor verhoudt zwaarte van de sanctie zich niet met de realiteit.

Respondenten: FBE

Leidt tot wijziging in het besluit: Ja

  • 18. Samenvatting zienswijze: FBE signaleert dat artikel 7.18 in het ontwerpbesluit zo is geformuleerd dat een aangeslotene bij de eerste jaarlijkse signalering dat een (groot) gedeelte van de gecontracteerde capaciteit niet is gebruikt, direct met een beperking van de gecontracteerde transportrechten geconfronteerd wordt. FBE vindt het niet redelijk om aan een netbeheerder dwingend op te leggen dat bij een eerste constatering van ongebruikte capaciteit leidt tot een beperking van het GTV. FBE suggereert hiervoor slechts een bevoegdheid op te nemen indien het niet benutten van het GTV structureel is en verzoekt de ACM artikel 7.18 daarop aan te passen.

  • 19. Reactie ACM: De ACM deelt de mening van FBE dat het niet wenselijk is om de toepassing van GOTORK door de netbeheerder verplicht te stellen in alle gevallen van onbenut transportvermogen die niet binnen een redelijke termijn benut zal worden. Het uitgangspunt voor de ACM is dat de netbeheerder GOTORK toepast. De ACM verwacht dat er ook concrete gevallen zullen zijn die wel voldoen aan de voorwaarden voor toepassing van GOTORK maar waar toepassing van GOTORK onevenredig is. In deze gevallen kan de netbeheerder afzien van toepassing van GOTORK. Om deze reden De ACM heeft het dictum van het besluit gewijzigd door in het nieuwe eerste lid van artikel 7.13 op te nemen dat de netbeheerder GOTORK kan toepassen wanneer aan de voorwaarden daarvoor voldaan is. De netbeheerder is daartoe dus niet verplicht. De GOTORK-bevoegdheid is dus een kan-bepaling.

  • 20. Ten aanzien van het repeterende of voortdurende onbenutte transportcapaciteit merkt de ACM op dat GOTORK alleen toegepast kan worden wanneer het onbenutte gecontracteerde transportvermogen niet binnen een redelijke termijn benut wordt. Deze termijn bedraagt ten minste twaalf maanden, of langer indien een aangeslotene concreet kan aantonen dat hij de capaciteit in de toekomst nodig heeft. Dit wordt verder toegelicht in Zienswijze 17. In combinatie met de hieraan voorafgaande 24 maanden komt dit neer op een termijn van 36 maanden onderbenutting van de aansluiting. Hieruit blijkt volgens de ACM al dat sprake moet zijn van transportcapaciteit die structureel niet wordt gebruikt. Verder wijst de ACM er volledigheidshalve op dat partijen die kunnen aantonen incidenteel piekvermogen nodig te hebben onder voorwaarden worden uitgezonderd van de GOTORK-regeling.

Zienswijze 4 Het is onevenredig dat een partij die vrijwillig capaciteit heeft afgegeven weer achteraan in de rij moet aansluiten bij het aanvragen van nieuwe capaciteit. De aangeslotene zou hier dan voorrang moeten krijgen.

Respondenten: DWA

Leidt tot wijziging in het besluit: Nee

  • 21. Samenvatting zienswijze: DWA vindt het onevenredig dat aangeslotenen van wie het GTV door het toepassen van GOTORK is verlaagd, op de wachtlijst komen te staan voor extra transportcapaciteit wanneer zij daarom verzoeken. Zij hebben immers medewerking verleend aan het uitvoeren van congestiemanagement.

  • 22. Reactie ACM: GOTORK kan alleen toegepast worden door de netbeheerder binnen een congestiegebied. Daarnaast dient de netbeheerder vast te stellen dat sprake is van onbenut GTV dat niet binnen een redelijke termijn gebruikt zal worden. De aangeslotene heeft hierbij de gelegenheid om te onderbouwen in welke mate het door hen aangehouden GTV noodzakelijk is en binnen welke termijn het gebruikt gaat worden. De netbeheerder verlaagt het GTV vervolgens niet verder dan het daadwerkelijk verbruik van de aangeslotene gedurende de 24 voorafgaande maanden, of, indien dat meer is, naar de waarde waarvan de aangeslotene kan onderbouwen dat dit binnen een redelijke termijn gebruikt gaat worden.

  • 23. Wanneer een aangeslotene wiens transportcapaciteit reeds door de netbeheerder is verlaagd op basis van GOTORK een verzoek om extra transportcapaciteit indient, dan komt dit verzoek net als alle andere verzoeken in de wachtrij indien sprake is van congestie. Aanvullend wijst de ACM erop dat deze aangeslotene op basis van prognoses dient te onderbouwen waarom hij de aanvullende transportcapaciteit nodig heeft. Dit geldt alleen voor aangeslotenen op wie de netbeheerder GOTORK al heeft toegepast. Eerder konden zij namelijk niet onderbouwen waarom zij aanvullende transportcapaciteit nodig hadden. Om die reden is hun GTV ook aangepast door de netbeheerder.

  • 24. Het feit dat een aangeslotene op een eerder moment meer transportvermogen had gecontracteerd, is geen reden om dit verzoek anders te behandelen. Een deel van deze transportcapaciteit is namelijk afgenomen, omdat de partij niet heeft aangetoond dat hij de capaciteit binnen een redelijke termijn zou gebruiken. De netbeheerder geeft deze capaciteit vervolgens uit aan partijen in de wachtrij. Wanneer de aangeslotene een verzoek om extra transportcapaciteit indient als de congestie is opgelost, krijgt de verzoeker de gevraagde capaciteit toegewezen vergelijkbaar met alle andere partijen die daarom verzoeken.

Zienswijze 5 Het beperken van GTV kan financiële schade veroorzaken bij aangeslotenen, wanneer dit wordt toegepast is een schadevergoeding redelijk.

Respondenten: Groendus, FBE, DDA

Leidt tot wijziging in het besluit: Nee

  • 25. Samenvatting zienswijze: Groendus, FBE en de DDA stellen dat het beperken van het GTV kan leiden tot financiële schade bij aangeslotenen. Groendus en FBA werpen hierbij de vraag op hoe omgegaan moet worden met eventuele schade die ontstaat door het toepassen van GOTORK.

  • 26. De DDA specificeert dat veel datacentra het GTV pas na verloop van tijd gaan benutten. Klanten van datacentra reserveren op langere termijn vermogen in de datacentra, waarbij dat vermogen wordt toegevoegd bij verdere uitbreiding van hun dienstverlening. De DDA stelt dat omdat processen steeds intensiever gebruik maken van data en dataverkeer, hun klanten de mogelijkheid moeten houden om binnen hetzelfde datacentrum uit te breiden. Het beperken van het GTV van een datacentrum kan dergelijke uitbreiding belemmeren. De financiële verliezen die hierdoor veroorzaakt worden kunnen tot gevolg hebben dat anderszins gezonde bedrijven omvallen

  • 27. FBE benoemt dat gecontracteerd transportvermogen een economische waarde vertegenwoordigt. Zij signaleert ook dat in het ontwerpbesluit benoemd wordt dat het toepassen van GOTORK een beperking van de rechten van de aangeslotenen vormt. Omdat transportvermogen waarde vertegenwoordigt en transportvermogen wordt afgenomen, stelt FBE dat het onredelijk is dat er geen verplichte compensatieregeling is opgenomen bij het toepassen van GOTORK.

  • 28. Groendus benoemt in haar zienswijze een vergelijkbaar punt. Groendus benoemt hierbij het contrast met de verstrekkende vrijwaring die doorgaans in de ATO van aangeslotenen wordt gevraagd voor het geval het gecontracteerde transportvermogen wordt overtreden. Voor Groendus ligt het voor de hand dat de omgekeerde situatie op een vergelijkbare wijze wordt geregeld en dat dit op uniforme wijze voorgeschreven dient te worden, mede omdat dit de voorzienbaarheid van de regeling vergroot.

  • 29. Reactie ACM: Wanneer GOTORK wordt toegepast wordt het GTV aangepast tot de hoogste kWmax waarde of tot het niveau waarvan de aangeslotene onderbouwd heeft dat dat noodzakelijk is voor zijn bedrijfsvoering of dat op een redelijke termijn zal zijn. De aangeslotene wordt hierbij door de netbeheerder in staat gesteld om op basis van historische data en toekomstige verwachtingen te onderbouwen waarom dat vermogen noodzakelijk is of in de toekomst zal zijn. Daarmee kan de aangeslotene in de praktijk op een voor hem zinvolle manier gebruik blijven maken van zijn transportrecht. Het nieuwe GTV is namelijk afgestemd met de aangeslotene en op het daadwerkelijke en eventueel toekomstige netgebruik van de aangeslotene. Een schadevergoeding ligt in deze situatie volgens de ACM niet voor de hand, te meer omdat het voor ACM niet duidelijk is waaruit die schade dan zou bestaan. Aangeslotenen kunnen namelijk op een voor hen zinvolle manier gebruik blijven maken van hun aansluiting.

  • 30. Zoals uiteengezet in Zienswijze 18 acht de ACM het aannemelijk dat, onder andere, het groeipad tot volledige benutting van een installatie of aansluiting gebruikt kan worden om te onderbouwen dat het aangehouden GTV binnen een redelijke termijn noodzakelijk is. De termijn van twaalf maanden uit artikel 7.13, derde lid, is daarbij het uitgangspunt, maar hiervan kan worden afgeweken indien de aangeslotene kan onderbouwen waarom deze termijn in een concreet geval te kort is. Naar oordeel van de ACM biedt dit aangeslotenen, waaronder datacentra, voldoende ruimte om te onderbouwen dat het aangehouden GTV noodzakelijk is. Hiermee wordt geborgd dat het transportrecht enkel beperkt wordt tot het daadwerkelijke of verwachtte gebruik.

  • 31. De ACM acht de beperking van het transportrecht redelijk wanneer deze in het licht van de huidige netcongestie wordt afgewogen tegen het publieke belang van het vrijmaken van transportcapaciteit voor andere (toekomstige) aangeslotenen die deze capaciteit wel gebruiken. Voor de ACM weegt het individuele belang van een aangeslotene om transportvermogen aan te houden binnen een congestiegebied, terwijl de aangeslotene redelijkerwijs niet kan motiveren waarom dat nodig is, minder zwaar dan het publieke belang om zoveel mogelijk partijen toegang tot het net te geven. Dit wordt verder toegelicht in randnummer 23 van het besluit en de beantwoording op Zienswijze 29, in het bijzonder randnummers: 163, 169, 171 en 172 van de zienswijze bijlage.

  • 32. Verder wijst de ACM er voor de volledigheid op dat het voorstel van Groendus en FBE leidt tot onwenselijke prikkels. Indien partijen worden gecompenseerd voor gecontracteerde, maar onbenutte transportcapaciteit, prikkelt dat partijen er juist toe om onnodig veel transportcapaciteit te contracteren met als doel dit tegen betaling terug te geven. Dit verergert potentieel juist de congestie, leidt tot onnodige maatschappelijke kosten en staat haaks op het beoogde effect van het toepassen van GOTORK: het verminderen van onnodig aangehouden GTV in congestiegebieden. De ACM verwijst in dit verband eveneens naar haar reactie op Zienswijze 2.

Zienswijze 6 Het afnemen van gecontracteerde capaciteit door de netbeheerder is niet effectief. omdat de aangeslotene altijd kan onderbouwen dat hij deze in de toekomst zal gebruiken.

Respondenten: Energie Nederland

Leidt tot wijziging in het besluit: Nee

  • 33. Samenvatting zienswijze: Energie Nederland stelt dat met het beperken van de transportcapaciteit van een aangeslotene het risico bestaat dat een aangeslotene op een later moment deze transportcapaciteit niet meer zal kunnen verhogen. Bij dit nieuwe verzoek kan de netbeheerder immers concluderen dat er onvoldoende transportcapaciteit beschikbaar is en de technische of financiële grens van congestiemanagement reeds bereikt is. Om deze reden vereist het afnemen van gecontracteerde capaciteit volgens Energie Nederland dat de netbeheerder hard kan maken dat de aangeslotene ook in de toekomst slechts beperkt gebruik zal maken van zijn aansluiting.

  • 34. Volgens Energie Nederland zal een aangeslotene echter altijd plausibel kunnen beargumenteren dat hij de hogere transportcapaciteit op een later moment nodig heeft. Om deze reden is het onmogelijk voor de netbeheerder om te onderbouwen dat de gecontracteerde transportcapaciteit in de toekomst niet gebruikt zal worden als de aangeslotene het daarmee oneens is. Hierdoor is de toepassing van GOTORK niet effectief.

  • 35. Reactie ACM: Gelet op de huidige transportschaarste op het elektriciteitsnet is het mogelijk dat, indien een aangeslotene op wie GOTORK is toegepast een aanvraag doet voor extra transportcapaciteit, dit verzoek niet direct gehonoreerd kan worden door de netbeheerder. Dit geldt voor alle partijen die een verzoek doen binnen een congestiegebied. Nadat de benodigde netuitbreidingen gereed zijn kunnen dergelijke transportverzoeken weer gehonoreerd worden.

  • 36. De netbeheerder is in staat om op basis van het historisch netgebruik aan te tonen dat GTV in het verleden niet benut is. Of dit GTV nodig is voor de toekomstige benutting van de aansluiting kan door de netbeheerder niet aangetoond worden. De netbeheerder heeft immers geen zicht op de plannen van de aangeslotene. Het ligt daarmee niet voor de hand om de bewijslast naar de toekomst toe bij de netbeheerder te leggen. Alleen de aangeslotene beschikt namelijk over deze informatie. Om deze reden wordt met dit codebesluit de verantwoordelijkheid voor de onderbouwing van de toekomstige benutting van het GTV bij de aangeslotene gelegd.

  • 37. De netbeheerder oordeelt vervolgens of de door de aangeslotene verwachte benodigde GTV voldoende onderbouwd is. Een aangeslotene dient derhalve voldoende te onderbouwen dat zijn GTV, of een gedeelte daarvan, in de toekomst nodig zal zijn. De aangeslotene kan dit bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, onderbouwen op basis van: huidig opgesteld (piek)vermogen van installaties, geplande uitbreidingen van het piekvermogen van installaties, concrete verduurzamingsplannen, (groei)prognoses van (elektriciteits-)productie, voorgenomen veranderingen in de bedrijfsvoering en concrete (uitbreidings-)plannen van de bedrijfsvoering of (productie)-installatie. De concreetheid van deze plannen kan aangetoond worden aan de hand van, bijvoorbeeld: de voor de projecten verkregen vergunningen en subsidies (of de ingediende aanvragen hiervoor), planningen en (gegunde) opdrachten voor het realiseren van de voorgenomen verduurzamings- of uitbreidingsplannen, (getekende) overeenkomsten waaruit blijkt dat de verwachte groei van de vraag op korte termijn plausibel is.

Zienswijze 7 De invoering van GOTORK leidt tot het risico dat aangeslotenen de prikkel krijgen om incidenteel de maximale capaciteit van de aansluiting te gebruiken, enkel om hun gecontracteerd transportvermogen te behouden.

Respondenten: E-NL, NVDE

Leidt tot wijziging in het besluit: Nee

  • 38. Samenvatting zienswijze: E-NL en NVDE signaleren het risico dat het invoeren van GOTORK kan leiden tot een prikkel voor aangeslotenen om incidenteel piekvermogen af te nemen en daarmee tot gaming. Omdat GOTORK wordt toegepast op basis van de mate waarin de aangeslotene het GTV benut, zouden zij de toepassing van GOTORK kunnen voorkomen door sporadisch de aansluiting tot aan het GTV te benutten. Deze sporadische benutting leidt niet tot een efficiëntere benutting van het net en heeft als enige doel om het GTV te behouden. NVDE benoemt hierbij dat de netbeheerder hiervan melding moet kunnen maken bij de ACM.

  • 39. Reactie ACM: De ACM herkent het risico dat gesignaleerd wordt door E-NL en NVDE. Het risico op gaming kan beperkt worden door het uitbreiden van de situaties waarop GOTORK toegepast zou kunnen worden. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden door bij de beoordeling van de benutting van het GTV ook naar de gemiddelde jaarlijkse benutting van het GTV te kijken. Het vaststellen van dergelijke aanvullende eisen voegt extra complexiteit toe aan de GOTORK-regeling. Daarom voegt de ACM een dergelijke bepaling vooralsnog niet toe aan het onderhavige besluit. Indien in de toekomst blijkt dat aangeslotenen gaming-gedrag vertonen en dit de effectieve toepassing van GOTORK belemmert, kan een dergelijke bepaling in de toekomst aan de code worden toegevoegd.

Zienswijze 8 GOTORK zou enkel ingezet mogen worden wanneer minder verstrekkende opties om congestie te verhelpen zijn overwogen/ingezet

Respondenten: Groendus

Leidt tot wijziging in het besluit: Nee

  • 40. Samenvatting zienswijze: Groendus vraagt zich af of er geen minder vergaande middelen dan het toepassen van GOTORK voorhanden zijn of zouden moeten zijn voor het terugdringen van congestie en het toegankelijk houden van het net. Zij haalt hierbij aan dat er op dit moment gewerkt wordt aan verschillende toepassingen zoals de flexibele inzet van transportcapaciteit. Groendus stelt dat in het licht van de ontwikkeling van deze alternatieven GOTORK enkel toegepast zou moeten kunnen worden indien er geen minder vergaande middelen mogelijk zijn.

  • 41. Reactie ACM: De ACM heeft de afgelopen jaren verschillende instrumenten geïntroduceerd waarmee de gevolgen van transportschaarste beperkt kunnen worden zoals congestiemanagement, alternatieve transportrechten en GOTORK. De insteek van deze instrumenten verschilt.

  • 42. Congestiemanagementcontracten en alternatieve transportrechten zorgen ervoor dat aangeslotenen piekbelasting voorkomen of beperken en het net in dalmomenten gebruiken. Het initiatief voor congestiemanagementcontracten en alternatieve transportrechten ligt primair bij aangeslotenen.

  • 43. GOTORK geeft de netbeheerder de bevoegdheid om door aangeslotenen gecontracteerde maar redelijkerwijs onbenutte capaciteit af te nemen. GOTORK is alleen van toepassing op aangeslotenen die aanzienlijk meer transportcapaciteit gecontracteerd hebben dan zij redelijkerwijs nodig hebben en deze capaciteit desondanks wensen aan te houden. Het initiatief hiervoor ligt bij de netbeheerder. De netbeheerder dient eerst vast te stellen dat een aangeslotene een deel van zijn gecontracteerde capaciteit niet benut. Vervolgens krijgt de aangeslotene de gelegenheid om te onderbouwen dat deze capaciteit concreet nodig is. Indien de aangeslotene dit niet kan onderbouwen, brengt de netbeheerder het gecontracteerde vermogen terug naar het daadwerkelijk verbruik, of het door de aangeslotene concreet onderbouwde verwachte toekomstige gebruik indien dat meer is. In deze situatie ligt het niet voor de hand dat wordt gewerkt met congestiemanagementcontracten of alternatieve transportrechten. De capaciteit die wordt afgenomen wordt immers niet gebruikt door de afnemer, zie hierover ook de beantwoording van Zienswijze 2.

  • 44. Aangezien congestiemanagement, alternatieve transportrechten en GOTORK een verschillende insteek hebben om de congestieproblematiek aanpakken, acht ACM het van belang dat alle instrumenten naast (en niet enkel na) elkaar ingezet kunnen worden om de congestieproblematiek te verlichten. Gezien het verschil in insteek ligt het volgens de ACM niet voor de hand om de toepassing van deze instrumenten afhankelijk van, of voorwaardelijk aan elkaar te maken.

Zienswijze 9 Breng de mogelijke winst en nadelige effecten van het toepassen van GOTORK kaart voordat GOTORK mogelijk wordt gemaakt.

Respondenten: NVDE

Leidt tot wijziging in het besluit: Nee

  • 45. Samenvatting zienswijze: NVDE stelt dat de mate waarin GOTORK succesvol kan zijn afhangt van de mate waarin de regeling meer transportcapaciteit beschikbaar kan stellen aan aanvragers. Mocht deze potentie laag zijn, dan is de regeling volgens de NVDE onwenselijk. Op dit moment bestaat er volgens de NVDE onduidelijkheid over de potentie van de regeling. Dit wordt mede veroorzaakt doordat het onduidelijk is hoe de (verwachte) netbelasting wordt bepaald en hoe het verminderen van het onbenut GTV hieraan bijdraagt.

  • 46. De NVDE benoemt ook dat de toepassing van GOTORK mogelijk nadelige effecten heeft op duurzame projecten. Zij stelt dat toekomstige ontwikkelingen zich niet makkelijk laten voorspellen en marktpartijen daarom aannames maken over verwachte groei en op basis hiervan transportcapaciteit contracteren. Bij toepassing van GOTORK kan echter enkel GTV aangehouden worden waarvan zij kunnen aantonen dat het gebruik daarvan logisch te verwachten is de komende jaren.

  • 47. De inperking van deze vrijheid kan volgens de NVDE invloed hebben op het wel of niet doorgaan van aan de energietransitie gerelateerde projecten en kan daarmee ook nadelig uitvallen voor de energietransitie. NVDE stelt dat alvorens GOTORK wordt mogelijk gemaakt afgewogen moet worden in hoeverre de voordelen van GOTORK opwegen tegen de mogelijke nadelen.

  • 48. Reactie ACM: Als aangeslotenen meer capaciteit contracteren dan zij redelijkerwijs nodig hebben, heeft dat gevolgen voor de manier waarop de netbeheerder de fysieke netbelasting berekent. De netbeheerder werkt dan met veiligheidsmarges en gaat voor aangeslotenen waarvoor nog geen GTV-prognoses zijn uit van het volledige GTV. De GOTORK-regeling dwingt daarnaast aangeslotenen tot bewust(er) netgebruik. Daarnaast zorgt GOTORK ervoor dat de netbeheerder kan werken met lagere veiligheidsmarges bij het berekenen van de fysieke congestie.

  • 49. In juni van 2023 is een inventarisatie uitgevoerd door de regionale netbeheerders (hierna: RNB’s) waaruit blijkt dat in totaal 2.986 MW aangemerkt kan worden als ongebruikt onder de GOTORK-regeling. Gemiddeld benutten de in de inventarisatie opgenomen aangeslotenen hun GTV voor 67%. Bij deze inventarisatie werd niet gekeken of de aansluitingen in een congestiegebied lagen of dat er valide redenen zijn waarom het GTV wordt aangehouden. Hiermee vormt deze inventarisatie een bovengrens van het onbenutte GTV bij de RNB’s waar de GOTORK regeling op toegepast zou kunnen worden. Uit deze inventarisatie blijkt dat het totaal onbenutte transportvermogen relatief groot is en de GOTORK-regeling in de praktijk dus nuttig kan zijn.

  • 50. Hoeveel capaciteit er vervolgens door toepassing van GOTORK vrij komt voor andere partijen is casuïstisch en daarom niet in het algemeen te kwantificeren. Netbeheerders geven daarbij aan dat in ten minste vijf tot tien gevallen het totale vermogen per aangeslotene beperkt kan worden met meer dan 10MW. Het beperken van onbenut GTV leidt in het algemeen tot betere prognoses van transportstromen door de netbeheerders en daardoor het minder snel afroepen van congestiegebieden en het efficiënter uit kunnen voeren van congestiemanagement.

  • 51. De nieuwe codebepalingen bieden volgens de ACM ruim voldoende mogelijkheid voor de aangeslotene om te onderbouwen dat het onbenutte GTV op dit moment of binnen een redelijke termijn noodzakelijk is. Dit wordt verder toegelicht in de beantwoording van Zienswijze 17. Gegeven deze onderbouwingsmogelijkheid, kan de netbeheerder enkel overgaan tot het beperken van het GTV wanneer de gevolgen voor de huidige, en binnen een redelijke termijn verwachte, bedrijfsvoering van de aangeslotene beperkt zijn of indien de aangeslotene geen gebruik maakt van de onderbouwingsmogelijkheid uit de GOTORK-regeling (lid 2, onder b). Zoals uiteengezet in randnummers: 31, 163, 169, 171 en 172, acht de ACM het beperken van individuele en ongebruikte transportcapaciteit via de GOTORK-regeling redelijk en noodzakelijk met het oog op de huidige congestieproblemen in Nederland.

  • 52. De GOTORK-regeling maakt geen onderscheid op basis van type aangeslotenen, met uitzondering van specifieke partijen zoals opgenomen in artikel 7.13, zevende lid. Een uitzondering voor energietransitie gerelateerde projecten is volgens de ACM onterecht, omdat voor deze partijen evengoed geldt dat zij hun capaciteit redelijkerwijs dienen af te stemmen op hun daadwerkelijke verwachtte gebruik. Indien zij dat niet doen, zitten zij daarmee ander partijen in de weg, waaronder ook andere partijen die energietransitie gerelateerde projecten willen ontwikkelen. De GOTORK-regeling zit energietransitie gerelateerde projecten daarmee niet in de weg, maar maakt de capaciteit vrij voor andere projecten die hier concreet mee aan de slag gaan. Zo kan het zijn dat wanneer de onbenutte capaciteit van het ene zonnepark beperkt wordt dit betekent dat een ander zonnepark deze capaciteit daadwerkelijk kan gaan gebruiken.

1.3 Zienswijzen met betrekking tot artikel 7.18, eerste lid

Zienswijze 10 De grens voor wanneer de netbeheerder in overleg treedt met (E)HS aangeslotenen moet vastgesteld worden op 10 MW.

Respondenten: NBNL

Leidt tot wijziging in het besluit: Ja

  • 53. Samenvatting zienswijze: NBNL is het oneens met de in het ontwerpbesluit opgenomen drempelwaarde van 1 MW voor het toepassen van GOTORK bij aangeslotenen op HS- of EHS-netten. NBNL wijst erop dat deze aangeslotenen in de regel een aansluitcapaciteit hebben van 100 MW of meer. Voor deze aansluitingen is een afwijking van één of enkele MW’s tussen het GTV en wat de aangeslotene daadwerkelijk benut, dermate klein, dat netbeheerders dit in de praktijk aanmerken als een vorm van ruis binnen het totale benutte transportvermogen. Dit geldt voor de het verbruik van de aangeslotene en voor het de totale belasting van het net. Het terugvorderen van dergelijke relatief kleine volumes leidt volgens NBNL niet tot noemenswaardige verbetering van de voorspelling van de netbelasting. Het toepassen van GOTORK leidt volgens NBNL eerder tot ondoelmatige administratieve kosten voor de netbeheerder en de aangeslotene.

  • 54. NBNL stelt dat de in het gewijzigde voorstel opgenomen grens van 10 MW meer geschikt is als ondergrens voor HS- en EHS-aangeslotenen. Zij verwijst hierbij naar artikel 13.11, negende lid, onderdeel b van de NCE, waarin wordt geregeld dat intraday-wijzigingen in (transport)prognoses van meer dan 10 MW aan de netbeheerder moeten worden doorgegeven. Hieruit leidt NBNL af dat wijzigingen in de prognoses kleiner dan 10 MW onvoldoende significant zijn om meegenomen te worden in de beoordeling van de veilig beschikbare transportcapaciteit.

  • 55. Ten slotte merkt NBNL op dat een grens van 1 MW voor aangeslotenen op het landelijk hoogspanningsnet niet in verhouding staat tot de norm van 50% onbenut transportvermogen die ook in artikel 7.13 is opgenomen.

  • 56. Reactie ACM: De ACM heeft er in haar ontwerpbesluit voor gekozen om, in afwijking van het gewijzigde voorstel waarin een grens van 10 MW as opgenomen, de grens voor HS- en EHS-aangeslotenen vast te stellen op 1 MW onbenut GTV. Hiermee werd beoogd het toepassingsbereik van de GOTORK-regeling te vergroten.

  • 57. Hoewel het toepassingsbereik door het verlagen van de grens wordt vergroot, volgt de ACM de zienswijze van NBNL dat een variatie onder de 10 MW beschouwd kan worden als een vorm van ruis bij aangeslotenen met een GTV van 100 MW of meer. In lijn met de zienswijze van NBNL verhoogt de ACM de grens derhalve naar 10 MW. De ACM heeft naar aanleiding van deze zienswijze het dictum van het besluit aangepast.

Zienswijze 11 Het eerste lid is onduidelijk over het moment wanneer de termijn van 12 maanden ingaat en hoe de 50% benutting van het GTV bepaald wordt.

Respondenten: Goodman, Groendus

Leidt tot wijziging in het besluit: Ja

  • 58. Samenvatting zienswijze: Goodman stelt dat artikel 7.18, eerste lid, onvoldoende duidelijk maakt aan welke voorwaarden met betrekking tot de historische benutting van de aansluiting moet zijn voldaan voordat de netbeheerder over mag gaan tot het toepassen van GOTORK.

  • 59. Goodman geeft hierbij aan dat het onduidelijk is of voor de zinssnede “hij 1 MW of meer van zijn gecontacteerd transportvermogen niet benut” ook de in de bepaling benoemde termijn van 12 maanden staat. Daarnaast benoemt Goodman dat onduidelijk is vanaf wanneer de termijn van 12 maanden gemeten moet worden. Goodman stelt dat op basis van de codebepaling onduidelijk is of deze begint nadat een aansluiting in bedrijf is genomen of dat deze start na de datum van de ondertekening van de ATO, maar zonder actieve aansluiting.

  • 60. Groendus stelt dat het eerste lid onvoldoende duidelijk maakt hoe de 50% benutting van het GTV bepaald wordt. Groendus vraagt zich af of het hierbij gaat om het gemiddelde van het gebruik gedurende 12 maanden of dat het erom gaat dat de aangeslotene gedurende deze 12 maanden nooit meer dan 50% van het GTV heeft gebruikt.

  • 61. Reactie ACM: De ACM heeft naar aanleiding de bovenstaande zienswijzen in het definitieve besluit verduidelijkt dat de periode van twaalf maanden geldt voor zowel het 1 MW, het 10 MW als het 50% criterium voor onbenut GTV. Deze termijn begint op de datum dat de aangeslotene beschikt over de aansluiting. Met deze wijzigingen komt de ACM tegemoet aan de zienswijzen van Goodman en Groendus. Voor de volledigheid verwijst de ACM eveneens naar Zienswijze 29.

  • 62. De definitie van GTV in de begrippencode elektriciteit luidt: “Gecontracteerd transportvermogen: Het vermogen dat een aangeslotene redelijkerwijs verwacht maximaal op enig moment in het jaar nodig te hebben op zijn aansluiting” Hieruit blijkt dat het GTV wordt gedefinieerd aan de hand van het vermogen dat op enig moment benodigd is op de aansluiting. In lijn hiermee zal de mate van benutting van het GTV ook bepaald worden aan de hand van het vermogen dat op enig moment door de aangeslotene afgenomen wordt. De ACM zal dit verduidelijken in de toelichting bij het besluit.

Zienswijze 12 De 12 maanden termijn in het eerste lid moet ingaan na ingebruikname van de aansluiting.

Respondenten: NVDE

Leidt tot wijziging in het besluit: Nee

  • 63. Samenvatting zienswijze: NVDE roept op om de termijn van 12 maanden, opgenomen in het eerste lid, in te laten gaan op het moment van ingebruikname. NVDE stelt dat aanvragers zowel de aansluiting als het transport zullen aanvragen voordat een project gereed is. Afhankelijk van het project kan het langer dan een jaar duren voordat de aansluiting daadwerkelijk in gebruik wordt genomen. NVDE geeft aan dat discussies en rechtszaken voorkomen kunnen worden door het GOTORK-principe te laten gelden vanaf het moment van ingebruikname.

  • 64. Reactie ACM: Het doel van de GOTORK regeling is om GTV dat niet benut wordt te beperken. Hier valt ook GTV onder waarvoor wel een ATO is afgesloten, maar waarvan de desbetreffende aansluiting in de praktijk nooit in gebruik is genomen door de aangeslotene. Met de door de NVDE voorgestelde wijziging zou het niet mogelijk zijn GOTORK toe te passen op deze aansluitingen. De ACM acht het niet wenselijk het toepassingsgebied van GOTORK op die manier te beperken.

  • 65. De ACM is daarnaast van mening dat het onnodig is de GOTORK regeling op deze manier te beperken. De termijn waarbinnen het onbenutte deel van het GTV benut moet worden is vastgesteld op ten minste 12 maanden. Indien deze termijn te krap is, hebben partijen de mogelijkheid om concreet te onderbouwen binnen welke termijn zij verwachten hun GTV volledig te gaan gebruiken. Dit geeft dus ruimte voor projecten die net zijn opgestart.

Zienswijze 13 De termijn van 12 maanden om vast te stellen of er sprake is van een significante hoeveelheid ongebruikt transportvermogen is te kort. Dit zou verlengd moeten worden naar 24 maanden.

Respondenten: DWA

Leidt tot wijziging in het besluit: Nee

  • 66. Samenvatting zienswijze: DWA is van mening dat de in het ontwerpbesluit opgenomen periode van 12 maanden te kort is om een volledig beeld te geven van de benutting van het GTV. Zij stelt dat een periode van 24 maanden een vollediger beeld geeft doordat seizoenseffecten en afwijkingen daarop kunnen worden meegewogen bij de beoordeling.

  • 67. Reactie ACM: De periode van 12 maanden is de aanleiding voor het overleg tussen de aangeslotene en de netbeheerder over mogelijk ongebruikt GTV. Bij dit overleg kan de aangeslotene het verbruik over een langere voorgaande periode, inclusief de daarin zichtbare seizoenseffecten, gebruiken om te onderbouwen dat het redelijkerwijs nodig is om een hoger GTV aan te houden. Hiermee kunnen lange termijn effecten worden meegenomen. Bij het bepalen van het daadwerkelijk gebruik van het GTV geldt overigens de hoogste kWmax waarde over 24 maanden. Deze termijn is ruim genoeg om seiszoenseffecten mee te nemen. De hoogste kWmax waarde over de voorgaande 24 maanden is het uitgangspunt, maar de GOTORK-regeling geeft de aangeslotene de ruimte om te onderbouwen waarom de GTV waarde hoger zou moeten zijn dan de voornoemde kWmax waarde. Hierbij kunnen ook eventuele seiszoenseffecten die onvoldoende blijken uit de afgelopen 24 maanden worden meegenomen. Daarbij wijst de ACM erop dat de bewijslast daarvoor rust op de aangeslotene, omdat de aangeslotene concreet kan onderbouwen op welke wijze hij zijn aansluiting in de toekomst wenst te gebruiken. Voor de volledigheid verwijst de ACM naar zienswijze Zienswijze 17.

  • 68. De periode van 12 maanden stelt de netbeheerder in staat om relatief snel in overleg te gaan met de aangeslotene om te bepalen of GOTORK toegepast kan worden. De ACM wijst er daarbij op dat dit overleg en het beperken van het GTV losse elementen zijn binnen de GOTORK-regeling. Eerst vindt overleg plaats tussen de aangeslotene en de netbeheerder. Toepassing van GOTORK is pas mogelijk indien blijkt dat sprake is van redelijkerwijs ongebruikt transportvermogen. In het licht van het voorgaande acht de ACM de periode van 12 maanden als aanleiding voor het GOTORK gesprek redelijk.

Zienswijze 14 Het is onvoldoende duidelijk hoe bij het bepalen van een significante hoeveelheid ongebruikte capaciteit rekening wordt gehouden met deelname aan congestie verlichtende toepassingen zoals een CBC, NFA of een energy-hub.

Respondenten: Schiphol Area Development Company (SADC)

Leidt tot wijziging in het besluit: Ja

  • 69. Samenvatting zienswijze: SADC stelt dat uit het ontwerpcodebesluit en de daarbij horende toelichting niet duidelijk naar voren komt hoe omgegaan wordt met het toepassen van GOTORK bij aangeslotenen die in groepsverband deelnemen aan een vorm van congestiemanagement of alternatief transportrecht. Zij is van mening dat het onwenselijk is GOTORK toe te passen op deze groep aangeslotenen, omdat zij al meehelpen aan het verhelpen van congestie. Daarnaast benutten deze aangeslotenen hun GTV niet (volledig) omdat zij transportcapaciteit delen met andere aangeslotenen in de groep. Daarmee wordt bijgedragen aan het verminderen van netcongestie en tevens aan het doel van GOTORK. Verder wijst SADC erop dat toepassing van GOTORK op groepscontracten en energy hubs ertoe kan leiden dat partijen minder snel zullen deelnemen aan een dergelijk groepscontract of een energy hub.

  • 70. Reactie ACM: Indien een aangeslotene via congestiemanagement zijn GTV tijdelijk beperkt, is volgens de ACM geen sprake van redelijkerwijs onbenutte transportcapaciteit. De aangeslotene heeft namelijk de intentie om zijn volledige GTV te gebruiken, maar doet dat niet vanwege de congestiemanagement afspraken met de netbeheerder. Het vertrekpunt is daarbij dat de aangeslotene zijn GTV wel zou hebben benut indien hij een dergelijke congestiemanagement afspraak niet zou hebben gemaakt. Zoals eerder opgemerkt, is het niet mogelijk om via congestiemanagement contracten af te sluiten voor redelijkerwijs onbenutte transportcapaciteit. De netbeheerder gaat namelijk uit van fysieke congestie en rekent dus niet met deze capaciteit. Indien los van eventuele congestiemanagement afspraken, sprake is van redelijkerwijs onbenutte transportcapaciteit, dan valt dit wel binnen de GOTORK-regeling.

  • 71. Hoewel groepscontracten op dit moment nog niet mogelijk zijn, meent de ACM dat een vergelijkbare redenering opgaat voor groepscontracten en energyhubs. Indien een aangeslotene op basis van een groepscontract zijn eigen GTV niet volledig gebruikt, maar dat GTV wel volledig onderdeel uitmaakt van het groepsvermogen of van het vermogen van een energyhub, dan ligt het niet voor de hand dat de netbeheerder op basis van de GOTORK-regeling het individuele GTV beperkt. Dit GTV wordt namelijk gebruikt binnen de groep of de energyhub, zodat geen sprake is van onbenutte transportcapaciteit. De ACM zal hieraan opnieuw aandacht besteden op het moment dat groepscontracten worden geregeld.

  • 72. Op basis van de zienswijze van SADC heeft de ACM in de toelichting bij het besluit verduidelijkt dat zij vermogen dat wordt aangeboden voor congestieverlichtende dienst of deelname aan een congestieverlichtende contractvorm zoals een groepscontract of een energyhub als benut vermogen beschouwt.

Zienswijze 15 Het is onvoldoende duidelijk wat het overleg met de netbeheerder inhoudt, welke verplichtingen hieraan verbonden zijn en wat er gebeurt als dit overleg niet plaatsvindt.

Respondenten: DWA, FBE, Goodman

Leidt tot wijziging in het besluit: Ja

  • 73. Samenvatting zienswijze: Goodman stelt dat het niet duidelijk is wat het ‘overleg’ in het eerste lid inhoudt. Goodman benoemt hierbij dat in de toelichting bij het besluit alleen benoemd wordt wat het doel is van dit overleg, maar niet aan welke voorwaarden dit overleg moet voldoen. Zo is onduidelijk of het volstaat als er een gedocumenteerd telefoontje heeft plaatsgevonden, of dat de netbeheerder schriftelijk om inlichtingen moet verzoeken.

  • 74. Goodman vult hierop aan dat de netbeheerder de informatie die naar voren is gebracht in het overleg dient te gebruiken bij de besluitvorming over GOTORK. Goodman stelt daarnaast dat het besluit niet specificeert hoe de procedure is ingericht waarmee een aangeslotene in gelegenheid wordt gesteld om zijn argumentatie en bewijsstukken met de ACM te delen.

  • 75. Goodman signaleert ten slotte dat uit het ontwerpbesluit niet blijkt of het verplicht is voor aangeslotenen om met de netbeheerder in overleg te treden en wat de consequenties zijn als de aangeslotene dat niet doet. Daarnaast is volgens Goodman evenmin duidelijk of er bepaalde formaliteiten of vereisten gelden om het overleg aan te vangen en of GOTORK toegepast mag worden als het overleg niet heeft plaatsgevonden.

  • 76. DWA benoemt dat ‘treedt in overleg’ een ruim begrip is dat veel ruimte laat voor invulling door de netbeheerder. Zij geeft aan dat de aangeslotene er baat bij zou hebben om te weten op wat voor wijze de netbeheerder in overleg treedt en met welke belangen van de aangeslotene de netbeheerder rekening houdt in dit overleg. DWA constateert eveneens dat het ontwerpcodebesluit niet specificeert wat de consequenties zijn als de aangeslotene niet ingaat op het verzoek van de netbeheerder om in overleg te treden.

  • 77. FBE geeft in haar zienswijze aan dat in het ontwerpbesluit niet nader wordt geduid wat bedoeld wordt met het in overleg treden met de netbeheerder en wat noodzakelijk is om transportvermogen veilig te stellen. FBE stelt dat dit overleg verder ingevuld moet worden. FBE benoemt dat het ontwerpbesluit onduidelijk is over wat de rechten zijn van een aangeslotene die meer dan 50% van zijn GTV heeft benut gedurende de voorgaande 12 maanden. Het besluit stelt nu enkel dat met deze partij niet in overleg getreden wordt, maar laat in het midden of het GTV van een dergelijke partij beperkt kan worden.

  • 78. Reactie ACM: De ACM volgt de zienswijzen van Goodman, DWA en FBE. Op basis van deze zienswijzen heeft de ACM het proces op basis waarvan wordt bepaalt of sprake is van redelijkerwijs onbenut GTV verduidelijkt.

  • 79. Hiertoe is in artikel 7.13, eerste lid, verduidelijkt dat GOTORK enkel toegepast kan worden indien de aangeslotene gedurende een periode van 12 maanden zijn GTV minder heeft benut dan gespecificeerd in artikel 7.13, eerste lid, onderdeel b.

  • 80. In aanvulling hierop is aan artikel 7.13, tweede lid, toegevoegd dat de netbeheerder de aangeslotene schriftelijk op de hoogte stelt van het feit dat onbenut GTV geconstateerd is. Daarnaast is aan ditzelfde lid toegevoegd dat de netbeheerder de aangeslotene in de twee direct daaropvolgende maanden in gelegenheid stelt om, mondeling of via schriftelijke correspondentie, in overleg te treden met de netbeheerder om te onderbouwen of het transportvermogen binnen een redelijke termijn benut zal worden. Het verzoek om dit overleg komt van de netbeheerder. Ten slotte is aan het tweede lid een onderdeel c toegevoegd waarin gespecificeerd wordt dat de netbeheerder een verslag opstelt van dit overleg, waarin de netbeheerder onder meer aangeeft of het overleg heeft plaatsgevonden en in welke mate en binnen welke termijn het GTV zal worden gebruikt. In het verslag legt de netbeheerder ook vast op basis van welke informatie is bepaald in welke mate en binnen welke termijn het GTV zal worden gebruikt. De netbeheerder deelt dit verslag met de aangeslotene (onderdeel d).

  • 81. In artikel 7.13, derde lid, is opgenomen dat de netbeheerder na deze periode van twee maanden vaststelt of het niet benutte deel van het gecontracteerd transportvermogen alsnog binnen een redelijke termijn van ten minste 12 maanden door de aangeslotene gebruikt zal worden. Het vertrekpunt daarbij is de kWmaxwaarde over de afgelopen 24 maanden, tenzij de aangeslotene kan onderbouwen dat hogere waarden nodig zijn (onderdelen b en c). In het derde lid, onderdeel b, wordt aangehaakt bij bestaande korte en lange termijn prognoses op basis waarvan het toekomstige GTV gemotiveerd kan worden door de aangeslotene. In onderdeel c, wordt gespecificeerd dat de netbeheerder bij deze vaststelling ook de informatie uit het overleg met de aangeslotene en het bijbehorende verslag betrekt. Ook hierop kan de toekomstige GTV worden gemotiveerd. De termijn kan langer zijn dan 12 maanden indien de aangeslotene concreet kan onderbouwen dat deze langere termijn redelijkerwijs noodzakelijk is om het door hen onbenutte GTV in gebruik te nemen. De netbeheerder kan na afloop van de in het derde lid benoemde periode overgaan tot het toepassen van GOTORK, ook als de aangeslotene geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om in overleg te treden.

  • 82. Wat betreft de procedure waarmee een aangeslotene zijn argumentatie en bewijsstukken met de ACM kan delen, wijst de ACM op de geschilbeslechtingsmogelijkheid op grond van artikel 51 E-wet. Dit kan bijvoorbeeld wanneer de aangeslotene meent dat de netbeheerder GOTORK onjuist heeft toegepast. Als via een geschilbesluit blijkt dat de GOTORK-bevoegdheid onterecht is toegepast door de netbeheerder, geeft de netbeheerder het onterecht afgenomen (deel van het) GTV onmiddellijk terug aan de aangeslotene.

1.4 Zienswijzen met betrekking tot artikel 7.18, tweede lid

Zienswijze 16 De basistermijn van 12 maanden is onduidelijk en onredelijk kort.

Respondenten: DDA, FBE, E-NL, Goodman, Groendus

Leidt tot wijziging in het besluit: Ja

  • 83. Samenvatting zienswijze: DDA bepleit dat de groei van een datacenter en het daarbij behorende stroomverbruik een geleidelijk proces is, waarin gefaseerd en met grote financiële voorzichtigheid wordt geïnvesteerd. Hiermee is het onredelijk te verwachten dat de prognoses voor een komend jaar een volledig beeld geven van de vraag in de daaropvolgende jaren.

  • 84. FBE acht het niet reëel om te veronderstellen dat binnen een termijn van 12 maanden een volledig proces van ontwerp, plannen, financiering, vergunningen en overige toestemmingen wordt doorlopen en de benodigde netcapaciteit binnen die 12 maanden ook nog wordt benut, terwijl het derde lid dwingend voorschrijft dat de netbeheerder in dergelijke omstandigheden het gecontracteerd transportvermogen (fors) naar beneden bijstelt.

  • 85. E-NL stelt dat een periode van 12 maanden veel te kort is en leidt tot extra onzekerheid; ook voor projecten die belangrijk zijn voor de energietransitie. Elektrificeren van energieverbruik vereist veel langere ontwikkelperiodes. E-NL stelt voor om of de termijn te verlengen naar vijf jaar, of om de termijn in zijn geheel uit de codes te verwijderen en de periode uitsluitend af te laten hangen van de realisatieplannen van een aangeslotene.

  • 86. Goodman stelt dat het criterium ‘een redelijke termijn van in beginsel 12 maanden’ door mogelijke interpretatieverschillen en eigen invulling door netbeheerders rechtsonzekerheid oplevert. Daarnaast mist in het codevoorstel een onderbouwing waarom een termijn van in beginsel 12 maanden redelijk zou zijn, zeker ook nu de ACM hiermee afwijkt van het voorstel van de netbeheerders waarin sprake was van ‘ten minste 12 maanden’.

  • 87. Groendus constateert dat de toelichting bij het ontwerpbesluit impliceert dat de termijn langer zou kunnen zijn dan 12 maanden, maar dat dit niet terugkomt in het voorgestelde dictum. Het dictum geeft de netbeheerder volgens Groendus ten onrechte ook ruimte om binnen 12 maanden te constateren dat het GTV niet gebruikt wordt.

  • 88. Reactie ACM: De ACM volgt de zienswijzen van Goodman en Groendus dat ‘een redelijke termijn van in beginsel 12 maanden’ te weinig houvast biedt om interpretatieverschillen, eigen invulling door netbeheerders en het hanteren van een termijn korter dan 12 maanden te voorkomen. Om deze reden heeft de ACM deze zinsnede aangepast naar: ‘een termijn van ten minste 12 maanden’. De GOTORK-bevoegdheid kan dus pas worden toegepast als het GTV niet, of niet volledig, wordt gebruikt in deze 12 maanden. Daarbij wijst de ACM erop dat deze termijn verlengd kan worden als aangeslotene aan de hand van concrete bewijsstukken motiveert in welke mate en binnen welke termijn het GTV benut zal worden. De ACM heeft deze punten verduidelijkt in het definitieve besluit. De ACM verwijst voor de volledigheid naar zienswijze Zienswijze 17.

  • 89. De ACM volgt DDA, FBE en E-NL niet in hun zienswijze voor een langere standaardtermijn. Het hanteren van een langere standaardtermijn, zoals bijvoorbeeld vijf jaar, zou aangeslotenen meer tijd geven hun transportcapaciteit te benutten. Dit zou het echter ook mogelijk maken om het GTV een lange tijd onbenut te laten. Dit draagt niet bij aan het doel van de GOTORK-regeling om op korte termijn redelijkerwijs onbenutte transportcapaciteit vrij te geven om daarmee ruimte op het net te maken voor andere partijen (zie hierover de uitgebreide reactie van de ACM op Zienswijze 1). Om deze reden besluit de ACM om de termijn te laten staan op ten minste 12 maanden. Zoals hiervoor opgemerkt is een langere termijn mogelijk indien een aangeslotene aan de hand van concrete bewijsstukken kan onderbouwen in welke mate en binnen welke termijn hij zijn GTV verwacht te gebruiken. Indien dit bewijs voldoende concreet en overtuigend is, stelt de netbeheerder het GTV vast op basis van de hoogte die volgt uit deze bewijsstukken.

Zienswijze 17 “Het is onduidelijk hoe de netbeheerder vaststelt of, en op wat voor termijn, de capaciteit gebruikt zal worden.”

Respondenten: VEMW, NVDE, Groendus, Goodman, DWA en FBE

Leidt tot wijziging in het besluit: Ja

  • 90. Samenvatting zienswijze: VEMW, NVDE, Groendus, Goodman, DWA en FBE geven aan dat de code onvoldoende duidelijk maakt hoe de netbeheerder vaststelt of, en op welke termijn, het niet benutte deel van het GTV gebruikt zal worden.

  • 91. Groendus en Goodman stellen daarnaast dat de gronden waarop de netbeheerder baseert een andere termijn dan 12 maanden te hanteren bij de beoordeling of het onbenutte deel van het GTV binnen een redelijke termijn gebruikt zal worden, ontbreken in het dictum van het besluit. Zij merken hierbij op dat uit de toelichting bij het besluit af te leiden lijkt dat hiervan enkel afgeweken kan worden mits onderbouwd wordt door de aangeslotene dat dit redelijk is. Zij stellen dat dit onvoldoende duidelijk blijkt uit het dictum bij het besluit en dat dit verduidelijkt dient te worden.

  • 92. VEMW benoemt dat gezien het intrekken van GTV een verregaande maatregel is, in de NCE duidelijk moet worden vastgelegd op basis van welke criteria wordt beoordeeld of gecontracteerde transportcapaciteit wordt ingetrokken en zo ja hoeveel. Daarnaast moet duidelijk uit de bepalingen volgen hoe de aangeslotene kan onderbouwen dat het als onbenut aangeduide GTV alsnog binnen een redelijke termijn benut zal worden. VEMW stelt dat deze benodigde objectieve criteria ontbreken in het ontwerpbesluit en dat artikel 7.18 van het ontwerpbesluit daarmee onvoldoende rechtszekerheid biedt aan de aangeslotene. Daarmee voldoet dit artikel niet aan de eisen die door artikelen 31 en 36 van de E-wet zijn gesteld aan de door de ACM vast te stellen ‘voorwaarden’.

  • 93. FBE acht het onredelijk dat aangeslotenen pas na het overleg met de netbeheerder horen of de redelijk termijn in hun specifieke geval langer is dan de basistermijn van 12 maanden.

  • 94. NVDE stelt dat het concept codebesluit geen objectieve criteria bevat over de reden waarom een partij zijn transportvermogen nog niet in gebruik heeft. Dit leidt volgens NVDE tot veel onduidelijkheid wanneer GOTORK toegepast kan worden en brengt het risico van rechtszaken met zich mee om te beoordelen of een beperking van het GTV rechtmatig was. NVDE stelt voor om in samenwerking met de sector objectieve en controleerbare criteria op te stellen, zodat een aangeslotene van te voren kan toetsen of hij wel of geen risico loopt om zijn aansluiting kwijt te raken. In de code zou verwezen moeten worden naar deze criteria. Aanvullend stelt NVDE dat de aangeslotene, bij het onderbouwen van de redelijke termijn waarbinnen de capaciteit benut moet worden, zich moet kunnen beroepen op overmacht. Aangeslotenen zouden niet de dupe moeten worden van vertragingen die buiten hun beïnvloedingssfeer liggen.

  • 95. Groendus signaleert dat het ontwerpbesluit niet inzichtelijk maakt wanneer een aangeslotene in haar onderbouwing dat capaciteit binnen een redelijke termijn benut zal worden geslaagd is. Groendus stelt hierbij dat, conform de tekst van het ontwerpbesluit, het de netbeheerders vrij lijkt te staan naar eigen inzicht te besluiten om van haar GOTORK-bevoegdheid gebruik te maken. Dit kan ertoe leiden dat netbeheerders verschillend omgaan met hun GOTORK bevoegdheid, wat de rechtszekerheid van aangeslotenen wat Groendus betreft niet ten goede komt.

  • 96. Goodman stelt dat het besluit niet toelicht hoe een aangeslotene voldoende of sluitend kan bewijzen dat het GTV binnen een redelijke termijn gebruikt zal worden, maar dat de bewijslast hiervoor wel bij de aangeslotene ligt. Dit leidt tot een moeilijk te vervullen bewijsopdracht voor de aangeslotene.

  • 97. DWA vraagt in hoeverre de netbeheerder rekening houdt met de belangen van de aangeslotene zoals de aard van de onderneming, elektrificatieplannen en uitbreidingsplannen.

  • 98. Reactie ACM: De termijn die redelijkerwijs benodigd is om het onbenutte GTV in gebruik te nemen verschilt sterk van aangeslotene tot aangeslotene en van project tot project. Dit geldt ook voor de redenen waarom gedurende het realisatieproces van deze termijn afgeweken wordt.

  • 99. In het besluit is, onder het derde lid, onderdelen a, b en c, gespecificeerd welke informatie de netbeheerder dient te betrekken bij de vaststelling in welke mate en binnen welke termijn het GTV zal worden gebruikt door de aangeslotene. Informatie over het toekomstige gebruik van het GTV is enkel bekend bij de aangeslotene; de netbeheerder heeft immers geen informatie over wat de aangeslotene van plan is achter de aansluiting te doen. Hiermee komt de verplichting om te onderbouwen wat de toekomstige benutting van het GTV zal zijn logischerwijs bij de aangeslotene te liggen.

  • 100. Het in het tweede lid, onderdeel b, genoemde overleg met de netbeheerder dient, naast de in kWmax waarde (onderdeel a) en gebruiksprognoses (onderdeel b), om de aangeslotene voldoende ruimte te bieden om te onderbouwen wat in zijn situatie de relevante gronden zijn.

  • 101. De ACM kan de constatering van FBE dat het onredelijk is dat aangeslotenen pas na het overleg met de netbeheerder weten welke termijn concreet van toepassing zal zijn niet goed plaatsen. In het ontwerpbesluit werd uitgegaan van in beginsel twaalf maanden. Indien de zorg van FBE hierop ziet, wijst de ACM erop dat deze termijn in het onderhavige besluit is aangepast naar ten minste twaalf maanden. Voor aangeslotenen is daarmee duidelijk dat zij in elk geval uit kunnen gaan van een termijn van twaalf maanden. Daarbij wijst de ACM erop dat de aangeslotene zelf de sleutel in handen heeft voor het verlengen van deze termijn (zie ook Zienswijze 16). Indien de aangeslotene aan de hand van concrete bewijsstukken kan onderbouwen dat een langere termijn nodig is, zal worden uitgegaan van deze langere termijn.

  • 102. De manier waarop de aangeslotene dient te onderbouwen dat het GTV op een redelijke termijn benut zal worden heeft de ACM open gelaten. De ACM heeft hiervoor gekozen om de aangeslotene niet voor te schrijven wat hierbij aangevoerd moet worden. Hoewel de ACM niet beoogt dit van te voren in te vullen, verwacht zij, zoals reeds uiteengezet in randnummer 37, dat bij het onderbouwen van de toekomstige benutting van het GTV gebruik gemaakt kan worden van documentatie over: huidig opgesteld (piek)vermogen van installaties, geplande uitbreidingen van het piekvermogen van installaties, concrete verduurzamingsplannen, (groei)prognoses van verwachte (elektriciteits-)productie, voorgenomen veranderingen in de bedrijfsvoering en concrete (uitbreidings-)plannen van de bedrijfsvoering of (productie)-installatie. De concreetheid van deze plannen kan aangetoond worden aan de hand van, bijvoorbeeld: de voor de projecten verkregen vergunningen en subsidies (of de ingediende aanvragen hiervoor), planningen en (gegunde) opdrachten voor het realiseren van de voorgenomen verduurzamings- of uitbreidingsplannen, (getekende) overeenkomsten waaruit blijkt dat de verwachte groei van de vraag plausibel is.

  • 103. Om te onderbouwen wat een redelijke termijn is waarbinnen het GTV benut moet worden, kan daarnaast gebruik gemaakt worden van bijvoorbeeld: gemiddelde realisatie termijnen van vergelijkbare projecten, het groeipad tot volledige benutting van de installaties of de aansluiting, doorlooptijden van vergunningsaanvragen en vertragingen veroorzaakt door overmacht. De opsommingen in dit en het voorgaande randnummers zijn illustratief. Verder wijst de ACM er ten aanzien van overmacht op dat dit geen reden is om het GTV niet te beperken. Overmacht is alleen een mogelijke reden voor een langere termijn om in te groeien naar het daadwerkelijke GTV. De bewijslast om aan te tonen dat sprake is van overmacht en binnen welke termijn de aangeslotene zijn daadwerkelijke GTV verwacht te gebruiken ligt bij de aangeslotenen. Dit is namelijk informatie waarover alleen de aangeslotene beschikt.

  • 104. De GOTORK-regeling bevat geen expliciete criteria op basis waarvan de netbeheerder beoordeelt of de aangeslotene het onbenutte GTV binnen een redelijke termijn zal benutten. Zoals benoemd in het voorgaande randnummer, zal de motivering voor de verwachte toekomstige benutting per casus verschillen. Daardoor is het niet mogelijk om hier op voorhand een limitatief beoordelingskader voor op te stellen. Hierdoor heeft de aangeslotene voldoende ruimte voor een concrete onderbouwing van zijn toekomstige netgebruik en de netbeheerder enige vrijheid bij de beoordeling of GOTORK toegepast kan worden. De aard van de onderneming of geplande uitbreiding dient geen rol te spelen bij de beoordeling of het GTV binnen een redelijke termijn benut zal worden.

  • 105. De ACM zal de bij de evaluatie van de uitvoering van GOTORK meenemen of de in de codebepalingen opgenomen kaders voldoende houvast bieden voor netbeheerders en aangeslotenen bij de toepassing van GOTORK. Indien dat nodig blijkt, kan de ACM de voorwaarden van de code aanpassen en hierbij de opgedane ervaringen van netbeheerders en aangeslotenen betrekken.

Zienswijze 18 “Het is onduidelijk hoe GOTORK toegepast wordt als slechts een deel van het onbenutte GTV op tijd benut wordt.”

Respondenten: Goodman

Leidt tot wijziging in het besluit: Ja

  • 106. Samenvatting zienswijze: Goodman geeft aan dat het niet duidelijk is hoe door de netbeheerder omgegaan moet worden met gevallen waarin de aangeslotene aantoont dat het niet benutte deel van de capaciteit in de toekomst slechts gedeeltelijk gebruikt zal worden. Het is onduidelijk of de netbeheerder GOTORK enkel kan toepassen wanneer het gehele ‘niet benutte gedeelte’ niet binnen een redelijke termijn benut zal worden of dat het volstaat wanneer dat slechts voor een gedeelte hiervan geldt. Uit de codetekst zou niet volgen of de netbeheerder het GTV dan wel kan beperken tot het niveau waarvoor is aangetoond dat dit benut zal worden.

  • 107. Reactie ACM: De constatering dat een aangeslotene een substantieel deel van het GTV niet benut, zoals bedoeld in artikel 7.13, eerste lid, onderdeel b, is voorwaardelijk voor het toepassen van de GOTORK-regeling en vormt de aanleiding voor het overleg tussen de netbeheerder en de aangeslotene over het benutten van het GTV.

  • 108. Mede op basis van het overleg tussen de aangeslotene en de netbeheerder wordt vervolgens op basis van artikel 7.13, derde en vierde lid, bepaalt in welke mate en binnen welke termijn het GTV wordt gebruikt. GOTORK kan alleen toegepast worden wanneer er sprake is van onnodig aangehouden GTV, ook als dit minder is dan de initieel geconstateerde hoeveelheid onbenut GTV. De GOTORK-bevoegdheid wordt alleen toegepast op het redelijkerwijs onbenutte deel van het GTV. Dit wordt vastgesteld op basis van artikel 7.13, vierde lid. Het redelijkerwijs onbenutte GTV kan gelijk staan aan het initieel door de netbeheerder geconstateerde onbenutte deel van het GTV of een kleiner deel daarvan. De ACM volgt de zienswijze van Goodman dat deze stappen onvoldoende duidelijk waren in het ontwerpbesluit. Om deze reden heeft de ACM de codetekst en de toelichting verduidelijkt.

1.5 Zienswijzen met betrekking tot artikel 7.18, derde lid

Zienswijze 19 Bij het verlagen van de transportcapaciteit moet de transportcapaciteit verlaagt worden tot ten minste 110% van het over de afgelopen 24 maanden maximaal gebruikte vermogen.

Respondenten: DWA

Leidt tot wijziging in het besluit: Nee

  • 109. Samenvatting zienswijze: DWA stelt voor om bij de vaststelling het nieuwe gecontracteerde vermogen dit te bepalen op de kWmax van de afgelopen 24 maanden plus een marge van 10% hierboven op. Hiermee wordt beter rekening gehouden met niet in te plannen verbruik en wordt tevens het risico op boetes voor de aangeslotene verkleind.

  • 110. Reactie ACM: De ACM is van mening dat de terugkijkperiode van 24 maanden, die is gebaseerd op de hoogste kWmax waarde (piekverbruik), en het feit dat de aangeslotene de gelegenheid krijgt te onderbouwen welke hoeveelheid GTV benodigd is met het oog op de toekomst, voldoende ruimte geeft om het nieuwe gecontracteerde vermogen hierop te baseren. In deze onderbouwing kan immers ook rekening gehouden met onzekerheden vanuit niet in te plannen gebruik, seizoenseffecten, ingroeipaden en onzekerheidsmarges wanneer dat redelijk is. Het is aan de aangeslotene om dit concreet te onderbouwen. Zolang de aangeslotene dat onderbouwt, geeft de GOTORK regeling volgens de ACM voldoende ruimte om rekening te houden met de in de toekomst benodigde transportcapaciteit.

Zienswijze 20 Het verlagen van het GTV in de ATO komt neer op een eenzijdige aanpassing van de ATO. De netbeheerder kan zich hierbij niet beroepen op onvoorziene omstandigheden overmacht

Respondenten: Groendus, Goodman

Leidt tot wijziging in het besluit: Nee

  • 111. Samenvatting zienswijze: Groendus en Goodman brengen naar voren dat het beperken van reeds gecontracteerd transportvermogen een eenzijdige wijziging van de ATO tot gevolg heeft. Groendus kaart daarbij aan dat de netbeheerder zich hierbij niet in alle gevallen kan beroepen op onvoorziene omstandigheden, omdat congestie al jaren een bekend fenomeen is. Daarnaast stelt Groendus dat de netbeheerder zich ook niet altijd zal kunnen beroepen op overmacht, omdat er mogelijk minder ingrijpende middelen kunnen worden ingezet om de congestie te verhelpen.

  • 112. Reactie ACM: De ACM volgt Groendus en Goodman niet in hun zienswijze. De ACM wijst erop dat, los van de GOTORK-bevoegdheid, een aangeslotene altijd zijn GTV kan verlagen. De GOTORK-bevoegdheid geeft de netbeheerder een pressiemiddel als een aangeslotene zijn GTV niet vrijwillig aanpast. In deze situatie constateert de netbeheerder dat sprake is van onbenut GTV. Vervolgens gaat de netbeheerder daarover in overleg met de aangeslotene. De GOTORK-regeling geeft de aangeslotene in deze situatie expliciet de mogelijkheid om te onderbouwen waarom zijn GTV wel nodig zou zijn. De netbeheerder past het GTV pas aan als de aangeslotene niet kan onderbouwen dat zijn volledige GTV in de toekomst wel gebruikt wordt. De aangeslotene heeft daarbij dus een expliciete en belangrijke rol in het voorkomen van aanpassing van het GTV. Indien sprake is van redelijkerwijs ongebruikt GTV, de aangeslotene weigert om zijn GTV uit eigen beweging aan te passen en de netbeheerder vervolgens de stappen uit de GOTORK-regeling heeft doorlopen, dan is eenzijdige aanpassing van de ATO volgens de ACM gerechtvaardigd. In deze situatie benadeelt de individuele aangeslotene door het onnodig aanhouden van GTV namelijk partijen die daadwerkelijk gebruik willen maken van het net. Voor de volledigheid wijst de ACM erop dat een partij gebruik kan maken van de geschilbeslechtingsbevoegdheid zoals geregeld in artikel 51 van de E-wet, indien een partij het oneens is met de toepassing van de GOTORK-bevoegdheid door de netbeheerder.

  • 113. Het standpunt van Groendus dat congestie zou zijn voorzien en dat de netbeheerder zich niet kan beroepen op overmacht kan de ACM niet goed plaatsen.

  • 114. De GOTORK-regeling heeft betrekking op het onnodig aanhouden van GTV door aangeslotenen in congestiegebieden. GOTORK zorgt ervoor dat er binnen congestiegebieden zo goed mogelijk wordt omgegaan met de nog beschikbare ruimte op het net, onder meer doordat de netbeheerder bij het bepalen van de fysieke netbelasting kan rekenen met lagere voorzichtigheidsmarges over de netbelasting van aangeslotenen. Of de congestie wel of niet zou voorzien is daarbij niet relevant.

  • 115. Zoals opgemerkt in reactie op Zienswijze 2, is de ACM het oneens met het standpunt dat eerst andere middelen zouden moeten worden ingezet alvorens de netbeheerder de GOTORK-bevoegdheid kan inzetten. GOTORK heeft een heel ander vertrekpunt dan bijvoorbeeld congestiemanagement en alternatieve transportrechten. Deze instrumenten staan naast elkaar en zijn niet afhankelijk of voorwaardelijk aan elkaar.

1.6 Zienswijzen met betrekking tot artikel 7.18, vierde lid

Zienswijze 21 Het ontbreken van een overgangsperiode voor bezwaar is onredelijk en leidt tot rechtsonzekerheid

Respondenten: Goodman

Leidt tot wijziging in het besluit: Ja

  • 116. Samenvatting zienswijze: Goodman vindt het onredelijk dat er in het vierde lid geen overgangsperiode is opgenomen voordat de transportcapaciteit wordt verlaagd en waarin bezwaar gemaakt kan worden. Het besluit benoemt dat de verlaging ingaat op het moment van aanpassing. Goodman stelt dat het begrip ‘aanpassing’ gedefinieerd dient te worden. Zonder deze duidelijkheid zorgt het ontwerpbesluit voor rechtsonzekerheid. Daarnaast stelt Goodman dat het beter zou zijn de aanpassing van het GTV vast te leggen in een wijzigingsovereenkomst van de ATO.

  • 117. Reactie ACM: De ACM is het eens met Goodman dat het aangepaste GTV past geldt als de aansluit- en transport is aangepast. Dit heeft de ACM gewijzigd in het onderhavige besluit. Zoals hiervoor opgemerkt, kan de netbeheerder deze wijziging eenzijdig doorvoeren indien sprake is van ongebruikt GTV, de aangeslotene zijn GTV niet uit eigen beweging aanpast en aan de voorwaarden uit de GOTORK-regeling is voldaan.

  • 118. De ACM acht het onnodig om een overgangsperiode tot aan het ingaan van het nieuwe GTV te hanteren. De reden hiervoor is dat bij GOTORK enkel capaciteit wordt beperkt die, in lijn met artikel 7.13, derde en vierde lid, redelijkerwijs niet door de aangeslotene zal worden benut. Hierdoor heeft de aanpassing van het GTV geen direct effect op de bedrijfsvoering van de aangeslotene.

  • 119. Het is aan de netbeheerder om te bepalen of hij de GOTORK-bevoegdheid wil toepassen indien daarover verschil van mening bestaat met de aangeslotene. Indien een partij van mening is dat GOTORK onjuist wordt toegepast door de netbeheerder, kan deze partij op grond van artikel 51 van de E-wet een geschil indienen bij de ACM. Via deze weg kunnen partijen toetsen of de netbeheerder de GOTORK-bevoegdheid juist heeft ingezet. Als uit de geschilprocedure blijkt dat de netbeheerder de GOTORK-bevoegdheid onjuist heeft toegepast, dient de netbeheerder de gevolgen hiervan terug te draaien.

1.7 Zienswijzen met betrekking tot artikel 7.18, vijfde lid

Zienswijze 22 Het vijfde lid is onduidelijk geformuleerd wat leidt tot verwarrende conclusies, o.a. over de voorwaarden waaronder de aangeslotene een nieuwe aanvraag zou kunnen doen.

Respondenten: Goodman

Leidt tot wijziging in het besluit: Ja

  • 120. Samenvatting zienswijze: Goodman stelt dat artikel 7.18, vijfde lid, in het ontwerpbesluit onduidelijk is geformuleerd. Ten eerste stelt Goodman dat een verzoek om verhoging van transportcapaciteit na toepassing van GOTORK enkel kan worden ingediend op het moment dat er “nog steeds sprake is van de situatie als bedoeld in het eerste lid onderdeel b”. Goodman signaleert dat in dit geval alleen een verzoek kan worden ingediend indien er nog steeds sprake is van een congestiegebied, wat volgens Goodman niet zinvol is. Ten tweede stelt Goodman dat de verhouding tussen enerzijds een verzoek op basis artikel 7.18, vijfde lid en anderzijds een ‘regulier’ verzoek op basis van artikel 24, eerste lid, E-wet onduidelijk is. Door de verwijzing naar artikel 24, eerste lid, E-wet kan de gedachte ontstaan dat dit verzoek tot verhoging wordt aangemerkt als een ‘nieuw’ verzoek, waardoor de betreffende aangeslotene weer achter in de wachtrij zou komen te staan. Ten derde stelt Goodman dat niet duidelijk is op welke manier de aangeslotene voldoende aannemelijk kan maken dat de extra capaciteit waar de aangeslotene om verzoekt nodig is en welke bewijsstukken een aangeslotene dient aan te leveren om dit te onderbouwen.

  • 121. Reactie ACM: Op basis van de zienswijze van Goodman heeft de ACM het definitieve besluit verduidelijkt. In reactie op de punten van Goodman merkt de ACM ten eerste op dat het op basis van artikel 24 van de E-wet voor elke aangeslotene op elk moment mogelijk is een verzoek om transport in te dienen bij de netbeheerder. De netbeheerder honoreert dit verzoek indien daarvoor voldoende transportcapaciteit beschikbaar is. Wanneer een dergelijk verzoek wordt gedaan door een aangeslotene waar eerder het GTV van verlaagd is door middel van GOTORK en de aansluiting zich nog steeds bevindt in een congestiegebied, dient de verzoeker in aanvulling hierop aannemelijk te maken dat hij het verzochte gecontracteerd transportvermogen nodig heeft (artikel 7.13, zesde lid). Dit hangt samen met het feit dat de desbetreffende aangeslotene op basis van GOTORK is beperkt in zijn transportvermogen, omdat de aangeslotene zijn gecontracteerde GTV niet volledig gebruikte en niet of onvoldoende heeft onderbouwd dat hij dit vermogen in de toekomst nodig zou hebben. In deze situatie is het volgens de ACM redelijk om een onderbouwing te vragen indien deze partij verzoekt om aanvullende transportcapaciteit binnen een congestiegebied. Aangezien dit de spiegelbeeldige situatie is van GOTORK, kan de aangeslotene voor de onderbouwing dezelfde, maar nieuwe prognoses gebruiken waaruit de transportbehoefte van hem blijkt (zie ook Zienswijze 17). Buiten een congestiegebied geldt deze aanvullende eis niet.

  • 122. Een verzoek om aanvullend transportvermogen kwalificeert als een nieuw transportverzoek op basis van artikel 24 van de E-wet. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen verzoeken om aanvullend en nieuw transportvermogen. Indien sprake is van congestie belanden deze verzoeken in de wachtrij en behandelt de netbeheerder deze verzoeken in lijn met het FCFS beginsel. Een ander handelwijze zou volgens de ACM in strijd zijn met het non-discriminatie beginsel uit artikel 24, derde lid, van de E-wet.

Zienswijze 23 Dat er volgens paragraaf 9.2 voldoende transportcapaciteit beschikbaar is om de aansluiting te honoreren moet opnieuw toegevoegd worden aan het vijfde lid.

Respondenten: NBNL

Leidt tot wijziging in het besluit: Ja

  • 123. Samenvatting zienswijze: NBNL stelt dat in artikel 7.18, vijfde lid, van het ontwerpbesluit een essentieel onderdeel van de overeenkomstige bepaling in het gewijzigde voorstel is weggelaten. Het betreft de zin: “en overeenkomstig paragraaf 9.2 blijkt dat de beschikbare transportcapaciteit toereikend is voor de gewenste verhoging”. Zonder deze zin zou een verzoek om transport ook gehonoreerd moeten worden indien er onvoldoende transportcapaciteit beschikbaar is om aan deze vraag te voldoen, indien dit verzoek gedaan wordt door een aangeslotene op wie GOTORK is toegepast en waarvan de aansluiting zich bevindt in een congestiegebied. Dit was niet de intentie van de bepaling opgenomen in het ontwerpbesluit.

  • 124. NBNL stelt dat in het definitieve besluit de relatie gelegd dient te worden met paragraaf 9.2 van de NCE waarin gespecificeerd wordt hoe vastgesteld wordt of er voldoende transportcapaciteit beschikbaar is om het gedane verzoek te honoreren.

  • 125. Reactie ACM: Naar aanleiding van het standpunt van NBNL over het verhogen van transportcapaciteit voor zover die capaciteit beschikbaar is, heeft de ACM het onderhavige besluit aangepast. Netbeheerders kennen alleen transportrechten toe indien zij daarvoor ruimte hebben op hun net. Dit is aangepast in artikel 7.13, zesde lid.

  • 126. De ACM is het oneens met NBNL dat voor de correcte formulering van deze bepaling een verwijzing naar paragraaf 9.2 van de NCE noodzakelijk zou zijn. Volgens de ACM volstaat de verwijzing naar artikel 24 van de E-wet, omdat de beoordeling of er voldoende transportcapaciteit is volgens paragraaf 9.2 van de NCE onderdeel uitmaakt van de uitwerking van artikel 24 van de E-wet. De ACM heeft dit punt dan ook niet betrokken bij haar wijziging van de bepaling.

1.8 Zienswijzen met betrekking tot artikel 7.18, zesde lid

Zienswijze 24 Het is onduidelijk welke partijen aanspraak zouden kunnen doen op de uitzonderingsvoorwaarden beschreven in artikel 7.18, zesde lid, onderdelen a en b.

Respondenten: ProRail, Gasunie

Leidt tot wijziging in het besluit: Ja

  • 127. Samenvatting zienswijze: ProRail constateert dat de in artikel 7.18, zesde lid, opgenomen formulering ten doel heeft om specifieke aansluitingen uit te sluiten van de toepassing van GOTORK. ProRail leest in de formulering van deze bepaling dat GOTORK niet zal worden toegepast op aansluitingen waarmee het tractie-energiesysteem wordt gevoed dat door ProRail wordt beheerd. ProRail geeft aan dat door deze formulering alsnog onduidelijkheid kan ontstaan of GOTORK op het door ProRail beheerde GDS toegepast kan worden. De bepaling sluit immers enkel toepassing op installaties van openbaar vervoersbedrijven uit, maar geen GDS’en. ProRail vraagt om het definitieve besluit te verduidelijken dat het door ProRail beheerde GDS ook onder de uitzonderingen valt.

  • 128. Gasunie geeft aan dat zij de moedermaatschappij is die essentiële diensten levert voor verschillende vitale processen gerelateerd aan het transport, de opslag en de hervergassing van gas en dat deze processen ook benoemd zijn in de lijst van vitale processen opgesteld door de NCTV waar in het besluit naar verwezen wordt. Gasunie signaleert dat het ontwerpcodebesluit uitzonderingsgronden bevat voor de vitale processen zoals uiteengezet door de NCTV, maar dat hier geen verdere invulling of nadere toelichting gegeven wordt. Gasunie vraagt of de Gasunie-entiteiten die betrokken zijn bij deze vitale processen inderdaad uitgezonderd zijn van de toepassing van GOTORK.

  • 129. Reactie ACM: In reactie op de zienswijzen van ProRail en Gasunie merkt de ACM op dat in de NCTV lijst ‘Vervoer van personen en goederen over (hoofd)spoorweginfrastructuur’ en ‘transport, distributie, productie, hervergassing en opslag van gas op land en op zee’ zijn opgenomen als vitale processen. Daarnaast wijst de ACM op artikel 2 van het Besluit beveiliging netwerk- en informatiesystemen. Onder meer het beheer van spoorweginfrastructuur, gastransport, gasoplsag en het vloeibaar maken van gas een hervergassing van LNG worden in dit artikel aangemerkt als aanbieders van essentiële diensten. Het lijkt de ACM aannemelijk dat de door ProRail en Gasunie benoemde processen onder deze definities opgenomen in de lijst van essentiële processen vallen en onder voorwaarden dus kunnen worden uitgezonderd van GOTORK. Het is uiteindelijk aan partijen zelf om te onderbouwen dat zij onder de voornoemde uitzondering vallen. De bewijslast hiervoor ligt dus bij de partij die een beroep doet op de NCTV lijst.

  • 130. Verder maakt de ACM uit de zienswijzen van ProRail en Gasunie op dat de NCTV lijst met een overzicht van vitale processen in de praktijk onvoldoende concreet is en ruimte voor interpretatie overlaat welke partijen worden aangemerkt als vitale aanbieders of beheerders van een vitaal proces. De ACM deelt dit standpunt van ProRail en Gasunie. De lijst is inderdaad breed en wijst bijvoorbeeld niet precies aan welke partijen verantwoordelijk zijn voor de vitale processen op de lijst. Daarnaast heeft de NCTV lijst geen juridische status.

  • 131. De ACM kiest ervoor om in het onderhavige besluit nog aan te haken bij de NCTV lijst, maar zal deze keuze in de toekomst heroverwegen. Onder meer zal de ACM onderzoeken of kan worden aangesloten bij de partijen en processen die zijn opgenomen in het Besluit beveiliging netwerk- en informatiesystemen. Dit besluit benoemt concreet welke partijen worden aangewezen als aanbieders van essentiële sociale diensten (artikel 2) en als andere vitale aanbieders (artikel 3). Dit besluit is onderdeel van de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen. Via deze wet en het besluit is de NIS-richtlijn (Richtlijn 2016/1148) geïmplementeerd in nationale wetgeving. In de toekomst zullen waarschijnlijk ook de NIS2-richtlijn (Richtlijn 2022/2555) en CER-richtlijn (Richtlijn 2022/2557) via deze weg worden geïmplementeerd. Indien de NCTV lijst in de praktijk onvoldoende concreet blijkt, wijst de ACM erop dat partijen de lijst nu al kunnen concretiseren via het Besluit beveiliging netwerk- en informatiesystemen. Een aandachtspunt daarbij is dat er partijen op de NCTV lijst staan die niet zijn opgenomen in het besluit.

  • 132. In reactie op de zienswijze van ProRail heeft de ACM artikel 7.13, zevende lid, onderdeel b verduidelijkt door het begrip installaties te schrappen. Ook netten kunnen onder deze uitzonderingsgrond vallen. Ziekenhuizen die een eigen net hebben kunnen bijvoorbeeld onder deze uitzondering vallen.

Zienswijze 25 De lijst met aangeslotenen die uitgezonderd zijn van de GOTORK regeling zou, vergelijkbaar als bij maatschappelijk prioriteren, uitgebreid moeten worden.

Respondenten: DWA, FBE

Leidt tot wijziging in het besluit: Nee

  • 133. Samenvatting zienswijze: DWA vraagt hoe artikel 7.18, zesde lid, onderdeel b, zich verhoudt tot het ontwerpbesluit van de ACM over maatschappelijk prioriteren. DWA merkt op dat in beide besluiten beoogd wordt bepaalde maatschappelijke voorzieningen te bevoordelen, of door deze voorrang te geven bij een aanvraag voor nieuwe capaciteit of bij het uitsluiten van de toepassing van GOTORK. DWA merkt op dat de lijst die gehanteerd wordt bij GOTORK beperkter is dan bij maatschappelijk prioriteren. DWA ziet er belang in om de lijst bij GOTORK uit te breiden.

  • 134. Reactie ACM: Het doel van het ontwerpbesluit prioriteringsruimte transportverzoeken16, dat voorziet in een maatschappelijk prioriteringskader, verschilt van GOTORK.

  • 135. Het ontwerpbesluit prioriteringsruimte transportverzoeken maakt het mogelijk om de transportverzoeken van partijen die een groot algemeen belang dienen met prioriteit te behandelen. Die partijen kunnen met voorrang toegang krijgen tot het elektriciteitsnet. De partijen die in aanmerking komen voor prioriteit zijn ingekaderd aan de hand van het non-discriminatiebeginsel in het Europese energierecht. Het Europeesrechtelijk kader schrijft namelijk voor dat de nettoegang non-discriminatoir georganiseerd dient te worden. Zoals de ACM in de toelichting bij het ontwerpbesluit prioriteringsruimte transportverzoeken heeft opgemerkt is voorrang alleen mogelijk indien een partij aantoont en onderbouwt dat hij de gevraagde transportcapaciteit daadwerkelijk nodig heeft.17 Het gaat dus om prioritaire toekenning van GTV dat daadwerkelijk gebruikt wordt in verband met de realisatie van een groot algemeen belang.

  • 136. De GOTORK-uitzondering voorziet in een regeling waarmee het reeds toegekende GTV niet wordt teruggenomen, ondanks dat partijen het GTV niet (volledig) benutten. De GOTORK uitzonderingsregeling heeft tot doel de continuïteit van bestaande processen en functies zoveel als mogelijk te borgen, omdat de uitval van dergelijke processen ernstige gevolgen kunnen hebben voor de maatschappij. Het doel en karakter van de prioriteringsregeling verschillen dus van de GOTORK-uitzondering.

  • 137. Met betrekking tot het standpunt van DWA dat de lijst die bij GOTORK gehanteerd wordt beperkter is dan in het ontwerpbesluit prioriteringsruimte transportverzoeken, merkt de ACM op dat deze vergelijking niet goed te maken is. Het doel van de GOTORK-uitzondering verschilt namelijk van het ontwerpbesluit prioriteringsruimte transportverzoeken. Daarbij wijst de ACM erop dat het aantal partijen dat volgt uit de NCTV lijst en uit artikel 7.13, zevende lid, onderdeel b, juist ruimer is dan het aantal partijen binnen het prioriteringskader van het ontwerpbesluit prioriteringsruimte transportverzoeken. Het ontwerpbesluit prioriteringsruimte transportverzoeken is namelijk beperkt tot een aantal specifieke categorieën en functies die in aanmerking kunnen komen voor prioriteit, terwijl het overzicht van vitale processen van de NCTV ziet op een breed palet aan vitale processen waaronder meerdere door de overheid geïdentificeerde vitale aanbieders vallen.

  • 138. Ten opzichte van het ontwerpbesluit heeft de ACM artikel 7.13, zevende lid, aangepast. De in artikel 7.13, zevende lid, onderdeel a en b, genoemde partijen worden in het definitieve besluit niet op voorhand uitgezonderd van de GOTORK-regeling. Indien blijkt dat de partijen genoemd in artikel 7.13, zevende lid, onderdelen a en b, onnodig GTV aanhouden, vallen zij onder de GOTORK-regeling en kan hun GTV worden teruggebracht tot het niveau dat zij redelijkerwijs nodig hebben, zolang dit niet ingrijpt op de processen van deze partijen. De GOTORK-regeling is dus ook van toepassing op deze partijen, indien sprake is van redelijkerwijs ongebruikt GTV zoals bedoeld in artikel 7.13, eerste lid, onderdeel b. Alleen aangeslotenen uit het zevende lid, onderdelen a en b, die tijdens het overleg zoals bedoeld in artikel 7.13, tweede lid, onderdeel b, onderbouwen dat het beperken van hun GTV een risico kan vormen voor het functioneren van het proces worden uitgezonderd. Het is aan de aangeslotene genoemd in de onderdelen a en b om dit te onderbouwen. Deze bewijslast is aanmerkelijk lager dan voor reguliere aangeslotenen op basis van artikel 7.13, vierde lid, aangezien de betreffende partijen niet hoeven aan te tonen dat hun GTV binnen een bepaalde termijn wordt gebruikt

Zienswijze 26 De lijst met aangeslotenen die uitgezonderd zijn van de GOTORK regeling zou uitgebreid moeten worden met datacentra.

Respondenten: DDA

Leidt tot wijziging in het besluit: Nee

  • 139. Samenvatting zienswijze: De rol die datacentra vervullen wordt door digitalisering steeds belangrijker en vitaler in de economie en samenleving. De continuïteit van datacenters wordt door de overheid van vitaal belang geacht. Zeer grote (hyperscale) datacentra zijn officieel als vitaal aangeduid en faciliteren vitale diensten die zijn opgenomen in de lijst van NCTV. De DDA is van mening dat daarnaast ook regionale colocatie datacenters, aanbieders met een gezamenlijke stroomcapaciteit onder de 50 MW, gezien moeten worden als vitale infrastructuur, en dat deze uitgesloten moeten worden van de GOTORK regeling. Dit gezien de regionale afhankelijkheid van kritische processen van de diensten deze datacentra.

  • 140. Reactie ACM: De ACM is niet de aangewezen instantie om te bepalen welke processen vitaal zijn. Dat is aan de wetgever. Dit volgt bijvoorbeeld uit het Besluit beveiliging netwerk- en informatiesystemen en de daarop gebaseerde NCTV lijst. Zoals opgemerkt in de reactie op zienswijze 24, sluit de ACM voor het bepalen van vitale processen vooralsnog aan bij de NCTV lijst. De ACM gaat niet over de gemaakte keuzes ten aanzien van het Besluit beveiliging netwerk- en informatiesystemen en de NCTV lijst.

Zienswijze 27: De lijst met aangeslotenen die uitgezonderd zijn van de GOTORK regeling zou uitgebreid moeten worden met back-up centrales en back-up warmtebronnen.

Respondenten: NVDE

Leidt tot wijziging in het besluit: Nee

  • 141. Samenvatting zienswijze: NVDE stelt dat back-up centrales en back-up warmtebronnen toegevoegd moeten worden aan de lijst van aangeslotenen die uitgesloten zijn van de toepassing van GOTORK. Dergelijke centrales draaien 0 tot 1000 vollasturen en zouden daarom potentieel voor GOTORK in aanmerking komen. Zij voert hierbij aan dat dergelijke centrales belangrijk zijn om benodigde capaciteit in tijden van schaarste te kunnen leveren en daarom van GOTORK uitgezonderd moeten worden.

  • 142. Om de capaciteit die deze centrales het merendeel van de tijd niet gebruiken toch te vergeven, kan er volgens de NVDE een flexibel transportcontract gebruikt worden waarin geborgd is dat deze back-up centrales alleen draaien wanneer er een tekort is aan stroom. Dit zijn volgens de NVDE namelijk typisch de momenten dat er voldoende transportruimte beschikbaar is, omdat deze ruimte dan niet gebruikt wordt voor het transporteren van zon en wind.

  • 143. Reactie ACM: De ACM erkent de grote toegevoegde waarde van flexibele back-up centrales in het toekomstige energiesysteem. De ACM meent evenwel dat deze centrales niet principieel uitgesloten hoeven te worden van de GOTORK-regeling.

  • 144. Ten eerste constateert de ACM dat dergelijke back-up centrales gelegenheid hebben om de noodzakelijkheid van hun toekomstige GTV bij de netbeheerder te onderbouwen. Indien de door de NVDE geschetste noodzaak van back-up centrales klopt, is het aannemelijk dat zij de noodzaak van het GTV kunnen onderbouwen.

  • 145. Ten tweede wijst de ACM erop dat deze centrales mogelijk kunnen worden aangemerkt als een partij met onvoorzien netgebruik zoals opgenomen in artikel 7.13, zevende lid, onderdeel c. Voor dergelijke partijen geldt dat zij een lagere bewijslast hebben voor de onderbouwing dat zij hun GTV aanhouden.

  • 146. Ten overvloede wijst de ACM erop dat, zoals de NVDE zelf ook stelt, een alternatief transportrecht bij uitstek geschikt is voor een installatie die enkel invoedt wanneer er een tekort is aan invoeding. Op deze momenten is er waarschijnlijk voldoende ruimte op het net.

Zienswijze 28 De definitie van installaties die vallen onder artikel 7.18 zesde lid 6, onderdeel c is onvoldoende duidelijk en moet verbreed worden.

Respondenten: E-NL, NVDE, DWA

Leidt tot wijziging in het besluit: Ja

  • 147. Samenvatting zienswijze: Goodman signaleert dat het zesde lid, onderdeel c, onvoldoende duidelijk maakt welke partijen onder welke omstandigheden zich op deze uitzondering kunnen beroepen. Goodman verzoekt de ACM deze uitzonderingsgrond nader te motiveren.

  • 148. De NVDE en E-NL wijzen er op dat er ook situaties zijn waarbij het GTV wel onverwacht maar niet incidenteel wordt aangesproken. Een voorbeeld dat door beide partijen wordt aangedragen is een warmte-kracht-koppeling die als back-up warmtevoorziening fungeert bij een warmtenet. Deze wordt enkel aangesproken wanneer de hoofdwarmte voorziening onverwachts niet meer functioneert. Het kan echter langere tijd duren voordat dit verholpen is waardoor de inzet hiervan als niet-incidenteel zou kunnen worden gezien. NVDE vraagt dit in het besluit aan te passen door aan te geven dat installaties die onverwacht of incidenteel benut worden zijn uitgesloten. E-NL suggereert om de zinsnede “slechts incidenteel en onverwacht” in hun volledigheid te schrappen.

  • 149. E-NL stelt daarnaast dat de zinsnede “een deel van” uit onderdeel c geschrapt zouden moeten worden. Door deze zinsnede zouden enkel aangeslotenen die ten dele gebruik maken van hun GTV onder de uitzondering vallen. E-NL stelt dat ook aangeslotenen die onder normale omstandigheden in het geheel geen gebruik maken van hun GTV, maar wel aan de andere vereisten in de bepaling voldoen, ook uitgezonderd moeten worden van GOTORK. Daarnaast stelt E-NL voor om de zinsnede “niet beïnvloedbare piek” te schrappen. Zij stelt hierbij dat er in het geschetste voorbeeld van de back-up voorzieningen voor warmtelevering geen sprake hoeft te zijn van een piekbelasting. De reden waarom ook beïnvloedbare belastingen uitgesloten zouden moeten worden wordt niet verder toegelicht.

  • 150. Reactie ACM: De ACM beoogt met de genoemde bepaling om het GTV niet te beperken van aangeslotenen die, onder normale omstandigheden, geen gebruik maken van hun GTV, maar waarbij het mogelijk is dat zij onvoorziene veranderingen hebben in hun energieproductie of verbruik en daardoor onvoorzien, en om de technische veiligheid van hun bedrijfsvoering te borgen, gebruik maken van hun GTV. Het gaat om partijen voor wie het gebruik van het openbare net een back-up voorziening is. Een voorbeeld hiervan kunnen afvalverbrandingsinstallaties zijn die ernaar streven geen energie af te nemen van het net maar waardoor onvoorziene omstandigheden in de bedrijfsvoering dit toch nodig is om de veiligheid van de installatie te borgen. Voor de volledigheid wijst de ACM erop dat de vaststelling dat het GTV hoger is dan het incidentele piekverbruik dat door de aangeslotene onderbouwd kan worden, nog steeds een aanleiding kan zijn om het GTV te verlagen naar het benodigde piekvermogen.

  • 151. De ACM is het eens met E-NL en de NVDE dat het wenselijk is in het geval van de door hen geschetste casus van back-up warmtevoorzieningen, de GOTORK-regeling niet wordt toegepast door de netbeheerder, indien een beperking van het GTV het functioneren van de back-up warmtevoorziening beperkt.

  • 152. Het voorstel van NVDE om onderdeel c zodanig aan te passen dat installaties die hun GTV onverwacht of incidenteel benutten worden uitgezonderd, is volgens de ACM onnodig en levert een onnodige verruiming van de uitzondering op de GOTORK-regeling op. Naar oordeel van de ACM vallen de situaties omschreven door NVDE waarbij slechts zelden, onverwacht maar wel voor langere tijd het GTV benut dient te worden onder de definitie van incidenteel en onverwacht. Het feit dat het GTV voor langere tijd benut wanneer dat benut wordt doet niet af aan de incidentele aard daarvan.

  • 153. De ACM gaat mee in het door E-NL aangedragen punt dat het ook mogelijk moet zijn voor aangeslotenen die onder normale omstandigheden in het geheel geen gebruik maken van hun GTV om uitgezonderd te worden van GOTORK. Ook deze partijen vallen onder onderdeel c. De ACM gaat ook mee met E-NL op het punt dat de uitzondering op GOTORK niet enkel zou moeten gelden voor aangeslotenen bij wie de gestelde omstandigheden tot een piekbelasting leidt. De ACM past daarom het zesde lid, onderdeel c, aan door de zinssnede “een deel van” en het woorddeel “piek” te schrappen. Elke mate van onverwachte belasting valt onder onderdeel c.

  • 154. De ACM gaat, hoewel deze suggestie niet verder onderbouwd is, mee in het door E-NL aangedragen punt dat de zinssnede “en niet beïnvloedbare” geschrapt moet worden. De ACM oordeelt dat het opnemen van de eis dat de belasting niet beïnvloedbaar is, de voorwaarden om uitgezonderd te worden van GOTORK onredelijk vernauwt. In de praktijk is de belasting van de aansluiting in veel gevallen wel in enige mate beïnvloedbaar. Zelfs wanneer een enkel proces niet beïnvloedbaar is, zou de aangeslotene de belasting van het net kunnen beïnvloeden door andere processen af te schakelen, hoewel dit op haar beurt weer tot andere ongewenste effecten zou kunnen leiden. Door de uitzondering enkel van toepassing te maken op niet beïnvloedbare belastingen, zouden hierdoor veel aangeslotenen hier niet voor in aanmerking komen waarvan de ACM dat wel wenselijk acht.

1.9 Het toepassen van de GOTORK regeling vormt een beperking van het eigendomsrecht en is strijd met het eerste protocol van het EVRM

Zienswijze 29 Het toepassen van de GOTORK regeling vormt een beperking van het eigendomsrecht en is strijd met het eerste protocol van het EVRM

Respondenten: Groendus, Goodman

Leidt tot wijziging in het besluit: Nee

  • 155. Samenvatting zienswijze: Goodman stelt dat het ontwerpbesluit en de daarin opgenomen GOTORK-bevoegdheid van de netbeheerders in strijd zou zijn met het recht op eigendom of niet zou voldoen aan de eisen die worden gesteld aan de regulering van eigendom, zoals is geregeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: artikel 1 EP EVRM). Hiertoe loopt Goodman de vereisten van artikel 1 EP EVRM langs.

  • 156. Goodman stelt dat een gecontracteerd transportrecht onder eigendom zou vallen, omdat het zou gaan om een onvoorwaardelijk recht op transport dat vermogenswaarde vertegenwoordigt. Goodman stelt dat de GOTORK-bevoegdheid inmenging op het eigendomsrecht zou zijn, omdat de bevoegdheid ervoor zorgt dat het gecontracteerde transportvermogen door de netbeheerder eenzijdig kan worden aangetast in het nadeel van de aangeslotene. Verder stelt Goodman dat de inmenging op het eigendomsrecht niet bij wet zou zijn voorzien. Goodman stelt in dit verband ten eerste dat de GOTORK-bevoegdheid niet is geregeld in een wet in formele zin, waarbij zij opmerkt dat de ACM ook geen basis zou hebben om de bevoegdheid te regelen. Ten tweede stelt Goodman in dit verband dat de GOTORK-bevoegdheid onvoldoende nauwkeurig is uitgewerkt en daardoor niet voorzienbaar zou zijn. Goodman meent dat dit tevens in strijd zou zijn met het rechtzekerheidsbeginsel. Goodman wijst daarbij op verschillende onderdelen in artikel 7.18, eerste, tweede en derde lid, van het ontwerpbesluit. Vervolgens stelt Goodman dat de beperking op het recht van eigendom niet proportioneel zou zijn, omdat de regeling onvoldoende zou borgen dat de beperking van het gecontracteerde transportrecht niet langer duurt dan nodig. Goodman wijst er daarbij op dat de regeling niet voorziet in een automatische ophoging van het transportvermogen door de netbeheerders op het moment dat de congestie is verholpen.

  • 157. Groendus vraagt zich af hoe GOTORK gezien moet worden in het licht van reeds gecontracteerde transportcapaciteit en stelt dat met het afsluiten van de ATO de aangeslotene rechten heeft verworven om gebruik te maken van de transportcapaciteit. Daarnaast vraagt Groendus zich af of de ACM wel bevoegd is om besluiten te nemen die dit eigendom van aangeslotenen zou beperken. Tenslotte meent Groendus dat de bevoegdheid tot het toepassen van GOTORK in een wet vastgelegd zou moeten worden en daarbij voldoende duidelijk en voorzienbaar zijn, wat de GOTORK regeling volgens Groendus in het ontwerpbesluit niet is.

  • 158. Reactie ACM: Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP EVRM) bepaalt:

    “Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.

    De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.”

  • 159. Of wordt voldaan aan de vereisten van artikel 1 EP EVRM wordt beoordeeld aan de hand van de volgende vijf stappen (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CBB:2019:291, 6.2, ECLI:NL:CBB:2018:522, 5.3 en ECLI:NL:CBB:2018:414, 9.2:

    • (1) het moet gaan om eigendom (‘possession’) in de zin van deze bepaling en (2) er moet sprake zijn van een inmenging (‘interference’) in het ongestoorde genot van het eigendom. Is aan deze vereisten voldaan, dan wordt onderzocht of (3) die inmenging bij wet is voorzien (‘lawful’), of (4) de inmenging het algemeen belang dient (‘general interest’) en (5) of er een redelijk evenwicht bestaat tussen de eisen van het algemeen belang en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu (‘fair balance’ / evenredigheid).

  • 160. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) werkt de betekenis van de begrippen onder (1)-(5) uit aan de hand van de jurisprudentie in zijn ‘Guide on Article 1 of Protocol No. 1 to the European Convention on Human Rights’ (Guide). De meest recente Guide is van 31 augustus 2023. Bij de uitleg van de begrippen onder (1)-(5) maakt de ACM gebruik van de uitleg van het EHRM.

(1) Eigendom

  • 161. Het EHRM gaat uit van een ruim eigendomsbegrip (Guide, rnrs. 4-80). Eigendom kan fysiek en niet-fysiek zijn. In het geval van niet fysiek eigendom gaat het erom dat bepaalde rechten een economische waarde vertegenwoordigen (Guide, rnr. 9). Hoewel er voor zover de ACM weet nog geen jurisprudentie is, kan de ACM niet op voorhand uitsluiten dat transportrechten aangemerkt kunnen worden als eigendom in de zin van artikel 1 EP EVRM. Verleende transportrechten geven partijen een contractueel recht om het net te gebruiken tot aan het gecontracteerde transportvermogen. Dit recht om het net te gebruiken vertegenwoordigt een economische waarde. De ACM doorloopt derhalve alle overige stappen om te beoordelen of wordt voldaan aan de vereisten van artikel 1 EP EVRM.

(2) Inmenging

  • 162. Er zijn verschillende vormen van inmenging: ontneming van eigendom, de facto ontneming van eigendom en regulering van eigendom (Guide, rnrs. 82-111). Ontneming en de facto ontneming van eigendom komen erop neer dat de eigenaar het beschikkingsrecht over zijn eigendom in de praktijk verliest. Bij regulering van eigendom kan de eigenaar nog steeds beschikken over zijn eigendom, maar wordt dit beschikkingsrecht beperkt.

  • 163. De GOTORK-regeling zorgt ervoor dat netbeheerders de mogelijkheid krijgen om verleende transportcapaciteit terug te nemen indien deze transportcapaciteit redelijkerwijs niet gebruikt wordt of gaat worden. Alleen als er geen concrete plannen zijn om een verleend transportrecht volledig te gebruiken, kan de transportcapaciteit worden teruggebracht. De transportcapaciteit wordt daarbij teruggebracht tot het niveau van het daadwerkelijk verbruik in de afgelopen 24 maanden of indien dat meer is naar het redelijkerwijs verwachtte gebruik. De bewijslast voor dit laatste punt ligt bij de afnemer. De aangeslotene heeft hier een duidelijke en actieve rol.

  • 164. De GOTORK-regeling kan volgens de ACM worden aangemerkt als een vorm van ‘regulering’ van verleende transportrechten. Daarbij wordt redelijkerwijs rekening gehouden met het feitelijk of toekomstig gebruik van het transportrecht. Verleende transportrechten worden niet beperkt als daarvan redelijkerwijs gebruik gemaakt gaat worden. De GOTORK-regeling stelt aangeslotenen daarmee in staat om op een effectieve manier gebruik te blijven maken van hun verleende rechten. Alleen wanneer aangeslotenen aantoonbaar redelijkerwijs geen gebruik maken van de aan hun verleende rechten worden zij beperkt in het gebruik hiervan. aangeslotenen. In het licht van het voorgaande meent de ACM dat de GOTORK-regeling aangemerkt kan worden als een vorm van regulering van eigendom (Guide, rnr. 105). De inmenging is daarbij beperkt tot congestiegebieden.

(3) Wettelijke basis

  • 165. De vraag of inmenging een wettelijke basis heeft, valt uiteen in twee delen: (1) is er een wettelijke basis voor inmenging en (2) is de inmengingsregeling voldoende toegankelijk, nauwkeurig en voorzienbaar (Guide, rnrs. 119-129).

  • 166. De ACM is in Nederland exclusief bevoegd om regels over nettoegang vast te stellen of goed te keuren (artikel 59, zevende lid, onderdeel a, Richtlijn 2019/944, EC/Duitsland, rnr. 130 en EC/België, rnr. 110). De GOTORK-regeling valt onder deze bevoegdheid, omdat de GOTORK-regeling gaat over het verlenen en onder voorwaarde terugnemen van transportrechten. Transportrechten vallen onder nettoegang. De wettelijke basis voor de GOTORK-regeling volgt derhalve rechtstreeks uit Europees (energie)recht. Volledigheidshalve wijst de ACM erop dat er ook een nationale basis bestaat voor de GOTORK-regeling (artikelen 31, eerste lid, onderdeel a, en 36, eerste lid, onderdeel a, d, e en h, Elektriciteitswet 1998). De bevoegdheid van de ACM of de wettelijke basis voor de GOTORK-regeling is daarmee volgens de ACM duidelijk.

  • 167. De ACM heeft de GOTORK-regeling opgenomen en uitgewerkt in de consultatie over alternatieve transportrechten en UIOLI (GOTORK) van 6 oktober 2022. 38 partijen hebben gereageerd op deze consultatie. Mede op basis van deze reacties heeft de ACM in haar eindnotitie van 28 juni 2023 onder meer randvoorwaarden gesteld over een mogelijke GOTORK-regeling. Vervolgens heeft de ACM op 26 oktober 2023 het ontwerpbesluit GOTORK gepubliceerd. Daarmee was het voor partijen voorzienbaar dat de GOTORK-regeling eraan kwam en hoe de regeling er op hoofdlijnen uit zou komen te zien.

  • 168. Onder meer op basis van de zienswijze van Goodman en Groendus meent de ACM dat de GOTORK-regeling preciezer beschreven dient te worden, zodat voor partijen duidelijk is onder welke voorwaarden de regeling toepasbaar is. Het ontwerpbesluit was volgens de ACM onduidelijk over wanneer en op welke wijze de netbeheerder de GOTORK-regeling kon toepassen. Met het oog op de voorzienbaarheid en de nauwkeurigheid van de GOTORK-regeling, heeft de ACM het onderhavige besluit aangepast. De belangrijkste aanpassingen in dit verband zijn het verduidelijken van de voorwaarden waaronder GOTORK toegepast mag worden en het proces waarmee dit gebeurt. Daarnaast zijn er aanvullende processtappen opgenomen om verslaglegging en hoor en wederhoor te borgen. De ACM verwijst ook naar haar reactie op de zienswijzen met betrekking tot artikel 7.18, tweede lid van het ontwerpbesluit. Deze aanpassingen zorgen ervoor dat de GOTORK-regeling en toepassing daarvan door de netbeheerder toegankelijk, nauwkeurig en voorzienbaar is.

(4) Publieke belang

  • 169. Inmenging op eigendom is alleen gerechtvaardigd op basis van een publiek belang (Guide, rnrs. 134-145). Het uitgangspunt daarbij is dat wet- en regelgeving wordt gesteld in het kader van het publieke belang (Guide, rnr. 139). De wet- en regelgever heeft in dit verband veel vrijheid (Guide rnrs. 143-144).

  • 170. De ACM stelt de GOTORK-regeling vast vanwege de forse congestieproblemen in Nederland. De GOTORK-regeling zorgt ervoor dat onnodig gecontracteerde transportcapaciteit door individuele afnemers opnieuw kan worden uitgegeven door de netbeheerder. Dit zorgt ervoor dat meer partijen toegang kunnen krijgen tot het elektriciteitsnet. Hierdoor kunnen nieuwe bedrijven starten, bestaande bedrijven uitbreiden en woningen worden gebouwd. Verder zorgt de GOTORK-regeling ervoor dat netbeheerders minder onzekerheid hebben over de verwachte belasting van hun net. Dit beperkt ook de veiligheidsmarges waarmee netbeheerders rekenen bij hun netbelasting. Ook hierdoor wordt de bestaande netcapaciteit efficiënter benut. Via de GOTORK-regeling borgt de ACM het publieke belang van de voorzieningszekerheid en nettoegang voor zoveel mogelijk bestaande aangeslotenen die hun transportcapaciteit willen uitbreiden en aspirant aangeslotenen die het net op willen. Daarnaast zorgt de ACM via de regeling voor een zo efficiënt mogelijke benutting van het bestaande elektriciteitsnet.

(5) Evenredigheid

  • 171. De vraag of een eventuele inbreuk evenredig/proportioneel is in de praktijk een van de meest belangrijke vragen (Guide, rnrs. 147-198). Dit speelt op twee niveaus. Eerst wordt gekeken of er een eerlijke balans bestaat op het niveau van de regeling en daarna of er geen sprake is van een onevenredige individuele last voor een individuele partij.

  • 172. De ACM meent dat de GOTORK-regeling in algemene zin evenredig is. De toepassing van de regeling is beperkt tot congestiegebieden. Binnen congestiegebieden is de toepassing beperkt tot partijen die nu en in de toekomst redelijkerwijs geen gebruik maken van (een deel van) hun gecontracteerde transportcapaciteit. Partijen hebben een actieve rol bij de onderbouwing hoeveel transportcapaciteit zij redelijkerwijs nodig hebben. De GOTORK-regeling is dus alleen van toepassing op partijen die niet kunnen onderbouwen waarom zij hun volledige gecontracteerde transportcapaciteit nodig hebben. Partijen worden vervolgens teruggebracht naar de hoeveelheid transportcapaciteit die zij redelijkerwijs gebruiken of verwachten te gaan gebruiken. Partijen kunnen hun transportcapaciteit vervolgens verhogen wanneer het congestiegebied is opgelost. De ACM weegt daarbij het publieke belang dat zoveel mogelijk partijen het net kunnen gebruiken zwaarder dan het individuele belang van een partij om transportcapaciteit die zij redelijkerwijs niet gebruikt toch vast te houden. Daarbij wijst de ACM erop dat individuele partijen nog steeds op een voor hen in de praktijk zinvolle manier gebruik kunnen maken van het net, die ook ruimte geeft voor groei voor zover partijen dat kunnen onderbouwen.

  • 173. Op individueel niveau is de GOTORK-regeling volgens de ACM eveneens evenredig. De ACM wijst erop dat (1) het toepassingsbereik is beperkt tot congestiegebieden, (2) partijen zelf verantwoordelijk zijn voor de onderbouwing of zij redelijkerwijs hun GTV nodig hebben, (3)de GOTORK-regeling alleen wordt toegepast op redelijkerwijs onbenut GTV dat partijen niet uit eigen beweging afgeving, (4) partijen die worden beperkt door de GOTORK-regeling aanvullende transportcapaciteit kunnen contracteren indien zij dat op grond van artikel 7.13, zesde lid, motiveren of op het moment dat congestie is opgelost en (5) de GOTORK-regeling via artikel 7.13, zesde lid, rekening houdt met maatschappelijke en publieke functies en onvoorziene gebeurtenissen. Onder deze voorwaarden en in het licht van het voorgaande acht de ACM eenzijdige aanpassing van het GTV door de netbeheerder gerechtvaardigd.

  • 174. In tegenstelling tot het standpunt van Goodman wijst de ACM erop dat het niet voor de hand ligt dat eventuele transportcapaciteit die is afgenomen, na afloop van congestie automatisch wordt opgehoogd door de netbeheerder. De transportcapaciteit die is afgenomen, werd namelijk redelijkerwijs niet gebruikt; de aangeslotene heeft het tegendeel ook niet kunnen onderbouwen. Indien de aangeslotene op een later moment toch aanvullende transportcapaciteit nodig heeft, ligt het volgens de ACM op de weg van de aangeslotene om hiervoor een aanvullend transportverzoek in te dienen. De netbeheerder kan namelijk niet inschatten of de aangeslotene deze transportcapaciteit nu wel nodig heeft.


X Noot
1

GOTORK is hetzelfde als use it or lose it (UIOLI). De ACM gebruikt in de besluit alleen de term GOTORK.

X Noot
5

ACM/UIT/595554

X Noot
6

ACM/IN/773995, BR-2023-1976

X Noot
7

ACM/UIT/601394

X Noot
9

ACM/UIT/616610

X Noot
10

ACM/IN/851573

X Noot
13

Zie artikel 1.1 van de Begrippencode elektriciteit.

Naar boven