Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, van 15 december 2023, nr IENW/BSK-2023/363174, houdende vaststelling algemene regels voor inrichtingen en activiteiten (Regeling inrichtingen- en activiteiten BES)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 2.1, eerste en tweede lid, van het Inrichtingen- en activiteitenbesluit BES;

BESLUIT:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

aaneengesloten bodembeschermende voorziening:

vloer, verharding of constructie die stoffen tijdelijk keert, waarvan eventuele onderbrekingen of naden zijn gedicht;

ADR-klasse:

klasse waarin een gevaarlijke stof volgens de ADR valt vanwege het overheersende gevaar en het bijkomende gevaar;

agrarische bedrijfsstoffen:

dierlijke meststoffen die niet verpompbaar zijn, kuilvoer, bijvoedermiddelen die niet verpompbaar zijn, gebruikt substraatmateriaal van plantaardige oorsprong en restmateriaal afkomstig van de teelt van gewassen, voor zover geen sprake is van inerte goederen;

appendages:

bij machines of installaties behorende toestellen en onderdelen die dienen ter completering van deze machines of installaties;

bedrijfsafvalwater:

afvalwater dat vrijkomt bij door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid, dat geen huishoudelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater of grondwater is;

besluit:

Besluit inrichtingen- en activiteitenbesluit BES;

bodembedreigende stoffen:

bodembedreigende stoffen die de bodem kunnen verontreinigen als bedoeld in bijlage 1, onderdeel A, bij deze regeling;

bodembeschermende voorziening:

lekbak, opvangbassin, aaneengesloten bodembeschermende voorziening, of andere lekdichte voorziening;

CMR-stoffen:

stoffen opgenomen in de lijst met kankerverwekkende stoffen en processen als bedoeld in artikel 4.11 van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

dB(A):

maat voor de geluidsterkte, gecorrigeerd naar de gevoeligheid van het menselijke oor;

dierlijke meststoffen:

uitwerpselen van voor gebruiks- of winstdoeleinden gehouden dieren, daaronder begrepen de geheel of gedeeltelijk verteerde maag- of darminhoud van deze dieren en mengsels van strooisel met de uitwerpselen, alsook producten daarvan;

emissiegrenswaarde:

massa, gerelateerd aan een parameter, concentratie of niveau van een emissie die tijdens een of meer ga

IMDG:

IMDG-Code International Maritime Dangerous Goods Code (MSC.406(96);

intrinsiek niet-bodembedreigende stoffen:

stoffen als bedoeld in bijlage 1, onderdeel B, bij deze regeling;

kwetsbare objecten:

woningen, gebouwen waarin minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten de gehele dag of een gedeelte van de dag verblijven, zoals, ziekenhuizen, verzorgingstehuizen, verpleeghuizen en kinderopvanginstellingen, andere gebouwen waarin relatief grote aantallen personen een groot deel van de dag verblijven zoals kantoren en hotels, scholen, complexen met meer dan 5 winkels, supermarkten, warenhuizen en kampeer- en recreatieterreinen;

lichtbronnen:

lichtbronnen waaronder wordt verstaan:

  • openbare verlichting;

  • terreinverlichting;

  • aanstraling van gebouwen en objecten;

  • verlichting van sportvelden;

  • terrasverlichting; reclameverlichting;

  • verlichting van installaties;

  • skybeamers;

  • sierverlichting;

  • verlichting op en van bedrijventerreinen;

lozen:

het brengen van:

  • afvalwater of andere afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in een oppervlaktewaterlichaam;

  • afvalwater op of in de bodem;

  • afvalwater of andere afvalstoffen in een openbaar afvalwaterstelsel;

grondstoffen:

natuurlijke grondstoffen zoals (zoet) water, zand, mineralen en hout;

koelinstallatie:

combinatie van met koudemiddel gevulde onderdelen die met elkaar zijn verbonden en die tezamen een gesloten koudemiddelcircuit vormen waarin het koudemiddel circuleert met het doel warmte op te nemen of af te staan;

natuurlijke koudemiddelen:

kooldioxide, ammoniak of koolwaterstoffen niet zijnde een gefluoreerd broeikasgas voor zover toegepast als koudemiddel als bedoeld in bijlage 2 bij deze regeling;

normaal kubieke meter:

afgashoeveelheid bij 273,15 kelvin en 101,3 kilo pascal en betrokken op droge lucht;

onderhoud en inspectie:

activiteiten, uitgezonderd terugwinning zoals bedoeld in artikel 2.13.2 en controles op lekkages overeenkomstig artikel 2.13.3 van deze regeling, die met zich brengen dat de circuits die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of daartoe ontworpen zijn, worden geopend, met name het toevoegen aan het systeem van gefluoreerde broeikasgassen, het verwijderen van één of meer onderdelen van het circuit of de apparatuur, het opnieuw monteren van twee of meer onderdelen van het circuit of de apparatuur, alsook het repareren van lekkages;

opslagvoorziening:

vaste ruimte bestemd voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen uitgevoerd als een brandcompartiment met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van 60 minuten (60 WBDBO);

openbaar afvalwaterstelsel:

een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, in beheer bij het bestuurscollege of een rechtspersoon die door het eilandsraad met het beheer is belast;

oplosmiddelen:

oplosmiddelen die worden gebruikt bij het chemisch reinigen van textiel;

ondergronds:

geheel of gedeeltelijk in de bodem gelegen of ingeterpt;

PER:

tetrachlooretheen;

standaardbrandstoffen:

propaan, butaan en vloeibare brandstoffen, inclusief biodiesel die voldoet aan NEN-EN 14214;

synthetische koudemiddelen:

gefluoreerde broeikasgassen; fluorkoolwaterstoffen (HFK’S) voor zover toegepast als koudemiddel als bedoeld in bijlage 2 bij deze regeling;

terugwinning:

verzamelen en opslaan van gefluoreerde broeikasgassen uit producten, waaronder houders, en apparatuur gedurende het onderhoud of de service, dan wel voorafgaand aan de verwijdering van de producten of de apparatuur;

UN nummer:

stofidentificatienummer tijdens vervoer;

vloeistofdichte bodembeschermende voorziening:

vloer, verharding of constructie waardoor stoffen niet in de bodem terecht kunnen komen;

werkvoorraad:

voorraad verpakte gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen als bedoeld in voorschrift 3.1.3 van PGS 15;

zee:

zee als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Wet maritiem beheer BES;

zuiveringstechnisch werk:

voor de zuivering van afvalwater bestemd werk dat in beheer is bij het bestuurscollege of bij een rechtspersoon die door de eilandsraad met het beheer is belast;

zuiveringsvoorziening:

werk voor het zuiveren van afvalwater dat geen zuiveringstechnisch werk is.

Artikel 1.2 Normadressaat

Aan de hoofdstukken 2 tot en met 3 wordt voldaan door degene die een inrichting type I of type II opricht, in werking heeft, verandert of de werking daarvan verandert of de inrichting beëindigt.

HOOFDSTUK 2 KWALITEITSCRITERIA BEDRIJFSBRANCHE OVERSCHRIJDEND

AFDELING 2.1 KWALITEITSCRITERIA AFVALSTOFFEN

Artikel 2.1.1 Omgaan met afvalstoffen
  • 1. Ten behoeve van een doelmatig beheer van afvalstoffen worden, onverminderd Hoofdstuk 4 van de wet, in ieder geval geen:

    • a. gevaarlijke afvalstoffen vermengd met andere afvalstoffen;

    • b. afvalstoffen gemengd met stoffen die geen afvalstof zijn;

    • c. afvalstoffen gemengd die gescheiden worden ingezameld of afgevoerd;

    • d. afvalstoffen verbrand;

    • e. afvalstoffen gestort;

    • f. afvalstoffen begraven.

  • 2. De volgende afvalstoffen worden in ieder geval gescheiden ingezameld:

    • a. karton en papier;

    • b. plastic;

    • c. aluminium;

    • d. glas.

  • 3. Afvalstoffen worden zo vaak als nodig uit de inrichting afgevoerd naar of ingezameld door een door het bestuurscollege aangewezen inzamelaar.

Artikel 2.1.2 Autowrakken

In een inrichting, niet zijnde een inrichting voor onderhoud en reparatie van motorrijtuigen als bedoeld in bijlage 1, hoofdstuk 2, onderdeel 10, bij het besluit, is geen autowrak aanwezig.

Artikel 2.1.3 Verwijderd asbest

Verwijderd asbest of een verwijderd asbesthoudend product, niet zijnde grond, bodem of sloopschepen, wordt aangeboden aan een door het bestuurscollege aangewezen inzameldienst.

AFDELING 2.2 KWALITEITSCRITERIA AFVALWATER

Artikel 2.2.1 Lozingsroute
  • 1. Ter bescherming van het aquatisch milieu wordt ongezuiverd afvalwater niet geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of op of in de bodem.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening, nuttig gebruikt of geloosd in of op de bodem of in het oppervlaktewaterlichaam, niet zijnde de zee.

  • 3. In afwijking van het eerste lid mag afvalwater dat is geleid door een zuiveringsvoorziening, worden geloosd op of in de bodem of op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 4. Ter bescherming van de kwaliteit van de bodem en van het oppervlaktewaterlichaam, wordt huishoudelijk afvalwater geloosd op het openbaar afvalwaterstelsel of op een zuiveringsvoorziening.

  • 5. Bedrijfsafvalwater is na zuivering door een zuiveringsvoorziening zodanig gezuiverd dat het:

    • a. in samenstelling overeenkomt met huishoudelijk afvalwater en geschikt is om geloosd te worden op het openbaar afvalwaterstelsel; of

    • b. geschikt is voor hergebruik of voor lozing op of in de bodem.

  • 6. Bedrijfsafvalwater dat niet kan worden gezuiverd en niet kan worden verwerkt door een zuiveringstechnisch werk, wordt niet geloosd op het openbaar afvalwaterstelsel en wordt afgevoerd per as.

Artikel 2.2.2 Bescherming van de werking van het openbare afvalwaterstelsel en zuiveringsvoorzieningen
  • 1. Voor een goede doorstroming en het behoud van de kwaliteit van het openbaar afvalwaterstelsel bevat het afvalwater dat hierin geloosd wordt in enig steekmonster niet meer dan 300 mg/l onopgeloste stoffen.

  • 2. Aan het eerste lid wordt in ieder geval voldaan als het afvalwater wordt geleid door een goed onderhouden bezinkvoorziening met een capaciteit die is afgestemd op de hoeveelheid en de mate van verontreiniging van het afvalwater.

  • 3. Voor een goede doorstroming en het behoud van de kwaliteit van het openbaar afvalwaterstelsel en voor de goede werking van een zuiveringsvoorziening wordt vethoudend afvalwater dat wordt geloosd in het openbaar afvalwaterstelsel of op een zuiveringsvoorziening voor vermenging met ander afvalwater, geleid door een goed gedimensioneerde en goed onderhouden vetafscheider en slibvangput.

Artikel 2.2.3 Lozen van afvalwater van een bodembeschermende voorziening
  • 1. Het afvalwater afkomstig van een bodembeschermende voorziening wordt geloosd op het openbaar afvalwaterstelsel of op een zuiveringsvoorziening.

  • 2. Het afvalwater dat wordt geloosd op het openbaar afvalwaterstelsel of op een zuiveringsvoorziening wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door een goed gedimensioneerde en goed onderhouden slibvangput en olieafscheider.

  • 3. De oliefractie wordt als gevaarlijk afval afgevoerd door een door het bestuurscollege aangewezen erkende verwerker.

AFDELING 2.3 KWALITEITSCRITERIA BODEM

Artikel 2.3.1 Preventieve bodembescherming algemeen
  • 1. Ter voorkoming of beperking van bodemverontreiniging worden bodembedreigende stoffen:

    • a. niet op of in de bodem geloosd;

    • b. gebruikt of afgeleverd boven een bodembeschermende voorziening;

    • c. zodanig gebruikt dat zweten, lekkage of wegspatten van die stoffen wordt voorkomen of tot het minimum wordt beperkt;

    • d. adequaat verpakt.

  • 2. Als zweten, lekkage of wegspatten van bodembedreigende stoffen niet is of niet kan worden voorkomen, worden deze stoffen onmiddellijk met behulp van absorptiemiddelen van de vloer verwijderd.

  • 3. Een apparaat dat of een installatie die een vloeistofcircuit bevat wordt geplaatst boven een aaneengesloten bodembeschermende voorziening.

  • 4. Wanneer de bodembeschermende voorziening, bedoeld in het derde lid, is uitgevoerd als een lekbak dan kan deze tenminste 110% van de inhoud van het apparaat of installatie opvangen.

  • 5. Alle tankinstallaties, leidingsystemen en appendages zijn vloeistofdicht.

Artikel 2.3.2 Bodembescherming ondergrondse tanks
  • 1. De bovengrondse delen van installaties worden tenminste eenmaal per jaar visueel geïnspecteerd op in elk geval lekkages en indien nodig onderhouden.

  • 2. De ondergrondse leidingsystemen worden tenminste eenmaal per vijf jaar geïnspecteerd op lekdichtheid door een hiervoor deskundig geacht bedrijf.

  • 3. De resultaten van de inspectie worden bewaard totdat de resultaten van de eerstvolgende inspectie beschikbaar zijn, maar tenminste voor vijf jaar.

Artikel 2.3.3 Preventie bodemerosie

Handelingen aan, op of in de bodem die erosie bevorderen, worden vermeden.

AFDELING 2.4 KWALITEITSCRITERIA LICHT

Artikel 2.4.1 Voorkomen en beperken van lichthinder

Ter bescherming en bevordering van de duisternis en het donkere landschap wordt ter voorkoming van lichthinder het gebruik van lichtbronnen tot een aanvaardbaar niveau beperkt.

AFDELING 2.5 KWALITEITSCRITERIA GELUID

Artikel 2.5.1 Voorkomen en beperken geluidhinder

Ter voorkoming en beperking van geluidhinder worden luide werkzaamheden zoveel mogelijk binnen een gebouw van de inrichting uitgevoerd, waarbij de deuren en ramen zo mogelijk gesloten blijven.

Artikel 2.5.2 Grenswaarden geluid

Ter verkoming van geluidhinder worden de onderstaande grenswaarden niet overschreden:

Gebiedstypen

07:00–19:00

19:00–07:00

Landelijke omgeving, stille recreatie/ agrarisch/kunuku-gebied

40 dB(A)

35 dB(A)

Woongebied buiten de bebouwde kom

45 dB(A)

40 dB(A)

Woongebied in bebouwde kom (gemengd gebied)

50 dB(A)

45 dB(A)

Centrum (gebied met woon- en werkfuncties)

55 dB(A)

50 dB(A)

Bedrijventerrein/zware bedrijven

65 dB(A)

60 dB(A)

AFDELING 2.6 KWALITEITSCRITERIA GEUR

Artikel 2.6.1 Voorkomen en beperken geurhinder

Geurhinder bij kwetsbare objecten wordt voorkomen en voor zover dat niet mogelijk is tot een aanvaardbaar niveau beperkt.

AFDELING 2.7 KWALITEITSCRITERIA TRILLING

Artikel 2.7.1 Preventie trillinghinder

Ten behoeve van het beperken van trillinghinder wordt apparatuur voorzien van doeltreffende dempers.

AFDELING 2.8 KWALITEITSCRITERIA ENERGIEGEBRUIK

Artikel 2.8.1 Energiebesparende maatregelen
  • 1. De drijver van een inrichting neemt alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing als het elektriciteitsverbruik van de inrichting in het voorafgaande jaar lager is dan 20.000 kWh geleverd door het openbare elektriciteitsnet.

AFDELING 2.9 KWALITEITSCRITERIA EXTERNE VEILIGHEID

Artikel 2.9.1 Verpakking gevaarlijke stoffen
  • 1. Op de verpakking van gevaarlijke stoffen worden de onderstaande opschriften vermeld:

    • a. het UN-nummer en de juiste vervoersnaam van de gevaarlijke stof (mengsel);

    • b. het gevaarsetiket zoals voorgeschreven in de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen, ADR, IMDG of GHS.

  • 2. De verpakking bestaat uit deugdelijk materiaal dat niet:

    • a. door de gevaarlijke stoffen kan worden aangetast;

    • b. met die gevaarlijke stoffen een reactie kan aangaan; of

    • c. met die gevaarlijke afvalstoffen een verbinding kan vormen.

Artikel 2.9.2 Opslag van gevaarlijke stoffen in verpakking
  • 1. Verpakte gevaarlijke stoffen en CMR-stoffen, niet zijnde asbest of vuurwerk, worden opgeslagen in een daarvoor bestemde opslagvoorziening die is uitgevoerd als brandcompartiment met een oppervlakte van maximaal 1.000 m2 en die voorzien is van een bodembeschermende voorziening.

  • 2. In een opslagvoorziening mag, met uitzondering van de werkvoorraad, maximaal aanwezig zijn:

    • a. 2.500 kg verpakte gevaarlijke stoffen, of

    • b. 10 000 kg verpakte gevaarlijke stoffen van klasse 8, verpakkingsgroep II of III, zonder bijkomend gevaar.

Artikel 2.9.3 Verladen van gevaarlijke stoffen
  • 1. Bij het verladen van een tankwagen of andere vervoerseenheid met gevaarlijke stoffen binnen de inrichting wordt het ADR in acht genomen.

  • 2. De drijver van de inrichting is verantwoordelijk voor het beschikbaar hebben van een duidelijke en adequate losprocedure:

    • a. waarin taken en verantwoordelijkheden van de vervoerder en de drijver van de inrichting zijn vermeld; en

    • b. die wordt gehanteerd bij het verladen van een opslagtank vanuit een tankwagen of een andere vervoerseenheid.

Artikel 2.9.4 Brandvrij houden van de omgeving van een opslagvoorziening

Een opslagvoorziening met gevaarlijke stoffen wordt tot op ten minste 3 meter afstand van deze voorziening zorgvuldig vrijgehouden van begroeiing en brandbare stoffen, zoals textiel, papier en hout.

Artikel 2.9.5 Gebruik van gasflessen
  • 1. Gasflessen hebben de volgende opschriften die duidelijk leesbaar en duurzaam zijn, door inslagen of etiketten:

    • a. het UN-nummer en de juiste vervoersnaam van het gas of het gasmengsel;

    • b. het gevaarsetiket zoals voorgeschreven in de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen, ADR, IMDG of GHS;

    • c. de datum van het volgende periodieke onderzoek.

  • 2. Op gasflessen met samengeperste gassen zijn tevens aangegeven de:

    • a. beproevingsdruk in bar;

    • b. lege massa in kilogram;

    • c. bedrijfsdruk in bar.

  • 3. Op gasflessen met vloeibaar gemaakte gassen zijn tevens aangegeven de:

    • a. beproevingsdruk in bar;

    • b. waterinhoud in liter;

    • c. lege massa in kilogram;

    • d. maximale vulmassa en de eigen massa van de houder met uitrustingsdelen of de bruto massa, in kilogram.

Artikel 2.9.6 Opslag van gasflessen
  • 1. Gasflessen, waarvan de gezamenlijke waterinhoud meer bedraagt dan 125 liter worden opgeslagen in een daarvoor bestemde opslagvoorziening die voldoet aan de eisen opgenomen in artikel 2.9.2.

  • 2. In een opslagvoorziening zijn geen goederen aanwezig, die voor het beheer van de gasflessen niet functioneel zijn.

AFDELING 2.10 KWALITEITSCRITERIA BRANDVEILIGHEID

Artikel 2.10.1 Blusmiddelen
  • 1. In de inrichting zijn voldoende draagbare brandblusmiddelen aanwezig om een beginnende brand te kunnen bestrijden of te onderdrukken.

  • 2. Brandblusmiddelen zijn voor iedereen duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar.

Artikel 2.10.2 Onderhoud en inspectie
  • 1. Ieder kalenderjaar worden brandblusmiddelen en slanghaspels op deugdelijkheid gecontroleerd en voorzien van een geldige keuring.

  • 2. Het eerste lid geldt niet voor nieuwe brandblusmiddelen en slanghaspels in het eerste kalenderjaar.

  • 3. Inspectie vindt plaats door een hiervoor deskundig geacht bedrijf.

  • 4. Na de inspectie worden blusmiddelen en slanghaspels voorzien van een label of sticker met datum van de keuring.

AFDELING 2.11 KWALITEITSCRITERIA LUCHT

Artikel 2.11.1 Stofemissies
  • 1. Ten behoeve van een beperking van emissies naar de lucht worden bij opslag, overslag, intern transport, breken of sorteren van puin, stenen, glas en bouw- en sloopafval, de fabricage van beton en betonproducten, maatregelen of voorzieningen getroffen waardoor:

    • a. stofoverlast wordt voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk wordt beperkt;

    • b. zoveel mogelijk wordt voorkomen dat steenachtig materiaal in een oppervlaktewaterlichaam geraakt.

  • 2. Aan het eerste lid wordt in ieder geval voldaan door:

    • a. het gebruik van een werkzame sproei-installatie ter beperking van stofoverlast;

    • b. het toepassen van natte werkmethoden.

  • 3. De ventilatielucht uit de werkplaats wordt voldoende verspreid om stofoverlast bij nabij gelegen kwetsbare objecten te voorkomen.

  • 4. Aan het derde lid wordt in elk geval voldaan, indien stofafzuiging plaatsvindt door middel van een mechanische afzuiging en de afgezogen lucht wordt geleid door een stofzak.

AFDELING 2.12 KWALITEITSCRITERIA ZUINIG GEBRUIK GRONDSTOFFEN

Artikel 2.12.1 Beperken gebruik van grondstoffen
  • 1. Het gebruik van grondstoffen wordt zoveel mogelijk beperkt.

  • 2. Zoet water wordt zoveel mogelijk hergebruikt.

AFDELING 2.13 KWALITEITSCRITERIA INSTALLATIES

§ 2.13.1 Koelinstallaties
Artikel 2.13.1 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op een koelinstallatie met een inhoud van tenminste:

  • a. 10 kilogram kooldioxide;

  • b. 5 kilogram koolwaterstoffen;

  • c. 1 kilogram synthetische koudemiddelen; of

  • d. 10 kilogram en ten hoogste 1.500 kilogram ammoniak.

Artikel 2.13.2 Onderhoud en inspectie koelinstallaties
  • 1. Koelinstallaties worden ten minste eenmaal per kalenderjaar geïnspecteerd op veilig functioneren en op lekkages door een hiervoor deskundig geacht bedrijf.

  • 2. Koelinstallaties zijn goed bereikbaar voor bediening, inspectie en onderhoud.

  • 3. Terugwinning van koudemiddelen wordt uitgevoerd door personen met passende kwalificaties.

  • 4. Bij het onderhoud of voorafgaand aan de ontmanteling of de verwijdering van een koelinstallatie, wordt het koudemiddel of koelvloeistof teruggewonnen voor vernietiging of ten behoeve van recycling of regeneratie.

  • 5. Van het onderhoud en de inspectie wordt een rapport opgemaakt en dat rapport wordt overgelegd op verzoek van het bevoegd gezag.

  • 6. Het rapport, bedoeld in het vijfde lid, bevat in elk geval informatie over:

    • a. de hoeveelheid in kilogrammen en het type koudemiddel waarmee de apparatuur is gevuld;

    • b. de hoeveelheid in kilogrammen en het type koudemiddel dat aan de apparatuur is toegevoegd tijdens installatie, onderhoud, service of reparatie;

    • c. de hoeveelheid in kilogrammen en het type koudemiddel dat is teruggewonnen en verwijderd.

Artikel 2.13.3 Lekkage en het voorkomen van emissies
  • 1. De drijver van de inrichting treft alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen om lekkages of emissies naar de lucht te voorkomen of tot een minimum te beperken.

  • 2. Ter voorkoming van emissies naar de lucht wordt bij het vermoeden van een lekkage de koelinstallatie uitgezet.

  • 3. Indien een lekkage wordt vastgesteld, zorgt de drijver van de inrichting ervoor dat de koelinstallatie onverwijld wordt gerepareerd.

§ 2.13.2 Stookinstallaties
Artikel 2.13.4 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het in werking hebben van een kleine standaard stookinstallatie met een nominaal thermisch ingangsvermogen kleiner dan 1 MWth gestookt op standaardbrandstoffen.

Artikel 2.13.5 Opstarten en stilleggen

Ten behoeve van een beperking van emissies in de lucht wordt de periode van het opstarten of stilleggen van een stookinstallatie zo kort mogelijk gehouden.

Artikel 2.13.6 Emissiegrenswaarden kleine stookinstallaties

Het rookgas van een stookinstallatie met een nominaal thermisch ingangsvermogen kleiner dan 1 MWth voldoet aan de volgende emissiegrenswaarden:

Standaard Brandstof

Installatie

Stikstofoxiden (NOx) (mg per normaal kubieke meter)

Zwaveldioxide (SO2) (mg per normaal kubieke meter)

Totaal stof (mg per normaal kubieke meter)

Brandstof in vloeibare vorm

stookinstallatie groter dan 0,4 MWth

120

200

20

Verbrandings-motor

150

65

20

Gasturbine

50

75

5

Brandstof in gasvorm

stookinstallatie groter dan 0,4 MWth

140

Verbrandings-motor

115

Gasturbine

50

15

Artikel 2.13.7 Vrijstelling emissiegrenswaarden

De emissiegrenswaarden, bedoeld in artikel 2.13.6, gelden niet voor:

  • a. een stookinstallatie die minder dan 500 uren per jaar in bedrijf is, met uitzondering van een dieselmotor die wordt gebruikt voor het opwekken van elektriciteit als het openbare net beschikbaar is en geen geplande bedrijfsnoodzakelijke test wordt verricht;

  • b. een stookinstallatie waar de gasvormige producten van het stookproces worden gebruikt voor het direct verwarmen, drogen of anderzijds behandelen van voorwerpen of materialen.

Artikel 2.13.8 Berekening emissiegrenswaarden
  • 1. Voor de berekening van de uitworp van rookgas door een stookinstallatie wordt de massaconcentratie van stikstofoxiden (NOx), zwaveldioxide (SO2) en totaal stof in het rookgas herleid op rookgas met een volumegehalte aan zuurstof van:

    • a. 15 procent, indien het verbrandingsmotoren of een gasturbine betreft;

    • b. 3 procent, in alle andere gevallen.

  • 2. Voor de berekening van de uitworp van rookgas door een stookinstallatie, wordt de massaconcentratie aan stikstofoxiden (NOx) in het rookgas berekend als massaconcentratie van stikstofdioxide.

Artikel 2.13.9 Meting emissiegrenswaarden
  • 1. De meting van emissiegrenswaarden, bedoeld in artikel 2.13.6, wordt door de drijver van de inrichting op verzoek van het bevoegd gezag uitgevoerd.

  • 2. De meting, bedoeld in het eerste lid, vindt ten hoogste eenmaal in de vier jaar plaats.

§ 2.13.3 Natte koeltoren
Artikel 2.13.10 Onderzoek risico’s legionellabesmetting
  • 1. Ten behoeve van het waarborgen van de veiligheid wordt door de drijver van de inrichting onderzoek verricht naar de risico’s van de natte koeltoren, die water in aërosolvorm in de lucht kan brengen, voor de omgeving door legionellabesmetting.

  • 2. Bij het onderzoek worden in ieder geval betrokken:

    • a. het risico op vermeerdering van legionellabacteriën in de koeltoren door:

      • 1°. de aard en de kwaliteit van het water dat wordt gebruikt;

      • 2°. de temperatuur van het water;

      • 3°. de verblijfstijd van het water;

      • 4°. de stilstand van het water; en

      • 5°. de aanwezigheid van biofilm en sediment;

    • b. de bedrijfsvoering van de natte koeltoren;

    • c. de effectiviteit van het waterbehandelingsprogramma voor legionella-bacteriën en biofilmvorming; en

    • d. de risico’s voor de omgeving, bepaald overeenkomstig de volgende risicocategorie-indeling:

    Risicocategorie

    Locatie natte koeltoren die water in aërosolvorm in de lucht kan brengen

    1

    Minder dan 200 m van een ziekenhuis, verpleeghuis of andere medisch georiënteerde zorginstelling waar mensen verblijven met een verminderd immuunsysteem

    2

    Minder dan 200 m van verzorgingstehuizen, hotels of andere gebouwen waarin zich veel mensen bevinden

    3

    Minder dan 600 m van een woonomgeving

    4

    Meer dan 600 m van een woonomgeving

§ 2.13.4 In werking hebben van een installatie voor het doorvoeren, bufferen of keren van rioolwater
Artikel 2.13.11 Beperken geurhinder

Bij het in werking hebben en bij onderhoudswerkzaamheden van een installatie voor het doorvoeren, bufferen of keren van rioolwater worden zodanige maatregelen getroffen dat geurhinder bij gevoelige gebouwen zoveel mogelijk wordt voorkomen, dan wel als dit niet mogelijk is tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt.

HOOFDSTUK 3 KWALITEITSCRITERIA ACTIVITEITEN BEDRIJFSBRANCHES

AFDELING 3.1 KWALITEITSCRITERIA ACTIVITEITEN VAARTUIGEN

§ 3.1.1 Onderhouden, repareren of afspuiten vaartuigen
Artikel 3.1.1 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onderhouden, repareren of afspuiten van vaartuigen.

Artikel 3.1.2 Afspuiten vaartuigen
  • 1. Het op de wal met water onder hoge druk afspuiten van de romp onder de waterlijn van een vaartuig vindt plaats boven tenminste een aaneengesloten bodembeschermende voorziening.

  • 2. Bij het afspuiten worden windwerende voorzieningen toegepast indien dat nodig is om verwaaien van afvalwater of afvalstoffen te voorkomen.

Artikel 3.1.3 Gedragsvoorschriften
  • 1. Binnen een inrichting waarin vaartuigen worden onderhouden, gerepareerd of afgespoten, zijn voor een ieder eenvoudig te raadplegen gedragsvoorschriften aanwezig.

  • 2. De gedragsvoorschriften bevatten in ieder geval instructies gericht op het voorkomen van milieuverontreiniging, voor het uitvoeren van de werkzaamheden die zijn.

§ 3.1.4 Afleveren vloeibare brandstoffen aan vaartuigen
Artikel 3.1.4 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het afleveren van vloeibare brandstoffen aan vaartuigen.

Artikel 3.1.5 Bescherming oppervlaktewaterlichaam
  • 1. Het afleveren van vloeibare brandstoffen aan vaartuigen vindt plaats vanuit een op de wal geplaatste vaste afleverinstallatie en door of onder direct toezicht van deskundig personeel.

  • 2. De afleverinstallatie, bedoeld in het eerste lid, is voorzien van een automatisch afslagmechanisme dat afslaat als de brandstoftank vol is.

  • 2. Het afleveren van vloeibare brandstoffen aan vaartuigen vindt zodanig plaats dat morsen van brandstof zoveel mogelijk wordt voorkomen.

  • 3. Gemorste brandstof wordt direct opgenomen met daarvoor geschikte absorptiemiddelen.

  • 4. Het vulpistool of het uiteinde van de vulleiding van een installatie voor het afleveren van vloeibare brandstoffen aan vaartuigen op een bunkerstation wordt weggehangen boven een lekbak die minimaal de inhoud van een vulleiding kan bevatten.

  • 5. Een installatie voor het afleveren van vloeibare brandstoffen aan vaartuigen wordt niet gebruikt voor het vullen van jerrycans en andere vaten met vloeibare brandstoffen.

AFDELING 3.2 KWALITEITSCRITERIA SPORT EN RECREATIE

§ 3.2.1 Jachthaven
Artikel 3.2.1 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het bieden van gelegenheid tot het afmeren van vaartuigen in een jachthaven met minimaal 10 ligplaatsen.

Artikel 3.2.2 In te nemen afvalstoffen vaartuigen

Ten behoeve van een doelmatig beheer van afvalstoffen worden van gebruikers van de jachthaven in ieder geval de volgende afvalstoffen ingenomen:

  • a. afgewerkte olie en smeervet van onderhoud aan vaartuigen;

  • b. oliehoudende en vethoudende afvalstoffen van onderhoud aan vaartuigen;

  • c. afvalstoffen van reparatiewerkzaamheden en onderhoudswerkzaamheden aan vaartuigen;

  • d. bilgewater;

  • e. huishoudelijk afvalwater; en

  • f. de inhoud van chemische toiletten.

Artikel 3.2.3 Lozen van afvalwater
  • 1. Het ingenomen afvalwater, bedoeld in artikel 3.2.2, aanhef en onderdelen e en f, wordt geloosd in het openbaar afvalwaterstelsel of op een zuiveringsvoorziening.

  • 2. Het bilgewater wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door een goed gedimensioneerde en goed onderhouden slibvangput en olieafscheider.

§ 3.2.2 Zwem- en badwater
Artikel 3.2.4 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het exploiteren van een badinrichting.

Artikel 3.2.5 Algemene bepalingen badinrichtingen

De gezondheid van de gebruikers van een badinrichting wordt zoveel mogelijk beschermd door in ieder geval zorg te dragen voor:

  • a. voldoende helderheid van het bad- en zwemwater door adequate waterbehandeling inclusief filtratie;

  • b. een goede hygiënische kwaliteit door een combinatie van circulatie van zwem- en badwater, behandeling inclusief desinfectie en toepassing van een desinfecterend residu in het water;

  • c. een zodanige kwaliteit van het zwem- en badwater dat overdracht van infectieziekten wordt voorkomen;

  • d. een zo gering mogelijke aanwezigheid van desinfectiebijproducten.

AFDELING 3.3 KWALITEITSCRITERIA DIENSTVERLENING EN ZORG

§ 3.3.1 Tandheelkundige bewerkingen met amalgaam
Artikel 3.3.1 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op tandheelkundige bewerkingen met amalgaam.

Artikel 3.3.2 Lozen van afvalwater
  • 1. Het afvalwater afkomstig van tandheelkundige bewerkingen met amalgaam wordt geloosd in het openbaar afvalwaterstelsel of in een daarvoor geschikte zuiveringsvoorziening.

  • 2. Het afvalwater, bedoeld in het eerste lid, wordt alvorens het geloosd wordt in het openbaar afvalwaterstelsel of in een zuiveringsvoorziening, geleid door een amalgaamafscheider die een retentieniveau van minstens 95% van de amalgaamdeeltjes biedt.

§ 3.3.3 Chemisch reinigen textiel
Artikel 3.3.3 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het chemisch reinigen van textiel.

Artikel 3.3.4 Bodembescherming
  • 1. Ter voorkoming van verontreiniging van de bodem met tetrachlooretheen wordt textiel chemisch gereinigd boven ten minste een vloeistofdichte bodembeschermende voorziening.

  • 2. Met andere oplosmiddelen dan tetrachlooretheen wordt textiel chemisch gereinigd boven een aaneengesloten bodembeschermende voorziening.

  • 2. De vloeistofdichte bodembeschermende voorziening heeft geen aansluiting op het openbaar afvalwaterstelsel of op een zuiveringsvoorziening.

Artikel 3.3.5 Lozen van afvalwater
  • 1. Het afvalwater afkomstig van het chemisch reinigen van textiel wordt geloosd in een openbaar afvalwaterstelsel of in een zuiveringsvoorziening.

  • 2. Voor het afvalwater dat wordt geloosd in een openbaar afvalwaterstelsel geldt de emissiegrenswaarde voor tetrachlooretheen van 0,1 mg/l, gemeten in een steekmonster.

Artikel 3.3.6 Lucht

Er worden uitsluitend tetrachlooretheen of niet-gechloreerde alifatische koolwaterstoffen gebruikt.

AFDELING 3.4 KWALITEITSCRITERIA AGRARISCH

§ 3.4.1 Opslag vaste dierlijke meststoffen
Artikel 3.4.1 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het opslaan van dierlijke meststoffen met een totaal volume van meer dan 3 kubieke meter.

Artikel 3.4.2 Bodembescherming
  • 1. Indien dierlijke meststoffen langer dan twee weken maar korter dan zes maanden op een onverhard oppervlak op een locatie binnen de inrichting worden opgeslagen, vindt het opslaan in elk geval plaats boven een voldoende dikke absorberende onderlaag en zodanig dat contact met hemelwater wordt voorkomen.

  • 2. Indien na het opslaan, bedoeld in het eerste lid, de opgeslagen agrarische bedrijfsstoffen worden verwijderd, wordt de absorberende onderlaag eveneens verwijderd en gelijkmatig verspreid over een onverharde bodem.

  • 3. Indien dierlijke meststoffen anders dan pluimveemest gedurende zes maanden of langer worden opgeslagen, vindt het opslaan plaats op een aaneengesloten bodembeschermende voorziening.

  • 4. Indien pluimveemest gedurende zes maanden of langer wordt opgeslagen, wordt contact met hemelwater voorkomen.

Artikel 3.4.3 Lozen van afvalwater
  • 1. Het in een openbaar afvalwaterstelsel of in een zuiveringsvoorziening lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan van dierlijke meststoffen die niet verpompbaar zijn, is verboden.

  • 2. Het lozen van afvalwater op of in de bodem ten gevolge van het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen is toegestaan, indien het afvalwater ten minste gelijkmatig wordt verspreid over de onverharde bodem.

HOOFDSTUK 4. OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 4.1

Dit hoofdstuk is van toepassing op degene die een inrichting type I en een inrichting type II drijft.

Paragraaf 4.1 Overgangsrecht Bonaire en Sint Eustatius

Artikel 4.1.1 Overgangsrecht met betrekking tot een zuiveringsvoorziening voor afvalwater

Artikel 2.2.1, vierde lid, is met betrekking tot het lozen van huishoudelijk afvalwater op een zuiveringsvoorziening niet van toepassing tot 1 januari 2029.

Artikel 4.1.2 Overgangsrecht met betrekking tot vetafscheiders

Artikel 2.2.2, derde lid, is met betrekking tot het voorafgaand aan het lozen van vethoudend afvalwater toepassen van een vetafscheider en slibvangput niet van toepassing tot 1 januari 2026, indien dat lozen plaatsvindt buiten een rioleringsgebied op Bonaire en het gehele eilandsgebied op Sint Eustatius.

Artikel 4.1.3 Overgangsrecht met betrekking tot een aaneengesloten bodembeschermende voorziening
  • 1. Artikel 2.3.1, eerste lid, onderdeel b, is met betrekking tot het gebruiken of afleveren van bodembedreigende stoffen boven een bodembeschermende voorziening niet van toepassing tot 1 januari 2027.

  • 2. Artikel 2.3.1, derde lid, is met betrekking tot het plaatsen van een apparaat of installatie dat een vloeistofcircuit bevat boven een aaneengesloten bodembeschermende voorziening niet van toepassing tot 1 januari 2027.

Artikel 4.1.4 Overgangsrecht met betrekking tot slibvangputten en olieafscheiders
  • 1. Artikel 2.2.3, tweede lid, is met betrekking tot het voorafgaand aan het lozen van oliehoudend afvalwater toepassen van een olieafscheider en slibvangput niet van toepassing tot 1 januari 2025.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op inrichtingen waarop voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze regeling het Hinderbesluit garagebedrijven Bonaire van toepassing is.

Artikel 4.1.5 Overgangsrecht met betrekking tot energiebesparende maatregelen

Artikel 2.8.1, eerste lid, is met betrekking tot te nemen energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder niet van toepassing tot 1 januari 2026.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 5.1 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling inrichtingen en activiteiten BES.

Artikel 5.2 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het Inrichtingen- en activiteitenbesluit BES in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen

BIJLAGE 1 NIET LIMITATIEVE LIJST VAN VOORBEELDEN VAN VEEL VOORKOMENDE BODEMBEDREIGENDE STOFFEN

ONDERDEEL A: BODEMBEDREIGENDE STOFFEN:

1. Organische (vloei) stoffen, waterige oplossingen of emulsies daarvan:

  • alcohol(en);

  • polyolen;

  • amines;

  • amides;

  • anilines;

  • nitro-verbindingen;

  • perfluor-verbindingen;

  • ketonen;

  • aldehyden;

  • ethers;

  • esters;

  • zuren;

  • aromaten;

  • fenolen;

  • polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK);

  • halogeenkoolwaterstoffen (vluchtig en niet-vluchtig);

  • bestrijdingsmiddelen;

  • oplos-, ontvettings-, ontlakkings- en reinigingsmiddelen, metaalbewerkingsvloeistoffen;

  • lakken, verven en inkten;

  • oliën en vetten (bv. boor- en snijolie, walsolie, slijpolie, smeerolie, thermische olie, hydraulische olie, spijsolie);

  • houtverduurzamingsmiddelen, creosootolie, carboleum, naftaleen;

  • vaste brandstoffen (o.a. steenkool);

  • vloeibare brandstoffen;

  • ureum;

  • gascondensaat.

2. Anorganische (vloei-)stoffen, waterige oplossingen of emulsies daarvan:

  • zouten van:

    • zware metalen/kationen, o.a. chroom, cobalt, nikkel, koper, zink, arseen, molybdeen, cadmium, tin, barium, kwik, lood;

    • anionen, o.a. fluoride, cyanide, sulfide, thiocyanaat, bromide, fosfaat, nitraat, chloride (wegenzout);

  • complexvormende stoffen, o.a. ammonium, EDTA;

  • zuren o.a. zoutzuur, fosforzuur, zwavelzuur, salpeterzuur;

  • basen o.a. ammonia(k), loog;

  • stoffen bedoeld voor de oppervlaktebehandeling van metalen (zoals galvaniseer- en beitsvloeistoffen);

  • houtverduurzamingsmiddelen (wolmanzout);

  • bestrijdingsmiddelen.

3. Mineralen en ertsen:

  • ijzererts, bauxiet, ilmeniet, jarosiet, fosfaaterts, chilisalpeter,etc.;

  • zwavel.

4. Agrarische bedrijfsstoffen:

  • mest (vaste, vloeibare en korrels);

  • kuilvoer;

  • vaste bijproducten;

  • gebruikt substraatmateriaal en plantaardig restmateriaal, met uitzondering van hout- en snoeiafval.

5. Hieronder met name genoemde stoffen/afvalmaterialen:

  • (kunst)harsen;

  • influent, primair slib en vergist zuiveringsslib van rwzi’s;

  • dierlijk- of slachtafval;

  • pulpafval uit agrarische producten- en voedings- en genotmiddelenindustrie;

  • GFT-afval;

  • niet-gescheiden afval, o.a. vast huishoudelijk, bouw-, sloop- en schrootafval, shreddermateriaal, vloeistofhoudende sloopauto’s, autowrakken, kunststof (landbouwfoliën/of gebruikt verpakkingsmateriaal);

  • vliegas;

  • verontreinigd straalgrit;

  • boorspoeling en boorgruis;

  • verontreinigd straalgrit;

  • boorspoeling en boorgruis;

  • emailslib.

ONDERDEEL B: INTRINSIEK NIET-BODEMBEDREIGENDE STOFFEN

Met intrinsiek wordt bedoeld de stof als zodanig. Om als (intrinsiek) niet-bodembedreigend te worden aangemerkt, staat van een stof bij voorbaat vast dat zij bij bedrijfsmatig gebruik niet tot een bodemverontreiniging kan leiden. Aangemerkt als intrinsiek niet-bodembedreigende stof, voor zover de stoffen niet verontreinigd of gemengd zijn met andere stoffen, worden:

  • afvloeiend hemelwater, niet afkomstig van een bodembeschermende voorziening;

  • niet verontreinigd zoet oppervlaktewater;

  • waterige oplossingen, getoetst als grondwater, waarin de streefwaarde (van alle stoffen 1 als vastgesteld in de vigerende Circulaire bodemsanering) niet wordt overschreden;

  • gassen (stoffen die boven/bij 0 °C gasvormig zijn);

  • bouwstoffen: materiaal waarin de totaalgehalten aan silicium, calcium of aluminium tezamen meer dan 10 gewichtsprocent van dat materiaal bedragen, uitgezonderd vlakglas, metallisch aluminium, grond of baggerspecie, dat is bestemd om te worden toegepast;

  • A-hout en ongeshredderd B-hout;

  • snoeihout;

  • banden van voertuigen;

  • autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf;

  • straatmeubilair;

  • tuinmeubilair;

  • aluminium, ijzer en roestvrij staal;

  • kunststof tenzij het lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, bestrijdingsmiddelen of gevaarlijke stoffen zijn;

  • kunststofgeïsoleerde kabels tenzij het oliedrukkabels

    (o.a. kabelolie houdende hoogspanningskabels), gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels zijn;

  • papier en karton;

  • textiel en tapijt, en

  • vlakglas.

Zowel de drijver van de inrichting als het bevoegd gezag kunnen aangeven dat een stof niet bodembedreigend is.

BIJLAGE 2 GEREGULEERDE STOFFEN

Groep

Stof

Ozonafbrekend vermogen

Groep VIII

CHFCl2

HCFC-21

Dichloorfluormethaan

0,040

CHF2Cl

HCFC-22

Chloordifluormethaan

0,055

CH2FCl

HCFC-31

Chloorfluormethaan

0,020

C2HFCl4

HCFC-121

Tetrachloorfluorethaan

0,040

C2HF2Cl3

HCFC-122

Trichloordifluorethaan

0,080

C2HF3Cl2

HCFC-123

Dichloortrifluorethaan

0,020

C2HF4Cl

HCFC-124

Chloortetrafluorethaan

0,022

C2H2FCl3

HCFC-131

Trichloorfluorethaan

0,050

C2H2F2Cl2

HCFC-132

Dichloordifluorethaan

0,050

C2H2F3Cl

HCFC-133

Chloortrifluorethaan

0,060

C2H3FCl2

HCFC-141

Dichloorfluorethaan

0,070

CH3CFCl2

HCFC-141b

1,1-Dichloor-1-fluorethaan

0,110

C2H3F2Cl

HCFC-142

Chloordifluorethaan

0,070

CH3CF2Cl

HCFC-142b

1-Chloor-1,1-difluorethaan

0,065

C2H4FCl

HCFC-151

Chloorfluorethaan

0,005

C3HFCl6

HCFC-221

Hexachloorfluorpropaan

0,070

C3HF2Cl5

HCFC-222

Pentachloordifluorpropaan

0,090

C3HF3Cl4

HCFC-223

Tetrachloortrifluorpropaan

0,080

C3HF4Cl3

HCFC-224

Trichloortetrafluorpropaan

0,090

C3HF5Cl2

HCFC-225

Dichloorpentafluorpropaan

0,070

CF3CF2CHCl2

HCFC-225ca

3,3-Dichloor-1,1,1,2,2-pentafluorpropaan

0,025

CF2ClCF2CHClF

HCFC-225cb

1,3-Dichloor-1,1,2,2,3-pentafluorpropaan

0,033

C3HF6Cl

HCFC-226

Chloorhexafluorpropaan

0,100

C3H2FCl5

HCFC-231

Pentachloorfluorpropaan

0,090

C3H2F2Cl4

HCFC-232

Tetrachloordifluorpropaan

0,100

C3H2F3Cl3

HCFC-233

Trichloortrifluorpropaan

0,230

C3H2F4Cl2

HCFC-234

Dichloortetrafluorpropaan

0,280

C3H2F5Cl

HCFC-235

Chloorpentafluorpropaan

0,520

C3H3FCl4

HCFC-241

Tetrachloorfluorpropaan

0,090

C3H3F2Cl3

HCFC-242

Trichloordifluorpropaan

0,130

C3H3F3Cl2

HCFC-243

Dichloortrifluorpropaan

0,120

C3H3F4Cl

HCFC-244

Chloortetrafluorpropaan

0,140

C3H4FCl3

HCFC-251

Trichloorfluorpropaan

0,010

C3H4F2Cl2

HCFC-252

Dichloordifluorpropaan

0,040

C3H4F3Cl

HCFC-253

Chloortrifluorpropaan

0,030

C3H5FCl2

HCFC-261

Dichloorfluorpropaan

0,020

C3H5F2Cl

HCFC-262

Chloordifluorpropaan

0,020

C3H6FCl

HCFC-271

Chloorfluorpropaan

0,030

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Deze regeling betreft een verdere uitwerking van artikel 2.1 van het Besluit inrichtingen- en activiteitenbesluit BES (hierna: IAB BES) waarin de grondslag staat om bij ministeriële regeling kwaliteitscriteria te stellen voor activiteiten die negatieve gevolgen kunnen hebben voor het milieu op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Nadere regels over de kwaliteitscriteria worden gesteld in een lokale eilandsverordening. Dit geeft ruimte voor het stellen van regels die afgestemd zijn op de lokale bedrijvigheid en omstandigheden op de eilanden. De mogelijkheid op deze niveaus algemene regels te kunnen stellen, vloeit voort uit artikel 5.1, vierde lid, van de Wet Vrom BES (hierna: wet). De kwaliteitscriteria in deze regeling zijn opgenomen in de vorm van doelvoorschriften en middelvoorschriften. Nadere regels op grond van de kwaliteitscriteria worden verder uitgewerkt en geconcretiseerd in de eilandsverordening.

2. Hoofdlijnen van de regeling

Aanleiding en achtergrond

Bij het opstellen van de wet in 2012 zag de wetgever zich ten aanzien van bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen die inrichtingen kunnen veroorzaken, geconfronteerd met een beperkt lokaal regelgevingskader. Sint-Eustatius en Bonaire beschikten sinds 1993 respectievelijk 1995 over een hinderverordening, maar het aantal bedrijven dat daardoor gereguleerd werd, is beperkt en algemene regels ontbreken. Saba kent geen hinderverordening. Het grootste deel van de milieubelastende activiteiten werd dus niet gereguleerd. Tevens is gebleken dat de regulering van milieubelastende activiteiten grotendeels ontbreekt, achterhaald is of onvoldoende kan worden uitgevoerd en gehandhaafd.1

Vanwege gesignaleerde milieuproblemen en omdat vanwege capaciteitsgebrek op de eilanden, regelgeving niet tot stand kwam, heeft de wetgever in artikel 5.1 van de wet bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld worden, die nodig zijn ter bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen die inrichtingen daarvoor kunnen veroorzaken. Aangekondigd werd dat in samenwerking met de openbare lichamen deze algemene maatregel van bestuur zou worden opgesteld waarin algemeen verbindende voorschriften voor inrichtingen zouden worden opgenomen.2 Hiertoe is het IAB BES opgesteld.

In november 2017 heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat met het bestuurscollege van Bonaire een intentieverklaring ondertekend ter bevordering van de ontwikkeling van regelgeving en beleid voor een duurzame en veilige leefomgeving. In dat kader is nauw samengewerkt tussen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en Bonaire om algemene regels voor milieubelastende bedrijfsmatige activiteiten op te stellen, die afgestemd zijn op de lokale situatie, maar ook ruimte bieden aan duurzame, economische groei. Samen met Bonaire is onderzocht hoe invulling kan worden gegeven aan de uitgangspunten van deze intentieverklaring op zodanige wijze dat ook recht wordt gedaan aan de nationale en internationale verantwoordelijkheid van de Minister van IenW voor het milieu op de eilanden. Die verantwoordelijkheid komt terug in artikel 5.1 van de wet, waarin staat dat bij algemene maatregel van bestuur voor de daarbij aangegeven onderwerpen of categorieën van gevallen, kan worden bepaald dat bij eilandverordening nadere regels worden gesteld die nodig zijn ter bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen die inrichtingen daarvoor kunnen veroorzaken.

Uiteindelijk hebben het implementatieplan IAB BES en de intentieverklaring geleid tot een set van regels waarbij de algemene regels uit het besluit nader zijn uitgewerkt in deze regeling en nader zullen worden uitgewerkt in de eilandsverordeningen. Hiermee wordt recht gedaan aan de verantwoordelijkheid van de Minister van IenW en kan bovendien lokale regelgeving worden ontwikkeld door de eilandsbesturen. Omdat het onderwerp milieu in de portefeuille van de Staatssecretaris van IenW valt, zal deze de regeling ondertekenen.

Voor uitleg over de keuzes betreffende de delegatie van bevoegdheden in het IAB BES en deze regeling wordt verwezen naar de toelichting bij het besluit (zie paragraaf 3, Juridische grondslag).

Behalve dat in artikel 2.1 van het IAB BES wordt bepaald over welke over onderwerpen in ieder geval regels gesteld moeten worden in deze regeling, staat in het artikel ook dat de eilandsraad nadere regels stelt over diezelfde onderwerpen. Op basis daarvan dient de eilandsraad in een eilandsverordening nadere invulling te geven aan de onderwerpen waarover kwaliteitscriteria zijn gesteld die nader zijn uitgewerkt in deze regeling. De kwaliteitscriteria in deze regeling geven een ondergrens aan. Op basis hiervan kunnen de eilanden de criteria concretiseren en afstemmen op de lokale situatie en nu specifieke milieuambities, terwijl tegelijkertijd een minimum beschermingsniveau is gewaarborgd. Daarnaast is er ruimte om voorschriften verder te verfijnen en een hoger ambitieniveau vast te stellen waar wenselijk. Voor deze opzet is gekozen omdat zo bepaalde minimumstandaarden worden gegarandeerd, terwijl per eiland de gegeven normen geconcretiseerd kunnen worden zodat rekening kan worden gehouden met de lokale omstandigheden. Daarnaast biedt deze werkwijze meer flexibiliteit en mogelijkheden om te reageren op veranderende omstandigheden.

Het systeem van bij algemene maatregel van bestuur opgestelde kwaliteitseisen die bij eilandverordening worden ingevuld, sluit aan bij het in 2017 ondertekende intentieovereenkomst en biedt waarborgen voor een sluitend systeem van milieuregels voor bedrijven. De regels zien op degene die een type I of type II inrichting opricht, in werking heeft, verandert of de werking daarvan verandert of beëindigt. Dat betekent concreet een inrichting waarvoor het eilandbestuur bevoegd gezag is en die valt onder het regime van algemene regels (in tegenstelling tot een vergunningplicht). Een type II inrichting is meldingsplichtig. Het doel van de melding is vooral om het bevoegd gezag in kennis te stellen van het feit dat een meldingsplichtige activiteit wordt verricht. Type I inrichtingen hebben relatief weinig milieu-impact als het gaat om hun reguliere beoogde activiteiten en zijn niet meldingsplichtig.

Kwaliteitscriteria

De opbouw van de algemene regels wijkt af van het systeem in Europees Nederland: de onderwerpen waarover algemene regels voor bedrijven ter bescherming van het milieu worden gesteld, zijn opgenomen in het IAB BES. Deze onderwerpen worden verder uitgewerkt in kwaliteitscriteria in deze regeling. Door de eilanden worden binnen de kaders van deze kwaliteitscriteria de regels verder ingevuld.

In deze regeling zijn de kwaliteitscriteria in de vorm van doelvoorschriften en middelvoorschriften voor de verschillende milieucompartimenten opgenomen. Doelvoorschriften beschrijven hoeveel een activiteit het milieu mag belasten. Dit type voorschrift wordt in het Activiteitenbesluit milieubeheer in Nederland (het Europese deel van het Koninkrijk) toegepast om bedrijven vrijheid te bieden om zelf maatregelen te kiezen om aan het doelvoorschrift te voldoen. Daarnaast geeft een doelvoorschrift ruimte om innovatieve technieken te gebruiken.

Bij middelvoorschriften wordt het middel voorgeschreven dat toegepast moet worden.

Het opnemen van doelvoorschriften in deze regeling heeft voornamelijk als doel om een ondergrens aan te geven, een basisbeschermingsniveau. Het basisbeschermingsniveau is vastgesteld naar aanleiding van de uitkomsten van het rapport ambitieniveau Inrichtingen- en activiteitenbesluit BES.3 Voor het beschermingsniveau is telkens het uitgangspunt van Europees Nederland gehanteerd met een vertaalslag naar de eilandelijke situatie. Daarnaast geeft het opnemen van de kwaliteitscriteria in de vorm van doelvoorschriften op lokaal niveau ruimte om de regels verder in te vullen door middelvoorschriften. Dit geeft bedrijven duidelijkheid en komt ten goede aan de handhaafbaarheid.

De onderwerpen die in deze regeling aan bod komen, zijn zowel bedrijfsbranche overschrijdend:

  • afvalstoffen;

  • afvalwater;

  • bodem;

  • licht;

  • geluid;

  • geur;

  • trilling;

  • energie;

  • externe veiligheid;

  • brandveiligheid;

  • lucht;

  • zuinig gebruik grondstoffen;

  • installaties;

als bedrijfsbranche gerelateerd:

  • activiteiten vaartuigen;

  • sport en recreatie;

  • dienstverlening en zorg; en

  • agrarisch.

In de artikelsgewijze toelichting wordt concreet ingegaan op de keuzes die zijn gemaakt bij het opstellen van de regels. In veel gevallen bestonden er geen regels en zijn invoeringstermijnen opgenomen. Daarnaast wordt de implementatie van de milieuregels ondersteund door de oprichting van het Informatiepunt milieu Caribisch Nederland. Bedrijven kunnen bij dit Informatiepunt informatie vinden en vragen stellen over de milieuregels op grond van het IAB BES en deze regeling.

Maatwerk

In de meeste gevallen waarin milieubelastende activiteiten worden verricht, zullen de algemene regels volstaan. Echter, in het enkele geval dat de algemene regels niet passend zijn, is er ruimte voor maatwerk. De grondslag voor maatwerk ligt in artikel 2.3 van het besluit. Maatwerkvoorschriften zijn voorschriften die eenzelfde niveau (of hoger) van milieubescherming bieden als de kwaliteitscriteria opgenomen in de regeling en de verdere uitwerking daarvan in de eilandsverordeningen. Het stellen van aanvullende eisen kan ook inhouden dat er bij maatwerkvoorschrift een nadere invulling wordt gegeven aan een kwaliteitscriterium. Deze nadere invulling zal ook eenzelfde of hoger milieubeschermingsniveau moeten bieden. De reden voor het bevoegd gezag om een dergelijk voorschrift op te leggen, kan bijvoorbeeld gelegen zijn in specifieke geografische of milieu gerelateerde omstandigheden waaronder de activiteiten worden uitgevoerd of de inrichting wordt gedreven. De beschikking waarin de maatwerkvoorschriften zijn opgenomen, bevat een toelichting waarin een dragende motivering van de maatwerkvoorschriften is opgenomen. Maatwerk ligt meer voor de hand bij middelvoorschriften, dan bij doelvoorschriften. Indien maatwerk voor een doelvoorschrift wordt gevraagd, zal het bevoegde gezag moeten oordelen of met maatwerk aan het gestelde doel voldaan kan worden.

3. Verhouding tot hoger recht

De wet biedt de grondslag voor een algemene maatregel van bestuur. Voornoemde wet bevat de verplichting om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels op te stellen die noodzakelijk zijn ter bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen die inrichtingen in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba kunnen veroorzaken. Het IAB BES geeft invulling aan deze verplichting en bevat de nadere regels ten aanzien van de bescherming van het milieu in Caribisch Nederland. Het IAB BES is enerzijds de uitwerking van de verantwoordelijkheid van de Minister van IenW voor het milieu en biedt anderzijds de ruimte aan de eilandsbesturen om lokale milieuregelgeving te ontwikkelen. Bovendien biedt het IAB BES in artikel 2.1, tweede lid, de grondslag voor het uitwerken van nadere regels in een ministeriële regeling. Met de inwerkingtreding van het IAB BES zijn de lokale hinderverordeningen en de daarop gebaseerde regelgevende besluiten vervallen, voor zover deze betrekking hebben op de onderwerpen die zijn geregeld bij of krachtens het IAB BES (artikel 11.23 van de wet) en niet in overgangsrecht is voorzien in het IAB BES.

Samenhangende regelgeving

Andere relevante regelgeving omtrent ruimte, natuur, leefomgeving en gezondheid van toepassing op de eilanden is:

  • Arbeidsveiligheidswet BES (werkzaamheden bouw, grondwerken, duikinrichtingen);

  • Mijnwet BES (aantasting bodem en grond, inrichtingen, MER);

  • Wet voorschriften bestrijdingsmiddelen (vergunning gebruik bestrijdingsmiddelen, risico’s bodem en grondwater);

  • Warenwet (stoffen en productveiligheid, duikuitrusting);

  • Wet grondslagen natuurbeheer en bescherming BES (MER bouwen in natuur);

  • Wet maritiem beheer BES.

In de hierboven genoemde regelgeving worden regels gesteld voor onderwerpen die geregeld worden in deze regeling, maar die regels zijn niet gesteld met hetzelfde doel, de bescherming van het milieu. Zo is er samenloop met de Arbeidsveiligheidswet BES bij het gebruik van gevaarlijke stoffen en als het gaat om bepalen van de risico met betrekking tot legionella bij natte koeltorens vanuit het oogpunt van arbeidsveiligheid.

4. Gevolgen voor de leefomgeving en het bedrijfsleven

Gevolgen leefomgeving

Op dit moment gelden er voor een zeer beperkt aantal bedrijven regels ter bescherming van de leefomgeving. Het niet treffen van bepaalde voorzieningen of het voorkomen van bepaalde gedragingen is niet alleen in strijd met de zorgplichten uit de wet, maar betekent ook een steeds verdere achteruitgang van de kwaliteit van de leefomgeving op de eilanden. Dit onderstreept het belang van het IAB BES en deze regeling.

De eilanden zijn als toeristenbestemming erg afhankelijk van een goed en groen imago.4 Een achteruitgang van de leefomgeving heeft dus risico’s voor meer sectoren dan alleen de bedrijven. Concreet is de volgende – niet uitputtende lijst- van risico’s gesignaleerd:

  • Bodemverontreiniging: door het uitvoeren van bodembedreigende bedrijfsmatige activiteiten zonder bodembeschermende voorzieningen. Dit veroorzaakt (onomkeerbare) schade aan de bodem en het grondwater en zal alleen maar toenemen.

  • Afval: het niet correct opslaan van afvalstoffen of het niet scheiden van afvalstoffen aan de bron kan directe hinder (stank en ongedierte) veroorzaken in de omgeving en een probleem geven bij de verdere verwerking van het afval.

  • Afvalwaterlozingen: het lozen van o.a. vethoudend afvalwater zorgt voor schade aan het rioolstelsel. Wanneer het rioolstelsel niet werkt, gaan afvalwaterlozingen ongezuiverd naar de bodem en komt dit via het grondwater in zee. Hetzelfde gebeurt bij het lozen van ongezuiverd afvalwater op of in de bodem. De nutriënten in het ongezuiverde afvalwater hebben een negatieve impact op het koraalrifecosysteem.

Gevolgen bedrijfsleven

In het kader van het voorontwerp van het besluit en het implementatieplan IAB BES, verwezen wordt naar de toelichting bij dat besluit, is begin 2014 op Bonaire een nulmeting uitgevoerd waarbij alle type I en type II inrichtingen zijn bezocht. Dit waren in totaal 600 bedrijven. In 2017 is een vervolgonderzoek uitgevoerd naar het ambitieniveau van de regelgeving. Daarbij is gekeken naar de voorzieningen die bedrijven per bedrijfsbranche in elk geval moeten installeren en gebruiken om de leefomgeving te beschermen tegen de gevolgen van milieubelastende activiteiten binnen de lokale context van Bonaire, het basisbeschermingsniveau. Op Sint Eustatius is in 2021 een onderzoek uitgevoerd bij bedrijven naar het basisbeschermingsniveau, Inventory IAB companies Sint Eustatius. Bij dit onderzoek5 zijn 86 type II bedrijven op Sint Eustatius bezocht.

5. Advies ATR, administratieve lasten en gevolgen voor de overheid

Advies ATR

Het besluit is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Het college toetst voorgenomen wetgeving en regelgeving op regeldrukeffecten. Het college heeft geadviseerd om bij het uitwerken van de algemene regels in de ministeriële regeling aandacht te hebben voor de samenhang met aanpalende regelgeving en aandacht te besteden aan de wijze van ondersteuning en communicatie voor MKB-bedrijven. Deze adviezen zijn opgevolgd.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft

Administratieve lasten

Op basis van de uitkomsten van de 0-metingen en het vervolgonderzoek uit 2017 op Bonaire en Sint Eustatius zijn de gevolgen voor de administratieve lasten en de inhoudelijke nalevingskosten in kaart gebracht. De algemene regels voor Saba treden in 2026 inwerking, dit is met het eilandsbestuur van Saba afgesproken. Er is om deze reden nog geen onderzoek uitgevoerd naar deze bedrijven.

Deze regeling is een uitwerking van het IAB BES. Over het IAB BES is in de toelichting opgenomen dat de invoering van de algemene regels tot gevolg zal hebben dat veel bedrijven geen vergunning nodig zullen hebben. Dit zal een lastenverlichting opleveren. Dit geldt ook voor de regeling. Er zullen voor verschillende bedrijfstakken wel eenmalige investeringen nodig zijn. Deze worden hieronder toegelicht.

  • Zuiveringsvoorzieningen voor afvalwater

    Het vervangen van beerputten door een zuiveringsvoorziening voor afvalwater. Op Bonaire zijn de bedrijven in het rioleringsgebied aangesloten op het openbaar afvalwaterstelsel. Dit afvalwater wordt gezuiverd in de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Afvalwater bij bedrijven buiten het rioleringsgebied wordt gezuiverd in zuiveringsvoorzieningen (septic tanks) of wordt geloosd in beerputten. Op grond van de eisen opgenomen in deze regeling, zullen bedrijven met een beerput een zuiveringsvoorziening voor afvalwater moeten aanschaffen en installeren. Dit kan bij verschillende branches het geval zijn.

    Op Sint Eustatius is geen rioolzuiveringsinstallatie. Bedrijven lozen het afvalwater veelal in een beerput. Er zijn een paar bedrijven die het afvalwater zuiveren door middel van een helofytenfilter of een septic tank. Bedrijven die geconfronteerd worden met de eis voor het zuiveren van afvalwater door een zuiveringsvoorziening, moeten een beerput vervangen door een zuiveringsvoorziening voor afvalwater. De kosten voor het vervangen van een beerput door een zuiveringsvoorziening op Bonaire, zoals een septic tank, zijn ongeveer $ 7.000. Op Sint Eustatius zijn de kosten voor het vervangen van een beerput door een zuiveringsvoorziening ongeveer $ 5.000. Geschat wordt dat op Bonaire buiten het rioleringsgebied ongeveer 60 type 2 bedrijven een zuiveringsvoorziening moeten aanschaffen en installeren. De gemiddelde levensduur van een septic tank, mits correct gebruikt en goed onderhouden, is 30 jaar. Dit betekent een éénmalige investering van $ 7.000 per bedrijf. Totale investeringskosten zijn ongeveer $ 420.000,-. Op Sint Eustatius wordt geschat dat ongeveer 80 type 2 bedrijven een zuiveringsvoorziening moeten aanschaffen en installeren. Dit betekent een éénmalige investering van $ 5.000,– per bedrijf. De totale investeringskosten zijn ongeveer $ 400.000. Dit zal zoals opgenomen bij het overgangstermijn over vijf jaar zijn.

  • Bodembeschermende voorzieningen

    Bedrijven die bodembedreigende stoffen gebruiken of afleveren zullen op grond van de eisen in deze regeling deze activiteiten boven een aaneengesloten bodembeschermende voorziening moeten uitvoeren. Een aaneengesloten bodembeschermende voorziening kan zijn uitgevoerd als een betonnen vloer zonder naden. Geschat wordt dat ongeveer 35 bedrijven op Bonaire een aaneengesloten bodembeschermende voorziening zullen moeten aanleggen op grond van de eisen opgenomen in deze regeling. De kosten zijn geschat op $ 7.500 per bedrijf. Dit betekent een totale investering van $ 262.000. Op Sint Eustatius gaat het om ongeveer 19 bedrijven die een aaneengesloten bodembeschermende voorziening moeten aanleggen. Afhankelijk van het oppervlak wordt de investering per bedrijf geschat tussen $ 3.000 en $ 12.000. Totale investering wordt geschat op $ 156.000. Dit zal op grond van de overgangstermijn over drie jaar zijn.

  • Vetafscheiders

    Bedrijven die vethoudend afvalwater lozen op een zuiveringsvoorziening of op een openbaar afvalwaterstelsel zullen op grond van de eisen in deze regeling een vetafscheider moeten plaatsen waardoorheen het afvalwater wordt geleid voordat het geloosd wordt. Bedrijven waar dit type afvalwater vrijkomt, zijn bedrijven waar voedingsmiddelen worden bewerkt of waar het bereiden van voedingsmiddelen plaatsvindt. Op Bonaire is in artikel 9 van in het Eilandsbesluit6 de eis opgenomen dat aansluiting van een particulier riool op het aansluitpunt slechts plaatsvindt indien een vetafscheider conform NEN 1825-1/2 is geplaatst. Door deze eis zullen alleen bedrijven buiten het rioleringsgebied op grond van deze regeling een vetafscheider moeten plaatsen. Geschat wordt dat dit ongeveer 20 type 2 bedrijven zijn. De kosten van de aanschaf en het plaatsen van vetafscheider wordt geschat op $ 3.500 per bedrijf. Hierbij is uitgegaan van het plaatsen van een vetafscheider buiten, waarbij de vetafscheider en het bijbehorende leidingwerk wordt ingraven. Dit betekent een totale investering van $ 70.000. Op Sint Eustatius gaat het om ongeveer 31 bedrijven die een vetafscheider moeten aanschaffen en plaatsen. De kosten worden geschat op $ 500 per bedrijf. Dit betekent een totale investering van $ 15.500.

  • Voorzieningen voor het veilig opslaan van gevaarlijke stoffen

    Voor het veilig opslaan van gevaarlijke stoffen kunnen bouwkundige maatregelen nodig zijn zoals het aanleggen van een opslagvoorziening uitgevoerd als een brandcompartiment met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO). Op grond van de eisen in deze regeling zullen bedrijven die gevaarlijke stoffen opslaan een dergelijke opslagvoorziening moeten aanleggen. Op Bonaire wordt het aantal bedrijven dat aan deze eis moet voldoen geschat op 11. De kosten voor de aanschaf worden geschat op $ 3.000. Dit betekent een totale investering van $ 33.000. Op Sint Eustatius gaat het ongeveer om 22 bedrijven. De kosten voor de aanschaf van voorzieningen voor veilig opslaan van gevaarlijke stoffen (brandcompartiment) worden geschat op $ 2.500. Dit betekent een totale investering van $ 55.000.

  • Olieafscheider en slibvangput

    Bij activiteiten waarbij gewerkt wordt met minerale oliën, kan het afvalwater verontreinigd raken. Voorafgaand aan de lozing van oliehoudend afvalwater zal het afvalwater op grond van de eisen van deze regeling geleid worden door een olieafscheider en slibvangput. Dit type afvalwater ontstaat onder meer bij het afleveren van vloeibare brandstoffen (tankstations) en het repareren en onderhouden van motorvoertuigen. Op grond van artikel 20 van het Hinderbesluit garagebedrijven Bonaire moeten bedrijven voor het repareren en onderhouden van motorvoertuigen reeds voldoen aan de eis voor het plaatsen van een olieafscheider en slibvangput bij het lozen van oliehoudend afvalwater. Bedrijven die vloeibare brandstoffen afleveren zullen op grond van de eisen van deze regeling een olieafscheider en slibvangput moeten aanschaffen. Op Bonaire wordt het aantal bedrijven dat aan deze eis moet voldoen geschat op vier. De kosten voor de aanschaf worden geschat op $ 500. Dit betekent een totale investering van $ 2.000. Voor Sint Eustatius gaat het om naar schatting twee bedrijven. De kosten voor de aanschaf van olieafscheiders en slibvangputten zijn niet opgenomen in het rapport Inventory companies IAB Sint Eustatius maar zijn waarschijnlijk vergelijkbaar met de kosten voor Bonaire.

Het kan zijn dat een bedrijf moet investeren in verschillende voorzieningen. Om deze bedrijven tegemoet te komen is het overgangsrecht is ruim geformuleerd en kunnen bedrijven de benodigde financiële investeringen spreiden.

Gevolgen voor de overheid

De gevolgen voor de overheid zijn toegespitst op kennis en capaciteit. Bij de kennis gaat het om het op peil brengen van de benodigde kennis voor de uitvoering, toezicht en handhaving van het besluit en de regeling.

Het aantal bedrijven dat onder algemene regels valt zal toenemen omdat in een aantal gevallen de vergunningplicht vervalt. Er zal daardoor extra inzet nodig zijn voor toezicht en handhaving van de algemene regels. Om veel gestelde vragen te ondervangen is een informatiepunt milieu gerealiseerd. De inzet van toezicht en handhaving wordt ingepland via risico gestuurd toezicht. Dit betekent dat de frequentie wordt bepaald door het risicoprofiel van de bedrijven. De gemiddelde controle frequentie is één keer per twee jaar. Om de taken van toezicht en handhaving zo efficiënt mogelijk te maken is via het implementatietraject IAB de ICT tool ‘Digitale Checklisten’ geïmplementeerd bij directie Toezicht en Handhaving op Bonaire en Sint Eustatius.

Consultatie

In aanloop naar de internetconsultatie voor deze regeling, zijn bedrijven op Sint Eustatius in september 2022 geïnformeerd over de inhoud van de regels tijdens twee bijeenkomsten op het eiland. De bijeenkomsten waren georganiseerd door het openbaar lichaam Sint Eustatius in samenwerking met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en uitgevoerd door Rijkswaterstaat. In totaal waren ongeveer 35 bedrijven aanwezig. In het algemeen werd de nut en noodzaak voor het reguleren van bedrijfsmatige activiteiten voor de bescherming van het milieu door de aanwezigen bedrijven onderschreven. Er werden zorgen geuit over de benodigde investeringen aan de regels te kunnen voldoen, maar de voorgestelde overgangstermijnen werden als haalbaar geacht. In december 2022 is tijdens het Centraal Dialoog, een lokaal overlegorgaan van werkgevers, vakbonden, lokale overheid en Kamer van Koophandel onder voorzitterschap van de Gezaghebber van Bonaire, geïnformeerd over de inhoud van de regels opgenomen in deze regeling. Milieuregelgeving voor bedrijven ter bescherming van de leefomgeving werd als belangrijk gezien en er werd aandacht gevraagd voor een stapsgewijze introductie van de regels zodat bedrijven tijd hebben om aan de nieuwe situatie te voldoen.

In de periode 20 maart 2023 en 15 mei 2023 heeft de internetconsultatie van deze regeling plaatsgevonden. In totaal zijn 5 reacties ingediend waarvan één organisatie, de Kamer van Koophandel Bonaire en de Business Federation Bonaire. De overige 4 reacties betroffen individuen. De consultatieversie van deze regeling is wisselend ontvangen, zowel positieve als kritische reacties. De reacties betreffen verschillende onderwerpen: toegepaste categorieën van inrichtingen, toezicht en handhaving en de financiële consequenties voor bedrijven.

De verschillende reacties worden hieronder per onderwerp beschreven.

Algemeen

In de reacties wordt aangegeven dat de consultatie niet uitdrukkelijk onder de aandacht is gebracht van de bevolking. Daarnaast vindt men de regels vaak ingewikkeld of erg vaag.

De internetconsultatie is via het Informatiepunt milieu op Bonaire onder de aandacht gebracht bij de bedrijven, de primaire doelgroep van deze regeling. Op de website van het Informatiepunt milieu is een uitleg te vinden over de systematiek van de regels en over milieutechnieken. Deze reactie heeft aanleiding gegeven tot enkele verhelderingen van de toelichting van deze regeling.

Toezicht en handhaving

Ten aanzien van toezicht en handhaving wordt in een reactie aangegeven dat de regelgeving op grond van het IAB BES uitgaat van een goed functionerende dienst Toezicht en Handhaving op Bonaire maar dat deze dienst momenteel niet op orde is. Tevens wordt aangegeven dat eerst de dienst Toezicht en Handhaving goed dient te functioneren en dan pas kan worden gekeken naar invoering van het IAB BES. Door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is op verzoek van de Staatssecretaris van IenW een onderzoek uitgevoerd naar de uitvoering van VTH-taken voor bouwen, milieu en natuur op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES)7. Het rapport is op 13 juni 2023 aan de Tweede Kamer aangeboden. Eén van de aanbevelingen van het ILT-rapport is dat het IAB BES een belangrijk instrument is om de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken te verbeteren en een snelle invoering van het IAB BES zorgt dat bedrijven met potentiële milieueffecten gereguleerd worden. Het IAB BES zal daarom snel in werking te treden.8 Er zal daarom naar aanleiding van deze ontvangen reactie geen aanpassing plaatsvinden van het tijdstip van inwerkingtreding van IAB BES of deze regeling.

Toepassing van categorieën van inrichtingen

Een van de reacties beschrijft waardering voor de wijze waarop is nagedacht over de inrichting van het stelsel met deels een vergunningplicht en algemene regels, waarbij de bedrijven die onder algemene regels vallen hierdoor met minder administratieve lasten te maken hebben. Daarnaast betreft een reactie een suggestie met betrekking tot het besluit om vanwege de potentieel grote milieu impact van omvangrijke bouwprojecten, met name aan de kust, deze aan te wijzen als een milieubelastende activiteit waarbij de bevoegdheid voor vergunningverlening en toezicht en handhaving bij de minister wordt belegd (categorie IV-inrichting). In het besluit is het gehanteerde uitgangspunt voor het aanwijzen van categorie IV-inrichting complexiteit en het potentiële gevaar voor de omgeving. In Europees Nederland zijn dit inrichtingen die waren aangewezen in het Besluit risico's zware ongevallen 2015. Bouwprojecten vallen niet onder deze categorie indeling. De suggestie om grootschalige bouwactiviteiten toe te voegen is niet opgevolgd.

Financiële consequenties

In twee reacties zijn zorgen geuit over de financiële consequenties van de invoering van de regeling voor bedrijven en de benodigde investeringen die hiermee gepaard gaan. Aangegeven wordt dat desondanks de ruime overgangstermijnen die zijn opgenomen in de regeling, de verwachting is dat met name kleine ondernemers over onvoldoende financiële middelen beschikken voor de benodigde investeringen. Daarnaast is in een reactie opgenomen dat in Europees Nederland regelingen bestaan om bedrijven te ondersteunen en dat deze regelingen niet zijn opgesteld voor bedrijven in Caribisch Nederland.

Uitgangspunt in Europees Nederland is dat er geen subsidies beschikbaar zijn om te voldoen aan milieuregelgeving. Ook voor Caribisch Nederland is dit principe van toepassing. Regelingen voor bedrijven zijn mogelijk beschikbaar voor activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van het Natuur-en milieubeleidsplan Caribisch Nederland. Dit zal nader worden uitgewerkt.

6. Toezicht en handhaving

Op basis van artikel 10.2 van de wet dragen de bestuurscolleges, ieder voor zover bevoegd, zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving van hetgeen bij of krachtens de wet is bepaald. Op grond van artikel 1.3 van het IAB BES zijn de bestuurscolleges het bevoegd gezag voor inrichtingen typen I, II en III en daarmee dragen zij de zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving van de vergunningen (inrichtingen type III) en de regels die gelden voor die inrichtingen typen II en III op grond van het IAB BES, deze regeling en de nadere regels die zij in eilandverordeningen hebben gesteld. Dit vormt een integraal pakket aan regels waarvoor het bestuurscollege verantwoordelijk is als het gaat om de bestuursrechtelijke handhaving.

Voor de invulling van de bestuursrechtelijke handhaving wordt deels aangesloten bij de Nederlandse systematiek. Artikel 10.3 van de wet verklaart ten behoeve van deze bestuursrechtelijke handhaving de titels 5.1 tot en met 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Deze titels zien op toezicht op de naleving en herstelsancties, waaronder de last onder bestuursdwang of de last onder dwangsom. De bevoegdheid tot het opleggen van deze sancties wordt vervolgens in artikel 10.4 van de wet aan het bestuurscollege toegekend. Op grond van dat artikel bestaat, net als onder meer in artikel 70 van de Wet maritiem beheer BES, de mogelijkheid om een executoriale titel te verbinden aan een eenmaal opgelegd dwangbevel ter invordering van een last onder dwangsom (artikel 10.5, onderdeel a, van de wet).

7. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De voorschriften opgenomen in deze regeling zijn van toepassing op inrichtingen type I of type II. Een groot aantal van deze bedrijven vielen eerder niet onder de reikwijdte van de Hinderverordening Bonaire, de Hinderverordening Sint Eustatius 1993 of de Hinderverordening Bovenwindse Eilanden, bijvoorbeeld tankstations of de horecabedrijven. Met de regels opgenomen in deze regeling worden de activiteiten van deze bedrijven die een impact hebben op het milieu voor het eerst gereguleerd. Door de uniforme set van regels in deze regeling wordt de handhaafbaarheid eenvoudiger omdat bedrijven met meerdere vestigingen op de eilanden of ondernemers met meerdere bedrijven dezelfde regels van toepassing zijn. De regeling biedt bovendien ruimte om mee te bewegen met de ambities van de eilanden op het gebied van de algemene regels. Deze wijze van regulering bijdragen aan verdere verbetering van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Bij de totstandkoming van het Inrichtingen-en activiteitenbesluit BES en deze regeling is aandacht besteed aan de informatievoorziening voor de bedrijven. Er is een Informatiepunt Milieu Caribisch Nederland opgericht waar bedrijven via de helpdesk vragen kunnen stellen over de milieuregels. Dit draagt bij aan de betere naleving van de milieuregels.

Nadere regels bij eilandsverordening

In de eilandsverordening zijn nadere regels gesteld over de kwaliteitscriteria opgenomen in deze regeling. De kwaliteitscriteria zijn veelal opgenomen als doelvoorschriften om ruimte te bieden aan de eilanden om deze nader uit te werken in de eilandsverordening. Ook doet dit recht aan de verschillen ten aanzien van bedrijvigheid op de drie eilanden. Op Bonaire is het aantal bedrijfsmatige activiteiten gezien de omvang en de bevolkingsgrootte omvangrijker dan in Sint Eustatius en Saba. De regels in deze regeling geven hiermee ruimte voor deze nadere uitwerking op maat. Gedacht kan worden aan het opnemen van normen voor septic tanks die regionaal goed verkrijgbaar zijn of het opnemen van middelvoorschriften voor zover niet opgenomen in deze regeling. Deze systematiek van nadere regels geeft de bedrijven duidelijkheid binnen de lokale kaders en komt ten goede aan de handhaafbaarheid van de regels.

De Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) heeft een handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets (HUF-toets) uitgevoerd op deze regeling en bijbehorende concept-eilandsverordening inrichtingen-en activiteiten Bonaire. De ILT is geen directe toezichthouder op deze regeling noch op de eilandsverordening.

De ILT geeft een aantal algemene suggesties en een aantal gedetailleerde opmerkingen op artikelniveau voor deze regeling. De algemene suggesties geven geen aanleiding tot aanpassingen van deze regeling. Hieronder wordt dit per punt nader toegelicht:

Kwaliteitscriteria

De ILT geeft aan dat het niet wenslijk is om kwaliteitscriteria op te nemen in de eilandsverordening omdat dit ertoe leidt dat objectieve aspecten per eiland anders ingevuld. In deze regeling zijn kwaliteitscriteria vastgesteld voor de onderwerpen opgenomen in artikel 2.1, tweede lid, van het IAB BES waarbij de kwaliteitscriteria en het bijbehorend basisbeschermingsniveau voor alle drie eilanden uniform is en geborgd is in deze regeling. Hiermee wordt ruimte geboden aan de eilanden om de nadere regels lokaal in te vullen. Deze suggestie geeft daarom geen aanleiding tot aanpassingen van deze regeling.

Overgangsrecht Saba

De ILT adviseert om ook voor Saba conform de systematiek van Sint Eustatius en Bonaire voor alle categorieën van het IAB BES duidelijkheid over de inwerkingtreding en overgangsbepalingen te geven.

Bij het opstellen van het besluit en deze regeling zijn met het bestuur van Saba afspraken gemaakt over fasering van de inwerkingtreding van de milieuregels. Voor Bonaire is een uitgebreid implementatietraject doorlopen naar de inwerkingtreding van het IAB BES. Voor Sint Eustatius is een inventarisatie uitgevoerd naar het voorzieningenniveau van het bedrijfsleven. Op Saba is dit bij het opstellen van deze regeling nog niet van start gegaan. Hierdoor is er nog onvoldoende inzicht om overgangsbepalingen voor diverse voorzieningen op te nemen.

Verwijzingen en criteria naar situaties in Europees Nederland

De ILT geeft aan dat de verwijzingen naar situaties in Europees Nederland in deze regeling kunnen leiden tot problemen tot het toezicht en de handhaving. Hierbij worden de verwijzingen naar de ADR en de PGS-richtlijnen genoemd. De wet gaat uit van beste beschikbare technieken (BBT). Dit zijn internationale standaarden waarbij de invulling ook Nederlandse kunnen zijn. Bedrijven kunnen met een maatwerkvoorschrift verzoeken om andere norm toe te passen. De ADR is in toenemende mate een wereldwijd verdrag. Alhoewel ADR niet van toepassing is op de eilanden, wordt wel al gewerkt met ADR-klasse indeling, zoals op grond van het vuurwerkbesluit Bonaire en het vuurwerkbesluit Sint Eustatius. De eilanden zijn hiermee al bekend met de systematiek van de ADR. Deze regeling sluit hierop aan. Verder zijn voor een aantal artikelen gebruik gemaakt van voorschriften uit de PGS-richtlijnen. Hierbij is de lokale situatie in acht genomen.

Aanpassingen op artikel niveau

Enkele voorgestelde aanpassingen zijn overgenomen. Het gaat hierbij om verduidelijking van het artikel voor het afleveren van vloeibare brandstoffen aan vaartuigen waarbij de volgorde is aangepast. Ten aanzien van een aantal andere aspecten is de toelichting verduidelijkt. Bij enkele artikelen waarin een doelvoorschrift is opgenomen geeft de ILT aan deze niet handhaafbaar zijn. Hierbij geldt dat voor de handhaafbaarheid de kundigheid van de toezichthouder van belang is voor de beoordeling of een bepaalde maatregel invulling geeft aan het doelvoorschrift.

Artikelsgewijs

Artikelen 1.1 tot en met 1.2

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In artikel 1.2 van de wet is een aantal begrippen gedefinieerd. Deze definities zijn ook van toepassing op deze regeling. Dit geldt evenzo voor het IAB BES. Begrippen uit deze regeling die niet in de wet of het besluit zijn gedefinieerd, zijn opgenomen in dit artikel.

In de definitie van natuurlijke koudemiddelen en synthetische koudemiddelen wordt verwezen naar bijlage 2, in die bijlage staan de stofnamen van synthetische koudemiddelen.

Artikel 1.2 Normadressaat

De regels opgenomen in deze regeling zijn gericht tot een ieder die een type I of II inrichting drijft, opricht, in werking heeft, verandert of de werking daarvan verandert of de inrichting beëindigt. Overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid, van het IAB BES neemt degene die een activiteit verricht de bij deze regeling vastgestelde kwaliteitscriteria in acht alsmede de nadere regels uit de betreffende eilandsverordening.

Artikelen 2.1.1 tot en met 2.1.3

Artikel 2.1.1 Omgaan met afvalstoffen

In artikel 2.1.1 is bepaald dat gevaarlijke stoffen van elkaar en van andere afvalstoffen worden gescheiden, gescheiden worden gehouden en gescheiden worden afgegeven. Mengen is het samenvoegen van afvalstoffen die behoren tot verschillende categorieën. Voor andere afvalstoffen geldt eveneens als hoofdregel dat deze gescheiden, gescheiden gehouden en gescheiden afgegeven worden, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

Met betrekking tot karton en papier, plastic, aluminium en glas is ervoor gekozen om een scheidingsplicht op te nemen. Op Bonaire worden deze stromen in het kader van het programma Afvalbeheer op Maat9 al gescheiden ingezameld bij bedrijven. Met het opnemen van deze verplichting wordt het uitgangspunt van het programma wettelijk vastgelegd.

Tevens geeft het eerste lid van dit artikel een aantal algemene verboden en een verplichting ten aanzien van afvalstoffen. Het bestuurscollege is het bevoegde gezag dat de inzamelaar aanwijst, op grond van hoofdstuk 4 van de wet. Het verbranden en storten van afvalstoffen buiten inrichtingen is verboden op grond van artikel 4.2 van de wet. Voor inrichtingen die onder de werkingssfeer van deze regeling vallen, is op grond van artikel 2.1.1 het storten of verbranden ook verboden.

Ten slotte is in het derde lid de verplichting opgenomen om afvalstoffen zo vaak als nodig uit de inrichting af te voeren. Hierdoor wordt onder meer de kans op overlast door ongedierte beperkt gehouden. Dit risico doet zich voornamelijk voor bij bedrijven waar voedingsmiddelen of verpakkingsmateriaal worden opgeslagen.

In artikel 4.13, eerste lid, onder b, van de wet is bepaald dat degene die zich van gevaarlijke afvalstoffen, ingezamelde of afgegeven afvalstoffen of reststoffen die voortkomen uit de verbranding van afvalstoffen, ontdoet, aan degene die opdracht geeft die afvalstoffen naar die persoon te vervoeren, een begeleidingsbrief verstrekt. Ingevolge artikel 4.14, eerste lid, van de wet, dient degene die afvalstoffen als bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, van de wet vervoert, een begeleidingsbrief behorende bij die afvalstoffen bij zich te hebben zolang hij die afvalstoffen onder zich heeft. Hij geeft, indien een ander de afvalstoffen in ontvangst neemt, de begeleidingsbrief bij de overdracht van die afvalstoffen aan die ander af (artikel 4.14, tweede lid, van de wet).

Artikel 2.1.2 Autowrakken

In het kader van het doelmatig beheer van afvalstoffen is het niet wenselijk dat bij inrichtingen autowrakken aanwezig zijn of worden opgeslagen. Omdat het in de praktijk vaak voorkomt dat de laatste eigenaar of houder zijn autowrak afgeeft aan een autodealer of een garagebedrijf, is een uitzondering gemaakt voor inrichtingen voor onderhoud en reparatie van motorvoertuigen. In dit geval is het toegestaan om een autowrak wrak tijdelijk bij de inrichting op te slaan. Op grond van bijlage 1 bij het IAB BES is het toegestaan om maximaal 4 autowrakken op te slaan.

Artikel 2.1.3 Verwijderd asbest

Dit artikel houdt een verbod in voor de tussenopslag van verwijderd asbest of verwijderde asbesthoudende producten op het terrein van een inrichting. Asbest komt op Bonaire voornamelijk voor in asbesthoudende daken. Op Saba zijn geen asbesthoudende daken of andere asbesthoudende producten meer aanwezig en op Sint Eustatius zijn enkele asbesthoudende daken aanwezig. Asbesthoudend afval zal hierdoor vrijwel uitsluitend op Bonaire vrijkomen. Gezien de geringe afstand naar de stortplaats op de eilanden, kan asbesthoudend afval direct worden aangeboden aan de door het bestuurscollege aangewezen inzameldienst en is tussenopslag niet noodzakelijk.

Artikelen 2.2.1 tot en met 2.2.3

Artikel 2.2.1 Lozingsroute

In de wet is geen voorkeursvolgorde voor afvalwater opgenomen zoals die wel is opgenomen in artikel 10.29a van de Wet milieubeheer. Met het oog op de bescherming van het aquatisch milieu zijn verschillende regels voor afvalwater in deze regeling opgenomen. Uitgangspunten daarbij zijn het zoveel mogelijk voorkomen van het ontstaan van afvalwater en wanneer afvalwater ontstaat, in belang van hergebruik, voorkomen dat het verontreinigd raakt. Ook mogen afvalwaterstromen niet gemengd worden, behalve als dat mengen geen problemen veroorzaakt voor de verwerking ervan.

Eerste en tweede lid

Het lozen van afvalwater op of in de bodem of in een oppervlaktewaterlichaam is verboden. In de memorie van toelichting10 bij artikel 4.25 van de wet is hierover opgenomen: ‘Er moet naar gestreefd worden om in de toekomst het lozen van afvalwater in de bodem, in het oppervlaktewaterlichaam en in zee zoveel mogelijk te voorkomen. Daarom kan de algemene maatregel van bestuur een verbod inhouden om afvalwater te lozen in de bodem’. Er is voor gekozen het verbod in deze regeling op te nemen als uitwerking van de kwaliteitscriteria het beschermen van het koraalrifecosysteem als genoemd in artikel 2.1, tweede lid, onderdeel e, van het IAB BES.

Afvloeiend hemelwater, niet afkomstig van een bodembeschermende voorziening, wordt zo snel mogelijk teruggebracht in de directe omgeving. Een bodembeschermende voorziening is bijvoorbeeld een lekbak of een betonnen vloer. Het hemelwater kan ook tijdelijk worden opgeslagen. Dit gebufferde hemelwater kan later nuttig worden toegepast. Opgeslagen hemelwater wordt bij voorkeur afgesloten bewaard om de hoeveelheid muggen zoveel mogelijk te beperken.

Op grond van het tweede lid is het lozen van hemelwater op zee, niet afkomstig van een bodembeschermende voorziening, zoals vanaf een onverhard terrein, verboden. Het gaat hier om een preventieve maatregel ter bescherming van het koraalrifecosysteem. Hiermee wordt voorkomen dat sediment, zand of ander fijn gesteente met afstromend hemelwater in de zee terechtkomt wat kan leiden tot verstikking van het koraal. Dit ontstaat met name bij intensieve regenbuien waarbij het water onvoldoende in de bodem geïnfiltreerd kan worden, ook wel run-off genoemd. Om run-off te voorkomen zullen maatregelen genomen moeten worden. Deze kunnen bestaan uit het opvangen van het afstromend hemelwater in voldoende gedimensioneerde boven- of ondergrondse infiltratievoorzieningen.

Derde en vierde lid

Afvalwater dat wordt geleid door een zuiveringsvoorziening, mag op de bodem of op het oppervlaktewater geloosd worden. Vanuit een inrichting wordt huishoudelijk afvalwater geloosd op een openbaar afvalwaterstelsel of een zuiveringsvoorziening. Een zuiveringsvoorziening is een septic tank of een ander zuiveringstechnisch werk. Omdat lozen van afvalwater alleen is toegestaan op riolering of zuiveringsvoorziening is lozen van afvalwater op beerputten of zinkputten dus niet toegestaan.

Vijfde en zesde lid

Voor het bedrijfsafvalwater dat qua biologische afbreekbaarheid niet vergelijkbaar is met huishoudelijk afvalwater, heeft een zuivering bij de bron de voorkeur zodat het gezuiverde afvalwater veilig teruggebracht kan worden in het milieu.

Het bedrijfsafvalwater dat niet gezuiverd kan worden door een zuiveringstechnisch werk of een zuiveringsvoorziening, wordt niet geloosd op het openbaar afvalwaterstelsel. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor indien er geen afvoermogelijkheden naar het openbaar afvalwaterstelsel zijn of zuivering door een zuiveringsvoorziening niet mogelijk is. Dit afvalwater zal door een tankwagen moeten worden opgehaald en vervoerd worden naar de verwerkingslocatie.

Artikel 2.2.2 Bescherming van de werking van het openbare afvalwaterstelsel en zuiveringsvoorzieningen

Bij onder meer het uitwendig wassen van voertuigen kan afvalwater vrijkomen met onopgeloste stoffen. Afvalwater kan geloosd worden op het openbare afvalwaterstelsel waarbij gezorgd moet worden dat het te lozen afvalwater niet meer dan 300 milligram per liter onopgeloste bestanddelen bevat. Dit ter voorkoming van dichtslibben van het openbare afvalwaterstelsel. Om te voldoen aan norm kan ervoor gekozen worden een bezinkput als zuiveringsvoorziening te gebruiken (erkende maatregel).

Daarnaast kan vethoudend afvalwater de doelmatige werking van het openbaar afvalwaterstelsel en een goede werking van een zuiveringsvoorziening belemmeren. Om dit te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken, is in het derde lid bepaald dat vethoudend afvalwater voor vermenging met ander afvalwater, geleid wordt door een goed gedimensioneerde en goed onderhouden vetafscheider en slibvangput.

Artikel 2.2.3 Lozen van afvalwater van een bodembeschermende voorziening

Voor het beperken van een lozing die olie bevat vanaf een bodembeschermende voorziening waarop werkzaamheden plaatsvinden, wordt het oliehoudende afvalwater voor vermenging met ander afvalwater geleid door een goed gedimensioneerde olie-afscheider en slibvangput. Oliehoudend afvalwater kan onder meer ontstaan bij werkzaamheden als het onderhouden en repareren van motorvoertuigen en het afleveren van brandstoffen bij een tankstation. Voor een goede werking van de olie-afscheider en slibvangput is het van belang dat deze regelmatig worden onderhouden overeenkomstig de aanwijzingen van de fabrikant en worden gecontroleerd op gebreken. Daarnaast moeten oliefracties en slib regelmatig worden verwijderd. Oliefracties en slib zijn gevaarlijk afval en dienen aan een erkende inzamelaar te worden aangeboden. Een erkende inzamelaar wordt aangewezen op grond van hoofdstuk 4 van de wet.

Artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.3

Artikel 2.3.1 Preventieve bodembescherming algemeen

In hoofdstuk 6 van de wet is een zorgplicht opgenomen. Dit artikel voorziet in een gedeeltelijke invulling van de zorgplicht als het gaat om milieubelastende activiteiten door bedrijven. De zorgplicht houdt in dat de functionele eigenschap van de bodem niet door bodemverontreiniging aangetast mag worden.

In het eerste tot en met het vijfde lid zijn preventieve maatregelen opgenomen met het oog op het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van bodemverontreiniging. Een bodembeschermende voorziening bestaat uit een lekbak, een opvangbassin, een aaneengesloten voorziening of een andere lekdichte voorziening. Een aaneengesloten bodembeschermende voorziening zal doorgaans bestaan uit een asfaltvloer of een betonvloer. Een lekbak moet voldoende capaciteit hebben en bestand zijn tegen de inwerking van de stoffen. De minimale opvangcapaciteit moet ten minste 110% van de inhoud van het apparaat of de installatie zijn.

Artikel 2.3.2 Bodembescherming ondergrondse tanks

In dit artikel is bepaald dat de houder van de inrichting bovengrondse delen van installaties zelf inspecteert op lekdichtheid en eventueel repareert. Voor ondergrondse leidingsystemen moet voor beoordeling op lekdichtheid een deskundig geacht bedrijf worden ingeschakeld. De resultaten van de beoordeling worden bewaard door de drijver van de inrichting. Aan de hand van deze documenten kan het bevoegd gezag controleren in hoeverre is voldaan aan dit artikel. Hiervoor is het nodig dat de documenten beschikbaar zijn en gedurende een bepaalde tijd worden bewaard. In de eilandsverordening kunnen bepalingen worden opgenomen over deskundigheid.

Op grond van de zorgplicht (in artikel 2.1) uit de wet moet een opgemerkte lekkage onmiddellijk worden hersteld en mogelijk ook gemeld.

Artikel 2.3.3 Preventie bodemerosie

Dit artikel is een invulling van artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de wet waarin is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur in het belang van de bescherming van de bodem regels worden gesteld met betrekking tot het verrichten van niet onder de onderdelen a tot en met e vallende handelingen die erosie, verdichting of verzilting van de bodem tot gevolg kunnen hebben. Dit kan bijvoorbeeld ongewenst landgebruik zijn, zoals het onnodig verwijderen van aanwezige vegetatie op een bedrijfsterrein of door te voorkomen dat loslopende grazers toegang hebben tot aanwezige vegetatie. Het in stand houden van vegetatie is belangrijk voor het vasthouden van grondwater en voor het tegengaan van erosie.11

Artikelen 2.4.1

Artikel 2.4.1 Voorkomen en beperken van lichthinder

In dit artikel is een doelvoorschrift opgenomen voor het zoveel mogelijk beperken van lichthinder ten behoeve van het beschermen van de duisternis en het donkere landschap. Omwonenden kunnen last hebben van lichthinder, maar ook flora en fauna. Zo is lichthinder van invloed op jonge schildpadden. Zij raken gedesoriënteerd door stadsverlichting.12 Er bestaat geen universele definitie van het begrip lichthinder, maar om te bepalen wanneer sprake is van een aanvaardbaar niveau van lichthinder kan gebruik gemaakt worden van de Richtlijn lichthinder van de Nederlandse Stichting Voor Verlichtingskunde (NSVV).13

Artikelen 2.5.1 tot en met 2.5.2

Artikel 2.5.1 Voorkomen en beperken geluidhinder

Om geluidhinder te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken, vinden werkzaamheden zoveel mogelijk binnen, in een gebouw plaats. Gezien de hoge buitentemperaturen op de eilanden is ventilatie van de ruimte waar de werkzaamheden worden uitgevoerd van belang. Daarom is ervoor gekozen om te bepalen dat ramen en deuren zoveel als mogelijk gesloten moeten worden gehouden tijdens luide, lawaaimakende werkzaamheden. Waarbij de binnentemperatuur zoveel mogelijk op een aanvaardbaar niveau blijft.

Artikel 2.5.2 Grenswaarden geluid

Ter voorkoming van geluidhinder zijn grenswaarden gesteld voor de dag-, avond- en nachtperiode. De grenswaarden zijn gebaseerd op de normen opgenomen in het eindrapport milieunormen Nederlandse Antillen.14 De waarden zijn daarbij aangepast aan de waarden die gehanteerd worden in de hindervergunningen. Bij het benoemen van de gebiedstypen, zoals het in Nederland onbekende kunuku-gebied, is aangesloten bij de lokale typeringen in de bestemmingsplannen van de eilanden.15

Artikelen 2.6.1 tot en met 2.8.1

Artikel 2.6.1 Voorkomen en beperken geurhinder

Geurhinder kan ontstaan bij verschillende activiteiten zoals het bereiden van voedingsmiddelen, recreatie- en detailhandelsactiviteiten, het repareren van motoren, motorvoertuigen en andere gemotoriseerde apparaten en het proefdraaien van motoren. De kans op geurhinder is bij geen enkele activiteit uit te sluiten. Om geurhinder te voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is, tot een aanvaardbaar niveau te beperken, kan worden gedacht aan het bovendaks afvoeren of het toepassen van een ontgeuringsinstallatie. Voor het bepalen van een aanvaardbaar niveau voor geurbelasting kan gebruik gemaakt worden van de immissienorm voor geur opgenomen in het Eindrapport milieunormen Nederlandse Antillen.16

Artikel 2.7.1 Preventie trillinghinder

Het uitgangspunt bij trillinghinder is primair dat trillingen niet continue voelbaar mogen zijn. Continue trillingen worden doorgaans veroorzaakt door stationaire installaties zoals compressoren of koelmachines, maar hinder kan bij allerlei apparatuur plaatsvinden. Niet alle inrichtingen zullen trillinghinder veroorzaken. Trillinghinder kan worden beperkt door het toepassen van doeltreffende trillingsdempers zoals een trillingsmat. De norm kan in de eilandsverordening worden ingevuld.

Artikel 2.8.1 Energiebesparende maatregelen

Energiebesparing levert een belangrijke bijdrage aan het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen. Het VN Klimaatverdrag (UNFCCC), het Kyoto Protocol, de Overeenkomst van Parijs en de daaruit voortvloeiden Europese reductieverplichtingen zijn alleen geldig voor het Europese deel van het Koninkrijk. Dit betekent ook dat de reductie van emissies van broeikasgassen op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba niet zijn opgenomen in het toepassingsbereik van de

Klimaatwet17. De ontwikkelingsagenda van de Verenigde Naties 2015-203018 is wel van toepassing op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Hierin zijn de Sustainable Development goals (SDGs) opgenomen.

SDG 719 omvat toegang tot betaalbare en duurzame energie voor iedereen. Daarnaast is op Bonaire, Sint Eustatius en Saba in de afgelopen jaren aanzienlijk geïnvesteerd in duurzame energie-opwekking (wind- en zonne-energie). In 2019 bedroeg het aandeel duurzaam opgewekte energie 33 procent van de totale elektriciteitsproductie.20 Verduurzaming van de bedrijfsvoering door energiebesparing levert hieraan een bijdrage. Daarom is dit artikel opgenomen in de regeling. Verduurzaming wordt bovendien gestimuleerd met de certificeringsprogramma’s waaraan de eilanden sinds enige jaren deelnemen, Blue Destination (Bonaire)21 en Green Destination (Saba en Sint Eustatius)22. Duurzame energie en het terugdringen van broeikasgassen is het uitgangspunt binnen deze certificeringsprogramma’s. Het nemen van adequate maatregelen om energieverbruik terug te dringen is als criterium opgenomen om te voldoen aan dat uitgangspunt. Bij het nemen van energiebesparende maatregelen is het niet alleen van belang dat de techniek om energie te besparen aanwezig is, maar ook dat deze doelmatig wordt beheerd en onderhouden om te komen tot een zo groot mogelijke energiebesparing. Onder doelmatig beheer en onderhoud wordt verstaan: goed geïnstalleerd, goed ingeregeld en goed onderhouden.

Het bepalen van een methode voor het berekenen van de terugverdientijd wordt overgelaten aan het bestuurscollege op de eilanden in de eilandsverordening. Dit geeft ruimte om bij de berekeningsmethode rekening te houden met de hoogte van de jaarlijks vastgestelde tarieven voor elektriciteit door de Autoriteit Consument & Markt.23

Artikelen 2.9.1 tot en met 2.9.5

Artikelen 2.9.1 Verpakking gevaarlijke stoffen

In artikel 2.9.1 is opgenomen welke eigenschappen het materiaal van de verpakking van gevaarlijke stoffen moet bezitten en welke opschriften op de verpakking moeten worden aangebracht.

In hoofdstuk 5.2 van het ADR is aangegeven hoe stoffen moeten zijn geëtiketteerd. Het UN nummer is een getal van vier cijfers dat een gevaarlijke stof identificeert tijdens het transport, volgens de voorschriften van de Verenigde Naties (Recommendations on the Transport of Dangerous Goods). Het wordt onder meer gebruikt in het ADR, de Europese reglementering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. In deel 3 van Bijlage A bij het ADR is een lijst opgenomen van stoffen met een specifiek UN-nummer en met aanduiding van de bijhorende gevarenklasse en de bepalingen op het gebied van verpakking, vervoer etc. uit het ADR die erop van toepassing zijn. De etikettering van de in een opslagvoorziening aanwezige gevaarlijke stoffen moet zodanig zijn dat de gevaarsaspecten van de gevaarlijke stof duidelijk tot uiting komen.

Bij sommige bedrijven zijn gevaarlijke stoffen in de verpakking aanwezig die niet (hoeven te) voldoen aan de transportwetgeving, omdat deze nooit zullen worden vervoerd. Deze verpakkingen zijn meestal niet voorzien van een UN-nummer.

De beoordeling van de eisen aan een opslagvoorziening moet in die gevallen worden uitgevoerd aan de hand van informatie in een vergunningaanvraag of beschikbare veiligheidsinformatiebladen. Daarnaast geldt dat algemene eisen voor dergelijke verpakkingen in de vergunning moeten worden opgenomen, zoals bijvoorbeeld dat de verpakking sterk genoeg moet zijn, geschikt moet zijn voor de daarin opgeslagen stoffen en dat de verpakkingen regelmatig moeten worden geïnspecteerd op lekkage.

Artikel 2.9.2 Opslag van gevaarlijke stoffen in verpakking en artikel 2.9.3 Verladen van gevaarlijke stoffen

CMR-stoffen als bedoeld in artikel 2.9.2 zijn stoffen die volgens Europese normen zijn geclassificeerd als carcinogeen, mutageen of reprotoxisch. Aangezien de ADR-indeling uitgaat van acute effecten – en niet van gezondheidseffecten op de langere termijn – zijn deze stoffen niet als zodanig in het ADR geclassificeerd. Afhankelijk van de overige gevaarsaspecten kunnen deze stoffen in een ADR-klasse zijn ingedeeld of niet ADR-geclassificeerd zijn. Op het etiket van een CMR-stof moet altijd het pictogram GHS08 (Radient Man) gecombineerd met de H-zin van de bijbehorende gevarenklasse staan.

In het tweede lid is opgenomen dat de werkvoorraad is uitgezonderd. Voor het vaststellen van de werkvoorraad zijn in de PGS 1524 een aantal uitgangspunten opgenomen die van toepassing zijn op het begrip werkvoorraad:

  • de werkvoorraad moet strikt noodzakelijk zijn;

  • per gevaarlijke stof mag (voor iedere werkvoorraad) ten hoogste één aangebroken verpakkingseenheid aanwezig zijn, plus één reserve.

  • Indien een dagvoorraad uit meer dan één verpakkingseenheid bestaat, dan mag er een dagvoorraad staan plus één reserve verpakkingseenheid;

  • de werkvoorraad mag zich niet bevinden in een rijroute van vorkheftrucks of andere transportmiddelen;

  • de werkvoorraad mag het vluchten niet belemmeren.

Verder is in de PGS 15 opgenomen dat de werkvoorraad zorgvuldig wordt opgeslagen. Gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen die als werkvoorraad in een productie- of werkruimte of nabij een procesinstallatie aanwezig zijn, moeten worden bewaard in deugdelijke verpakking die bestand is tegen de desbetreffende gevaarlijke stof en indien de werkvoorraad bestaat uit een hoeveelheid van meer dan 50 l brandbare vloeistoffen van ADR-klasse 3, dan moet de verpakking zijn geplaatst boven een lekbak of een gelijkwaardige voorziening.

De richtlijnen opgenomen in de PGS 3125 vormen de grondslag voor de eisen voor het verladen van een tankwagen met gevaarlijke stoffen. In de PGS 31 staat opgenomen dat de ADR in acht genomen moet worden. Het tweede lid van artikel 2.9.3 is ook op de PGS 31 gebaseerd.

Artikel 2.9.4 Brandvrij houden van de omgeving van een opslagvoorziening

De richtlijnen opgenomen in de PGS 926 vormen de grondslag voor de eis uit dit artikel voor het brandvrij houden van de omgeving van een opslagvoorziening.

Artikel 2.9.5 Gebruik van gasflessen en 2.9.6 Opslag van gasflessen

De richtlijnen opgenomen in de PGS 1527 vormen de grondslag voor de eisen uit deze artikelen voor de etikettering van gasflessen en voor de eisen voor de opslag van gasflessen.

Artikelen 2.10.1 tot en met 2.10.2

Artikel 2.10.1 Blusmiddelen en artikel 2.10.2 Onderhoud en inspectie

Bij de invulling van de brandveiligheidsvoorschriften is aangesloten bij de relevante voorschriften opgenomen in het document Beleid brandveilig bouwen respectievelijk gebruiken van gebouwen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES-eilanden). Brandblusmiddelen moeten ieder kalenderjaar gecontroleerd worden op deugdelijkheid, met uitzondering van nieuwe brandblusmiddelen. Die hoeven niet gekeurd te worden in het eerste jaar en dit kan worden aangetoond met het aankoopbewijs.

De richtlijnen opgenomen in de PGS 2828 vormen de achtergrond voor de eisen opgenomen voor brandbestrijding bij het afleveren van vloeibare brandstoffen bij een tankinstallatie. De eis dat per afleverzuil tenminste één brandblustoestel aanwezig moet zijn, wijkt af van de richtlijn opgenomen in de PGS 28, omdat afleverzuilen met meer dan drie opstelplaatsen niet voorkomen in Caribisch Nederland.

Artikelen 2.11.1 tot en met 2.12.1

Artikel 2.11.1 Stofemissies

Bij op- of overslag, transport of breken of sorteren van steenachtig materiaal in de buitenlucht moet stuiven worden voorkomen. Om verontreiniging van de omgeving te beperken moet het te breken materiaal vochtig worden gehouden door bijvoorbeeld besproeien met water. Ook moet worden voorkomen dat de omgeving wordt verontreinigd door bijvoorbeeld steenachtig materiaal en ophoping van stof.

In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat stofoverlast uit de werkplaats bij nabijgelegen objecten moet worden voorkomen door stofafzuiging door middel van mechanische afzuiging. Vanwege de hoge tempraturen komt het voor dat werkplaatsen open zijn. Om stofoverlast te voorkomen kan ook directe stofafzuiging plaatsvinden (bronafzuiging).

Artikel 2.12.1 Beperken gebruik van grondstoffen

Grondstoffen als zoet water, zand en hout zijn schaars op de eilanden. Door grondstoffen efficiënter te gebruiken, ontstaat minder druk op het ecosysteem en op landgebruik. Gedacht kan worden aan het stimuleren van het hergebruik van bouw- en sloopafval en de opvang en retentie van regenwater.

Artikelen 2.13.1 tot en met 2.13.3

De regels voor koelinstallaties worden gesteld om het vrijkomen van gefluoreerde broeikasgassen, ozonlaagafbrekende stoffen en natuurlijke koudemiddelen naar de lucht zoveel mogelijk te voorkomen. De uitstoot van gefluoreerde broeikasgassen in de atmosfeer versterkt het broeikasgaseffect waardoor de gemiddelde temperatuur op aarde toeneemt. De uitstoot van ozonlaagafbrekende stoffen versterkt het aantasten van de ozonlaag.

Het Montreal Protocol29 stelt regels aan de import, export, productie en het gebruik van een groot aantal ozonlaagafbrekende stoffen. Het Montreal Protocol geldt sinds 10 oktober 2010 voor Caribisch Nederland. Op 15 oktober 2016 ondertekenden vertegenwoordigers van meer dan 170 landen op de top van het VN-Milieuprogramma in Kigali een bindend akkoord over de geleidelijke terug fasering van het gebruik van fluorkoolwaterstoffen (HFK's), in onder meer koelinstallaties en airconditioning.30 Dit akkoord, ook wel het Amendement van Kigali genoemd, is een wijziging van het Montrealprotocol. Landen die tot het akkoord zijn toegetreden, worden ingedeeld in drie groepen, naargelang het tijdschema waarbinnen HFK's uitgebannen worden. Het Amendement van Kigali is nog niet geldig op de BES-eilanden.31 In de memorie van toelichting bij de wet is aangegeven dat er op grond van hoofdstuk 9 van de wet een vergunningenstelsel kan worden ingesteld voor de invoer, de productie, het gebruik en de uitvoer van Cfk’s en andere ozonafbrekende stoffen, ter implementatie van de verplichtingen die voortvloeien uit het Protocol van Montreal.32 Daarop vooruitlopend zijn in deze paragraaf alleen kwaliteitscriteria opgenomen die betrekking hebben op het gebruik van natuurlijke en synthetische koudemiddelen en op goed onderhoud van een koelinstallatie.

Artikel 2.13.2 Onderhoud en inspectie koelinstallaties en artikel 2.13.3 Lekkage en het voorkomen van emissies

De drijver van de inrichting is verantwoordelijk voor goed onderhoud en inspectie van de koelinstallatie. De controle op het functioneren en op eventuele lekkages dient te worden uitgevoerd door een deskundig geacht bedrijf. De eis om onderhoud uit te laten voeren door een gecertificeerde instelling, zoals in Europees Nederland, wordt nog niet haalbaar geacht omdat er (nog) geen certificeringsinstellingen zijn op de eilanden die afgifte van certificaten kunnen verzorgen. Er zijn wel ontwikkelingen waarbij Europees Nederlandse certificering voor het verrichten van handelingen aan koelinstallaties wordt afgegeven aan bedrijven. In 2022 het eerste STEK certificaat op Curaçao afgegeven. In de eilandsverordening kunnen bepalingen worden opgenomen over deskundigheid.

In artikel 2.13.3, eerste lid, is bepaald dat de drijver van de inrichting alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen neemt om lekkages of emissies naar de lucht te voorkomen of tot een minimum te beperken. Deze voorzorgmaatregelen bestaan in elk geval uit het regelmatig controleren van de installatie op lekkages.

In het derde lid is bepaald dat wanneer een lek in de apparatuur wordt vastgesteld, de apparatuur zonder onnodig uitstel wordt gerepareerd.

Artikelen 2.13.4 tot en met 2.13.9

De artikelen 2.13.4 tot en met 2.13.9 zijn van toepassing op het in werking hebben van een kleine stookinstallatie gestookt op standaard brandstoffen. Kleine stookinstallaties hebben een thermisch nominaal ingangsvermogen kleiner dan 1 MWth. Onder standaard brandstoffen gaat het om brandstoffen zoals propaan, butaan en vloeibare brandstoffen, inclusief biodiesel die voldoet aan NEN-EN 14214. De definitie van een stookinstallatie is overgenomen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Zuigermotoren en noodstroomaggregaten zijn ook stookinstallaties en generatoren. In een motor brengt de expansie en drukverhoging een zuiger in beweging. De bij de verbranding vrijkomende warmte wordt omgezet in mechanische arbeid en dus nuttig gebruikt.

Artikel 2.13.6 Emissiegrenswaarden kleine stookinstallaties

Emissiegrenswaarden zijn vastgelegd voor stikstofoxiden (NOx), zwaveldioxide (SO2) en totaal stof. Emissiegrenswaarden zijn afhankelijk van het type stookinstallatie (verbrandingsmotor, gasturbine) en het vermogen. Om te bepalen aan welke emissiegrenswaarden een stookinstallatie moet voldoen, kan gebruik gemaakt worden van de berekeningstool. Deze tool is te vinden op de website van het Informatiepunt Milieu Caribisch Nederland.

Artikel 2.13.7 Vrijstelling emissiegrenswaarden

Voor de toepassing van de emissiegrenswaarden is een aantal vrijstellingen opgenomen. Als een kleine stookinstallatie (waaronder generatoren) minder dan 500 uur per jaar in bedrijf is, gelden de emissiegrenswaarden die zijn opgenomen in tabel bij artikel 2.13.6 niet. Om aan te tonen dat een installatie minder dan 500 uur per jaar in bedrijf is kan een urenteller of brandstofmeter gebruikt worden. De draaiuren moeten maandelijks geregistreerd worden om te voldoen aan het urencriterium. Bij het ontbreken van een maandelijkse urenregistratie moet de installatie aan de emissie-eisen voldoen. De uitzondering op de 500-uurregeling zijn dieselmotoren als die worden gebruikt voor de opwekking van elektriciteit als het openbare net beschikbaar is, bijvoorbeeld voor het scheren van pieken of voor het opvangen van instabiliteit in het elektriciteitsnet. In dat geval moet de dieselmotor wel aan de emissiegrenswaarden voldoen.

Artikel 2.13.8 Berekening emissiegrenswaarden

Emissieconcentraties zijn afhankelijk van het zuurstofgehalte in het rookgas. Verdunning van rookgas met lucht leidt tot een lagere emissieconcentratie en een hogere zuurstofconcentratie. Daarom gelden emissiegrenswaarden voor stookinstallaties bij een referentie zuurstofgehalte.

Artikel 2.13.9 Meting emissiegrenswaarden

Ten hoogste eens per vier jaar is een meting van de emissiegrenswaarden voor kleine stookinstallaties verplicht. Dit sluit aan bij de frequentie voor de meetverplichting van dit type stookinstallaties in Nederland.

Artikelen 2.13.10 tot en met 2.13.11

De regels voor natte koeltorens zijn gebaseerd op artikel 2.1, tweede lid, onderdeel l, van het IAB BES. Een natte koeltoren is in de regeling omschreven als ‘installatie gebruikt voor het afvoeren van overtollige warmte uit productieprocessen en gebouwen door middel van het vernevelen van water’. Deze omschrijving is overgenomen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. De voorschriften betreffen de hele installatie, niet alleen de plek waar het vernevelen plaatsvindt. Een voorbeeld van een natte koeltoren, is een koeltoren van een gebouw. Deze zorgt voor afkoeling van het gebouw. Een koeltoren is vaak groot van omvang en bevindt zich meestal op hoogte. Dit voor een goede trek (lucht toe- en afvoer). Vaak is deze goed zichtbaar, tenzij deze om esthetische redenen is ingebouwd.

Artikel 2.13.10 Onderzoek risico’s legionellabesmetting

In het eerste lid is bepaald dat de drijver van een inrichting met een natte koeltoren onderzoek doet naar de risico’s van de natte koeltoren. In dat onderzoek wordt beschreven welke risico’s een natte koeltoren met zich meebrengt voor de omgeving. In het tweede lid wordt ingegaan op de risicofactoren die moeten worden betrokken bij het uitvoeren van het onderzoek.

In de Europees Nederlandse regelgeving is de verplichting voor het opstellen van een onderzoek meer algemeen geformuleerd in artikel 5, eerste en derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet. In dit artikel is bepaald dat de werkgever een verplichting heeft om een risico-inventarisatie te maken over welke risico’s de activiteit voor de werknemers met zich meebrengt. In de arbeidsomstandighedenregelgeving geldend in Caribisch Nederland ontbreekt deze verplichting. Daarom zijn deze regels opgenomen in deze regeling. De regels zijn wel primair gericht op de bescherming van het milieu, waaronder het voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, het beperken van de risico’s voor de omgeving. Er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de regelgeving in Europees Nederland.

In AI-blad 32 en ISSO-publicatie 55.3 zijn voorbeelden van risicoanalyses en legionella-beheersplannen opgenomen die in dit kader als referentie voor het onderzoek kunnen worden gebruikt.

Artikel 2.13.11 Beperken geurhinder

Een installatie voor het doorvoeren, bufferen of keren van rioolwater wordt gebruikt in een rioolstelsel om afvalwater naar een hoger peil te brengen of over een langere afstand te vervoeren. Dit zijn bijvoorbeeld boosterstations en vacuümstations die worden gebruikt voor het doorvoeren van afvalwater bij druk- en vacuümsystemen. Op Bonaire wordt gebruik gemaakt van boosterstations als onderdeel van het rioleringsstelsel. In dit artikel is een doelvoorschrift opgenomen voor het beperken van geurhinder. Geurhinder kan ook ontstaan tijdens onderhoudswerkzaamheden van een boosterstation. Maatregelen die getroffen kunnen worden, zijn het toepassen van luchtbehandelingsfilters zoals een biofilter of actief kool.

Wat een aanvaardbaar niveau is, kan verder worden uitgewerkt in de eilandsverordening.

Artikelen 3.1.1 tot en met 3.1.5

Artikel 3.1.2 Afspuiten vaartuigen

Bij het afspuiten met hogedruk van het onderwaterschip (het onderste gedeelte van een vaartuig dat in het water ligt) komen verfstoffen en aangroeiwerende verf (antifouling) vrij. Deze stoffen moeten opgevangen worden om te voorkomen dat ze op of in de bodem raken of door verwaaiing of afspoeling in een nabijgelegen oppervlaktewater komen. Om dit te voorkomen is opgenomen dat de werkzaamheden boven een aaneengesloten bodembeschermende voorziening moeten plaatsvinden. De aaneengesloten bodembeschermende voorziening kan bestaan uit een betonnen vloer of gekitte stelconplaten.

Om het verwaaien van afvalwater en afvalstoffen te voorkomen, moeten er windwerende voorzieningen worden toegepast, bijvoorbeeld door het spannen van zeilen. Als verwaaiing niet kan worden voorkomen door het nemen van maatregelen, dan mogen er geen werkzaamheden plaatsvinden in de buitenlucht.

Artikel 3.1.3 Gedragsvoorschriften

Voor de naleving van de milieuvoorschriften is primair degene die de inrichting drijft verantwoordelijk. De eigenaren en recreanten van de vaartuigen voeren activiteiten uit binnen de jachthaven, zoals onderhoud, reparatiewerkzaamheden en het afgeven van afvalstoffen. Het is daarom van belang dat deze eigenaren en recreanten op een milieuverantwoorde wijze handelen. Niet alleen goede voorlichting, maar ook gedragsvoorschriften voor specifieke situaties en het toezicht daarop door een havenmeester kunnen daaraan bijdragen. De gedragsvoorschriften kunnen op verschillende manieren worden vastgelegd. Zoals het opnemen in het havenreglement en ook het plaatsen van duidelijke instructieborden bij een afvalinzamelpunt.

Artikel 3.1.5 Bescherming oppervlaktewaterlichaam

Het onbemand afleveren van vloeibare brandstoffen aan vaartuigen is niet toegestaan. Wel het zelf tanken onder toezicht van deskundig personeel. Onder deskundig wordt bedoeld dat het personeel op de hoogte is van de gevaarlijke eigenschappen van vloeibare brandstoffen en weet om te gaan met de wijze van toepassing van de aanwezige absorptie- en hulpmiddelen en de wijze van handelen bij een incident.

Het afleveren van vloeibare brandstoffen aan vaartuigen vindt plaats boven oppervlaktewater. Bij het afleveren kunnen vloeibare brandstoffen gemorst worden en in het oppervlaktewater terecht komen. Naast het zoveel mogelijk voorkomen daarvan door zorgvuldig te handelen, moeten er voldoende hulpmiddelen aanwezig zijn voor de bestrijding van een verontreiniging van het oppervlaktewater. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om hulpmiddelen (zoals absorptiemateriaal) om de gevolgen van het morsen van olie op het oppervlaktewater te beperken.

Artikelen 3.2.1 tot en met 3.2.5

Artikel 3.2.2 In te nemen afvalstoffen vaartuigen en artikel 3.2.3 Afvalwater

Vaartuigen die zijn gelegen in een jachthaven zijn onderdeel van de inrichting. Ook ligplaatsen (moorings) die in beheer zijn van een jachthaven zijn onderdeel van de inrichting. Voor de inzameling van afvalstoffen moeten in een jachthaven voorzieningen aanwezig zijn om de afvalstoffen te kunnen accepteren van de vaartuigen. Ook als deze vaartuigen maar tijdelijk een ligplaats gebruiken in de jachthaven.

Bilgewater is het mengsel van water en olie dat ontstaat onder in de machinekamer van een vaartuig. Voor het lozen van het bilgewater in een openbaar afvalwaterstelsel of op een zuiveringsvoorziening is een emissiegrenswaarde voor olie gesteld. Als een olieafscheider en slibvangput worden toegepast, die goed gedimensioneerd en goed onderhouden zijn, geldt geen emissiegrenswaarde. Goed gedimensioneerd betekent goed afgestemd op de hoeveelheid water. De oliefractie moet als gevaarlijk afval worden afgevoerd naar een erkende inzamelaar, die is aangewezen op grond van hoofdstuk 4 van de wet.

Artikel 3.2.5 Algemene bepalingen badinrichtingen

Dit artikel bevat de voorwaarden voor het exploiteren van een badinrichting voor zwemmen en baden. Deze zijn gesteld in het belang van de gezondheid van de bezoekers van de badinrichting. Een badinrichting is in de wet omschreven als ‘een voor het publiek of voor personen, behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën, toegankelijke plaats, welke is ingericht om te worden gebruikt voor het zwemmen of baden, tezamen met de daarbij behorende terreinen, gebouwen, getimmerten en uitrustingen’ Dit betreft zowel het baden in een gebouw als het baden in de openlucht. De oppervlakte of diepte is niet relevant om een bad aan te merken als badinrichting. Onder de term badinrichting vallen dus diverse baden, zoals zwembaden, whirlpools, kruidenbaden en peuterspeelbaden.

In Caribisch Nederland is er momenteel geen regelgevend kader voor zwem- en badwater. De regels in deze regeling zijn een eerste stap voor het reguleren van zwem- en badwater en voor de borgen van veiligheid en hygiëne waarbij de doelvoorschriften zijn opgenomen in deze regeling die kunnen worden uitgewerkt in de eilandsverordening. Daarin staan de normen en de manier waarop hygiëne en veiligheid voor zwem- en badwater zal worden geborgd.

In het eerste lid zijn de uitgangspunten voor zwemwaterbehandeling opgenomen met het oog op de bescherming van de gezondheid van de bezoekers aan een badinrichting. Het gaat om voldoende helderheid, het waarborgen van een goede hygiënische kwaliteit zodat overdracht van infectieziekten wordt voorkomen en het waarborgen van een acceptabel niveau van de toxicologische kwaliteit van het zwemwater.33

In het tweede lid wordt bepaald hoe de toxicologische kwaliteit van het bad- en zwemwater geborgd wordt.

Artikelen 3.3.1 en 3.3.2

Artikel 3.3.2 Lozen afvalwater

Tandartsen passen in veel gevallen zelf geen amalgaamvullingen meer toe, maar bij het aanbrengen van nieuwe vullingen en het uitboren van oude vullingen kan wel kwik in het afvalwater terechtkomen. De norm voor amalgaamafscheiders is een afscheidingsrendement van ten minste 95%. Dit rendement wordt bepaald volgens de testmethode beschreven in de norm ISO 11143:2008.

Artikelen 3.3.3 tot en met 3.3.6

Bij het chemisch reinigen van textiel, ook wel droogwassen, stomen of dry-cleaning genoemd, wordt gebruik gemaakt van perchloorethyleen (hierna: PER), ook wel tetrachlooretheen genoemd.

Artikel 3.3.4 Bodem

Oplosmiddelen die worden gebruikt bij het chemisch reinigen van textiel, zoals PER, zijn bodembedreigende stoffen. Om verontreiniging van de bodem met deze stoffen te voorkomen, zal de activiteit boven een vloeistofdichte bodembeschermende voorziening moeten worden uitgevoerd. PER zakt als bodemverontreinigende stof naar de diepere grondlagen, waar het zich vermengt met het grondwater en zich vervolgens verder verspreidt. Daardoor kunnen grotere gebieden via een enkele bron worden verontreinigd. Om deze reden wordt er met deze stoffen geen enkel risico genomen en moeten zij worden gebruikt boven een vloeistofdichte bodembeschermende voorziening en moet het afvalwater worden afgevoerd naar een afvalverwerker. Een vloeistofdichte bodembeschermende voorziening conform het Activiteitenbesluit milieubeheer in Europees Nederland moet door een erkend persoon of bedrijf worden aangelegd met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 7700. Op de eilanden zijn (nog) geen erkende instellingen aangewezen conform BRL SIKB 7700. De drijver van de inrichting moet op verzoek van het bevoegd gezag kunnen aantonen dat de bodembeschermende voorziening ondoordringbaar is voor vloeistoffen. Dit kan aan de hand van Europees of internationaal erkende certificaten. De vloeistofdichte bodembeschermende voorziening mag niet aangesloten zijn op het openbaar afvalwaterstelsel of op een zuiveringsvoorziening.

Artikel 3.3.5 Afvalwater

In het bedrijfsafvalwater kan een kleine hoeveelheid schadelijke oplosmiddelen terechtkomen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij het reinigingsproces waarbij water in de trommel wordt toegevoegd of bij conventionele machines waar leidingwater als koelmedium wordt gebruikt. Afvalwater afkomstig van het wasproces bevat in enig steekmonster niet meer dan 0,1 milligram schadelijke oplosmiddelen per liter. Eventuele morsingen en lekkages van schadelijke oplosmiddelen worden niet geloosd en moeten dus op een andere wijze worden afgevoerd.

Artikelen 3.4.1 tot en met 3.4.3

Artikel 3.4.2

Degene die de inrichting drijft, treft de nodige maatregelen of voorzieningen om geurhinder te voorkomen of te beperken. De maatregelen kunnen bestaan uit het afdekken van de opgeslagen dierlijke meststoffen of het regelmatig afvoeren ervan.

In het artikel zijn verdere voorschriften opgenomen voor de opslag van dierlijke meststoffen. Dit zijn meststoffen van bijvoorbeeld geiten, ezels, koeien, varkens en kippen die (gedeeltelijk) binnen een omheining gehouden worden. Ter bescherming van de bodem vindt het opslaan van dierlijke meststoffen op een onverharde ondergrond plaats op een voldoende dikke absorberende onderlaag. Een dikke laag stro of ander grofstengelig gras zoals olifantsgras, voldoet aan deze eisen. Daarnaast moet de opslag voldoende worden afgedekt zodat deze wordt beschermd tegen regen, bijvoorbeeld met een zeil of een overkapping. Bij het verwijderen van de opslag moet ook de absorberende onderlaag verwijderd worden, en bij nieuwe opslag ook weer een nieuwe absorberende laag geplaatst worden. De verwijderde onderlaag wordt gelijkmatig over een onverharde bodem verspreid zodat de in deze laag aanwezige nutriënten niet verloren gaat.

Artikel 3.4.3 Afvalwater

Het lozen van het afvalwater afkomstig van het opslaan van dierlijke meststoffen die niet verpompbaar zijn, zoals vaste mest, is niet toegestaan. Door het afdekken van de opslag kan worden voorkomen dat hemelwater in contact komt met de meststoffen. Hierdoor wordt voorkomen dat afvalwater vrijkomt. Lozen op of in de bodem is toegestaan wanneer er een gelijkmatige verspreiding van het afvalwater over de bodem plaatsvindt. Hiermee wordt een puntlozing voorkomen.

Artikelen 4.1.1 tot en met 4.1.5

Algemeen overgangsrecht dat van toepassing is op alle type 1 en type 2 inrichtingen, is opgenomen in het besluit. Het overgangsrecht opgenomen in deze regeling is van toepassing op een aantal specifieke activiteiten.

Artikel 4.1.1 Overgangsrecht met betrekking tot een zuiveringsvoorziening voor afvalwater

Er is overgangsrecht opgenomen voor het plaatsen en in gebruik nemen van een zuiveringsvoorziening voor afvalwater, indien de inrichting niet kan aansluiten op een openbaar afvalwaterstelsel. Zowel op Bonaire als Sint Eustatius is er onder de huidige regelgeving geen verplichting voor inrichtingen om te lozen op een zuiveringsvoorziening. Deze eis is hiermee strenger. Er is gekozen voor een overgangstermijn van vijf jaar. Dit geeft bedrijven voldoende tijd om financiële middelen te reserveren voor de benodigde investering. Dit is ook in lijn met de zienswijze van Business Federation Bonaire in het kader van de internetconsultatie van het ontwerp van het IAB BES.34

Verder is in het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020-2030 als een van de strategische doelen opgenomen dat in 2030 regelgeving in werking is, waarin in een verbod op beerputten is voorzien, en waarbinnen gehandhaafd kan worden op lekkende septische tanks op alle drie de eilanden. Een overgangstermijn van vijf jaar past binnen de termijn voor realisatie van deze doelstelling.

Artikel 4.1.2 Overgangsrecht met betrekking tot vetafscheiders

Er is overgangsrecht opgenomen voor het plaatsen en in gebruik nemen van vetafscheiders voor vethoudend afvalwater, indien de inrichting zich bevindt buiten een rioleringsgebied op Bonaire of op het eilandsgebied Sint Eustatius. Binnen het rioleringsgebied geldt op grond van artikel 9 van in het Eilandsbesluit van algemene strekking van APR 17 2013 no. 2 ter uitvoering van artikel 7, derde lid, van de eilandsverordening afvalwater Bonaire, de eis dat een aansluiting op de riolering slechts plaatsvindt, indien een vetafscheider conform NEN-EN 1825-1/2 is geplaatst. Voor inrichtingen gelegen in het rioleringsgebied geldt daarom geen overgangstermijn. Op Sint Eustatius en op Bonaire buiten het rioleringsgebied, is er onder de huidige regelgeving geen verplichting voor inrichtingen om een vetafscheider te plaatsen. De eis uit de regeling is hiermee strenger. Er is gekozen voor een overgangstermijn van twee jaar. Dit geeft bedrijven voldoende tijd om financiële middelen te reserveren voor de benodigde investering.

Artikel 4.1.3 Overgangsrecht met betrekking tot een aaneengesloten bodembeschermende voorziening

Er is overgangsrecht opgenomen voor het plaatsen van een aaneengesloten bodembeschermende voorziening. Zowel op Bonaire als op Sint Eustatius is er onder de huidige regelgeving geen verplichting voor inrichtingen om activiteiten waarbij gewerkt wordt met bodembedreigende stoffen, uit te voeren boven een aaneengesloten bodembeschermende voorziening. De eis opgenomen in de regeling is hiermee strenger. Er is gekozen voor een overgangstermijn van drie jaar. Dit geeft bedrijven voldoende tijd om financiële middelen te reserveren voor de benodigde investering.

Artikel 4.1.4 Overgangsrecht met betrekking tot slibvangputten en olieafscheiders

Er is overgangsrecht opgenomen voor het installeren van olieafscheiders en slibvangputten. Op grond van artikel 20 van het Hinderbesluit garagebedrijven Bonaire moeten bedrijven voor het repareren en onderhouden van motorvoertuigen reeds voldoen aan de eis voor het plaatsen van een olieafscheider. Voor deze inrichtingen geldt geen overgangstermijn. Voor overige inrichtingen waarvoor deze eis is opgenomen, geldt zowel op Bonaire als op Sint Eustatius onder de huidige regelgeving geen verplichting voor het installeren van olieafscheiders en slibvangputten. Deze eis is hiermee strenger. Er is gekozen voor een overgangstermijn van twee jaar. Dit geeft bedrijven voldoende tijd om financiële middelen te reserveren voor de benodigde investering.

Artikel 4.1.5 Overgangsrecht met betrekking tot energiebesparende maatregelen

Er is overgangsrecht opgenomen voor het nemen van energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder. Zowel op Bonaire als op Sint Eustatius is er onder de huidige regelgeving geen verplichting voor het nemen van energiebesparende maatregelen. Deze eis is hiermee strenger. Er is gekozen voor een overgangstermijn van twee jaar. Dit geeft bedrijven voldoende tijd om financiële middelen te reserveren voor de benodigde investering.

Artikel 5.2 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt tegelijkertijd met het IAB BES inwerking.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen


X Noot
2

Kamerstukken I 2011/12, 32 473, nr. 15, p. 1.

X Noot
3

Het rapport Ambitieniveau Inrichtingen-en activiteitenbesluit BES is beschikbaar via Rijkswaterstaat rapportendatabank.

X Noot
4

The tourism value of nature on Bonaire – IVM Institute for Environmental Studies – University Amsterdam – 2012.

X Noot
5

Het rapport Inventory IAB companies Sint Eustatius is raadpleegbaar via het documentenregister van het openbaar lichaam Sint Eustatius.

X Noot
6

Eilandsbesluit van algemene strekking van APR 17 2013 no. 2 ter uitvoering van artikel 7, derde lid, van de Eilandsverordening afvalwater Bonaire.

X Noot
7

Rapport Vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) door het openbaar lichaam Bonaire – ILT, 1 juni 2023.

X Noot
8

Aanbieding Rapportage ILT inzake VTH-stelsel (milieu, bouwen, natuur) Caribisch Nederland – kenmerk IENW/BSK-2023/154620

X Noot
9

Meer over dit programma: Openbaar Lichaam Bonaire: Afval (bonairegov.com).

X Noot
10

Kamerstukken II 2009/10, 32473, nr, 3.

X Noot
11

Achteruitgang koraalriffen Caribisch Nederland: oorzaken en mogelijke oplossingen voor koraalherstel – Wageningen University & Research rapport C061/19.

X Noot
12

Debrot, A.O., Verweij, P.J.F.M en Henkens, R.J.H.G., Staat van de natuur van Caribisch Nederland 2017, Wageningen University & Research Rapport C086/17.

X Noot
13

De Richtlijn Lichthinder 2020 is gepubliceerd via www.nsvv.nl/publicaties/richtlijn-lichthinder-2020/

X Noot
14

Eindrapport milieunormen Nederlandse Antillen – Lucht en Geluid Water en Afvalwater Afval – Werkgroep Milieunormering Nederlandse Antillen – 11 juni 2007.

X Noot
15

Het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan Bonaire is raadpleegbaar via www.bonaire-ro.nl/bestemmingsplannen/ruimtelijk-ontwikkelingsplan-bonaire/

X Noot
17

Kamerstukken II 2015/16, 34 534, nr. 3, p. 21.

X Noot
18

United Nations Sustainable Development Goals – 2015.

X Noot
19

United Nations Sustainable Development Goals – 2015.

X Noot
20

Bron: CBS 2019.

X Noot
21

Blue Destination certificeringsprogramma is gepubliceerd via https://bluedestination.com/

X Noot
22

Green Destination certificeringsprogramma is gepubliceerd via https://greendestinations.org/about/destinations/gd-collection/

X Noot
23

Jaarlijks vastgestelde tarieven voor elektriciteit worden gepubliceerd via https://www.acm.nl/nl/onderwerpen/acm-op-bonaire-sint-eustatius-en-saba

X Noot
24

Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen PGS15:2016, versie 1.0 (september 2016).

X Noot
25

Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen PGS31:2020, versie 0.2 (april 2020).

X Noot
26

Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen PGS9:2020, versie 0.2 (april 2020).

X Noot
27

Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen PGS15:2016, versie 1.0 (september 2016).

X Noot
28

Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen PGS28:2021, versie 1.0 (augustus 2021).

X Noot
29

Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken – Montreal, 16 september 1987.

X Noot
30

Wijziging van het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, Kigali, 15 oktober 2016.

X Noot
32

Kamerstukken II 2009/10, 32473, nr. 3.

X Noot
33

World Health Organization – Guidelines for safe guidelines for safe recreational water environments creational water environments VOLUME 2: SWIMMING POOLS AND SIMILAR ENVIRONMENT – 2006.

Naar boven