Regeling van de Minister voor Klimaat en energie van 14 november 2023, nr. WJZ/ 38873651, tot vaststelling van een tijdelijke subsidieregeling voor hernieuwbare warmteprojecten ter tegemoetkoming van gestegen energieprijzen als gevolg van de oorlog in Oekraïne (Tijdelijke subsidieregeling hernieuwbare warmteprojecten)

De Minister voor Klimaat en Energie,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

aantal geproduceerde megawattuur hernieuwbare warmte:

het aantal megawattuur waarvoor garanties van oorsprong zijn verstrekt die aantonen dat de onderneming met zijn productie-installatie voor hernieuwbare warmte een hoeveelheid hernieuwbare warmte heeft geproduceerd;

actief in de primaire landbouwproductie:

indien meer dan 50% van de omzet of productiewaarde van de onderneming of groep wordt gegenereerd uit de primaire productie van landbouwproducten;

algemene de-minimisverordening:

verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352);

biomassa:

vaste biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2017, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179;

de-minimisverordening voor de landbouwsector:

verordening (EU) nr. 1408/2013 van de commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU 2013, L 352);

doublet:

combinatie van naast elkaar liggende diepboringen die ten minste bestaat uit één productieput en één injectieput;

ean-code:

uniek 18-cijferig nummer dat dient om een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte of hernieuwbaar gas of een aansluiting van een productie-installatie of een productie-eenheid op het net te identificeren;

garantie van oorsprong:

een garantie van oorsprong voor thermische energie uit hernieuwbare bronnen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet of een garantie van oorsprong voor warmte uit hernieuwbare energiebronnen;

geothermie:

een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van minimaal 500 meter;

groep:

twee of meer in Nederland gevestigde ondernemingen die met elkaar verbonden zijn doordat zij een van de banden met elkaar onderhouden als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening;

hernieuwbare warmte:

warmte die blijkens een garantie van oorsprong is opgewekt in een productie-installatie die gebruik maakt van zonthermie, geothermie of biomassa;

ketel:

installatie waarin brandstof wordt verstookt waarbij de verbrandingswarmte met een warmtewisselaar wordt overgedragen aan een vloeistof;

landbouwproduct:

product als bedoeld in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met uitzondering van een visserijproduct of een aquacultuurproduct vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PbEU 2013, L 354);

landbouwvrijstellingsverordening:

verordening (EU) nr. 702/2014 van de commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193);

minister:

de Minister voor Klimaat en Energie;

nominaal thermisch vermogen:

maximale vermogen van een productie-installatie dat onder nominale condities benut kan worden voor de productie van hernieuwbare warmte;

nominaal elektrisch vermogen:

maximale vermogen van een productie-installatie dat onder nominale condities benut kan worden voor de productie van elektriciteit;

NTA 8003:2017:

Nederlandse Technische Afspraak 8003, Classificatie van biomassa voor energietoepassing, uitgegeven door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut, zoals deze luidde op 30 november 2017;

onderneming:

iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

productie-installatie:

een samenstel van voorzieningen waarmee overwegend hernieuwbare warmte wordt geproduceerd, en het nominaal elektrisch vermogen niet groter is dan 5 megawatt, waarbij onder een samenstel van voorzieningen wordt verstaan alle aanwezige middelen die onderling met elkaar zijn verbonden voor de productie van hernieuwbare warmte;

tijdelijk crisiskader:

mededeling van de Europese Commissie van 17 maart 2023 betreffende het Tijdelijk crisis- en transitiekader voor staatssteunmaatregelen ter ondersteuning van de economie na de Russische agressie tegen Oekraïne (PbEU 2023, C 101/03);

zonthermie:

de productie van hernieuwbare warmte uit zonne-energie, waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van afgedekte collectoren voorzien van een transparante isolerende laag en met een totale apertuuroppervlakte groter dan of gelijk aan 200 m².

Artikel 2. Subsidieverstrekking

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig subsidie als tegemoetkoming voor de gevolgen van de verstoorde energiemarkt door de Russische agressie tegen Oekraïne aan een onderneming of een groep:

    • a. die één of meerdere productie-installaties in stand houdt en per installatie zowel in het kalenderjaar 2021 als in het kalender 2022 ten minste 400 megawattuur hernieuwbare warmte heeft geproduceerd;

    • b. waarvan het nominaal thermisch vermogen per productie-installatie gelijk is aan of meer bedraagt dan 1 megawatt; en

    • c. die in het kalenderjaar 2022 ten opzichte van het kalenderjaar 2021 een stijging heeft van de kosten van energie voor het produceren van hernieuwbare warmte per productie-installatie, waardoor per productie-installatie de uitkomst van de berekening met toepassing van de formules ((Pa +Pb) x (Y-399)) en ((Pa +Pb) x (Z-399)) in beide gevallen groter is dan nul. Waarbij wordt verstaan onder:

      Pa: de kostenstijging elektriciteitskosten per kilowattuur voor het produceren van hernieuwbare warmte en bedraagt € 0,081;

      Pb: de kostenstijging biomassa per ton voor het produceren van hernieuwbare warmte en bedraagt: € 28,80;

      Y: het aantal geproduceerde megawattuur hernieuwbare warmte in 2021;

      Z: het aantal geproduceerde megawattuur hernieuwbare warmte in 2022.

  • 2. Voor zover de onderneming of de groep één of meerdere productie-installaties in stand houdt die tussen 1 januari 2021 en 31 december 2021 voor het eerst hernieuwbare warmte hebben geproduceerd:

    • a. wordt in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, de minimale hoeveelheid geproduceerde hernieuwbare warmte in megawattuur per installatie in het kalenderjaar 2021 berekend pro-rato met toepassing van de formule (M/12 x 400), waarbij wordt verstaan onder:

      M: het aantal maanden dat de installatie in 2021 in stand werd gehouden.

    • b. wordt de stijging van de kosten van energie in afwijking van het eerste lid, onderdeel c, berekend met toepassing van de formules: ((Pa +Pb) x (Y-((M/12) x 399))) en ((Pa +Pb) x (Z-399)).

  • 3. Indien de onderneming of groep hernieuwbare warmte levert aan afnemers buiten de onderneming of de groep, verstrekt de minister alleen subsidie indien de prijs voor hernieuwbare warmte voor ten minste 50% van de totale geleverde warmte op 24 februari 2022 contractueel is vastgelegd met een vaste prijs per eenheid voor de periode tot tenminste 31 december 2022.

Artikel 3. Hoogte subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie is afhankelijk van het nominaal thermisch vermogen in megawatt van de productie-installatie en bedraagt voor de volgende categorieën maximaal:

    Categorie

    Subsidiebedrag in € per 1 megawatt nominaal thermisch vermogen

    1. Geothermie

    71.000

    2. Ketel vaste biomassa kleiner dan 5 megawatt

    41.000

    3. Ketel vaste biomassa gelijk aan of groter dan 5 megawatt

    71.000

    4. Zonthermie

    19.000

  • 2. Voor de berekening van de hoogte van de subsidie geldt 24 februari 2022 als datum voor het bepalen van het nominaal thermisch vermogen in megawatt van de productie-installatie.

  • 3. De totale door de onderneming of groep ontvangen subsidie bedraagt ten hoogste € 2.000.000, doch niet meer dan € 250.000 indien de onderneming of groep actief is in de primaire productie van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de de-minimisverordening voor de landbouwsector.

Artikel 4. Subsidieaanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een subsidie wordt in de periode van 20 november 2023 09:00 uur tot en met 27 november 2023 17:00 uur ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Door de onderneming of groep kan maximaal één aanvraag worden ingediend.

  • 3. Indien een onderneming of groep meerdere productie-installaties in stand houdt noemt de onderneming bij de aanvraag het nominaal thermisch vermogen van alle productie-installaties waarvoor hij een aanvraag indient.

  • 4. Indien er sprake is van een groep:

    • a. wordt door één van de ondernemingen in de groep voor alle verbonden ondernemingen:

      • 1°. De subsidie en subsidievaststelling aangevraagd; en

      • 2°. De gegevens bedoeld in de artikelen 8, eerste lid en 11, tweede lid, aangeleverd;

    • b. is de onderneming die de aanvraag indient de subsidieontvanger;

    • c. geldt de datum waarop de subsidie wordt aangevraagd, als datum voor het bepalen of er sprake is van een groep en voor het vaststellen van de ondernemingen die in de groep verbonden zijn.

Artikel 5. Subsidieplafond

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt € 59.400.000.

  • 2. De minister verdeelt het subsidieplafond evenredig over de ingediende aanvragen.

Artikel 6. Beslissing op de aanvraag

  • 1. De minister beslist binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De termijn in het eerste lid kan worden verlengd tot ten hoogste tien weken indien het tijdelijk crisiskader wordt verlengd en hij van die verlenging schriftelijk mededeling doet aan degenen die een aanvraag hebben ingediend.

Artikel 7. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag, voor zover:

  • a. de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;

  • b. de totale door de onderneming, of de groep, ontvangen steun die wordt gerechtvaardigd door paragraaf 2.1 van het tijdelijk crisiskader, na toepassing van deze regeling, en waarbij uit wordt gegaan van brutobedragen, meer bedraagt dan:

    • 1°. € 2.000.000; of

    • 2°. € 250.000, indien de indien de onderneming actief is in de primaire productie van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de de-minimisverordening voor de landbouwsector;

  • c. in de subsidieaanvraag niet alle in een groep verbonden ondernemingen worden vermeld;

  • d. indien de onderneming tot de sector kredietinstellingen en financiële instellingen behoort;

  • e. de subsidie is bestemd voor:

    • 1°. Een onderneming tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in het toepasselijke Europese steunkader;

    • 2°. Een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in het toepasselijke Europese steunkader, tenzij het op grond van het toepasselijke Europese steunkader is toegestaan aan een onderneming in moeilijkheden subsidie te verlenen.

Artikel 8. Informatieverplichtingen

  • 1. De aanvraag tot subsidieverlening bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. indien van toepassing: beschikkingen tot subsidieverlening per product-installatie op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie;

    • b. gegevens over de onderneming, waaronder het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, de code van de Standaard Bedrijfsindeling, het post- en bezoekadres, het rekeningnummer van een bankrekening bij een Nederlandse bank of bij een Europese bank, bedoeld in artikel 1:1, van de Wet op het financieel toezicht;

    • c. indien het een aanvraag betreft van een groep: een opgave van alle in de groep verbonden ondernemingen, het rekeningnummer van een bankrekening van de subsidieaanvrager bij een Nederlandse bank of bij een Europese bank, bedoeld in artikel 1:1, van de Wet op het financieel toezicht, waarop de subsidie kan worden bijgeschreven, alsmede de gegevens over de contactpersoon bij de groep, waaronder de naam, het adres, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • d. indien het een aanvraag betreft van een onderneming: gegevens over de contactpersoon bij de onderneming, waaronder de naam, het adres, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • e. de volgende gegevens over de installatie voor de productie van hernieuwbare warmte:

      • 1°. Een stuk waaruit blijkt dat de installatie in stand wordt gehouden door de onderneming of een lid van de groep;

      • 2°. Het KvK-nummer van het lid van de groep dat de installatie in stand houdt;

      • 3°. Een opgave van het nominaal thermisch en, indien van toepassing het nominaal elektrisch vermogen van de installatie;

      • 4°. De locatiegegevens en ean-code van de installatie;

    • f. een overzicht van de garanties van oorsprong per productie-installatie waarvoor de subsidie wordt aangevraagd waaruit de productie van hernieuwbare warmte in de kalenderjaren 2021 en 2022 blijkt;

    • g. indien de onderneming of groep warmte levert aan afnemers buiten de onderneming en de groep: een verklaring dat de prijs voor hernieuwbare warmte voor ten minste 50% van de totale geleverde warmte op 24 februari 2022 contractueel is vastgelegd met een vaste prijs per eenheid voor de periode tot tenminste 31 december 2022;

    • h. informatie over de steun die op grond van paragraaf 2.1 van het tijdelijk crisiskader reeds is verstrekt aan de onderneming en groep, waaronder het soort steun en het ontvangen steunbedrag.

  • 2. Om te voldoen aan het eerste lid, onderdelen a, e, subonderdelen 1°, 2° en 4°, en f, kan de subsidieaanvrager volstaan met een verklaring dat de minister de gegevens mag gebruiken die in het kader van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie reeds bij hem beschikbaar zijn.

Artikel 9. Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden dat de ontvanger voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen.

  • 2. De administratie, bedoeld in het eerste lid, wordt tot tien jaar na de datum van de beschikking tot de subsidievaststelling bewaard.

  • 3. De subsidieontvanger verleent gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 4. De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk mededeling aan de minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem.

  • 5. De onderneming of de groep, die actief is in de verwerking of de afzet van landbouwproducten, bedoeld in artikel 2, onderdelen 6 en 7, van de landbouwvrijstellingsverordening, geeft de subsidie niet geheel of gedeeltelijk door aan primaire producenten van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de de-minimisverordening voor de landbouwsector.

  • 6. De onderneming of de groep, die actief is als onderneming in de primaire productie van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de de-minimisverordening voor de landbouwsector, hanteert een voor die activiteiten gescheiden boekhouding.

Artikel 10. Voorschot

Na verlening van de subsidie wordt binnen vier weken een eenmalig voorschot verstrekt van 60% van de maximale hoogte van de subsidie.

Artikel 11. Aanvraag subsidievaststelling

  • 1. De subsidieaanvrager vraagt uiterlijk op 31 oktober 2024 17.00 uur de vaststelling van de subsidie aan met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Bij de aanvraag tot vaststelling wordt in ieder geval meegezonden:

    • a. indien van toepassing: een verklaring waarin wordt aangegeven wanneer een onderneming failliet is gegaan of de bedrijfsvoering heeft gestaakt;

    • b. informatie over de werkelijke steun die op grond van paragraaf 2.1 van het tijdelijk crisiskader is verstrekt aan de onderneming of groep, waaronder het soort steun en het ontvangen steunbedrag;

    • c. een overzicht van de garanties van oorsprong waaruit de werkelijke productie van hernieuwbare warmte in de kalenderjaren 2021 en 2022 blijkt;

    • d. indien de onderneming of groep warmte levert aan afnemers buiten de onderneming en de groep: contracten voor de levering van hernieuwbare warmte over het kalenderjaar 2021 en 2022;

    • e. indien hernieuwbare warmte wordt geproduceerd door geothermie: een rapport van een deskundige over het nominaal thermisch vermogen van de productie-installatie;

    • f. indien het subsidiebedrag tussen de € 25.000 en € 125.000 bedraagt: een verklaring van een onafhankelijk en ter zake kundig persoon omtrent de getrouwheid van de gegevens in de aanvraag als bedoeld in de artikelen 2, derde lid, 8, eerste lid, onderdelen c, e, g en h, en 9, vijfde en zesde lid;

    • g. indien het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt: een controleverklaring van een accountant of accountant-administratieconsultent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit blijkt dat met de aanvraag wordt voldaan aan de voorschriften bedoeld in artikel 4:45 van de Algemene wet bestuursrecht en waarin ten minste het volgende is opgenomen:

      • 1°. De steun die op grond van paragraaf 2.1 van het tijdelijk crisiskader werkelijk is verstrekt aan de onderneming;

      • 2°. Een verklaring omtrent de getrouwheid van de gegevens in de aanvraag als bedoeld in de artikelen 2, derde lid, 8, eerste lid, onderdelen c, e, g en h en 9, vijfde en zesde lid.

  • 3. Het rapport, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, wordt opgesteld met gebruikmaking van een protocol dat door de minister ter beschikking wordt gesteld.

  • 4. De verklaring, bedoeld in het tweede lid, onderdeel f, en de controleverklaring, bedoeld in het tweede lid, onderdeel g, wordt opgesteld met gebruikmaking van een protocol dat door de minister ter beschikking wordt gesteld.

  • 5. De minister stelt de subsidie vast binnen zestien weken na de ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

Artikel 12. Cumulatie

Indien reeds subsidie is verstrekt voor dezelfde subsidiabele kosten of een deel daarvan, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat op grond van deze regeling kan worden verstrekt noch meer bedraagt dan toegestaan volgens de toepasselijke Europese steunkaders.

Artikel 13. Staatssteun

  • 1. De subsidie bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door steunmaatregel SA.108788 (2023/N).

  • 2. De minister maakt binnen twaalf maanden na de datum van verlening van de subsidie de gegevens bekend, bedoeld in paragraaf 3, onderdeel 76, van het tijdelijk crisiskader.

  • 3. De gegevens, bedoeld in het tweede lid, blijven ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.

Artikel 14. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2026, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Artikel 15. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling hernieuwbare warmteprojecten.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 14 november 2023

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Als gevolg van de Russische agressie tegen Oekraïne zijn de ondernemingen met hernieuwbare warmteprojecten geconfronteerd met gestegen kosten en concurrentienadelen ten opzichte van fossiele alternatieven. De onderhavige regeling voorziet in een tegemoetkoming vanwege deze ontwikkelingen. Een groot deel van de hernieuwbare warmteprojecten dat is getroffen levert warmte voor de glastuinbouw, maar andere toepassingen zijn bijvoorbeeld in de industrie en de gebouwde omgeving.

De regeling is gebaseerd op onderdeel 2.1 van het Tijdelijk Crisis- en Transitiekader1 (hierna: tijdelijk crisiskader). Dit kader geeft de EU-Lidstaten mogelijkheden om staatssteun te verlenen vanwege de hoge energieprijzen naar aanleiding van de Russische agressie in Oekraïne. Het Crisisdeel uit het tijdelijk crisiskader geldt tot en met 31 december 2023.

2. Aanleiding en doel

Als gevolg van de Russische agressie in Oekraïne is de energiemarkt ernstig verstoord geraakt. De gevolgen lieten zich in veel sectoren voelen. Voor ondernemers van hernieuwbare warmteprojecten had de verstoorde energiemarkt meerdere gevolgen.

In de eerste plaats werden ondernemers geconfronteerd met een sterke stijging van de prijzen voor de inputs die worden gebruikt om hernieuwbare warmte op te wekken, met name elektriciteit en biomassa. Omdat de prijssystematiek voor het afnemen van hernieuwbare warmte in 2022 al voor de Russische agressie tegen Oekraïne waren vastgesteld, waren de ondernemers die door hen opgewekte hernieuwbare warmte doorverkopen aan afnemers buiten de onderneming en de groep niet in staat de gestegen kosten door te berekenen aan afnemers.

Voor ondernemers werd daarnaast de economisch uitgangspositie van een aardgas gestookte warmtekrachtkoppelingsinstallatie (wkk) aantrekkelijker. Een wkk is een installatie waarbij gelijktijdig warmte en elektriciteit kan worden opgewekt. Door met de wkk warmte te produceren voor het bedrijf en de opgewekte elektriciteit tegen hoge prijzen te verkopen konden verschillende bedrijven hogere inkomsten genereren dan in het verleden. Dit leidde ertoe dat sommige bedrijven die hernieuwbare warmte leveren terugschakelden naar fossiel opgewekte warmte uit een wkk. Voor ondernemingen met hernieuwbare warmte-installaties geldt echter vaak dat zij doorlopende kosten en verplichtingen hebben en dat zij mede daarom een concurrentienadeel ondervinden ten opzichte van bedrijven met een aardgas gestookte wkk. Het zijn met name de ondernemingen die hernieuwbare warmte produceren door gebruik te maken van installaties van zonthermie, geothermie en biomassa die dit concurrentienadeel ervaren.

Tot slot viel, als gevolg van de hoge gasprijzen, de subsidie voor hernieuwbare warmteprojecten op basis van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie voor een groot deel weg. De meeste hernieuwbare warmteprojecten ontvangen subsidie op basis van deze stimuleringsregeling. De hoeveelheid ontvangen subsidie wordt hierbij gecorrigeerd voor de marktwaarde van de geproduceerde energie, door te kijken naar het alternatief voor -in dit geval- de hernieuwbare warmte. Het alternatief voor de hernieuwbare warmte-installaties zijn gasgestookte installaties. Per hernieuwbare warmtebron is bepaald in hoeverre de referentie een gasketel of wkk is.

Met de eenmalige stimulering op grond van deze regeling worden ondernemers van hernieuwbare warmteprojecten gecompenseerd voor de gevolgen van de uitzonderlijke marktomstandigheden en ondersteund bij het in stand houden van hun project.

3. Doelgroep

Specifiek bestaat de doelgroep uit ondernemingen die hernieuwbare warmteprojecten in stand houden. Om de beschikbare middelen van de steunregeling terecht te laten komen bij deze doelgroep zijn in de regeling verscheidene criteria opgenomen:

  • De subsidie is bedoeld voor ondernemingen die een of meerdere productie-installaties in stand houden en in zowel het kalenderjaar 2021 als het kalenderjaar 2022 400 MWh hernieuwbare warmte hebben geproduceerd per installatie. Hiermee wordt geborgd dat er alleen subsidie wordt gegeven aan ondernemingen met een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte die zowel in 2021 als 2022 daadwerkelijk actief waren. Voor zover zij niet actief waren, is ook niet evident dat zij voor dit gedeelte getroffen zijn door de crisis.

  • Het nominaal thermisch vermogen van de productie-installatie is gelijk aan of bedraagt meer dan 1 megawatt. Hiermee wordt gewaarborgd dat alleen ondernemingen met productie-installaties van voldoende omvang voor deze regeling in aanmerking komen. Voor productie-installaties met een nominaal thermisch vermogen dat kleiner is dan 1 megawatt is het minder waarschijnlijk dat zij concurreren met de inzet van andere fossiele bronnen van warmte (bijvoorbeeld een wkk).

  • In het geval van ondernemingen die meer dan de helft van de door hen geproduceerde warmte verkopen aan afnemers buiten de onderneming en de groep wordt alleen subsidie verleend indien de tarieven voor de verkoop van hernieuwbare warmte in 2022 uiterlijk op 24 februari 2022 zijn vastgelegd in een vaste prijs per eenheid. Onder een vaste prijs per eenheid wordt ook verstaan afspraken over een bepaalde te hanteren prijsformule, waar variabelen op een later moment worden ingevuld (bijvoorbeeld de correcties op de voorschotten bij hun subsidies of de ontwikkeling van een marktprijs). Indien de prijzen vastlagen was het immers niet mogelijk om te reageren op de marktsituatie en de hogere kosten aan derden door te rekenen. Dit criterium zorgt ervoor dat de steun terecht kan komen bij bedrijven die in hun tarieven geen rekening konden houden met de prijsstijgingen als gevolg van de oorlog in Oekraïne. Ondernemingen die minstens de helft van de geproduceerde warmte leveren binnen de groep of aan zichzelf worden niet getoetst op dit criterium. Zij zouden weliswaar een hogere prijs aan zichzelf kunnen rekenen voor de warmte, maar doordat deze kosten binnen de onderneming neerslaan, heeft dit direct een kostenverhogend effect op de producten die de onderneming produceert. Hiermee is het concurrentienadeel evident en hoeft dit niet aanvullend getoetst te worden.

  • De regeling is gericht op ondernemers met productie-installaties voor de productie van hernieuwbare warmte door middel van geothermie, zonthermie of het verstoken van vaste biomassa, omdat vooral deze installaties concurreren met aardgas gestookte wkk installaties die voordeel hebben van de verkoop van stroom tegen hoge marktprijzen. Er zijn installaties die naast hernieuwbare warmte ook elektriciteit kunnen produceren. Projecten die gebruikmaken van deze installaties zijn uitgesloten als zij niet overwegend hernieuwbare warmte produceren en in ieder geval als het elektrisch nominaal vermogen groter is dan 5 megawatt. Deze grenswaarde is bedoeld om installaties uit te sluiten met een groot elektrisch vermogen die vanwege de hoge elektriciteitsprijs voordeel hebben gehad bij het verkopen van opgewekte elektriciteit

Aanvragen kunnen worden ingediend, ongeacht of de onderneming reeds een subsidiebeschikking op basis van het Besluit stimulering duurzame energieproductie heeft. De subsidieregeling is bedoeld om ondernemingen die hernieuwbare warmte produceren te steunen, zodat zij ook de komende jaren actief kunnen blijven. Daarom kan geen subsidie worden aangevraagd door een onderneming die reeds voor de subsidieaanvraag failliet is verklaard of als aan deze onderneming surséance van betaling is verleend.

Ondernemingen die deel uitmaken van een groep

Ondernemingen maken vaak deel uit van een groep, waarin verschillende ondernemingen zijn verbonden. Aangezien de subsidie die op grond van deze regeling wordt verstrekt staatssteun betreft en derhalve voldaan moet worden aan de Europese staatssteunregels, zijn veel criteria uit de regeling van toepassing op de groep waar de onderneming deel van uitmaakt. Immers, het staatssteunrecht gaat uit van de onderneming als geheel, inclusief verbonden ondernemingen. Om de helderheid van onderhavige regeling te vergroten, wordt steeds van ‘groep’ gesproken waar het gaat om ‘één onderneming’ volgens de Europese staatssteunregels. Of sprake is van een verbonden onderneming die tot dezelfde groep ondernemingen behoort, volgt uit artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening2. Daaruit volgt dat ondernemingen met elkaar verbonden zijn indien twee of meer ondernemingen binnen dezelfde lidstaat ten minste één van onderstaande banden met elkaar onderhouden:

  • a) één onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een andere onderneming;

  • b) één onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;

  • c) één onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming uit te oefenen op grond van een met die onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van laatstgenoemde onderneming;

  • d) één onderneming die aandeelhouder of vennoot is van een andere onderneming, heeft op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die andere onderneming gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van laatstgenoemde onderneming.

Ondernemingen die via één of meer andere ondernemingen één van onder a) tot en met d) bedoelde banden onderhouden, worden ook als één onderneming beschouwd. Of verschillende ondernemingen op grond van bovenstaande definitie samen kwalificeren als ‘één onderneming’ (en dus voor deze regeling kwalificeren als groep) moet per geval worden bepaald. In het algemeen geldt dat indien sprake is van een groep in de zin van artikel 24b Burgerlijke Wetboek, ook sprake zal zijn van één van bovenstaande banden, waardoor de groep als één onderneming en als groep voor deze regeling wordt beschouwd.

Ondernemingen kunnen een verklaring opstellen over hun hoedanigheid van zelfstandige onderneming, partneronderneming of verbonden onderneming. Ook wanneer het wegens de spreiding van het kapitaal onmogelijk is precies te weten wie het in handen heeft, kan deze verklaring toch worden opgesteld mits de onderneming te goeder trouw verklaart dat zij terecht mag aannemen niet voor 25% of meer in handen te zijn van één onderneming of van verscheidene verbonden ondernemingen gezamenlijk of via natuurlijke personen afzonderlijk of in een groep.

Vanwege de wens om te komen tot een snelle uitvoering, het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik en het beperken van administratieve lasten is er voor gekozen dat wanneer er sprake is van een groep van ondernemingen één onderneming namens de ondernemingen in die groep een subsidieaanvraag indient en subsidie ontvangt. In geval van een groep is er dus sprake van één subsidieaanvrager en subsidieontvanger, namelijk de onderneming die de aanvraag namens de groep indient.

4. Vormgeving tijdelijke subsidie

4.1. Kostenstijging voor het produceren van hernieuwbare warmte

Voor deze regeling geldt als uitgangspunt dat er voor de ondernemingen met een productie-installatie voor het produceren van hernieuwbare warmte sprake is van een stijging van de kosten voor het produceren van hernieuwbare warmte met ten minste 25% in 2022 ten opzichte van 2021. Hierbij wordt voor geothermie en zonthermie gekeken naar de elektriciteitskosten voor de productie van hernieuwbare warmte en voor vaste biomassa naar de kosten voor biomassa.

Voor elektriciteit is sprake van een stijging van meer dan 25%. Dit volgt uit de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) over leveringsprijzen voor de verbruikersklassen niet-huishoudens. Hierbij is gekozen voor een verbruik van 20.000 tot 70.000 MWh, omdat dit het beste past bij het type productie-installatie dat in aanmerking komt voor deze regeling.

Cijfers in euro per m³

Verbruikersklassen niet-huishoudens

20.000 tot 70.000 MWh

Leveringstarief 2021

0,084

Leveringstarief 2022

0,165

Stijging

0,081

Procentueel verschil

96,4%

Bron: CBS

Ook voor biomassa is sprake van een stijging van meer dan 25%. Om vast te stellen wat het prijsverschil is, is gekeken naar de ontwikkeling van de prijs van houtsnippers in 2021 en 2022. Houtsnippers worden gemaakt van reststromen uit de bosbouw en houtverwerkende industrie en maakt het overgrote deel uit van de biomassa die wordt gebruikt voor de productie van hernieuwbare warmte. De gegevens die worden gebruikt komen uit de database van het Duitse Centrale Agrar-Rohstoff Marketing- und Energie-Netzwerk (C.A.R.M.E.N.).

Prijs in euro per ton

Houtsnippers

Gemiddelde prijs 2021

75,10

Gemiddelde prijs 2022

103,90

Stijging

28,80

Procentueel verschil

38,4%

Bron: carmen-ev.de

De stijging van de prijs van biomassa wordt bekrachtigd door gegevens van Argus die door PBL zijn gebruikt in het Eindadvies basisbedragen SDE++ 2023. Argus maakt gebruik van transacties, resultaten van marktonderzoeken en verschillende soorten andere informatie om zijn cijfers te onderbouwen. De onderstaande figuur illustreert de prijsontwikkeling van industriële houtsnippers in Noordwest-Europa tussen maart 2021 en april 2022. Het prijsverschil van meer dan 25% wordt door deze gegevens bevestigd.

Uit bovenstaande volgt dat de onderneming of groep die een productie-installatie voor hernieuwbare warmte exploiteert door de crisis in Oekraïne is geconfronteerd met een prijsstijging van meer dan 25%.

4.2. Hoogte subsidie

Het budget voor deze tijdelijke subsidieregeling is bepaald op € 60 miljoen (Kamerstuk 32 813, nr. 1230). Het subsidieplafond bedraagt, na het in mindering brengen van de geschatte uitvoeringskosten, € 59,4 miljoen.

De hoogte van de subsidie is gerelateerd aan het aantal megawatt nominaal thermisch vermogen van de productie-installatie of productie-installaties voor de productie van hernieuwbare warmte van de onderneming. Dit getal wordt afgerond op twee decimalen. Voor het nominaal thermisch vermogen is gekozen, omdat het nominaal vermogen een goede indicatie is van de omvang van de installatie en daarmee ook de kosten die de onderneming heeft bij het bedrijven van de productie-installatie en het in stand houden daarvan.

Bij het bepalen van de vergoeding is als uitgangspunt genomen dat de betrokken ondernemingen om verschillende redenen last hebben gehad van de verstoorde energiemarkt:

  • De ondernemingen hebben hogere operationele kosten voor de inkoop van elektriciteit en/of de inkoop van biomassa.

  • Door de hoge gasprijzen en de daardoor hoge correctiebedragen hebben zij minder of geen subsidie op basis van de SDE, SDE+ of SDE++ ontvangen.

  • De ondernemingen hebben doorlopende kapitaalkosten voor hun productie-installaties, zoals afschrijvingen.

Elk jaar ontvangt de Minister van Economische Zaken en Klimaat een advies over de hoogte van de verschillende subsidieparameters zoals basisbedragen en correctiebedragen. Voor 2019 werden deze adviezen gegeven door Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) (en sindsdien door het PBL). In de adviezen wordt er op basis van een referentie-installatie een berekening gemaakt van de business case van een bepaalde techniek. Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding is gekeken naar de berekeningen van ECN voor de subsidiebedragen van 2017.

Uit gesprekken met de branchevereniging blijkt dat ondernemingen weliswaar last hebben gehad van hogere operationele kosten, maar dat voor een belangrijk deel de problemen voor hen zaten bij de kapitaalkosten. Om die reden is er voor gekozen om de vergoeding voor twee derde te baseren op de kapitaalkosten en voor een derde op de operationele kosten uit de referentie-installatie voor de SDE++.

Deze regeling ziet er mede op dat de ondernemingen voor hun productie-installaties geen of veel minder subsidie ontvangen in 2022. Besloten is om niet de totale kosten voor een jaar bepaald jaar te vergoeden, maar hiervoor een factor van 66,7% te hanteren, zodat ook rekening wordt gehouden met het ondernemersrisico. Dit leidt tot de volgende maximale subsidiebedragen per megawatt:

Categorie

Subsidiebedrag in € per 1 megawatt nominaal thermisch vermogen

1. Geothermie

71.000

2. Ketel vaste biomassa kleiner dan 5 megawatt

41.000

3. Ketel vaste biomassa gelijk aan of groter dan 5 megawatt

71.000

4. Zonthermie

19.000

Het tijdelijk crisiskader stelt, los van het voorgaande, eisen aan de subsidieverlening op grond van paragraaf 2.1. In dit onderdeel zijn de maximale bedragen opgenomen die aan een onderneming of een groep mogen worden verstrekt. De totale door de onderneming of groep ontvangen subsidie bedraagt ten hoogste € 2.000.000, doch niet meer dan € 250.000 indien de onderneming of groep actief is in de primaire productie van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de de-minimisverordening voor de landbouwsector.3

4.3. Verplichtingen voor de subsidieaanvrager

De productie van hernieuwbare warmte in 2021 en 2022 kan alleen worden aangetoond met garanties van oorsprong die hiervoor zijn afgegeven door VertiCer B.V. (vanaf 1 januari 2023) of CertiQ B.V. (tot 1 januari 2023). In de regeling wordt gesproken over garanties van oorsprong voor thermische energie uit hernieuwbare bronnen. Tot 1 oktober 2022 heette deze certificaten echter garanties van oorsprong voor warmte uit hernieuwbare energiebronnen. De gegevens over de garanties van oorsprong zijn voor projecten met een SDE++-beschikking voor de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) reeds beschikbaar, mits de aanvrager hiervoor toestemming geeft op het aanvraagformulier. Productie-installaties die geen SDE++-beschikking hebben kunnen hun garanties van oorsprong bij de aanvraag aanleveren.

4.4 MSK-toets

In de Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022 nr. 2022/C 80/01 (PbEU 2022, C 80) staat dat steun gelijktijdig op grond van meerdere steunregelingen kan worden toegekend, mits het totale bedrag aan steun voor een project of activiteit niet leidt tot overcompensatie of het op grond van deze richtsnoeren toegestane maximale steunbedrag niet overschrijdt. Om te voorkomen dat projecten te veel subsidie ontvangen, en dus worden overgestimuleerd, voert RVO hierop een toets uit (hierna: MSK-toets). Voor projecten die zijn gerealiseerd met SDE-subsidie wordt met de MSK-toets gecontroleerd welke subsidie de projecten nog meer hebben ontvangen naast de SDE-subsidie. Als uit deze toets blijkt dat een project te veel subsidie heeft ontvangen wordt de te veel ontvangen subsidie in mindering gebracht op de SDE-subsidie. De subsidie die op grond van de voorliggende regeling wordt ontvangen valt binnen het toetsingsbereik van de MSK-toets en kan dus consequenties hebben bij het eventueel vaststellen van overstimulering.

5. Uitvoering

RVO voert de regeling uit. Het uitvoeringsproces is deels geautomatiseerd. Zo kunnen subsidieaanvragers snel geholpen worden. RVO kan producten van een accountant of accountant-administratieconsulent, of gegevens uit het handelsregister gebruiken bij het beoordelen van de aanvragen.

RVO is tijdens het ontwikkelen van de regeling nauw betrokken geweest om te adviseren over de uitvoerbaarheid van de regeling. RVO is daarnaast gevraagd een risicoanalyse uit te voeren. De geïdentificeerde risico’s zijn zo goed mogelijk gemitigeerd.

6. Staatssteun

De subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen en bevat staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, onderdeel b, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Om die reden is deze steunmaatregel conform artikel 108, derde lid, van het VWEU ter voorafgaande goedkeuring bij de Europese Commissie aangemeld (SA.108788 (2023/N)). Het verstrekken van staatssteun vindt plaats binnen het tijdelijk crisiskader.

7. Gegevensverwerking

Voor de uitvoering van deze regeling zijn gegevens benodigd van de subsidieaanvrager. Het uitgangspunt is dat de aanvrager zelf verantwoordelijk is voor de informatie die hij verstrekt bij zijn aanvraag.

De gegevensverwerkingen door de Minister voor Klimaat en Energie (hierna: Minister) – en RVO in mandaat – vindt plaats op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG): de vervulling van een taak van algemeen belang. De taak van algemeen belang is gelegen in de bevoegdheid subsidie te kunnen verstrekken en de verantwoordelijkheid voor het doelmatig besteden van financiële middelen. Bij dit laatste hoort ook dat controles plaatsvinden om misbruik te voorkomen. De gegevensverwerkingen die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de identiteit van de aanvrager, de communicatie met de aanvrager in het kader van deze subsidie, de beoordeling van de aanvraag voor het verstrekken van de subsidie, de vaststelling van de subsidie, en andere subsidie gerelateerde zaken vindt in eerste instantie plaats op grond van de vereisten die in de regeling zijn opgenomen en aanvullend op grond van de Awb en de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies.

Daarnaast worden warmteproductiegegevens en de gegevens over het nominaal thermisch en elektrisch vermogen gebruikt om te kunnen controleren of voldaan wordt aan de voorwaarden van de regeling. Deze gegevens worden alleen voor dit doel gebruikt. Er worden niet meer gegevens opgevraagd dan noodzakelijk en, waar mogelijk, wordt aangesloten bij reeds verkregen gegevens. In het kader van de uitvoering van (onder andere) de Regeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie heeft RVO namelijk al gegevens ontvangen en waar mogelijk gebruikt RVO deze gegevens zodat gegevens niet nogmaals hoeven worden opgevraagd. Hiermee valt deze verwerking binnen de grenzen van de principes doelbinding en proportionaliteit. Omdat de gegevens niet op een andere wijze te verkrijgen zijn door RVO, valt de verwerking tevens binnen de grenzen van subsidiariteit.

8. Regeldruk

Bij het ontwerp van deze subsidieregeling is rekening gehouden met het beperken van de regeldruk voor subsidieaanvragers. Met RVO is bij de totstandkoming nauw contact geweest om de regeling uitvoerbaar te houden voor zowel subsidieaanvragers als RVO.

Op basis van het standaardkostenmodel zijn de regeldrukkosten in kaart gebracht. Naar verwachting zullen ongeveer 100 ondernemingen een aanvraag indienen. De verwachting is dat 90% van de aanvragers in aanmerking komt voor een subsidie (90 ondernemingen). Geschat wordt dat het gehele proces van de subsidieaanvraag, inclusief kennisname en het aanleveren van de gevraagde stukken, 2 uur in beslag neemt. Hierbij dient benoemd te worden dat de aanvraagmodule voorziet in de mogelijkheid om aan de informatieverplichting te voldoen door toestemming te geven voor het gebruik van informatie die eerder op grond van het Besluit duurzame energieproductie is aangeleverd. Door hier toestemming voor te geven wordt de subsidieaanvraag aanzienlijk bekort. De ontvanger van de subsidie dient in een later stadium gegevens te verstrekken ten behoeve van de vaststelling van de subsidie. Geschat wordt dat de informatieverstrekking 0,5 uur in beslag neemt. De totale tijdsinspanning voor de subsidieontvanger wordt daarmee bepaald op 2,5 uur. Om het standaarduurtarief te bepalen wordt de aanname gedaan dat de subsidieaanvraag wordt gedaan door een leidinggevende of manager binnen de onderneming. Het handboek meting regeldrukkosten rekent voor deze beroepsgroep een standaarduurtarief van € 77. Derhalve komen de totale regeldrukkosten voor het aanvragen van de subsidie uit op (100 x 2,5 uur x € 77) € 19.250. De regeldrukkosten voor een onderneming bedragen (2,5 x € 77) € 192,5.

Naast bovengenoemde kosten zal de subsidieaanvrager, ten behoeve van de subsidievaststelling, in een later stadium een verklaring van een onafhankelijk en ter zake kundig persoon (bij een subsidiebedrag tussen € 25.000 en € 125.000) of accountantsverklaring (bij een subsidiebedrag van € 125.000 of meer) moeten aanleveren. Enkel de aanvragers die met succes een subsidie hebben aangevraagd zullen een dergelijke verklaring moeten overleggen. De kosten voor een dergelijk product (inclusief het tarief voor de dienstverlening) worden geraamd op € 1.000 voor een verklaring van een onafhankelijk en ter zake kundig persoon en € 4.000 voor een accountantsproduct. Geschat wordt dat 60 aanvragers boven de grens van € 125.000 uitkomen en dus een accountantsproduct moeten aanleveren (60 x € 4.000 = € 240.000). Voor de overige aanvragers volstaat een product van een onafhankelijk en ter zake kundig persoon (30 x € 1.000 = € 30.000). De totale kosten voor deze verplichting zijn € 270.000.

De kosten voor de gehele doelgroep voor zowel het aanvragen van de subsidie (€ 19.250) als het voldoen aan de verplichting bij de subsidievaststelling (€ 270.000) komen uit op € 289.350 oftewel 0,49% van het subsidietotaal van € 59,4 miljoen.

ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

9. Inwerkingtreding

In afwijking van het beleid inzake vaste verandermomenten en invoeringstermijnen treedt de regeling de dag na publicatie in de Staatscourant in werking en is de termijn tussen de publicatie en inwerkingtreding van de regeling korter dan twee maanden. Dit wordt gerechtvaardigd door het feit dat potentiële aanvragers al eerder op de hoogte zijn gebracht van deze regeling. Een latere openstelling zou bovendien onmogelijk zijn gelet op het aflopen van het tijdelijk crisiskader op 31 december 2023 en de tijd die nodig is voor de uitvoering van de regeling door RVO. De regeling wordt opengesteld per 20 november 2023 09:00 uur en aanvragen kunnen tot en met 27 november 2023 17:00 uur worden ingediend.

II. Artikelen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen die van belang zijn. Er is aansluiting gezocht bij begrippen en begripsbepalingen zoals die zijn opgenomen in het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie.

Artikel 2. Subsidieverstrekking

In lijn met de uitleg in paragraaf 2 van het algemene deel van deze toelichting is het uitgangspunt van de regeling dat alleen subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen die geothermie, zonthermie en/of vaste biomassa-installaties beheren met een nominaal thermisch vermogen van 1 megawatt of meer (eerste lid onderdeel b), omdat het met name deze productie-installaties zijn die concurreren met gasgestookte wkk-installaties. In paragraaf 4.1 van het algemene deel van deze toelichting is uitgelegd dat de energiekosten om hernieuwbare warmte te produceren met deze installaties, namelijk door het gebruik van biomassa en elektriciteit, zijn gestegen met meer dan 25%. Om zeker te stellen dat deze kostenstijgingen een significant effect hebben gehad op de ondernemingen waaraan subsidie verstrekt wordt is opgenomen dat de minister alleen subsidie verstrekt aan ondernemingen waarvan met garantie van oorsprong kan worden aangetoond dat de installaties die de onderneming beheert en waarvoor subsidie wordt aangevraagd zowel in het kalenderjaar 2021 als in het kalender 2022 ten minste 400 megawattuur hernieuwbare warmte hebben geproduceerd (eerste lid onderdeel a).

In het eerste lid onderdeel c worden twee formules gegeven aan de hand waarvan wordt getoetst of de productie-installaties met een nominaal thermisch vermogen van 1 megawatt of meer waarvoor een onderneming subsidie aanvraagt hiervoor in aanmerking komen op basis van gestegen energiekosten en het aantal megawatt uur aan geproduceerde hernieuwbare warmte in 2021 en 2022. Deze formules zijn:

  • ((Pa+Pb) x (Y-399))

  • ((Pa+Pb) x (Z-399))

  • Pa: de kostenstijging elektriciteitskosten per kilowattuur voor het produceren van hernieuwbare warmte en bedraagt 0,081 euro;

  • Pb: de kostenstijging biomassa per ton voor het produceren van hernieuwbare warmte en bedraagt: 28,8 euro;

  • Y: het aantal geproduceerde megawattuur hernieuwbare warmte in 2021;

  • Z: het aantal geproduceerde megawattuur hernieuwbare warmte in 2022;

  • Het getal 399 wordt gebruikt om te toetsen dat alleen subsidie wordt verstrekt wanneer Y en Z gelijk zijn aan of hoger zijn dan 400.

De formules worden toegepast op iedere productie-installatie waarvoor een onderneming subsidie aanvraagt. Beide formules moeten worden toegepast op iedere installatie, zodat wordt gewaarborgd dat er zowel in 2021 en 2022 hernieuwbare warmte is geproduceerd.

Deze toets wordt doorstaan als bij iedere installatie de uitkomst van de berekeningen voor zowel 2021 als 2022 hoger is dan nul. Indien de uitkomst van een of beide berekeningen lager is dan nul dan wordt de toets niet doorstaan en wordt geen subsidie verstrekt. Bij de toets wordt niet gekeken of de uitkomst van de berekening voor 2022 hoger is dan voor 2021. Bij zonthermie en aardwarmte installaties wordt uitgegaan van elektriciteitskosten en bij biomassa-installaties van biomassakosten.

De kosten voor elektriciteit en biomassa zijn zoals toegelicht in paragraaf 4.1 van het algemene deel van deze toelichting en worden vastgesteld aan de hand van indexcijfers van het CBS en de Duitse C.A.R.M.E.N.-database. De kostenstijging van elektriciteit in 2022 ten opzichte van 2021 bedraagt 96,4% en voor biomassa is dit 38,4%.

Bij de formule ((Pa+Pb) x (Y-399)) is het uitgangspunt dat een productie-installatie het gehele jaar 2021 in stand werd gehouden door de onderneming. Het is echter mogelijk dat een installatie pas gedurende 2021 voor het eerst hernieuwbare warmte heeft geproduceerd, omdat de productie-installatie nieuw is en pas in de loop van 2021 is gerealiseerd (artikel 2, tweede lid). Bij deze productie-installaties worden in afwijking van het eerste lid, onderdelen a en c de voorwaarden berekend pro-rato naar het aantal maanden dat hernieuwbare warmte is geproduceerd. Ook deze installaties kunnen op die manier in aanmerking komen voor subsidie.

Om zeker te stellen dat kostenstijgingen een significant effect hebben gehad op de ondernemingen met deze nieuwe installaties waaraan subsidie verstrekt wordt, is opgenomen dat in afwijking van het eerste lid onderdeel a, de hoeveelheid geproduceerde hernieuwbare warmte in megawattuur in het kalenderjaar 2021 wordt berekend pro-rato. De installatie heeft in het kalenderjaar 2021 tenminste een minimale hoeveelheid hernieuwbare warmte in megawattuur geproduceerd met toepassing van de formule (M/12 x 400), waarbij M staat voor het aantal maanden dat de installatie in 2021 in stand werd gehouden. Produceerde de installatie bijvoorbeeld voor het eerst hernieuwbare warmte op 22 november 2021, dan wordt uitgegaan van twee maanden waarin de installatie hernieuwbare warmte kon produceren. De hoeveelheid hernieuwbare warmte die een installatie in het kalenderjaar 2021 ten minste moet hebben geproduceerd is dan 2/12x 400 = 66,6 megawattuur.

Voor het kalenderjaar 2022 geldt dat er ten minste 400 megawattuur hernieuwbare warmte geproduceerd moet zijn (eerste lid onderdeel a).

In afwijking van het eerste lid onderdeel c, luiden de formules in dat geval:

  • ((Pa +Pb) x (Y-((M/12) x 399)))

  • ((Pa+Pb) x (Z-399))

  • Pa: de kostenstijging elektriciteitskosten per kilowattuur voor het produceren van hernieuwbare warmte en bedraagt 0,081 euro;

  • Pb: de kostenstijging biomassa per ton voor het produceren van hernieuwbare warmte en bedraagt: 28,8 euro;

  • Y: het aantal geproduceerde megawattuur hernieuwbare warmte in 2021;

  • M: het aantal maanden dat de installatie in 2021 in stand werd gehouden;

  • Z: het aantal geproduceerde megawattuur hernieuwbare warmte in 2022.

Voor zover ondernemingen ook productie-installaties in stand houden die niet voldoen aan bovengenoemde voorwaarden, kan nog steeds subsidie worden aangevraagd voor de in stand gehouden installaties die wel voldoen aan de voorwaarden van het eerste lid onderdelen a, b en c.

Met betrekking tot het derde lid wordt opgemerkt dat indien de onderneming of groep warmte levert aan afnemers buiten de onderneming en de groep, de minister alleen subsidie verstrekt indien de prijs voor hernieuwbare warmte voor ten minste 50% van de totale geleverde warmte op het moment van het uitbreken van de oorlog in Oekraïne op 24 februari 2022 contractueel is vastgelegd met een vaste prijs per eenheid voor de duur tot tenminste 31 december 2022. De onderneming of groep heeft de prijs voor warmte niet kunnen doorberekenen. Onder een vaste prijs per eenheid wordt ook verstaan afspraken over een bepaalde te hanteren prijsformule, waar variabelen op een later moment worden ingevuld (bijvoorbeeld de correcties op de voorschotten bij hun subsidies of de ontwikkeling van een marktprijs).

Artikel 4. Subsidieaanvraag

Dit artikel bevat in het eerste lid de aanvraagperiode. Omdat paragraaf 2.1 van het tijdelijk crisiskader vereist dat steun uiterlijk 31 december 2023 wordt toegekend kan subsidie worden aangevraagd van 20 november 2023 09:00 uur tot en met 27 november 2023 17:00 uur. Dit geeft RVO de benodigde tijd om de aanvragen tijdig te beoordelen en subsidies te verlenen voordat het tijdelijk crisiskader afloopt.

Er is in het geval van een groep sprake van één subsidieaanvrager en subsidieontvanger die de aanvraag namens de groep indient. Op het moment van de aanvraag dient deze onderneming te verklaren dat binnen de groep overeenstemming is over het feit dat deze onderneming als enige subsidieaanvrager de aanvraag om subsidie indient. Het is de verantwoordelijkheid van de groep zelf om goede afspraken te maken over de wijze waarop de subsidie vervolgens al dan niet binnen de groep wordt verdeeld. Belangrijk hierbij is dat er voorwaarden gelden voor het doorgeven van de subsidie wanneer het ondernemingen betreft die actief zijn in de visserij- en aquacultuursector en de sector van productie, verwerking en afzet van landbouwproducten.

Als een onderneming of groep meerdere hernieuwbare productie-installaties in stand houdt worden alle installaties waarvoor subsidie wordt aangevraagd genoemd in één aanvraag.

Als uitgangspunt om te bepalen om wat voor soort onderneming/groep het gaat wordt gekeken naar de hoofdactiviteit vermeld in de code van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI-code). Een onderneming/groep wordt verder geacht actief te zijn in een bepaalde bedrijfstak of deeltak indien een of meer van de activiteiten die hij uitoefent meer dan 50% van zijn omzet of productiewaarde heeft gegenereerd.

Artikel 7. Afwijzingsgronden

In dit artikel zijn gronden opgenomen waarop afwijzend op een subsidieaanvraag wordt beslist.

In het eerste lid, onderdeel b is een afwijzingsgrond opgenomen die verband houdt met de eisen die de Europese Commissie stelt aan subsidieverlening op grond van paragraaf 2.1 van het tijdelijk crisiskader. In dit onderdeel zijn de maximale bedragen opgenomen die aan een onderneming of een groep mogen worden verstrekt. Alhoewel het maximale bedrag dat op grond van deze regeling kan worden verkregen door een ondernemer of een groep onder de in dit onderdeel opgenomen bedragen kan liggen kan het voorkomen dat ook andere overheden staatssteun op grond van paragraaf 2.1 verstrekken. De gezamenlijke verstrekkingen mogen niet boven de in dit onderdeel genoemde bedragen liggen.

Ook wordt de aanvraag afgewezen, onderdeel d, als ondernemingen kwalificeren als kredietinstelling of financiële instellingen. Dit houdt verband met de eisen die de Europese Commissie stelt aan subsidieverlening op grond van paragraaf 2.1 van het tijdelijk crisiskader. Wanneer er sprake is van een groep, geldt het maximum van de hoogte van de subsidie voor de groep als geheel. Daarom is in onderdeel c opgenomen dat wanneer niet alle in de groep verbonden ondernemingen worden vermeld de aanvraag wordt afgewezen. Op grond van artikel 4:35, tweede lid, onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht wordt een subsidieaanvraag ook afgewezen als de subsidie wordt aangevraagd voor een onderneming die reeds voor de subsidieaanvraag failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend.

Artikel 8. Informatieverplichtingen

Het eerste lid van dit artikel maakt duidelijk welke informatie in een subsidieaanvraag opgenomen moet worden. Indien de aanvraag niet compleet is krijgt de aanvrager de gelegenheid om binnen een redelijke termijn de aanvraag aan te vullen. Omdat paragraaf 2.1 van het tijdelijk crisiskader vereist dat steun uiterlijk 31 december 2023 wordt toegekend zal dit een korte periode zijn.

De subsidieaanvrager kan volstaan met een verklaring dat de gegevens die zijn overgelegd op aanvragen en van toepassing zijn op beschikkingen tot subsidieverlening die zijn afgegeven op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie door de minister gebruikt mogen worden. Dit geldt voor zover de kenmerken van de desbetreffende beschikkingen op het aanvraagformulier volledig zijn opgegeven.

Artikel 11. Aanvraag subsidievaststelling

De vaststelling van de subsidie kan uiterlijk 31 oktober 2024 17.00 uur worden aangevraagd door de onderneming. Deze uiterste datum geeft de onderneming voldoende tijd om een controleverklaring van een accountant of accountants-administratieconsulent of een verklaring van een onafhankelijk en ter zake kundig persoon te verkrijgen.

Bij de vaststelling zal bekeken worden of de subsidieontvanger staatssteun heeft verkregen op grond van paragraaf 2.1, zoals bijvoorbeeld de Regeling tegemoetkoming energiekosten en Subsidieregeling bekostiging plafond energietarieven kleinverbruikers 2023. De gezamenlijke verstrekkingen van paragraaf 2.1. van het crisiskader mogen namelijk niet boven de in dit onderdeel genoemde bedragen liggen.

Als het gaat om een subsidiebedrag tussen de € 25.000 en € 125.000 gaat de aanvraag vergezeld van een verklaring van een onafhankelijk en ter zake kundig persoon omtrent de getrouwheid van de gegevens in de aanvraag. Dit kan bijvoorbeeld een accountant, fiscalist of boekhouder betreffen. De verklaring dient te worden opgesteld met gebruikmaking van een protocol dat door de minister ter beschikking wordt gesteld.

Als het gaat om een subsidiebedrag boven € 125.000 dan dient de aanvrager een controleverklaring van een accountant of accountant-administratieconsultent mee te zenden. Dit product moet een door de accountant gecontroleerde verklaring bevatten van de hoeveelheid steun die op grond van paragraaf 2.1 van het tijdelijke crisiskader is verstrekt aan de onderneming of verbonden ondernemingen als sprake is van een groep. Ook dient het een verklaring omtrent de getrouwheid van de gegevens in de aanvraag te bevatten. De accountant gebruikt daarbij een controleprotocol dat door de minister ter beschikking wordt gesteld.

Indien het gaat om een onderneming met een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte door middel van geothermie, dan gaat de aanvraag tot subsidievaststelling gepaard met een rapport van een deskundige over het nominaal thermisch vermogen van de productie-installatie. Dit rapport dient te worden opgesteld met gebruikmaking van een protocol dat door de minister ter beschikking wordt gesteld.

Artikel 12. Cumulatie

Op grond van het tijdelijk crisiskader mogen staatssteunmaatregelen die onder het tijdelijk crisiskader vallen, onderling worden gecumuleerd in overeenstemming met de voorwaarden uit de specifieke afdelingen van het tijdelijk crisiskader. Staatssteunmaatregelen onder het tijdelijk crisiskader mogen worden gecumuleerd met steun op grond van de-minimisverordeningen of met steun op grond van groepsvrijstellingsverordeningen, op voorwaarde dat de bepalingen en cumuleringsregels van die verordeningen in acht worden genomen. Staatssteunmaatregelen die onder het tijdelijk crisiskader vallen, mogen worden gecumuleerd met steun op grond van het tijdelijke COVID-19-steunkader, op voorwaarde dat de respectieve cumuleringsregels in acht worden genomen.

Voor zover blijkt dat een onderneming in strijd met de EU-staatssteunkaders voordeel heeft genoten krachtens deze regeling, zal de minister op grond van de Wet terugvordering staatssteun het voordeel rechtstreeks bij de onderneming terugvorderen overeenkomstig de geldende EU-kaders.

Artikel 13. Staatssteun

Deze subsidiemodule betreft staatsteun die kan worden gerechtvaardigd onder het tijdelijk crisiskader. Deze steun is goedgekeurd door de Europese Commissie in het besluit van de Europese Commissie van 9 november 2023 inzake SA.108788 (2023/N).

Artikel 14. Inwerkingtreding en vervaltermijn

Deze titel treedt inwerking de dag na publicatie in de Staatscourant, en vervalt met ingang van 1 januari 2026. De titel blijft van toepassing op subsidies die voor die datum zijn aangevraagd.

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten


X Noot
1

Mededeling van de Europese Commissie van 17 maart 2023 betreffende het Tijdelijk crisis- en transitiekader voor staatssteunmaatregelen ter ondersteuning van de economie na de Russische agressie tegen Oekraïne (PbEU 2023, C 101/03).

X Noot
2

Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352).

X Noot
3

Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU 2013, L 352).

Naar boven