Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 27 juni 2023, nr. 1409103, houdende regels voor de subsidieverstrekking ten behoeve van het Leven Lang Ontwikkelen-Katalysator programma voor Bouwsteen 2 (Subsidieregeling LLO-oplossingen energie- en grondstoffentransitie 2023–2026)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluit:

Paragraaf 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

arbeidsorganisatie:

publieke of private werkgever die binnen een samenwerkingsverband de aanleiding vormt voor het ontwerpen en het ontwikkelen van een LLO-oplossing niet zijnde een publieke opleider;

beoordelingscommissie:

commissie als bedoeld in artikel 26;

cofinanciering:

cofinanciering als bedoeld in artikel 17;

co-makerschap:

vorm van partnerschap waarin de samenwerking dusdanig is dat alle deelnemers invloed hebben op en bijdragen aan het ontwikkelproces van een LLO-oplossing en een aantoonbaar belang hebben bij het resultaat van de samenwerking;

competentieknelpunt:

belemmering in de ontwikkeling of beschikbaarheid van menselijk kapitaal op de arbeidsmarkt doordat de benodigde competenties of vaardigheden ontbreken of niet beschikbaar zijn, onvoldoende ontwikkeld zijn of onvoldoende erkend worden;

DUS-I:

Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen;

energie- en grondstoffentransitie:

overgang van het gebruik van fossiele energie naar energie uit hernieuwbare bronnen en de overgang van een lineaire economie naar een circulaire economie waarin geen verspilling bestaat;

groot project:

project als bedoeld in artikel 3, derde lid;

klein project:

project als bedoeld in artikel 3, tweede lid;

LLO:

Leven Lang Ontwikkelen;

LLO-ecosysteem:

samenhangend geheel van interacterende partijen als overheid, brancheverenigingen, vakbonden, opleiders en uitvoerders binnen de context van een (arbeidsmarkt)regio of sector dat gericht is op het stimuleren van leren en ontwikkelen van werkenden, werkzoekenden en organisaties en bijdraagt aan een sterke leercultuur en leerinfrastructuur;

LLO-oplossing:

op grond van deze regeling gesubsidieerde leer- of ontwikkelactiviteit of reeks van activiteiten gericht op het oplossen van een competentieknelpunt van werkenden, werkzoekenden en werkgevers binnen de context van een (arbeidsmarkt)regio of sector;

minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

model:

beschrijving van het eindproduct van de LLO-oplossing waaruit in elk geval blijkt welk competentieknelpunt het eindproduct oplost, op welke doelgroep het is gericht en hoe de LLO-oplossing uitvoerbaar, kostendekkend en schaalbaar in de praktijk gebracht kan worden;

penvoerder:

penvoerder als bedoeld in artikel 3;

project:

in het kader van deze subsidieregeling ontplooide activiteiten van een samenwerkingsverband om te komen tot een LLO-oplossing;

publieke opleider:

instelling als bedoeld in artikel 1.3.1 of 1.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs of instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

samenwerkingsverband:

samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4;

testen:

in de praktijk testen van een conceptversie van een LLO-oplossing of een onderdeel daarvan door de deelnemers aan een samenwerkingsverband, met het doel de LLO-oplossing door te ontwikkelen tot een eindproduct;

vraagarticulatie:

voortdurend proces van afstemming tussen arbeidsorganisaties en opleiders binnen een samenwerkingsverband om een leer- en ontwikkelvraagstuk in de huidige of toekomstige praktijk te signaleren, te verkennen en te doorgronden, waarbij het resultaat van dit proces de basis vormt voor het ontwerpen en ontwikkelen van een LLO-oplossing en waarbij de hierbij opgedane inzichten kunnen leiden tot nieuwe vragen.

Artikel 2. Toepasselijke regelgeving

Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

Artikel 3. Subsidieverstrekking kleine en grote projecten

  • 1. De minister kan op grond van deze regeling subsidie verstrekken aan de penvoerder van een samenwerkingsverband voor een klein of groot project gericht op het ontwikkelen van een LLO-oplossing in het kader van de energie- en grondstoffentransitie.

  • 2. Voor een klein project bedraagt de subsidie ten minste € 50.000, maar minder dan € 125.000.

  • 3. Voor een groot project bedraagt de subsidie ten minste € 125.000 en ten hoogste € 2.000.000.

  • 4. Subsidieaanvragen die betrekking hebben op een bedrag van minder dan € 50.000,– of meer dan € 2.000.000,– worden afgewezen.

  • 5. Een subsidieaanvraag kan uitsluitend worden ingediend door een publieke opleider die deelneemt aan een samenwerkingsverband, en die namens dat samenwerkingsverband als penvoerder optreedt.

  • 6. De subsidie wordt aangevraagd door, verstrekt aan en verantwoord door de penvoerder, ongeacht welke partij in het samenwerkingsverband feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.

Artikel 4. Samenwerkingsverbanden

  • 1. Een samenwerkingsverband bestaat uit ten minste één arbeidsorganisatie en ten minste twee publieke opleiders die een combinatie zijn van:

    • a. een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs die op grond van artikel 2.1.3 van deze wet in aanmerking voor bekostiging is gebracht; of

    • b. een hogeschool als bedoeld in de onderdelen c en g van de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; of

    • c. een universiteit als bedoeld in de onderdelen a, b, h, i en j van de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

  • 2. Naast publieke opleiders en arbeidsorganisaties kunnen ook andere partijen zoals private opleiders aan het samenwerkingsverband deelnemen.

Artikel 5. Subsidieplafond

  • 1. Voor subsidieverstrekking op aanvragen die in de eerste aanvraagronde, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, zijn ingediend, is een bedrag van € 17.500.000 beschikbaar, waarvan:

    • a. € 2.250.000 beschikbaar is voor kleine projecten; en

    • b. € 15.250.000 beschikbaar is voor grote projecten.

  • 2. De subsidieplafonds voor de aanvraagronden als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen b en c, zullen door wijziging van deze regeling aan deze regeling worden toegevoegd. Daarbij wordt eveneens een onderverdeling gemaakt tussen het bedrag dat beschikbaar is voor kleine projecten, en het bedrag dat beschikbaar is voor grote projecten.

  • 3. Indien een beschikbaar bedrag voor een aanvraagronde als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a of onderdeel b, niet volledig wordt benut, wordt het resterende bedrag toegevoegd aan het bedrag dat in de daaropvolgende aanvraagronde beschikbaar is.

Artikel 6. Algemene bepalingen subsidieaanvraag

  • 1. Op grond van deze regeling kan subsidie worden aangevraagd:

    • a. van 2 oktober 2023 tot en met 16 oktober 2023;

    • b. van 1 april 2024 tot en met 15 april 2024;

    • c. van 30 september 2024 tot en met 14 oktober 2024.

  • 2. Aanvragen die buiten een in het eerste lid bedoelde aanvraagperiode worden ingediend, worden afgewezen.

  • 3. Een samenwerkingsverband kan per aanvraagronde ten hoogste één subsidieaanvraag indienen.

  • 4. Een publieke opleider kan per aanvraagronde als deelnemer aan meerdere samenwerkingsverbanden deelnemen, doch kan per aanvraagronde ten hoogste eenmaal als penvoerder optreden.

  • 5. De subsidie wordt aangevraagd met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat daartoe is bekendgemaakt op de website van DUS-I.

Paragraaf 2. Kleine projecten

Artikel 7. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De minister kan subsidie verstrekken aan de penvoerder van een samenwerkingsverband voor een klein project als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid.

  • 2. Een klein project is gericht op een onderdeel van het ontwikkelproces van een LLO-oplossing in het kader van de energie- en grondstoffentransitie. Subsidiabele activiteiten voor een klein project zijn:

    • a. het doorlopen van het proces van vraagarticulatie met het doel de gewenste LLO-oplossing concreet te maken; of

    • b. het ontwerpen van een gewenste LLO-oplossing in co-makerschap door de deelnemers aan het samenwerkingsverband; of

    • c. het ontwikkelen van een conceptversie van een LLO-oplossing in co-makerschap door de deelnemers aan het samenwerkingsverband.

Artikel 8. Subsidieaanvraag klein project

In aanvulling op het aanvraagformulier, bedoeld in artikel 6, vijfde lid, dient de penvoerder die subsidie aanvraagt voor een klein project de volgende documenten in:

  • a. een visiedocument als bedoeld in artikel 9;

  • b. een activiteitenplan als bedoeld in artikel 10;

  • c. een begroting als bedoeld in artikel 11;

  • d. een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 12; en

  • e. een samenvatting van de aanvraag die openbaar gemaakt kan worden.

Artikel 9. Visiedocument

  • 1. In het visiedocument wordt de visie van het samenwerkingsverband beschreven op het oplossen van één of meerdere competentieknelpunten in het kader van de energie- en grondstoffentransitie binnen een bepaalde regio of sector.

  • 2. Het visiedocument bevat in ieder geval:

    • a. een beschrijving van de regio of sector waarin het samenwerkingsverband actief is;

    • b. een beschrijving van de competentieknelpunten in het kader van de energie- en grondstoffentransitie op de arbeidsmarkt binnen de regio of sector waar het samenwerkingsverband zich op richt;

    • c. een beschrijving van de samenstelling van het samenwerkingsverband en de overwegingen die bij de samenstelling een rol hebben gespeeld;

    • d. een beschrijving van de ambities van het samenwerkingsverband met het project qua bereik voor werkenden, werkzoekenden, werkgevers en andere stakeholders; en

    • e. een beschrijving van de bijdrage die het samenwerkingsverband met het project wil leveren aan het oplossen van de beschreven competentieknelpunten en het versterken van het LLO-ecosysteem waar het onderdeel van is.

Artikel 10. Activiteitenplan

In voorkomend geval in aanvulling op artikel 3.4 van de Kaderregeling, bevat het activiteitenplan in ieder geval:

  • a. een projectbeschrijving met de projectdoelstellingen in relatie tot het visiedocument;

  • b. een beschrijving van de projectorganisatie met een verdeling van de taken tussen de partijen van het samenwerkingsverband waarmee aannemelijk wordt gemaakt dat de partijen in staat zijn het voorstel binnen de gestelde tijd uit te voeren; en

  • c. een activiteitenplanning met een uitgewerkt overzicht van realiseerbare activiteiten in het eerste jaar van de projectperiode en dat bestaat uit fasering, mijlpalen en beoogde tussentijdse resultaten en indien van toepassing, een globaal overzicht van realiseerbare activiteiten voor het tweede jaar van de projectperiode, bestaande uit fasering, mijlpalen en beoogde eindresultaten.

Artikel 11. Begroting

  • 1. De begroting bevat een overzicht van de kosten van de activiteiten, voorzien van een toelichting. Op de begroting is artikel 3.5 van de Kaderregeling van toepassing.

  • 2. Voor de begroting kan worden gekozen uit vier functies met een vast integraal uurtarief inclusief opslag voor overhead en administratie:

    • a. secretarieel of administratief medewerker € 63;

    • b. projectmedewerker € 86;

    • c. projectleider, docent of onderzoeker € 108;

    • d. (associate) practor, lector, of hoogleraar € 127.

  • 3. De begroting wordt aangeleverd in het hiervoor door DUS-I beschikbaar gestelde format.

Artikel 12. Samenwerkingsovereenkomst

  • 1. De samenwerking binnen het samenwerkingsverband voor een klein project wordt vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst.

  • 2. De samenwerkingsovereenkomst wordt ondertekend door de partijen in het samenwerkingsverband.

  • 3. In de samenwerkingsovereenkomst is in elk geval vastgelegd:

    • a. de beoogde start- en einddatum van het project;

    • b. dat de penvoerder gemachtigd is om als penvoerder namens het samenwerkingsverband op te treden;

    • c. wat elke partij in het samenwerkingsverband in het kader van co-makerschap inhoudelijk, organisatorisch dan wel financieel bijdraagt aan het project;

    • d. dat elke partij in het samenwerkingsverband de intentie heeft om na afloop van het project de samenwerking te verduurzamen;

    • e. dat het samenwerkingsverband een open netwerk is waar geïnteresseerde partijen in de regio of sector zich onder transparante en redelijke voorwaarden bij kunnen aansluiten; en

    • f. dat alle partijen in het samenwerkingsverband medewerking verlenen aan de verantwoording van de subsidie en aan de nakoming van de aan de subsidie verbonden verplichtingen, en dat alle gegevens die daarvoor noodzakelijk zijn op verzoek aan de penvoerder worden verstrekt.

Artikel 13. Aanvullende verplichtingen

Aan de penvoerder die subsidie ontvangt voor een klein project, worden de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a. het project wordt afgerond binnen een termijn van twee jaren, gerekend vanaf het moment van subsidieverstrekking;

  • b. de penvoerder zendt binnen 13 weken na de afronding van het project, doch uiterlijk binnen 13 weken na het einde van de in het eerste lid bedoelde termijn, een eindrapportage aan de minister. De eindrapportage wordt opgesteld met gebruikmaking van het format dat daartoe door DUS-I beschikbaar is gesteld;

  • c. de penvoerder verleent gedurende de looptijd van de regeling op verzoek van de minister medewerking aan regionale of sectorale bijeenkomsten om aldaar de opgedane inzichten van het project toe te lichten;

  • d. de penvoerder verleent gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verstrekte subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd;

  • e. de penvoerder voert met betrekking tot de financiering van en de kosten en inkomsten uit economische activiteiten een gescheiden boekhouding, indien de penvoerder naast niet-economische activiteiten ook economische activiteiten verricht;

  • f. de activiteiten bevoordelen geen individuele ondernemingen;

  • g. de penvoerder maakt alle resultaten van activiteiten voor eenieder zonder onderscheid kosteloos toegankelijk en kan hiervoor de standaardlicentie CC-BY-SA, versie 4.0 van Creative Commons hanteren;

  • h. de penvoerder verleent opdrachten aan derden voor uitvoering van de activiteiten, of een deel daarvan, op basis van transparante criteria en tegen marktconforme tarieven en houdt zich aan de toepasselijke wet- en regelgeving;

  • i. de administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende 10 jaren na de vaststelling van de subsidie bewaard.

Artikel 14. Vaststelling en verantwoording

  • 1. Indien de aanvraag voor een klein project ingevolge artikel 27 voor subsidie in aanmerking komt, stelt de minister de subsidie direct vast binnen 22 weken na de sluiting van de desbetreffende aanvraagronde.

  • 2. De verantwoording over de verstrekte subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 1, zoals bedoeld in richtlijn 660 van de Raad voor de Jaarverslaggeving.

  • 3. De penvoerder toont op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn.

  • 4. Als de activiteiten zijn uitgevoerd en aan de verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

Artikel 15. Betaling

Het subsidiebedrag voor een klein project wordt ineens betaald.

Paragraaf 3. Grote projecten

Artikel 16. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De minister kan subsidie verstrekken aan de penvoerder van een samenwerkingsverband voor een groot project als bedoeld in artikel 3, eerste en derde lid.

  • 2. Een groot project is gericht op de ontwikkeling en de realisatie van een LLO-oplossing. Subsidiabele activiteiten voor een groot project zijn:

    • a. het doorlopen van het proces van vraagarticulatie, het ontwerpen, het ontwikkelen en testen van een LLO-oplossing; of

    • b. het ontwerpen, het ontwikkelen en het testen van een LLO-oplossing op basis van een reeds gearticuleerde vraag; of

    • c. het ontwikkelen en testen van een LLO-oplossing op basis van de projectuitkomsten van een eerder uitgevoerd klein project.

  • 3. Het testen van een conceptversie van een eindproduct is proportioneel en staat in verhouding tot het doel van de test om de kwaliteit, uitvoerbaarheid en effectiviteit van de LLO-oplossing aan te tonen.

  • 4. Het testen van een conceptversie van een eindproduct is ten hoogste driemaal subsidiabel.

Artikel 17. Cofinanciering

  • 1. Het door de minister te verlenen subsidiebedrag bedraagt ten hoogste 75% van de begrote kosten voor de subsidiabele activiteiten.

  • 2. De subsidieontvanger bekostigt ten minste 25% van de subsidiabele activiteiten door middel van cofinanciering. De cofinanciering kan worden ingebracht door iedere partij die deelneemt aan het samenwerkingsverband, met uitzondering van de deelnemende publieke opleiders.

  • 3. De cofinanciering bestaat uit een bijdrage in geld, of uit een op economische waarde bepaalbare bijdrage die noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de LLO-oplossing waarvoor de subsidie is aangevraagd.

Artikel 18. Subsidieaanvraag groot project

In aanvulling op het aanvraagformulier, bedoeld in artikel 6, vijfde lid, dient de penvoerder die subsidie aanvraagt voor een groot project de volgende documenten in:

  • a. een visiedocument als bedoeld in artikel 19;

  • b. een activiteitenplan als bedoeld in artikel 20;

  • c. een begroting als bedoeld in artikel 21;

  • d. een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 22; en

  • e. een samenvatting van de aanvraag die openbaar gemaakt kan worden.

f.

Artikel 19. Visiedocument

  • 1. In het visiedocument beschrijft het samenwerkingsverband de visie op het oplossen van een of meerdere competentieknelpunten in het kader van de energie- en grondstoffentransitie binnen een regio of sector.

  • 2. Het visiedocument bevat in ieder geval:

    • a. een beschrijving van de regio of sector waar de samenwerking zich op richt met een overzicht van de relevante partijen die daarbinnen actief zijn;

    • b. een beschrijving van de competentieknelpunten in het kader van de energie- en grondstoffentransitie op de arbeidsmarkt binnen de regio of sector waar het samenwerkingsverband zich op richt;

    • c. een analyse waaruit blijkt in welke mate het huidige LLO aanbod de vraag dekt die voortkomt uit de beschreven competentieknelpunten;

    • d. een beschrijving van de samenstelling van het samenwerkingsverband en de overwegingen die bij het samenstellen daarvan een rol hebben gespeeld;

    • e. een beschrijving van de ambities van het samenwerkingsverband met het project qua bereik voor werkenden, werkzoekenden en werkgevers en andere stakeholders;

    • f. een beschrijving van de bijdrage die het samenwerkingsverband wil leveren aan de energie- en grondstoffentransitie en het versterken van het LLO-ecosysteem.

Artikel 20. Activiteitenplan

In voorkomend geval in aanvulling op artikel 3.4 van de Kaderregeling, bevat het activiteitenplan in ieder geval:

  • a. een projectbeschrijving met de projectdoelstellingen in relatie tot het visiedocument;

  • b. een beschrijving van de projectorganisatie met een verdeling van de taken tussen de partijen van het samenwerkingsverband waarmee aannemelijk wordt gemaakt dat de partijen in staat zijn het voorstel binnen de gestelde tijd uit te voeren;

  • c. een activiteitenplanning met een uitgewerkt overzicht van realiseerbare activiteiten in het eerste jaar van de projectperiode en dat bestaat uit fasering, mijlpalen en beoogde tussentijdse resultaten en indien van toepassing, een globaal overzicht van realiseerbare activiteiten voor de overige jaren van de projectperiode, bestaande uit fasering, mijlpalen en beoogde eindresultaten;

  • d. een beschrijving van de wijze waarop het samenwerkingsverband tot een model voor de LLO-oplossing komt om de beoogde LLO-oplossing kostendekkend, uitvoerbaar en schaalbaar in de praktijk te brengen;

  • e. een beschrijving van de bijdrage van de LLO-oplossing waar het project zich op richt aan het oplossen van de competentieknelpunten in het kader van de energie-en grondstoffentransitie;

  • f. een beschrijving van de lerende aanpak waarmee de voortgang en de uitkomsten van het project worden geëvalueerd en de aanpak indien nodig wordt bijgesteld;

  • g. een beschrijving van de wijze waarop het samenwerkingsverband individuele resultaten van de deelnemers aan de LLO-oplossing inzichtelijk gaat maken;

  • h. een analyse van de risico’s van het project en een beschrijving van de wijze waarop deze potentiële risico’s worden gemitigeerd; en

  • i. een beschrijving van de wijze waarop het samenwerkingsverband na de subsidieperiode het project in de praktijk brengt en de activiteiten en resultaten verduurzaamt.

Artikel 21. Begroting

  • 1. De begroting bevat een overzicht van de kosten van de activiteiten, voorzien van een toelichting. Op de begroting is artikel 3.5 van de Kaderregeling van toepassing.

  • 2. De begroting maakt inzichtelijk welk percentage cofinanciering wordt gerealiseerd voor de gehele projectperiode, waaruit cofinanciering bestaat, en hoe de inbreng van de cofinanciering is verdeeld over de partijen binnen het samenwerkingsverband.

  • 3. Voor de begroting kan worden gekozen uit vier functies met een vast integraal uurtarief inclusief opslag voor overhead en administratie:

    • a. secretarieel of administratief medewerker € 63;

    • b. projectmedewerker € 86;

    • c. projectleider, docent of onderzoeker € 108;

    • d. (associate) practor, lector, of hoogleraar € 127.

  • 4. De begroting wordt aangeleverd in het hiervoor door DUS-I beschikbaar gestelde format.

Artikel 22. Samenwerkingsovereenkomst

  • 1. De samenwerking binnen het samenwerkingsverband voor een groot project wordt vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst.

  • 2. De samenwerkingsovereenkomst wordt ondertekend door de partijen in het samenwerkingsverband.

  • 3. In de samenwerkingsovereenkomst is in elk geval vastgelegd:

    • a. de beoogde start- en einddatum van het project;

    • b. dat de penvoerder middels een verklaring van de betrokken partijen in het samenwerkingsverband gemachtigd is om als penvoerder namens het samenwerkingsverband op te treden;

    • c. wat elke partij in het samenwerkingsverband in het kader van co-makerschap inhoudelijk, organisatorisch dan wel financieel bijdraagt aan het project;

    • d. dat het samenwerkingsverband een open netwerk is waarbij geïnteresseerde partijen in de regio of sector zich onder transparante en redelijke voorwaarden bij het samenwerkingsverband kunnen aansluiten;

    • e. de financiële of bestuurlijke afspraken over de verduurzaming van de activiteiten en de samenwerking na afloop van het project, waarmee aannemelijk wordt gemaakt dat de ambities over het bereik onder werkgevers, werkenden en werkzoekenden gerealiseerd gaan worden;

    • f. dat alle partijen in het samenwerkingsverband medewerking verlenen aan de verantwoording van de subsidie en aan de nakoming van de aan de subsidie verbonden verplichtingen, en dat alle gegevens die daarvoor noodzakelijk zijn op verzoek aan de penvoerder worden verstrekt.

Artikel 23. Aanvullende verplichtingen

Aan de penvoerder die subsidie ontvangt voor een groot project, worden de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a. het project wordt afgerond binnen een termijn van ten hoogste vier kalenderjaren, gerekend vanaf het moment van subsidieverlening;

  • b. de penvoerder van het samenwerkingsverband zendt jaarlijks een voortgangsrapportage aan de minister met gebruikmaking van het format dat daartoe door DUS-I beschikbaar is gesteld, voor de eerste keer een jaar na de datum van de subsidieverlening, gedurende de looptijd van het project aan de minister met uitzondering van het laatste jaar;

  • c. de penvoerder zendt binnen 13 weken na de afronding van het project, doch uiterlijk binnen 13 weken na het einde van de in onderdeel a bedoelde termijn, een eindrapportage aan de minister met daarin een model van de LLO-oplossing, die is opgesteld met gebruikmaking van het format dat daartoe door DUS-I beschikbaar is gesteld;

  • d. de penvoerder verleent gedurende de looptijd van de regeling op verzoek van de minister medewerking aan regionale of sectorale bijeenkomsten om aldaar de opgedane inzichten van het project toe te lichten;

  • e. de penvoerder verleent gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd;

  • f. de penvoerder voert met betrekking tot de financiering van en de kosten en inkomsten uit economische activiteiten een gescheiden boekhouding, indien de penvoerder naast niet-economische activiteiten ook economische activiteiten verricht;

  • g. de activiteiten bevoordelen geen individuele ondernemingen;

  • h. de penvoerder maakt alle resultaten van activiteiten voor eenieder zonder onderscheid kosteloos toegankelijk en kan hiervoor de standaardlicentie CC-BY-SA, versie 4.0 van Creative Commons hanteren;

  • i. de penvoerder verleent opdrachten aan derden voor uitvoering van de activiteiten, of een deel daarvan, op basis van transparante criteria en tegen marktconforme tarieven en houdt zich aan de toepasselijke wet- en regelgeving;

  • j. de administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende 10 jaren na de vaststelling van de subsidie bewaard.

Artikel 24. Verlening en verantwoording

  • 1. Indien een aanvraag ingevolge artikel 27 voor subsidie in aanmerking komt, verleent de minister de subsidie. De Minister besluit binnen 22 weken op de aanvragen voor grote projecten.

  • 2. De verantwoording over de verleende subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 2.

  • 3. De penvoerder toont via een activiteitenverslag aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn.

  • 4. De subsidie wordt uitsluitend besteed aan de activiteiten waarvoor deze wordt verleend. Niet-bestede middelen worden teruggevorderd.

  • 5. De Minister stelt de subsidie vast binnen een jaar na ontvangst van de jaarverslaggeving over het laatste jaar van de projectperiode.

Artikel 25. Bevoorschotting en betaling

De subsidie voor een groot project wordt ieder kwartaal bij voorschot verleend, waarbij het eerste voorschot 35% van de totale toegekende subsidie bedraagt en de overige voorschotten als gelijke delen van het resterende subsidiebedrag worden uitgekeerd.

Paragraaf 4. Beoordeling subsidieaanvragen en verdeling subsidie

Artikel 26. Beoordeling subsidieaanvragen

  • 1. De minister stelt een onafhankelijke beoordelingscommissie in die is belast met het adviseren van de minister over de beoordeling en de rangschikking van de aanvragen.

  • 2. Na de sluitingsdatum van de desbetreffende aanvraagperiode worden de ingediende volledige aanvragen, voor grote en voor kleine projecten afzonderlijk, beoordeeld door de beoordelingscommissie en voorzien van een advies aan de minister.

  • 3. De beoordelingscommissie beoordeelt de aanvragen aan de hand van het beoordelingskader dat is opgenomen als bijlage 1 bij deze regeling.

  • 4. Aanvragen voor kleine projecten worden alleen schriftelijk beoordeeld als voldoende of onvoldoende.

  • 5. Aanvragen voor grote projecten die als voldoende zijn beoordeeld worden gerangschikt op basis van hun score zodanig dat een hoger toegekende puntenscore ook leidt tot een hogere rangschikking.

  • 6. Voor aanvragen van kleine en grote projecten geldt dat de minimale score voldoende moet zijn op elk van de in bijlage 1 bedoelde criteria Impact, Kwaliteit en Verankering, om van een positief advies voorzien te worden.

  • 7. De beoordelingscommissie kent een hoger aantal punten toe naarmate de score op Impact, Kwaliteit en Verankering hoger is, blijkend uit:

    • a. de kwaliteit van het visiedocument en de verbinding met de regio of sector waar de samenwerking zich op richt;

    • b. de ambities van het project qua doelstellingen en bereik van werkgevers, werkenden en werkzoekenden en andere stakeholders;

    • c. de kwaliteit van het samenwerkingsverband en het draagvlak waardoor het aannemelijk is dat de doelen van het project behaald worden;

    • d. de kwaliteit van het activiteitenplan waardoor het project uitvoerbaar en haalbaar is;

    • e. de kwaliteit van de begroting waaruit blijkt dat het project zo kostenefficiënt mogelijk wordt uitgevoerd en middelen effectief worden ingezet;

    • f. er voldoende aandacht is voor de verduurzaming van de activiteiten, het versterken van het LLO-ecosysteem en de bijdrage aan de energie- en grondstoffentransitie.

  • 8. Een toelichtingsgesprek met de beoordelingscommissie is een vast onderdeel bij de beoordelingsprocedure van een grote projectaanvraag.

Artikel 27. Besluitvorming minister en verdeling subsidie

  • 1. De minister beoordeelt de aanvragen met kennisneming van het advies van de beoordelingscommissie.

  • 2. Indien in een aanvraagronde bij toewijzing van alle door de minister als voldoende beoordeelde aanvragen voor een klein project, het desbetreffende subsidieplafond, bedoeld in artikel 5, zou worden overschreden, bepaalt de minister de rangschikking van de aanvragen op basis van loting.

  • 3. De minister bepaalt de rangschikking van de aanvragen voor grote projecten aan de hand van de kwaliteit van de aanvragen op basis van bijlage 1, en verdeelt het beschikbare bedrag op basis van deze rangschikking totdat het budget voor die aanvraagronde is uitgeput.

  • 4. Indien de minister aan meerdere aanvragen een gelijk puntenaantal heeft toegekend, en het desbetreffende in artikel 5 bedoelde subsidieplafond ontoereikend is om alle gelijke gewaardeerde aanvragen te kunnen toewijzen, bepaalt de minister de rangschikking van deze aanvragen op basis van loting.

  • 5. Indien in een aanvraagronde voor grote projecten budget resteert, maar een gerangschikt voorstel niet volledig te honoreren is, wordt aan de subsidieaanvrager voorgesteld met het nog resterende bedrag van het subsidiebudget zijn project in volledige of aangepaste vorm uit te voeren. Indien de betreffende aanvrager hiermee niet akkoord gaat wordt de aanvraag niet toegekend.

Paragraaf 5. Slotbepalingen

Artikel 28. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 7 juli 2023.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 31 december 2026, met dien verstande dat zij van toepassing blijft ten aanzien van subsidies die op grond van deze regeling zijn verstrekt.

Artikel 29. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Subsidieregeling LLO-Katalysator (LLO-oplossingen energie- en grondstoffentransitie 2023–2026).

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

BIJLAGE 1. BEOORDELINGSKADER

Deze bijlage behoort bij artikel 26, derde lid, van de Subsidieregeling LLO-oplossingen energie- en grondstoffentransitie 2023–2026

Kleine projecten € 50.000 tot € 125.000

Criterium

Minimumvereisten

Impact (10-punts schaal)

Er is duidelijk onderbouwd:

• op welke regio of sector het samenwerkingsverband zich richt;

• wat hierbinnen de competentieknelpunten op de arbeidsmarkt zijn in het kader van de energie- en grondstoffentransitie;

• wat de ambities zijn van het samenwerkingsverband met het project qua bereik voor werkenden, werkzoekenden en werkgevers en andere stakeholders;

• wat de beoogde bijdrage is aan de energie- en grondstoffentransitie.

Weging 30%

Uit het visiedocument blijkt voor de vraagarticulatie en het ontwerp van een LLO-oplossing:

• op welke regio/sector en competentieknelpunten het project is gericht;

• wat de relevante partijen binnen de regio of sector zijn waar de aanvrager zich op richt;

• wat de regionale of sectorale human capital agenda is in zoverre deze beschikbaar is;

• welk doel de gezamenlijke vraagarticulatie heeft;

• waarom de gezamenlijke vraagarticulatie, vertaald in een ontwerp LLO-oplossing, nodig is en wat het oplevert.

Uit het visiedocument blijkt voor het testen en ontwikkelen van een LLO-oplossing:

• op welke regio/sector en competentieknelpunten het project zich richt;

• wat de relevante partijen binnen de regio of sector zijn waar de aanvrager zich op richt;

• wat de regionale of sectorale human capital agenda is in zoverre deze beschikbaar is;

• welk doel het ontwikkelen en testen heeft;

• waarom het ontwikkelen en testen van de LLO-oplossing nodig is;

• wat de beoogde LLO-oplossing is en wat het bereik is voor werkenden, werkzoekenden en werkgevers.

Kwaliteit (10-puntsschaal)

Samenwerking

a) Er is sprake van co-makerschap en een gedragen samenwerking met relevante actoren, bij voorkeur ook met private opleiders.

Inhoud

b) Er wordt beschreven hoe de gezamenlijke vraagarticulatie, het ontwerpen of het testen van een LLO-oplossing tot stand komt, uitgewerkt in een activiteitenplan.

Projectorganisatie

c) Er is inzichtelijk gemaakt hoe het project georganiseerd gaat worden, waardoor een succesvolle uitvoering mogelijk is.

Begroting

d) De begroting bevat een overzicht van de kosten van de activiteiten, voorzien van een toelichting.

Weging 60%

Uit het visiedocument en de samenwerkingsovereenkomst blijkt:

• de kwaliteit van het samenwerkingsverband blijkend uit de betrokken organisaties (publieke opleiders mbo, hbo en wo, private opleiders, werkgevers en andere regionale of sectorale partijen) wordt samengewerkt en waarom;

• wat elke partij in het samenwerkingsverband in het kader van co-makerschap inhoudelijk, organisatorisch of financieel bijdraagt aan het project;

Uit het activiteitenplan blijkt:

• wat het project inhoudt en wat de doelstellingen zijn in relatie tot het visiedocument;

• welke resultaten het project concreet oplevert;

• welke activiteiten in samenhang worden ondernomen om het gewenste resultaat te behalen, vormgegeven in een activiteitenplanning (wie doet wat wanneer) waardoor het aannemelijk is dat de projectdoelen behaald gaan worden;

• wat de projectorganisatie- en overlegstructuur is en hoe die wordt ingevuld, passend bij de omvang van het project.

Uit de begroting blijkt:

• welke kosten door wie worden gemaakt tegen welke bijdrage. Waarbij kostenefficiëntie en effectiviteit van de ingezette middelen belangrijk is;

• dat de juiste functies en uurtarieven opgenomen zijn.

Verankering (10-puntsschaal)

Er is duidelijk onderbouwd:

• hoe het samenwerkingsverband wil bijdragen aan het oplossen van de competentieknelpunten in het kader van de energie- en grondstoffentransitie;

• hoe het LLO-ecosysteem versterkt wordt door dit project;

• hoe de activiteiten en resultaten verduurzaamd worden na afloop van het project.

Weging 10%

Uit het visiedocument, activiteitenplan en samenwerkingsovereenkomst blijkt:

• welke afspraken zijn gemaakt over de verduurzaming en verankering van de activiteiten en resultaten van het project na afloop en de voortzetting van de samenwerking;

• wat het potentiële bereik is van het project of de LLO-oplossing qua werkenden, werknemers en werkgevers;

• een toelichting op de bijdrage van het project aan het oplossen van competentieknelpunten in het kader van de energie- en grondstoffentransitie;

• een toelichting op de wijze waarmee dit project bijdraagt aan het versterken van het LLO-ecosysteem.

Grote projecten € 125.000 tot € 2.000.000

Criterium

Minimumvereisten

Impact (10-puntsschaal)

Er is duidelijk onderbouwd:

• op welke regio of sector het samenwerkingsverband zich richt met een overzicht van de relevante partijen die daarbinnen actief zijn;

• wat hierbinnen de competentieknelpunten op de arbeidsmarkt zijn in het kader van de energie- en grondstoffentransitie;

• dat de beoogde LLO-oplossing nog niet voorhanden is blijkend uit de analyse van het relevante LLO aanbod;

• wat de ambities zijn van het samenwerkingsverband met het project qua bereik voor werkenden, werkzoekenden en werkgevers en andere stakeholders;

• wat de beoogde bijdrage is aan de energie- en grondstoffentransitie.

Weging 30%

Uit het visiedocument blijkt:

• op welke regio of sector en op welke competentieknelpunten het project zich richt en waarom juist hiervoor is gekozen;

• wat de relevante partijen binnen de regio of sector zijn waar de aanvrager zich op richt;

• wat de regionale of sectorale human capital agenda is in zoverre deze beschikbaar is;

• wat de beoogde LLO-oplossing is van het samenwerkingsverband en hoe dit aansluit op de regionale/sectorale agenda’s van de regio of sector en aansluit bij de vraag van arbeidsorganisaties;

• een analyse waaruit blijkt in welke mate het huidige LLO aanbod de vraag dekt die voortkomt uit de beschreven competentieknelpunten waardoor de beoogde LLO-oplossing een toevoeging is;

• wat de ambities zijn qua bereik van de LLO-oplossing voor werkenden, werkzoekenden en werkgevers.

Kwaliteit (10-puntsschaal)

Samenwerking

a) Er is sprake van co-makerschap en een gedragen samenwerking met relevante actoren, bij voorkeur ook met private opleiders.

Inhoud

b) Er is inzichtelijk gemaakt hoe de concrete uitwerking van het project eruit gaat zien, welke stappen in het ontwikkelproces doorlopen worden en hoe de beoogde LLO-oplossing aansluit bij het oplossen van competentieknelpunten in het kader van de energie- en grondstoffentransitie.

Projectorganisatie

c) Er is inzichtelijk gemaakt hoe het project georganiseerd gaat worden, waardoor een succesvolle uitvoering mogelijk is.

Begroting

f) De begroting bevat een overzicht van de kosten van de activiteiten, de gerealiseerde cofinanciering en is voorzien van een toelichting.

Weging 60%

Uit het visiedocument en de samenwerkingsovereenkomst blijkt:

• de kwaliteit van het samenwerkingsverband blijkend uit de betrokken organisaties (publieke opleiders mbo, hbo en wo, private opleiders, werkgevers en andere regionale of sectorale partijen) wordt samengewerkt en waarom;

• wat elke partij in het samenwerkingsverband in het kader van co-makerschap inhoudelijk, organisatorisch of financieel bijdraagt aan het project;

• dat het samenwerkingsverband een open netwerk is waar geïnteresseerde partijen in de regio of sector zich onder transparante en redelijke voorwaarden bij kunnen aansluiten;

• wat de financiële of bestuurlijke afspraken zijn die gemaakt zijn over verduurzaming van de activiteiten en de samenwerking na afloop van het project;

• wat het draagvlak is voor het project onder deelnemers in het samenwerkingsverband.

Uit het activiteitenplan blijkt:

• wat het project inhoudt en wat de doelstellingen zijn in relatie tot het visiedocument;

• welke activiteiten in samenhang worden ondernomen om het gewenste resultaat te behalen, vormgegeven in een activiteitenplanning (wie doet wat wanneer) waardoor het aannemelijk is dat de projectdoelen behaald gaan worden;

• wat de organisatie- en overlegstructuur is en hoe die wordt ingevuld;

• op welke doelgroepen de beoogde LLO-oplossing zich richt en hoe met de aanpak wordt aangesloten bij de behoeften van deze doelgroepen;

• de wijze waarop het testen van een conceptversie van het eindproduct wordt vormgegeven en hoe dit proportioneel en in verhouding is tot het beoogde resultaat;

• de wijze waarop individuele resultaten van deelnemers inzichtelijk worden gemaakt (bijv. via mbo-certificaten of microcredentials);

• hoe het project invulling geeft aan een lerende aanpak;

• wat de risico’s en bijbehorende beheersmaatregelen zijn tijdens de uitvoering van het project;

• er is beschreven hoe het model van de beoogde LLO-oplossing tot stand gaat komen.

Uit de begroting blijkt:

• welke kosten door wie worden gemaakt tegen welke bijdrage. Waarbij kostenefficiëntie en effectiviteit van de ingezette middelen belangrijk is;

• welke cofinanciering is gerealiseerd, over welke fase of activiteiten en door welke partijen. Er is aangegeven waaruit die cofinanciering bestaat, geld of bijdrage in natura. Waarbij geldt dat een gelijkmatigere verdeling van de cofinanciering in alle stappen van het ontwikkelproces een hogere score oplevert;

• de juiste functies en uurtarieven zijn gevolgd.

Verankering (10-puntsschaal)

Er is duidelijk onderbouwd:

• hoe het samenwerkingsverband wil bijdragen aan het oplossen van de competentieknelpunten in het kader van de energie- en grondstoffentransitie;

• hoe het LLO-ecosysteem versterkt wordt door dit project;

• hoe de activiteiten en resultaten verduurzaamd worden na afloop van het project;

• hoe de ambities qua bereik van werkenden, werkzoekenden en werkgevers behaald gaan worden.

Weging 10%

Uit het visiedocument, activiteitenplan en samenwerkingsovereenkomst blijkt:

• welke afspraken zijn gemaakt over de verduurzaming en verankering van de activiteiten en resultaten van het project na afloop en de voortzetting van de samenwerking;

• wat het bereik is van de LLO-oplossing qua werkenden, werknemers en werkgevers en hoe deze ambities gerealiseerd gaan worden;

• een toelichting op de bijdrage van het project aan het oplossen van competentieknelpunten in het kader van de energie- en grondstoffentransitie;

• een toelichting op de wijze waarmee dit project bijdraagt aan het versterken van het LLO-ecosysteem;

• hoe het samenwerkingsverband kennisdeling faciliteert waardoor ontwikkelde methodieken gebruikt kunnen worden door andere organisaties dan het oorspronkelijke samenwerkingsverband gedurende en na afloop van het project.

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling is een uitwerking van Bouwsteen 2 van het Nationale Groeifonds Programma de LLO-Katalysator, tranche 1 2023-2026. De doelstelling van deze regeling is om via samenwerkingsverbanden bij te dragen aan het oplossen van competentieknelpunten in het kader van de energie- en grondstoffentransitie via LLO-oplossingen en aan de vorming en ontwikkeling van duurzame LLO-ecosystemen binnen een regio of sector. Anders gesteld, het gaat om netwerkvorming (samenwerkingsverbanden en ecosystemen) rondom innovatie-, ontwikkel- of scholingsvraagstukken (vraagarticulatie) in het kader van de energie- en grondstoffentransitie die werkgevers, werkenden en werkzoekenden (LLO doelgroepen) binnen een regio of sector hebben en waar publieke en private opleiders samen met bedrijven een leer- of scholingsoplossing (LLO-oplossing) voor kunnen ontwerpen en ontwikkelen als partners (co-makerschap).

Deze regeling subsidieert de ontwikkeling van LLO-oplossingen ten behoeve van de energie- en grondstoffentransitie via kleine en grote projecten die in drie aanvraagronden ingediend kunnen worden door samenwerkingsverbanden bestaande uit in de kern arbeidsorganisaties en opleiders, en aangevuld met regionale en sectorale partijen. Door ontwikkelde LLO-oplossingen in de praktijk te brengen worden competentieknelpunten in het kader van de energie- en grondstoffentransitie op de arbeidsmarkt opgelost, kunnen werkenden, werkzoekenden en werkgevers zich ontwikkelen en wordt het LLO-ecosysteem versterkt.

1. Aanleiding

Een goed opgeleide beroepsbevolking is één van de fundamenten van de Nederlandse economie. Nederland (evenals andere EU-landen) staat voor grote maatschappelijke transities en vragen om innovatieve oplossingen. De vraag naar arbeid zal in de komende jaren ingrijpend veranderen. Het gaat bijvoorbeeld om de energie- en grondstoffentransitie om klimaatdoelstellingen te kunnen halen en om de automatisering van werk. Maar ook om de vergrijzing met de daarmee samenhangende aandacht voor duurzame inzetbaarheid en de stijgende zorgvraag, het tekort aan (betaalbare) woningen en de digitale transformatie van de economie. De aansluiting van de beroepsbevolking op de arbeidsmarkt staat daardoor onder druk. Dit kan het verdienvermogen van de Nederlandse economie beperken en kwetsbare doelgroepen van werkenden en werkzoekenden op de arbeidsmarkt raken.

De volgende tekortkomingen in economie en arbeidsmarkt spelen hier een rol:

  • 1. Onvoldoende en ongerichte economische groei door krimp van de beroepsbevolking en onvoldoende arbeidsproductiviteitsgroei;

  • 2. Veranderende en verschuivende vraag naar arbeid op de arbeidsmarkt als gevolg van verschillende transities;

  • 3. Toenemende kloof tussen de toekomstige arbeidsvraag en de vaardigheden van de huidige beroepsbevolking.

Om deze tekortkomingen aan te pakken zijn er voldoende goedopgeleide mensen nodig met specifieke en actuele vaardigheden of competenties die, in de continu veranderende omgeving (werk)taken uit kunnen (blijven) voeren en problemen oplossen. Hiervoor moet het vanzelfsprekend worden voor iedereen om zich een leven lang te blijven ontwikkelen (LLO).

De regering heeft van LLO een speerpunt gemaakt en maakt zich hard voor een sterke leercultuur en leerinfrastructuur en voor flexibel en passend onderwijs, door te investeren in en samen te werken met werkenden en werkzoekenden, bedrijven en opleiders1. Deze inzet zal de komende jaren geïntensiveerd worden. Daarnaast verschijnt na de zomer van 2023 een nieuwe LLO brief met een toekomstverkenning gericht op LLO waarmee dit kabinet aanvullende ambities voor de komende jaren kenbaar maakt.

1.1. LLO-Katalysator

De Nationale Groeifondscommissie heeft ook bijzondere aandacht voor LLO en heeft in ronde 1 en 2 binnen de pijler Kennisontwikkeling diverse projectaanvragen gehonoreerd met betrekking tot LLO. Eén van de grotere projecten die is toegekend en tevens de basis vormt voor deze regeling is de LLO-Katalysator. De ‘Nationale LLO-Katalysator’ (hierna: LLO-Katalysator) is geïnitieerd door de drie publieke onderwijskoepels voor middelbaar en hoger onderwijs (MBO Raad, Vereniging Hogescholen (VH) en Universiteiten van Nederland (UNL)) en is door een breed consortium van onderwijs, bedrijfsleven en overheden vormgegeven en ondertekend.

In april 2022 heeft het kabinet op advies van de Adviescommissie NGF € 391,6 miljoen ter beschikking gesteld aan de LLO-Katalysator, waarvan € 167 miljoen onvoorwaardelijk is toegekend voor realiseren van de eerste tranche (tot en met 31-12-2026) gericht op de energie- en grondstoffentransitie. Het resterende bedrag van € 224,6 miljoen is voorwaardelijk toegekend2.

De praktijk laat zien dat de huidige regionale of sectorale LLO-ecosystemen niet optimaal functioneren, met als gevolg dat het aanbod niet goed op de vraag is afgestemd. Het doel van de LLO-Katalysator is het realiseren van een systeeminnovatie door het afstemmen van vraag en aanbod binnen een regionaal of sectoraal LLO-ecosysteem. Daarvoor zijn robuuste samenwerkingsverbanden nodig, passende LLO-oplossingen en opleiders die in staat zijn vraaggericht en op maat het leren te ondersteunen van werkenden, werkzoekenden en werkgevers. Het LLO-ecosysteem bevordert het leren en ontwikkelen en stimuleert tot een sterke leercultuur en leerinfrastructuur, waarin vraag en aanbod (nieuwe) innovatievraagstukken, competentieknelpunten en veranderende behoefte aan vaardigheden kunnen adresseren. Gedacht kan worden aan partijen binnen een arbeidsmarktregio die gezamenlijk zorgen voor scholing op maat voor kwetsbare werkenden en werkzoekenden. Of om sectorale samenwerkingsverbanden waarin brancheverenigingen, vakbonden, werkgevers, O&O fondsen, bedrijfstakscholen en publieke opleiders gezamenlijk zorgen voor de op-, om- en bijscholing van werknemers op de werkvoer en daarbuiten en zo bijdragen aan het versterken van de leercultuur op de werkvloer.

Het programma bestaat uit twee tranches:

  • Tranche 1 richt zich specifiek op het oplossen van competentieknelpunten in het kader van de energie- en grondstoffentransitie en loopt tot en met 2026. Deze fase is daarmee vooral bedoeld om via de lerende aanpak te komen tot een werkende katalysator waarmee voor een urgente transitie, energie- en grondstoffen, daadwerkelijke oplossingen met impact worden gecreëerd waar zowel het mkb als het grootbedrijf wat aan heeft.

  • Tranche 2 (2026–2029) is bedoeld voor andere transities zoals de digitale transformatie of de transitie in de zorg, en zal ingezet kunnen worden pas nadat gebleken is dat tranche 1 met succes is afgerond.

De landelijke Uitvoeringsorganisatie LLO-Katalysator (hierna: ULK) is verantwoordelijk om de werkzame bestanddelen te destilleren uit de regionale en sectorale samenwerkingsverbanden en activiteiten die in het kader van dit programma ontplooid worden en via kennisopbouw te komen tot een werkende LLO-Katalysator.

De LLO-Katalysator kent vier bouwstenen:

  • Bouwsteen 1: Faciliteren van kwantitatieve vraagarticulatie, middels het opzetten van een LLO-radar die inzicht geeft in de vaardigheden- en competentiebehoefte van de (toekomstige) arbeidsmarkt op sector of regionaal niveau. Het gaat om analyse van sector- en regio-behoeften afkomstig uit meerdere databronnen.

  • Bouwsteen 2: Aanjagen van het proces van vraagarticulatie, ontwerp en ontwikkeling van LLO-oplossingen voor de regio of sector. Het doel is om regionale of sectorale samenwerkingsverbanden te stimuleren tot het afstemmen van vraag en aanbod. Zo worden de betrokkene partijen in staat gesteld om in co-makerschap leer- en ontwikkeloplossingen te ontwikkelen voor competentieknelpunten die (in eerste instantie) op kleine of grote schaal toegepast kunnen worden, bijvoorbeeld op regio-niveau. Vervolgens kunnen deze eveneens beschikbaar worden gesteld aan een breed publiek van werkenden en werkzoekenden, en dan op landelijk niveau.

  • Bouwsteen 3: Professionaliseren van publieke opleiders of samenwerkingsverbanden van publieke en private opleiders formeel onderwijs, opdat ze in staat worden gesteld vraaggerichte LLO-oplossingen op maat te ontwikkelen en uit te voeren in de regio of sector als zijnde een LLO-organisatie. Het gaat hierbij om ontwikkeling van de organisatie en de dienstverlening, om de competenties en capaciteiten te ontwikkelen waardoor het leveren van maatwerk schaalbaar, betaalbaar, kwalitatief hoogwaardig en toegankelijk wordt voor LLO-doelgroepen. In het geval van een samenwerkingsverband kan de professionalisering zich richten op kennisdelen en synergie- of schaalvoordelen, maar ook op het vormen van een regionaal of sectoraal platform, fysiek of digitaal, waar het opleiden van werkenden en werkzoekenden gezamenlijk door publieke en private opleiders formeel onderwijs (in afstemming met het bedrijfsleven) vormgegeven wordt.

  • Bouwsteen 4: Het stimuleren van de leercultuur op de werkvloer. Dit gebeurt indirect via de ontwikkeling en implementatie van LLO-oplossingen. Daarnaast gaat het om kennisontwikkeling, kennisdeling en het maken van goede afspraken met sociale partners, de brancheverenigingen en de vakbonden over onderzoek, pilots en instrumentontwikkeling. De betrokkenheid van en samenwerking met de sociale partners rondom leercultuur is essentieel, omdat zij primair verantwoordelijk zijn voor een sterke leercultuur op de werkvloer.

Bouwsteen 2

In de huidige subsidieregeling is de uitvoering gegeven aan Bouwsteen 2 (tranche 1). De subsidieregeling is gericht op LLO-oplossingen in het kader van de energie- en grondstoffentransitie en kent drie aanvraagronden. Zo worden kleinere, financieel minder draagkrachtige partijen gestimuleerd, i.e. en financieel in staat gesteld, tot het bijdragen aan de LLO-oplossingen. Er is voor een tenderregeling gekozen om de voorstellen met de hoogst mogelijke kwaliteit te kunnen selecteren voor ondersteuning. In totaal is er een budget van € 39 miljoen voor de eerste tranche beschikbaar gesteld. Voor grote projectaanvragen is minimaal 25% cofinanciering vereist over de kosten voor de subsidiabele activiteiten. De verplichte cofinanciering kan ingebracht worden door iedere partij in het samenwerkingsverband, met uitzondering van de publieke opleiders. Verder kan het samenwerkingsverband via de samenwerkingsovereenkomst verdere (financiële) afspraken maken om de activiteiten na afloop te verduurzamen om zo het bereik onder werkenden, werkzoekenden en werkgevers te vergroten.

Stichting LLO-Katalysator

De landelijke coördinatie van de LLO-Katalysator is belegd bij de Stichting LLO-Katalysator. De ULK is ondergebracht in de Stichting LLO-Katalysator. De ULK kijkt mee op de inhoud van de jaarlijkse voortgangsrapportages en peer reviews waar DUS-I verantwoordelijk voor is en biedt ondersteuning aan deelnemers en de organiseert de monitoring van het programma met het doel te komen tot een katalysator die werkt.

Evaluatie tranche 1

Het programma zal eind 2025 worden geëvalueerd. De uitkomsten van de evaluatie en de bevindingen van de ULK vormen input voor de Adviescommissie van het NGF voor het advies richting het kabinet over de toekenning van tranche 2. Ook zal het ULK gedurende tranche 1, ten behoeve van kennisdeling en overdraagbaarheid, op basis van alle regionale en sectorale activiteiten de werkzame principes proberen te destilleren van een LLO-Katalysator. Dit is onderdeel van de lerende aanpak zodat blijvend duurzame LLO-ecosystemen worden gerealiseerd die bijdragen aan het verdienvermogen van Nederland en de wendbaarheid en weerbaarheid van de beroepsbevolking op de arbeidsmarkt.

2. Het doel en de inhoud van de regeling

Het doel van deze regeling is dat samenwerkingsverbanden een aanvraag doen voor een klein of groot project voor het ontwikkelen van een LLO-oplossing op regionaal, sectoraal dan wel landelijk niveau op het gebied van energie en grondstoffentransitie. Een samenwerkingsverband bestaat uit een combinatie van minimaal twee verschillende type publieke opleiders, zijnde een bekostigde instelling in het mbo, een bekostigde hogeschool of een bekostigde universiteit in het hoger onderwijs en minimaal één arbeidsorganisatie. Voor een kwalitatief en succesvol ontwikkelproces zijn begrippen als vraagarticulatie en co-makerschap van groot belang. Het verduurzamen van een LLO-oplossing in de praktijk wordt echter niet gesubsidieerd. Het samenwerkingsverband dient hiervoor zelf (financiële of bestuurlijke) afspraken te maken over verduurzaming van de activiteiten en resultaten na afloop van het subsidieproject. De belangrijke aspecten van deze regeling worden in de volgende paragrafen toegelicht.

2.1. Begripsverduidelijking

Voor een beter begrip van deze regeling volgt eerst een lijst met aanvullende begrippen op het bepaalde in artikel 1. Dit geeft de lezer meer context bij het lezen van de toelichting:

arbeidsmarktregio:

regio waarin dienstverlening aan werkgevers en werkzoekenden wordt vormgeven door gemeenten en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, als genoemd in artikel 1.8 van de Regeling SUWI;

centrumgemeente:

gemeente die belast is met de regie op de regionale samenwerking binnen de arbeidsmarktregio en het beheer van de daarvoor beschikbaar gestelde financiële middelen, als genoemd in artikel 1.8 van de Regeling SUWI;

co-makerschap (toelichting):

kenmerken van co-makerschap zijn dialoog, enthousiasme, daadkracht en focus op resultaat. Voorwaarden voor succesvol co-makerschap zijn gedeeld eigenaarschap, gelijkwaardigheid van de deelnemers, wederkerigheid, openheid en vertrouwen;

eindproduct:

resultaat van het ontwikkelproces van een LLO-oplossing dat voorafgegaan is door een testfase waarin een conceptproduct zoals een toepasbaar prototype, een pilot of een minimal viable product (MVP) is getest;

leercultuur:

cultuur waardoor een organisatie als geheel in staat is om externe kennis te internaliseren, deze kennis onderling te delen en deze kennis terug te laten komen in de werkzaamheden die worden uitgevoerd;

leerinfrastructuur:

op leren en ontwikkelen gericht geheel van voorzieningen dat door de stakeholders binnen de context van een (arbeidsmarkt)regio, een sector of een samenwerkingsverband beschikbaar wordt gesteld in de vorm van instrumenten, gebouwen, digitale services, regelingen, middelen, onderwijsaanbod en ontwikkelprogramma’s en dat is bedoeld voor het gebruik door werkenden, werkzoekenden en arbeidsorganisaties;

regio:

door aanvrager zelf gedefinieerde, aaneengesloten geografisch gebied met een bepaald economisch, cultureel, demografisch en/of institutioneel karakter;

regionale overheid:

gemeente, waterschap of provincie.

2.2. Aanvragen voor kleine en grote projecten

In deze regeling worden twee aanvraagcategorieën onderscheiden: aanvragen voor kleine projecten en aanvragen voor grote projecten. Het totale subsidiebudget van deze regeling bedraagt € 39 miljoen exclusief cofinanciering. Het budget voor de eerste aanvraagronde in 2023 bedraagt € 17,5 miljoen, waarvan € 2,25 miljoen beschikbaar is voor kleine projecten en € 15,25 miljoen voor grote projecten. De hoogte van het budget en de verdeling van dat budget over de aanvraagcategorieën voor de overige twee aanvraagronden in 2024 zullen middels de wijziging van deze regeling worden toegevoegd.

De aanvraag wordt gedaan door een publieke opleider die als penvoerder van een samenwerkingsverband optreedt. Dit geldt zowel voor de aanvraag voor een klein project als voor de aanvraag voor een groot project. Een publieke opleider en samenwerkingsverband kan per aanvraagronde maximaal één projectaanvraag indienen als subsidieaanvrager voor een klein project of een groot project. Wel is het toegestaan voor een publieke opleider om als deelnemer aan meerdere samenwerkingsverbanden tegelijk te participeren, maar slechts eenmaal als penvoerder.

Kleine projectaanvragen moeten het voor samenwerkingsverbanden mogelijk maken om het proces van vraagarticulatie te doorlopen, om een ontwerp van een LLO-oplossing te maken of om op kleine schaal een LLO-oplossing te ontwikkelen of te testen. Resultaten van een klein project zijn dan ook een concreter beeld van de vraag en behoefte, een eerste ontwerp van de LLO-oplossing of een op kleine schaal geteste conceptversie van een LLO-oplossing onder deelnemers van het samenwerkingsverband. Het resultaat van een kleine project kan worden gebruikt als basis voor een aanvraag voor een groot project in een latere aanvraagronde. Projecten binnen een kleine aanvraag hebben een looptijd van maximaal twee jaar. Een subsidieaanvraag voor een klein project ligt tussen de € 50.000 en € 125.000 en wordt na een goedgekeurde aanvraag direct vastgesteld en verstrekt. Er is geen cofinancieringsverplichting voor kleine projectaanvragen. Een beperkte samenwerkingsovereenkomst is voor kleine projectaanvragen een vereiste. Aan het einde van het project wordt een eindverslag opgeleverd waarin gerapporteerd wordt over de resultaten van het project.

Grote projectaanvragen zijn erop gericht om het gehele ontwikkelproces of onderdelen hiervan te doorlopen om tot een LLO-oplossing te komen die werkt. Het gaat om activiteiten zoals het doorlopen van het proces van vraagarticulatie, het ontwerpen, het ontwikkelen en testen van een LLO-oplossing, of het ontwikkelen en testen van een oplossing op basis van een eerder uitgevoerd project. Samenwerkingsverbanden die een grote projectaanvraag doen worden uitgedaagd om in de samenwerkingsovereenkomst afspraken te maken over verduurzaming in de praktijk waarmee een groter bereik van werkenden, werkzoekenden en werkgevers kan worden gerealiseerd, evenals maatschappelijke impact.

Model

Om een LLO-oplossing uit te kunnen voeren of te implementeren in de praktijk is een beschrijving noodzakelijk van het eindproduct. Deze beschrijving wordt in het kader van deze regeling een model genoemd. Een model kan bijvoorbeeld een handleiding, draaiboek of business model zijn, afhankelijk van de LLO-oplossing die is ontwikkeld. Een model is een beschrijving waaruit in elk geval blijkt voor welk competentieknelpunt het eindproduct een oplossing is, wat de beoogde doelgroep is en hoe de LLO-oplossing uitvoerbaar, kostendekkend en schaalbaar in de praktijk kan worden gebracht. In het geval van een scholingsoplossing kan gedacht worden aan programmabeschrijvingen, lesmaterialen en werkvormen. Een model voor een oplossing gericht op het stimuleren van informeel leren op de werkvloer of een instructie waardoor zij-instromers leren hoe zij een warmtepomp moeten onderhouden, er heel anders uit zal zien. Een beschrijving van het model maakt het bovendien mogelijk voor andere partijen om de LLO-oplossing uit te voeren in andere regio’s of sectoren. Op deze manier wordt de bijdrage aan het oplossen van competentieknelpunten ten behoeve van de energie- en grondstoffentransitie groter en kunnen er meer werkenden, werkzoekenden en werkgevers bereikt worden. Een model is verplicht om aan het einde van een groot project op te leveren als onderdeel van het eindverslag.

De looptijd van een grote aanvraag is maximaal vier jaar, gerekend vanaf de toekenningsdatum. Voor een grote aanvraag geldt een verplichte cofinanciering van 25% over de kosten voor de subsidiabele activiteiten. Iedere partij in het samenwerkingsverband mag cofinanciering inbrengen, behalve de publieke opleiders.

2.3. LLO-oplossingen voor competentieknelpunten

Een LLO-oplossing draagt bij aan het wegwerken van de zogenaamde competentieknelpunt(en) die een goed functionerende arbeidsmarkt in de weg staan. Het gaat om het ontwikkelen van het menselijk kapitaal, bijv. door te zorgen dat werknemers beschikken over de juiste vaardigheden, maar ook om de tekorten aan de juiste vaardigheden en daarmee een tekort aan voldoende gekwalificeerd of inzetbaar personeel. Een competentieknelpunt moet via een LLO-oplossing, gericht op leren en ontwikkelen, op te lossen zijn. Een LLO-oplossing kan digitaal, fysiek of een combinatie hiervan zijn en kan plaatsvinden binnen de omgeving van een organisatie, binnen een publieke of private onderwijsinstelling, of binnen een gecombineerde omgeving waar het bedrijfsleven en het onderwijs samen vormgeven aan leren en ontwikkelen.

De term is bewust breed gedefinieerd zodat de oplossing die ontwikkeld dient te worden afgestemd kan worden op de vraag vanuit de werkgever of ondernemer. Een LLO-oplossing kan een klassieke scholingsoplossing zijn zoals een onderwijsprogramma in een klas, maar in de praktijk zal de variatie groter zijn. Op de werkvloer raakt het werken, leren, ontwikkelen en innoveren steeds meer vervlochten. Kennis verwerven is en blijft van belang daar de halfwaardetijd steeds korter wordt, maar verwerving kan in veel gevallen ook digitaal. Daarnaast gaat leren voor werkgevers en werkenden ook over vaardig worden in bepaalde taken, over innovatie en veranderen in en op het werk. Daarvoor is leren op de werkvloer, verweven met de dagelijkse praktijk van groot belang voor de conversie, toepassing en transfer van het geleerde. Dit kan letterlijk de werkvloer zijn of een gesimuleerde praktijk, zoals op een hiervoor speciaal ingerichte locatie of in uitwisseling met andere werkenden werkzaam bij andere organisaties.

Tegelijkertijd zal ook een passend aanbod van gerichte op-, om- en bijscholingsprogramma’s op maat belangrijk blijven, zowel voor werknemers als voor kwetsbare werkenden en werkzoekenden die ondersteund worden door een van de 35 arbeidsmarktregio’s. Bijvoorbeeld met het doel zij-instromers om te scholen voor een kansrijk beroep in de techniek of om werkenden bij te scholen zodat zij ook over de vaardigheden beschikken om niet alleen een warmtepomp te installeren, maar het ook te kunnen onderhouden dan wel om ondernemers te adviseren over hoe zij hun onderneming kunnen vergroenen. Een LLO-oplossing kan ook een programma zijn om mensen te behouden voor een functie en om uitval te voorkomen. Daarnaast kan het gaan over het valideren van vaardigheden in relatie tot het bevorderen van inzetbaarheid. Werknemers beschikken vaak over meer vaardigheden dan waar zij bewust van zijn. Het valideren van deze skills via een gesprek en portfolio, zonder een zware kwalificatieprocedure als een EVC-procedure of via een aanvullende opleiding, maar wel met betrokkenheid van opleiders, kan vaak al voldoende zijn voor een werkgever om een werknemer in te zetten. Daarmee kunnen ook competentieknelpunten worden opgelost. Met deze regeling worden al deze vormen van LLO-oplossingen gestimuleerd.

Deze regeling wil tevens, als het gaat om LLO-oplossingen in de vorm van scholing, het afgeven van certificaten met civiel effect of met erkenning van de branche stimuleren, zodat succesvolle deelname aan de LLO-oplossingen tastbaar bijdraagt aan een versterkte positie van de werknemer op de arbeidsmarkt. De LLO-Katalysator stimuleert samenwerkingsverbanden in het bijzonder om opleidingseenheden te ontwikkelen die afgerond kunnen worden met een microcredential of wettelijk erkend mbo-certificaat.

2.4. Energie- en grondstoffentransitie

Deze regeling richt zich op competentieknelpunten die ontstaan in het kader van de energie- en grondstoffentransitie. Het betreft de overgang van het gebruik van fossiele energie naar energie uit hernieuwbare bronnen, of van een lineaire economie naar een circulaire economie waarin geen verspilling bestaat in het productieproces of in het gebruik. Competentieknelpunten die als een gevolg hiervan ontstaan kunnen betrekking hebben op de veranderende vraag naar vaardigheden binnen sectoren als techniek en de bouw, bijvoorbeeld doordat er nieuwe technieken en producten voorhanden zijn waarmee gewerkt moet worden. Maar het kan ook om competentieknelpunten gaan die als een gevolg van deze nieuwe technieken en producten ontstaan. Denk aan ondernemers die hun business model moeten aanpassen omdat hun energiehuishouding groener wordt of omdat ze meer circulair gaan werken. Dit vraagt om een andere organisatie van het werk, om andere werktaken en daarmee om andere vaardigheden en profielen van hun werknemers. Deze ondernemers zijn niet noodzakelijkerwijs werkzaam binnen sectoren als de techniek en bouw. Het kan daarmee ook gaan om competentieknelpunten die sectoroverstijgend zijn. Denk aan het ontwikkelen van een betere scholingsprogramma’s voor zij-instromers waarin meer ruimte is voor het erkennen van werkervaring en skills die via informeel leren zijn opgedaan. LLO-oplossingen dienen competentieknelpunten op te lossen die in het kader van de energie- en grondstoffentransitie ontstaan. Het kan dus om een breed palet aan vraagstukken gaan.

2.5. Vraagarticulatie

Om te komen tot LLO-oplossingen voor competentieknelpunten wordt een proces van vraagarticulatie doorlopen tussen partijen in het samenwerkingsverband. Concreet, het gaat om een afstemming tussen de partijen binnen het samenwerkingsverband inzake het signaleren, verkennen en doorgronden van een leer- en ontwikkelvraagstuk. Centraal staat co-makerschap, een intensieve vorm van partnerschap want alleen in de nauwe afstemming tussen werkgever en opleider kan een competentieknelpunt vertaald worden in de juiste vraag. Een illustratief voorbeeld hierbij is de behoefte van het mkb in de bouw aan goede metselaars. Er is momenteel een groot tekort aan goede metselaars. Werkgevers doen daarom een beroep op het mbo om versneld goede metselaars op te leiden. Tegelijkertijd gaan de technologische ontwikkelingen zo hard dat er steeds meer in fabrieken wordt vervaardigd, dat er andere technieken komen en dat hierdoor minder klassiek geschoolde metselaars nodig zijn op termijn. Vraag voor het mbo is dan of het zinvol is om een maatwerk LLO-oplossing te ontwikkelen om versneld metselaars op te leiden op de korte termijn of dat er beter gekeken kan worden naar een meer robuuste LLO-oplossing voor de middenlange termijn. Een ondernemer heeft echter een korte termijn belang in dit voorbeeld, want die heeft nu goede metselaars nodig. Door als partners het proces van vraagarticulatie goed te doorlopen, met een branchevereniging als derde partij die op brancheniveau de ontwikkelingen bijhoudt, en door de leefwereld van elkaar goed te kennen en te begrijpen, kan de juiste balans in de spanning tussen korte en lange termijn gevonden worden. Door het proces van vraagarticulatie in gezamenlijkheid te doorlopen wordt ook de vraag naar goede LLO-oplossingen groter en kunnen er meer werkenden, werkzoekenden en werkgevers bereikt worden.

2.6. Co-makerschap

Het proces van vraagarticulatie is gebaat bij co-makerschap. Daarmee wordt in deze regeling de intensieve vorm van samenwerking en partnerschap bedoeld die uitgaat van gedeeld eigenaarschap en verantwoordelijkheid. Daarmee wordt beoogd het opbouwen van wederzijds vertrouwen en begrip doordat er een continue feedbackloop wordt toegepast tussen de partners in het samenwerkingsverband. Het is hierbij belangrijk dat elke partij bijdraagt, zich mede-eigenaar en verantwoordelijk voelt, en een belang heeft bij de samenwerking en de beoogde LLO-oplossing. Om die reden is van het belang dat partijen zoals de werkgevers in het samenwerkingsverband niet alleen inhoudelijk of organisatorisch bijdragen, maar ook financieel via de cofinanciering. Hiermee wordt voorkomen dat de opleiders te leidend zijn in de samenwerking.

2.7. Testen

Het testen van onderdelen of conceptversies van het eindproduct van de LLO-oplossing onder deelnemers van het samenwerkingsverband wordt binnen deze regeling gestimuleerd. Het draagt ook bij aan het proces van co-makerschap door de continue feedbackloop die tijdens een testfase ontstaat. Hierdoor is de kans groter dat het eindproduct naar tevredenheid van alle partijen in het samenwerkingsverband wordt opgeleverd en vergroot het de kans dat de LLO-oplossing ook daarna gebruikt en geïmplementeerd gaat worden. Een test dient bovendien proportioneel te zijn in termen van aantallen deelnemers en omvang van de test, en in verhouding te staan tot het doel van de test. Het testen van een conceptversie onder deelnemers van een samenwerkingsverband is ten hoogste drie maal subsidiabel. Loonverletkosten van deelnemers aan een test zijn niet subsidiabel.

2.8. Samenwerkingsverbanden en samenwerkingsovereenkomst

Een vereiste in deze regeling is dat de LLO-oplossing wordt ontwikkeld door een samenwerkingsverband. Dit samenwerkingsverband bestaat uit een combinatie van minimaal twee verschillende type publieke opleiders, een mbo instelling, hogeschool of universiteit en ten minste één arbeidsorganisatie. Betrokkenheid van meerdere arbeidsorganisaties, met name het mkb, zorgt voor een hogere beoordeling op dit onderdeel. Eén van de publieke opleiders treedt op als penvoerder van het samenwerkingsverband en is daarmee de aanvrager van de subsidie. Bij de deelnemende arbeidsorganisatie(s) gaat het om private of publieke werkgever(s) of ondernemer(s). De arbeidsorganisatie vormt de vragende partij: de partij die een LLO-oplossing zoekt voor een competentieknelpunt in het kader van de energie- en grondstoffentransitie.

Het samenwerkingsverband bevat daarnaast bij voorkeur ook een of meer private opleiders zodat de samenwerking tussen publieke en private opleiders, ieder vanuit eigen kracht, versterkt wordt. Deelname van een private opleider aan het samenwerkingsverband leidt tot een hogere beoordeling op dit punt. Dit kan een private opleider formeel onderwijs zijn, die over een of meer diploma-erkenningen beschikt van formele mbo- of ho-opleidingen, of een private opleider non-formeel onderwijs die niet erkend is door OCW, zoals een brancheopleider of bedrijfstakschool.

Het samenwerkingsverband kan verder aangevuld worden met zowel regionale als sectorale partijen. Te denken valt aan andere arbeidsorganisaties en partijen uit de arbeidsmarktregio zoals centrumgemeenten, uitvoerders als het UWV, maar ook sectorale partijen als brancheverenigingen, vakbonden en O&O fondsen. Arbeidsorganisaties hebben tevens de ruimte om eigen bedrijfsscholen in te zetten voor de beoogde LLO-oplossing. Ook is denkbaar dat partijen zoals bedrijfstakscholen aan het samenwerkingsverband deelnemen.

De bedrijfstakschool, ook wel (sectorale) opleidingsbedrijven genoemd behoeft enige toelichting. Hiermee worden hybride organisaties bedoeld die zowel werkgever als opleider zijn en een bijzondere status hebben binnen een branche of sector. Zo leiden zij enerzijds nieuwe mensen op voor de branche of scholen zij werknemers bij en detacheren zij anderzijds de geschoolde mensen bij bedrijven binnen een bepaalde regio. Zij kennen hierdoor de werkgevers, zowel grootbedrijf als het mkb, goed en dat maakt ze een belangrijke schakel in een regionaal LLO-ecosysteem en vaak een onmisbaar onderdeel in een samenwerkingsverband.

Elk samenwerkingsverband sluit verplicht een samenwerkingsovereenkomst waarin alle partijen als gelijkwaardige partners afspraken vastleggen. Voor een aanvraag voor een klein project mag dit een beperkte weergave van de gemaakte afspraken zijn. Een belangrijk onderdeel van de overeenkomst zijn de ambities en afspraken over het bereik van de oplossing. Met het vastleggen van het beoogde bereik van het project wordt geborgd dat dat de LLO-oplossing tot impact leidt en dat het samenwerkingsverband tegelijkertijd bijdraagt aan het versterken van het LLO-ecosysteem waar het zich op richt. Het samenwerkingsverband dient daarnaast alle resultaten vrij en toegankelijk beschikbaar te stellen na afloop van het project om ook landelijk bij te dragen aan een goed functionerende arbeidsmarkt en aan het oplossen van competentieknelpunten in het kader van de energie- en grondstoffentransitie. De Uitvoeringsorganisatie LLO-Katalysator ondersteunt hierbij als intermediair.

Een samenwerkingsverband mag nieuw gevormd worden voor deze regeling, maar waar dat kan verdient het de voorkeur om aan te sluiten bij bestaande samenwerkingsverbanden. Het is daarom belangrijk dat een samenwerkingsverband zich eerst goed oriënteert op de aanwezige samenwerkingsverbanden binnen de regio of sector en de kennis en oplossingen die reeds beschikbaar zijn.

Samenwerkingsverbanden kunnen, indien relevant, ook gebruik maken van de dienstverlening van de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB). SBB kan samenwerkingsverbanden voorzien van informatie over passende en inzetbare (onderdelen van) mbo-opleidingen gericht op het halen van een mbo-diploma, mbo-certificaat of praktijkverklaring. SBB biedt tevens ondersteuning bij de ontwikkeling van nieuwe arbeidsmarktgerichte mbo-certificaten. Daarnaast biedt SBB (regionale) arbeidsmarktinformatie over mbo-beroepen, werft via gerichte werkgeversbenadering leerplaatsen bij leerbedrijven en ondersteunt bij het uitvoeren van de opleiding in de praktijk. Samenwerkingsverbanden zijn vrij om SBB direct zelf te benaderen, maar kunnen dit ook doen via de ULK.

2.9. Cofinanciering

In deze regeling is cofinanciering een vereiste voor grote projectaanvragen. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen subsidieert maximaal 75% van de begrote projectkosten voor de subsidiabele activiteiten. Het gaat om activiteiten in het kader van vraagarticulatie, ontwerpen, ontwikkelen en testen van een LLO-oplossing. De verduurzaming in de praktijk van de oplossing is niet subsidiabel. Iedere partij in het samenwerkingsverband met uitzondering van de publieke opleiders mag de verplichte 25% cofinanciering bijdragen. De bijdrage kan bestaan uit geld, bijvoorbeeld in de vorm van kosten voor de testfase, uit een op economische waarde bepaalbare bijdrage die relevant of noodzakelijk is voor het project zoals een in kind bijdrage van personeelsinzet, het beschikbaar stellen van ruimte, het aanschaffen van apparatuur of software, of uit een combinatie van deze twee bijdragen. In de beoordeling van een subsidieaanvraag wordt een hogere score toegekend indien de cofinanciering gedurende de looptijd van het project en over alle fases van het project evenredig verdeeld is.

Indien er meer dan de verplichte 25% cofinanciering wordt ingebracht over de subsidiabele activiteiten door partijen in het samenwerkingsverband dan wordt het beschikbare subsidiebedrag evenredig naar beneden bijgesteld. Deze regeling subsidieert ten hoogste 75% van de begrote kosten en de hoogte is daarmee afhankelijk van de gerealiseerde cofinanciering.

Cofinanciering boven de 25% kan door elke partij in het samenwerkingsverband ingebracht worden, inclusief de publieke opleiders.

De cofinanciering kan evenredig verdeeld zijn over alle deelnemende partijen aan het samenwerkingsverband of gedragen worden door de sterkste schouders. Met name mkb ondernemers zijn gebaat bij een LLO-oplossing, maar financieel vaak niet in staat om a priori al bij te dragen in de vorm van cofinanciering. Om die reden is een goede samenwerking tussen grootbedrijf en mkb belangrijk om in een samenwerkingsverband te hebben. Het mkb kan dan afspreken in de samenwerkingsovereenkomst dat, indien de ontwikkelde oplossing naar tevredenheid is ontwikkeld en getest, zij (financieel) bijdragen aan de uitvoering om zo impact en verduurzaming te verwezenlijken. Zodoende kan het mkb vanaf de start meedoen aan het samenwerkingsverband en het project. Goede afspraken aan de voorkant in de samenwerkingsovereenkomst zijn hiervoor van belang.

2.10. Kennisdeling en overdraagbaarheid

Kennisdeling en overdraagbaarheid van resultaten vormen een belangrijk element. De ontwikkeling van LLO-ecosystemen kan aanmerkelijk worden versterkt als de in een project behaalde resultaten breed beschikbaar zijn en kunnen worden ingezet door partijen die niet aan het betreffende samenwerkingsverband hebben deelgenomen. Om die reden dienen alle resultaten van een subsidieproject kosteloos en voor iedereen toegankelijk te worden gemaakt. Hiermee wordt vooral gedoeld op de inhoud van de oplossing, zoals de inhoud van samengestelde onderwijseenheden waarmee een mbo-certificaat of microcredential kan worden behaald, op onderliggende scholingsprogramma’s en leermiddelen en op de content van (digitale) scholingsmodules, op ontwikkelde prototypes, of op het model waarmee de LLO-oplossing in de praktijk gebracht kan worden, met uitzondering van de vaste activa zoals machines, een digitaal platform of software systeem dat een randvoorwaarde is voor de LLO-oplossing.

Indien er verhoudingsgewijs veel kosten gemoeid zijn met een overdracht van de LLO-oplossing, denk bijvoorbeeld een train-de-trainer opzet, dan mag het samenwerkingsverband hiervoor proportioneel kosten in rekening brengen aan de derde partij. Daarnaast werkt het samenwerkingsverband op verzoek van het ULK mee aan kennisdeling en uitwisseling over de ontwikkelde LLO-oplossing opdat andere regio’s of sectoren hier ook van kunnen leren.

2.11. Creative Commons licentie

Indien het samenwerkingsverband (onderdelen van) een LLO-oplossing overdraagt aan derden kan hiervoor de Creative Commons licentie (CC-BY-SA; versie 4.0) gehanteerd worden. Deze licentie houdt in dat het auteursrecht intact blijft, dat het werk gedeeld mag worden en verspreid, onder de voorwaarde van naamsvermelding. Er moet verder aangegeven worden waar het werk is aangepast. Als het verspreid wordt met aanpassingen aan het origineel dan moet het onder dezelfde licentie als het origineel verspreid worden en mogen er geen aanvullende juridische restricties opgelegd worden.

3. Onderdelen van een subsidieaanvraag

De subsidieregeling schrijft voor welke documentatie nodig is voor een aanvraag. Dit zijn onder meer: visiedocument, activiteitenplan, begroting en samenwerkingsovereenkomst.

3.1 Visiedocument

Belangrijk is dat het samenwerkingsverband een goede analyse maakt van de huidige situatie en de uitkomsten ervan beschrijft in een regionaal of sectoraal visiedocument. Bij een aanvraag voor een klein of groot project gelden andere voorwaarden. Bij een aanvraag voor een groot project is het verder van belang om ook te kijken naar welk aanbod reeds beschikbaar is in de regio of sector en in hoeverre dit een oplossing biedt voor het competentieknelpunt. Dit om te voorkomen dat er oplossingen worden ontwikkeld die reeds voorhanden zijn of om te voorkomen dat meerdere samenwerkingsverbanden met dezelfde oplossing aan de slag gaan.

In het visiedocument dient onder meer te worden toegelicht welke afwegingen zijn gemaakt voor de samenstelling van het samenwerkingsverband. Hierbij is, met name bij een aanvraag voor een groot project, van belang dat een relatie gelegd wordt met de beoogde impact die het samenwerkingsverband wil realiseren in de regio of sector qua bereik voor werkenden, werkzoekenden en werkgevers. Alhoewel ook bij deelname van één (grote) arbeidsorganisatie de impact groot kan zijn, ligt vaak de deelname van meerdere arbeidsorganisaties meer voor de hand, bij voorkeur uit het mkb. Ook deelname van zowel publieke als private opleiders leiden tot een hogere regionale of sectorale impact. Hetzelfde geldt voor deelname van andere relevante partijen zoals bedrijfstakscholen. Met name bij een aanvraag voor een groot project is gewenst dat wordt toegelicht hoe deze samenstelling zich verhoudt tot andere, al bestaande of in ontwikkeling zijnde samenwerkingsverbanden in de betreffende regio of sector gericht op leren en ontwikkelen.

3.2 Activiteitenplan

Het tweede onderdeel van de aanvraag is een activiteitenplan. De verplichte onderdelen zijn opgenomen in artikelen 10 en 20 (voor kleine en grote projecten respectievelijk).

Belangrijk is dat het samenwerkingsverband beschrijft in het activiteitenplan van een grote aanvraag hoe de individuele resultaten van de deelnemers aan de LLO-oplossing inzichtelijk worden gemaakt voor deelnemers en werkgevers. Indien een LLO-oplossing een scholingsoplossing betreft dan wordt de voorkeur uitgesproken dat een zo groot mogelijk civiel effect wordt nagestreefd. Dit kan bijvoorbeeld door het ontwikkelen van onderwijseenheden waarmee een erkende microcredential of (in het mbo) een erkende mbo-certificaat kan worden behaald. Het samenwerkingsverband kan bijvoorbeeld de intentie opnemen om bij de te ontwikkelen onderwijseenheden te onderzoeken of aangesloten kan worden bij landelijke ontwikkelingen rondom microcredentials.

3.3. Begroting

Het derde onderdeel van de aanvraag is een begroting. De verplichte onderdelen zijn opgenomen in artikelen 11 en 21.

3.4 Samenwerkingsovereenkomst

Het vierde onderdeel van de aanvraag is een samenwerkingsovereenkomst. De verplichte onderdelen zijn opgenomen in artikelen 12 en 22. Zie voor meer toelichting paragraaf 2.8 in deze toelichting.

3.5. Samenvatting van de aanvraag die openbaar gemaakt kan worden

Tot slot dient er een samenvatting te worden ingevoegd, conform het format van DUS-I, van de aanvraag die ook openbaar gemaakt kan worden.

4. Bevoorschotting en betaling

Zie de overeenkomstige artikelen 15 en 25 in deze regeling.

5. Uitvoerbaarheid en handhaving

De subsidieregeling is gebaseerd op de Kaderregeling VWS-, SZW- en OCW-subsidies. De regeling is voorgelegd aan DUS-I. DUS-I acht de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar.

6. Afstemming en advisering

Er is voor de totstandkoming van deze regeling overlegd met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Er is daarnaast veelvuldig overlegd met de publieke onderwijskoepels die onderdeel zijn van het uitvoerend consortium achter de LLO-Katalysator en daarnaast met de vele stakeholders uit het veld tijdens informatiebijeenkomsten, zoals vertegenwoordigers van publiek-private samenwerkingen in het beroepsonderwijs, werkgevers, sociale partners en brancheorganisaties. De feedback is verwerkt in de definitieve versie van deze regeling.

7. Regeldruk

Deze regeling levert administratieve lasten op voor aanvragers van de subsidie. Dit betreft een

publieke opleider die penvoerder is van een samenwerkingsverband of een partij uit het samenwerkingsverband die bijvoorbeeld een onderdeel van de aanvraag of uitvoering op zich neemt. Gezien de omvang van de bedragen zijn de administratieve lasten proportioneel.

De regeldruk wordt berekend aan de hand van het gemiddelde uurtarief (€ 100) dat in deze regeling wordt gebruikt, getoetst is bij de doelgroep en redelijk is bevonden. Met uitzondering van de kosten voor de accountant die geraamd zijn op € 200 per uur.

Er zijn administratieve lasten te verwachten bij de aanvraag, bij het leveren van jaarlijkse voortgangsrapportages in het geval van grote projecten, bij het indienen van een eindverslag en model (grote projecten), bij de medewerking aan een evaluatie en bij de jaarverslaggeving en vaststelling van de subsidie met behulp van een externe accountant. De volgende handelingen voor deelnemende partijen worden gezien:

  • het kennisnemen van de regeling en het stellen van verduidelijkingsvragen aan DUS-I;

  • het beslaan van interne overleggen ter ontwikkeling van het project;

  • het beslaan van externe overleggen ter ontwikkeling van het project;

  • het invullen een aanleveren van alle documenten noodzakelijk voor een aanvraag zoals beschreven in artikel 9 voor kleine projectaanvragen en artikel 19 voor grote projectaanvragen via de website van DUS-I;

  • het aanleveren van een jaarlijkse voortgangsrapportage bij grote projecten (maximaal drie bij een vierjarig project);

  • het meewerken aan evaluatie gedurende de looptijd van het kleine of grote project;

  • het meewerken aan een regionale, sectorale of landelijke bijeenkomsten in het kader van de lerende aanpak op verzoek van de minister voor zowel kleine als grote projecten;

  • het verstrekken van een eindrapportage door de aanvrager aan DUS-I;

  • het indienen van een model bij de eindrapportage voor grote projecten;

  • het indienen van de jaarverslaggeving al dan niet met activiteitenverslag in het kader van de verantwoording van de subsidie.

Aanvraagfase:

Ontwikkelen van een aanvraag voor kleine projectaanvraag: 1 maal * 5 dagen *8 uur * € 100 = € 4.000. Geschat aantal aanvragen klein project over drie aanvraagronden: 40. Totaal is 40 * € 4.000 = € 160.000.

Ontwikkelen van een aanvraag voor grote projectaanvraag: 1 maal * 20 dagen * 8 uur * € 100 = € 16.000. Geschat aantal aanvragen groot project over drie aanvraagronden: 35. Totaal is 35 * € 16.000 = € 560.000.

Uitvoeringsfase:

Kleine projecten

Indienen eindrapportage, uitgaande van 36 kleine projecten: 1 maal * 4 dagen * 8 uur * € 100 = € 3.200 * 36 = € 115.200.

Meewerken aan een evaluatie, uitgaande van 36 kleine projecten: 1 maal * 1 dag * 8 uur * € 100 = € 800 * 36 = € 28.800.

Meewerken aan maximaal twee bijeenkomsten om inzichten te delen op verzoek van de minister: 2 maal * 3 uur * € 100 = € 600 * 36 = € 21.600.

Accountantscontrole voor kleine projecten: 1 maal * 10 uur * € 200 = € 2.000 * 36 = € 72.000.

Totaal uitvoeringsfase kleine projecten: € 115.200 + € 28.800 + € 21.600 + € 72.000 = € 237.600.

Grote projecten

Maximaal drie voortgangsrapportages voor grote projecten, uitgaande van maximaal 10 grote projecten over de gehele looptijd met een subsidie van € 2 miljoen: 1 maal * 4 dagen * 8 uur * € 100 = € 3.200 * 3 rapportages = € 9.600 * 17 projecten = € 163.200.

Indienen eindrapportage met een model voor grote projecten, uitgaande van 17 grote projecten: 1 maal * 10 dagen * 8 uur * € 100 = € 8.000 * 17 = € 136.000.

Meewerken aan een evaluatie, uitgaande van 17 grote projecten: 1 maal * 1 dag * 8 uur * € 100 = € 800 * 17 = € 13.600.

Meewerken aan maximaal drie bijeenkomsten om inzichten te delen op verzoek van de minister: 3 maal * 3 uur * € 100 = € 900 * 17 = € 15.300.

Accountantscontrole voor grote projecten: 1 maal * 20 uur * € 200 = € 4.000 * 17 = € 68.000.

Totaal uitvoeringsfase grote projecten: € 163.200 + € 136.000 + € 13.600 + € 15.300 + € 68.000 = € 396.100.

Totale kosten aanvraagfase en uitvoeringsfase kleine projecten: € 160.000 + € 237.600 = € 397.600.

Totale kosten aanvraagfase en uitvoeringsfase grote projecten: € 560.000 + € € 396.100 = € 956.100.

De regeldrukkosten voor de subsidieprojecten bedragen in totaal € 397.600 voor kleine projecten en € 956.100 voor grote projecten voor de subsidieperiode en gaan gepaard met het indienen van de aanvraag en het rapporteren en verantwoorden over de uitgevoerde activiteiten voor deze subsidieprojecten. Dit is voor kleine projecten 8,8 procent van het totale subsidiebudget van € 4.500.000 en voor grote projecten 2,8 procent van het totale budget van € 34.500.000. Deze regeldruk is proportioneel in de context van een lerende aanpak die in deze regeling centraal staat. De berekening is gebaseerd op de inschatting dat er 40 kleine aanvragen worden ingediend waarvan 36 maximaal gehonoreerd en 35 grote projecten waarvan 17 maximaal gehonoreerd.

Deze regeling is voor advies aangeboden aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). ATR

beoordeelt alle wet- en regelgeving op nut en noodzaak, minder belastende alternatieven, een

werkbare uitvoering van de naleving van de regelgeving door de doelgroepen en het effect van

regeldruk voor de beoordeling van met name de effecten van regeldruk die deze nieuwe regelgeving met zich mee zal brengen voor de doelgroepen. Het ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

8. Staatssteun

Deze regeling bevat geen ongeoorloofde staatssteun.

Artikelsgewijs

Artikel 3 en 6

Een publieke opleider kan slechts eenmaal per aanvraagronde optreden als penvoerder en daarmee als aanvrager van een klein of groot subsidieproject. Een samenwerkingsverband kan maximaal één aanvraag doen per aanvraagperiode. Het is wel toegestaan om te participeren als deelnemer in meerdere samenwerkingsverbanden per aanvraagronde, alleen niet als penvoerder. Een publieke opleider kan opnieuw als aanvrager optreden in een volgende aanvraagronde. Hierdoor is het mogelijk om eerst een aanvraag te doen voor een klein project bij wijze van experiment om vervolgens een aanvraag te doen voor een groot project en de leerinzichten te gebruiken om impact te realiseren.

Artikel 4

Het heeft de voorkeur dat tenminste één private opleider deelneemt aan een samenwerkingsverband en ook dat er meerdere arbeidsorganisaties participeren. Daarnaast kan het samenwerkingsverband versterkt worden met andere regionale en sectorale partijen, zoals centrumgemeenten en UWV vanuit arbeidsmarktregio’s of brancheverenigingen, vakbonden, O&O fondsen en bedrijfstakscholen vanuit sectoren. Ook de betrokkenheid van regionale overheden zoals een provincie kan het samenwerkingsverband versterken.

Artikel 5, lid 5

Indien het beschikbare subsidiebudget per aanvraagronde niet volledig benut wordt dan wordt het resterende budget automatisch toegevoegd aan het budget van de eerstvolgende aanvraagronde. Indien het budget wel volledig benut wordt tijdens een aanvraagronde dan is het niet mogelijk om budget vanuit een volgende aanvraagronde naar voren te halen.

Artikel 7 en 16

Op de subsidiabele activiteiten is de Kaderregeling VWS-, SZW- en OCW-subsidies van toepassing. Een toets op (marktverstorende) staatssteun is onderdeel van de Kaderregeling. Op deze activiteiten is de Beleidsregel Investeren met publieke middelen in private activiteiten, waarin de spelregels voor publieke opleiders staan vermeld met betrekking tot het verrichten van private activiteiten, niet van toepassing.

Het testen van een conceptversie van de LLO-oplossing mag op onderdelen of integraal en moet passen bij de aard van de oplossing en de wensen van de partners in het samenwerkingsverband, met name de arbeidsorganisaties die de vragende partij zijn en de cofinanciering inbrengen. Het testen van een conceptversie is maximaal drie maal subsidiabel en moet proportioneel zijn ten opzichte van het doel van de test.

Subsidiabele kosten:

Alleen de voor het project noodzakelijke en direct toerekenbare kosten worden gerekend als subsidiabel. Het gaat om kosten voor inzet van personeel, om exploitatiekosten en om afschrijfkosten in zoverre deze toe te rekenen zijn aan de LLO-oplossing. Dit betekent dat van de aangeschafte voorzieningen die als in kind bijdrage worden ingebracht op de begroting alleen de afschrijfwaarde mag worden opgevoerd als subsidiabel voor de tijdsperiode dat deze voorzieningen binnen het project worden toegepast. Met betrekking tot personele kosten wordt hier ook de inzet van externen bedoeld, maar het heeft de voorkeur om alleen intern personeel te gebruiken indien mogelijk. Intern personeel maakt het makkelijker om de opbrengsten te verduurzamen binnen de organisatie en voorkomt BTW afdracht waardoor er 21% meer subsidie beschikbaar is.

Niet subsidiabele kosten:

Niet subsidiabel zijn alle kosten voor het uitvoeren, implementeren en het in de praktijk brengen van de LLO-oplossing na oplevering van het geteste eindproduct. Dit betreft dus de verduurzaming en samenwerkingsverbanden dienen zelf in de samenwerkingsovereenkomst afspraken te maken over verduurzaming en het realiseren van de ambities in termen van het bereik. Het samenwerkingsverband bepaalt onderling wanneer het eindproduct gereed is. Uitvoering of implementatie van de LLO-oplossing is een economische activiteit en valt niet onder de Kaderregeling, derhalve is voor publiek bekostigde onderwijs- en kennisinstellingen de Beleidsregel Investeren met publieke middelen in private activiteiten van toepassing.

Eveneens niet subsidiabel zijn alle activiteiten waarvoor de publieke instelling reeds bekostiging vanuit het Rijk ontvangt. Aanloopkosten die gemaakt zijn om de subsidieaanvraag voor te bereiden, zijn niet subsidiabel. Pas vanaf het moment van toekenning zijn activiteiten subsidiabel. Indien een samenwerkingsverband vanuit OCW reeds een subsidie heeft ontvangen voor specifieke activiteiten van het samenwerkingsverband, dan is het niet mogelijk daar opnieuw subsidie voor te ontvangen. Aangeschafte voorzieningen zoals machines of software systemen die als randvoorwaarde noodzakelijk zijn voor de LLO-oplossing maar meerdere doeleinden kennen, dan wel als cofinanciering zijn ingebracht door arbeidsorganisaties zijn uitgezonderd de afschrijfwaarde niet subsidiabel.

Kosten moeten qua prijs in verhouding staan tot de prestaties. Loonverletkosten van deelnemers aan een LLO-oplossing, bijvoorbeeld wanneer zij deelnemen aan cursussen en trainingen in de testfase, zijn niet subsidiabel. Overheadstoeslagen en indirecte kosten voor administratie en beheer kunnen niet als afzonderlijke kosten worden opgevoerd. Deze worden gefinancierd worden uit de toeslag op de overheidstarieven. Bovenstaande opsomming met wat niet subsidiabel is, is niet uitputtend.

Artikelen 8 en 18

Voorafgaand aan het indienen van de aanvraag kan de aanvrager ondersteund worden door het ULK. Aanvragers die een aanvraag willen indienen worden geadviseerd contact op te nemen met het ULK. Het ULK is niet betrokken bij de uiteindelijke beoordeling van de aanvragen. Dat doet de onafhankelijke beoordelingscommissie van de LLO-Katalysator.

De aanvrager kan een subsidieaanvraag indienen op de website van DUS-I. Hiertoe dient de aanvrager de documenten aan te leveren zoals beschreven in artikel 8 en 18. De begroting dient te worden aangeleverd in het hiervoor beschikbare format van DUS-I. Tevens mag de aanvrager het gestelde maximum aantal woorden per document, zoals aangegeven op de website van DUS-I niet overschrijden. Aanvragen die onvolledig zijn bij indienen krijgen eenmalig de kans om omissies in te vullen in de door DUS-I hiervoor vastgestelde periode. Aanvragen die te laat worden ingediend om andere redenen niet voldoen aan de vereisten worden niet in behandeling genomen. Indien een subsidieaanvraag toelaatbaar is stelt DUS-I zowel voor kleine als grote projecten een inhoudelijk preadvies op voor de beoordelingscommissie.

Artikel 12 en 22

Deze artikelen regelen dat de samenwerking binnen het samenwerkingsverband wordt vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. Met het ondertekenen van de samenwerkingsovereenkomst geven partijen ook toestemming voor het verstrekken van persoonsgegevens van alle betrokken partners aan het ministerie, DUS-I en aan het ULK in het kader van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Daarnaast stemt het samenwerkingsverband via de samenwerkingsovereenkomst ermee in om mee te werken aan evaluatie en monitoring in het kader van de voortgang van de LLO-Katalysator. In het geval van een groot project betekent dit in elk geval het verstrekken van een jaarlijkse voortgangsrapportage gedurende de looptijd van het project. Het samenwerkingsverband achter een groot project gaat ermee akkoord dat het inhoudelijke deel van de jaarlijkse voortgangrapportage ook gedeeld wordt met het ULK.

Artikel 17

25% Cofinanciering is alleen vereist voor een groot project en dient over de subsidiabele activiteiten gerealiseerd te worden. De cofinanciering kan gerealiseerd worden over het gehele ontwikkelproces, zoals de vraagarticulatie, het ontwerpen of ontwikkelen inclusief het testen van LLO-oplossingen. Bij de beoordelingscriteria op dit punt wordt een hogere score toegekend naarmate de cofinanciering beter is geborgd voor de gehele subsidieperiode. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de opbouw van de cofinanciering in de gehele looptijd van het project, de verdeling van de bijdragen aan de cofinanciering van de verschillende partners en de vraag of de bijdrage aan de cofinanciering van ieder van deze partners realistisch en in verhouding is.

Artikelen 13 en 23

Voor kleine projecten en grote projecten is de subsidieontvanger verplicht om binnen 13 weken na afronding of na de datum waarop het gesubsidieerde project volgens de aanvraag is afgerond een eindrapportage te sturen conform het format van DUS-I aan de minister. Het gaat hierbij om een rapportage waarin de resultaten van het project beschreven zijn en er gerapporteerd wordt over de mate waarin de ambities en doelstellingen van het project gehaald zijn en wat de geleerde inzichten zijn. Daarnaast dient de subsidieontvanger gedurende de looptijd van de regeling medewerking te verlenen op verzoek van de minister aan regionale dan wel landelijke bijeenkomsten die door de ULK georganiseerd worden om aldaar de opgedane inzichten van het project toe te lichten. Tot slot dient de subsidieontvanger gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening medewerking te verlenen aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd. Ook hier gaat het vooral om gegevens over de impact, kwaliteit en verankering van het project zoals beschreven in de aanvraag.

Voor grote projecten komt daar aanvullend een jaarlijkse voortgangsrapportage bij die voor het eerst een jaar na de beschikkingsdatum van de subsidie wordt toegezonden aan DUS-I met uitzondering van het laatste jaar. Hierin rapporteert de subsidieontvanger namens het samenwerkingsverband over de voortgang van het project, over de realisatie in de begroting en over de mate waarin de ambities, de doelstellingen en het bereik onder werkenden, werkzoekenden en werkgevers wordt waargemaakt. De subsidieontvanger dient hiervoor het format van DUS-I te gebruiken. De subsidieontvanger gaat met het indienen van de aanvraag akkoord dat de inhoudelijke voortgang ook gedeeld wordt met het ULK in het kader van monitoring van de LLO-Katalysator.

Verder is het van belang dat de subsidieontvanger met betrekking tot de financiering van en de kosten en inkomsten uit economische activiteiten een gescheiden boekhouding voert, indien de subsidieontvanger naast niet-economische activiteiten ook economische activiteiten verricht. De activiteiten mogen ook geen individuele ondernemingen bevoordelen. Tot slot dient de administratie ten minste tien jaar bewaard te worden na afronding, conform de eisen van de Kaderregeling.

In het geval een groot project is het voorstelbaar dat het project langer doorloopt dan de looptijd van de aanvraagronden. De aanvraagronden lopen tot eind 2024, de regeling tot en met 31 december 2026. Een groot project duurt maximaal vier jaar na toekenning van de subsidie en kan dus langer doorlopen dan de regeling zelf.

Artikelen 14 en 24

Kleine en grote projecten kennen verschillende verantwoordingsregimes. Voor kleine projecten geldt dat de verantwoording over de verstrekte subsidie via de jaarverslaggeving loopt overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 1, zoals bedoeld in richtlijn 660 van de Raad voor de Jaarverslaggeving.

Op verzoek van de minister dient de subsidieontvanger aan te tonen dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn. Als de activiteiten zijn uitgevoerd en aan de verplichtingen is voldaan kan eventueel resterend budget van de subsidie besteed worden aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt. De subsidie voor een klein project wordt na goedkeuring van de aanvraag direct vastgesteld en verstrekt.

Voor grote projecten geldt dat de verantwoording over de verleende subsidie via de jaarverslaggeving loopt overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 2. Bij grote projecten verstuurt de aanvrager jaarlijks een voortgangsrapportage waarin zij rapporteert over de uitputting van het subsidiebedrag en de voortgang van het project.

De subsidieontvanger toont daarnaast via een activiteitenverslag aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn. De subsidie dient uitsluitend besteed te worden aan de activiteiten waarvoor deze wordt verleend. Eventuele niet-bestede middelen worden teruggevorderd. De minister besluit voor grote projectaanvragen binnen een jaar na ontvangst van de laatste jaarverslaggeving van het gesubsidieerde project tot vaststelling. De subsidie wordt vastgesteld op een bedrag tot ten hoogste het in de verleningsbeschikking genoemde bedrag.

Artikel 26

Een onafhankelijke beoordelingscommissie is door de minister belast met het beoordelen van de subsidieaanvragen. De beoordelingscommissie adviseert de minister over de toekenning van de subsidie. De beoordelingscommissie bestaat uit een voorzitter en leden, die door de minister benoemd worden voor de periode 2023 tot en met 2026. De beoordelingscommissie stelt haar eigen werkwijze vast voor de beoordeling van de aanvragen op grond van de geldende beoordelingscriteria.

De beoordeling vindt als volgt plaatst. De beoordelingscommissie beoordeelt de aanvragen van aanvragers op basis van het ingediende visiedocument, het activiteitenplan, de begroting en indien van toepassing, de samenwerkingsovereenkomst. De beoordelingscriteria voor kleine en grote projectaanvragen zijn uitgewerkt in een beoordelingskader dat als Bijlage 1 bij deze regeling is gevoegd. Hierin zijn de criteria verder uitgewerkt in (deel)aspecten, waarvoor minimale vereisten zijn geformuleerd. Zo dienen de voorstellen op alle criteria voldoende te zijn beoordeeld om door de commissie van een positief advies aan de minister te kunnen worden voorzien.

De beoordelingscommissie beoordeelt vervolgens inhoudelijk de subsidieaanvragen. Kleine en grote aanvragen kennen een separate rangschikking. Alleen aanvragen die minimaal een voldoende scoren op de hoofdcriteria Impact, Kwaliteit en Verankering komen in aanmerking voor een positief advies aan de minister. Kleine projectaanvragen worden alleen schriftelijk beoordeeld met voldoende of onvoldoende. Voor grote projectaanvragen wordt na schriftelijke beoordeling een toelichtingsgesprek gepland met de afvaardiging van de beoordelingscommissie. Hierover wordt de subsidieaanvrager benaderd. De commissie kan verdiepende vragen stellen naar aanleiding van de aanvraag. Op basis van deze gesprekken en de schriftelijke beoordeling wordt een score toegekend. Op basis van deze score wordt voor grote projecten die minimaal een voldoende hebben gescoord een rankschikking gemaakt.

Artikel 27, vijfde lid

Indien een aanvraag wel als voldoende is beoordeeld, maar na rangschikking niet kan worden gehonoreerd omdat het subsidieplafond voor de betreffende subsidiecategorie in die aanvraagronde is bereikt, kan de subsidieaanvrager in een volgende aanvraagronde de aanvraag opnieuw indienen. Een aanvraag kan in dat geval grotendeels hetzelfde zijn, maar onderdelen kunnen in de loop der tijd veranderd zijn, omdat er bijvoorbeeld al gestart is met een deel van de activiteiten. Daarnaast zijn nieuwe data voor het activiteitenplan nodig, is er een nieuwe samenwerkingsovereenkomst nodig met data die afgestemd zijn op de nieuwe aanvraagronde.

Aanvragen die als onvoldoende zijn beoordeeld kunnen in een volgende aanvraagronde een nieuwe, verbeterde aanvraag indienen.

Artikel 28

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en heeft 31 december 2026 als einddatum.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf


X Noot
1

Kamertukken II 2022/23, 30 012, nr. 147 (Brief van de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Primair en Voortgezet onderwijs, Leven Lang Leren, 23 september 2022.

Naar boven