Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 07 juni 2023, nr. WJZ/ 26532976, houdende wijziging van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 door inpassing van de Subsidiemodule Agrarische Bedrijfsadvisering en Educatie (SABE) onder het nieuwe GLB

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op:

  • verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L 435);

  • verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PbEU 2021, L 435);

  • artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

  • de artikelen 15 en 19 van de Landbouwwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.11, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel g, subonderdeel 1°, wordt na ‘als bedoeld in’ ingevoegd ‘artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening,’.

2. In onderdeel g, subonderdeel 2°, wordt na ‘als bedoeld in’ ingevoegd ‘artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening,’

B

Aan artikel 2.14, vijfde lid, wordt toegevoegd ‘, of op basis van de verrichte prestatie’.

C

In artikel 2.19, vierde lid, onderdeel b, wordt ‘; en’ vervangen door ‘of over de verrichte prestatie; en’.

D

Aan artikel 5.1.2, vierde lid, wordt toegevoegd ‘en de paragrafen 5.7.3. tot en met 5.7.6, 5.7.8. en 5.7.9. van titel 5.7.

E

Aan hoofdstuk 5 wordt een titel toegevoegd, luidende:

Titel 5.7. Stimuleren van kennisoverdracht via de Subsidiemodule Agrarische Bedrijfsadvisering en Educatie (SABE)

§ 5.7.1. Begripsbepalingen
Artikel 5.7.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

bedrijfsadviseringssysteem:

een bedrijfsadviseringssysteem als bedoeld in de artikelen 37 en 38 van de Uitvoeringsregeling GLB 2023;

bedrijfsadviseur:

een adviseur die landbouwers adviseert;

demonstratiebedrijf:

het agrarisch bedrijf van een landbouwer dat een demonstratieproject verzorgt;

demonstratieproject:

een project dat wordt verzorgd door een demonstratiebedrijf en is bedoeld om landbouwers te inspireren en te laten zien hoe bestaande en bewezen omschakelmaatregelen gericht op verduurzaming van de landbouw in de praktijk kunnen worden toegepast in de eigen landbouwpraktijk;

dierlijke meststoffen:

dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Meststoffenwet;

diervoeders:

diervoeders als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG 2002, L 31);

dierwaardige veehouderij:

veehouderij die voldoet aan de zes leidende principes bedoeld in het advies van de Raad voor Dierenaangelegenheden van 18 november 2021, te weten: 1) erkenning intrinsieke waarde van het dier, 2) goede voeding, 3) goede omgeving, 4) goede gezondheid, 5) natuurlijk gedrag en 6) positieve emotionele toestand van het dier;

erkende bedrijfsadviseur:

bedrijfsadviseur die:

  • a. overeenkomstig artikel 38, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling GLB 2023 is erkend in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem; en

  • b. naar het oordeel van een op grond van artikel 38, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling GLB 2023 aangewezen beroepsorganisatie:

    • 1°. beschikt over actuele kennis over ten minste één van de onderwerpen, bedoeld in artikel 5.7.10, eerste lid, onderdeel a;

    • 2°. niet werkzaam is bij een onderneming die landbouwproducten, gewasbeschermingsmiddelen, diervoeders, landbouwmechanisatieproducten of meststoffen verkoopt of een onderneming die in een groep verbonden is aan een onderneming die deze producten verkoopt;

    • 3°. in staat is landbouwers op strategisch en tactisch niveau te adviseren;

geïntegreerde gewasbescherming:

geïntegreerde gewasbescherming als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

gewasbeschermingsmiddel:

gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van Verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU 2009, L 309);

kennisinstelling:

de volgende in de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instellingen voor hoger onderwijs:

  • De openbare universiteit te Wageningen;

  • Aeres Hogeschool, uitgaande van de Stichting Aeres Groep;

  • HAS Green Academy, uitgaande van de Stichting HAS Opleidingen te ’s-Hertogenbosch;

  • Van Hall Larenstein, uitgaande van de Stichting Van Hall Larenstein;

  • Hogeschool INHOLLAND, uitgaande van de Stichting Hoger Onderwijs Nederland;

meststoffen:

meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Meststoffenwet;

Opleiding bedrijfscoach Natuurinclusief ondernemen in de landbouw:

de Opleiding bedrijfscoach Natuurinclusief ondernemen in de landbouw, ontwikkeld in 2022 door de openbare universiteit te Wageningen, HAS Green Academy, Aeres Hogeschool, Van Hall Larenstein en Hogeschool INHOLLAND;

Opleiding bedrijfscoach precisielandbouw:

de Opleiding bedrijfscoach precisielandbouw, ontwikkeld in 2022 door de openbare universiteit te Wageningen, HAS Green Academy, Aeres Hogeschool, Van Hall Larenstein en Hogeschool INHOLLAND;

Opleiding bedrijfscoach stikstof in de landbouw:

de Opleiding bedrijfscoach stikstof in de landbouw, ontwikkeld in 2020 door de openbare universiteit te Wageningen, HAS Green Academy, Aeres Hogeschool, Van Hall Larenstein en Hogeschool INHOLLAND;

Verdiepingscursus Natuurinclusief ondernemen in de landbouw:

de Verdiepingscursus Natuurinclusief ondernemen in de landbouw, ontwikkeld in 2022 door de openbare universiteit te Wageningen, HAS Green Academy, Aeres Hogeschool, Van Hall Larenstein en Hogeschool INHOLLAND;

Verdiepingscursus precisielandbouw:

de Verdiepingscursus precisielandbouw, ontwikkeld in 2022 door de openbare universiteit te Wageningen, HAS Green Academy, Aeres Hogeschool, Van Hall Larenstein en Hogeschool INHOLLAND;

Verdiepingscursus stikstof in de landbouw:

de Verdiepingscursus stikstof in de landbouw, ontwikkeld in 2020 door de openbare universiteit te Wageningen, HAS Green Academy, Aeres Hogeschool, Van Hall Larenstein en Hogeschool INHOLLAND.

§ 5.7.2. Projectsubsidies
Artikel 5.7.2. Subsidieaanvraag
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een onderneming, niet zijnde een landbouwer, voor uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie bij projecten waarbij de focus ligt bij de bescherming van natuur, milieu en klimaat, teneinde bij te dragen aan een van of meer van de doelstellingen, bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, van verordening 2021/2115; de uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie kan onder meer gebeuren in de vorm van de uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsactiviteiten en demonstratieactiviteiten en komt ten goede aan een groep van samenwerkende landbouwers.

  • 2. De projecten ondersteunen acties die bijdragen aan de interventietypes, bedoeld in artikel 78, van verordening 2021/2115, en aan de specifieke doelstellingen, bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid van verordening 2021/2115, relevante acties ter bevordering van innovatie, scholing en advisering, en andere vormen van uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie, en hebben een of meer van de volgende onderwerpen:

    • a. kringlooplandbouw:

      • 1°. (stikstof)emissie en hergebruik nutriënten;

      • 2°. gezonde bodem, water en teeltsystemen;

      • 3°. weerbare teeltsystemen en geïntegreerde gewasbescherming;

      • 4°. circulair gebruik van gewassen, grondstoffen en nieuwe plantaardige eiwitbronnen;

      • 5°. natuurinclusieve landbouw;

      • 6°. precisielandbouw;

    • b. duurzaam ondernemerschap:

      • 1°. persoonlijke ontwikkeling van ondernemers en hun bedrijf;

      • 2°. horizontale samenwerking;

      • 3°. bedrijfsopvolging;

      • 4°. duurzaam verdienvermogen.

Artikel 5.7.3. Subsidiabele kosten
  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking kosten van de organisatie en uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties en demonstratieactiviteiten ter bevordering van innovatie, scholing, advisering en andere vormen van uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van verordening 2021/2115.

  • 2. Voor subsidie komen niet in aanmerking kosten voor de ontwikkeling van lesmateriaal ten behoeve van de kennisoverdracht.

  • 3. De subsidieontvanger berekent de subsidiabele kosten overeenkomstig artikel 5.1.3, eerste lid, onderdeel a en tweede lid en derde lid, overeenkomstig artikel 5.1.3a of overeenkomstig artikel 5.1.3b, tweede en vierde lid.

  • 4. In afwijking van het derde lid kunnen kennisinstellingen de integrale kostensystematiek, bedoeld in artikel 1.3b, hanteren.

Artikel 5.7.4. Hoogte subsidie en verdeling subsidieplafond
  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie bedraagt ten minste € 50.000,– en ten hoogste € 200.000,– per project.

  • 3. De minister verdeelt per openstelling het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 5.7.5 Deelbetaling
  • 1. De minister verleent ten hoogste tweemaal per jaar een deelbetaling.

  • 2. De deelbetaling bedraagt ten minste 25% of € 12.500 van de verleende subsidie.

Artikel 5.7.6. Realisatietermijn

De termijn, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, onderdeel b, bedraagt drie jaar na subsidieverlening.

Artikel 5.7.7. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 2.11, beslist de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening indien:

  • a. een aanvraag minder dan 3 punten behaalt op één van de afzonderlijke rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 5.7.8;

  • b. de aanvrager een producentengroepering of -organisatie is die een landbouwer verplicht lid te zijn van de groepering of organisatie om deel te kunnen nemen aan het project; of

  • c. het project niet past binnen de onderwerpen van artikel 5.7.2, tweede lid.

Artikel 5.7.8. Rangschikkingscriteria
  • 1. De minister kent aan een aanvraag, op basis van het bijhorende projectplan, een hoger aantal punten toe naarmate naar verwachting:

    • a. de impact van het project groter is;

    • b. de kwaliteit van de combinatie van de groep van samenwerkende landbouwers en de aanvrager hoger is;

    • c. de kwaliteit van het projectplan hoger is; en

    • d. de kosteneffectiviteit van het project hoger is.

  • 2. Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste vijf punten.

  • 3. Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdeel a, vermenigvuldigd met twee.

  • 4. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

Artikel 5.7.9. Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. Onverminderd artikel 2.9, bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder contactgegevens en het nummer waaronder zijn onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. het projectplan, bedoeld in het tweede lid; en

    • d. een verklaring van de groep samenwerkende landbouwers waarin wordt aangegeven wat de behoefte aan kennisoverdracht is.

  • 2. De subsidieontvanger stelt een projectplan op waarin in ieder geval worden opgenomen de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de doelstellingen van het project, de start- en einddatum, de samenstelling van de groep van samenwerkende landbouwers, de totale kosten, de omvang van de gevraagde subsidie en een samenvatting van het project.

  • 3. Het projectplan wordt opgesteld overeenkomstig een door de minister ter beschikking gesteld model.

  • 4. De aanvrager werkt eraan mee dat informatie over de projecten, waaraan subsidie wordt verstrekt, wordt gedeeld op Groen Kennisnet.

§ 5.7.3. Verstrekking van advies- en cursusvoucher aan een landbouwer
Artikel 5.7.10. Aanvraag, verstrekking en besteding adviesvoucher
  • 1. Een adviesvoucher wordt door de minister op aanvraag verstrekt aan een landbouwer voor het verkrijgen van een bedrijfsspecifiek bedrijfsadvies over één van de volgende aandachtsgebieden:

    • a. kringlooplandbouw:

      • 1°. (stikstof)emissie en hergebruik nutriënten;

      • 2°. gezonde bodem, water en teeltsystemen;

      • 3°. weerbare teeltsystemen en geïntegreerde gewasbescherming;

      • 4°. circulair gebruik van gewassen, grondstoffen en nieuwe plantaardige eiwitbronnen;

      • 5°. natuurinclusieve landbouw;

      • 6°. precisielandbouw;

    • b. duurzaam ondernemerschap:

      • 1°. persoonlijke ontwikkeling van ondernemers en hun bedrijf;

      • 2°. horizontale samenwerking;

      • 3°. bedrijfsopvolging;

      • 4°. duurzaam verdienvermogen.

  • 2. De landbouwer vermeldt bij de aanvraag:

    • a. de bedrijfsspecifieke adviesvraag die hij in het kader van het bedrijfsadvies wil stellen;

    • b. op welk aandachtsgebied, genoemd in het eerste lid, het bedrijfsadvies gericht zal zijn;

    • c. een erkende bedrijfsadviseur, die in het bedrijfsadviseringssysteem is geregistreerd, naar keuze, voor dat specifieke aandachtsgebied.

  • 3. Aan de in het tweede lid, onderdeel c, genoemde erkende bedrijfsadviseur wordt de verstrekte voucher overgedragen.

Artikel 5.7.11. Aanvraag, verstrekking en besteding cursusvoucher
  • 1. Een cursusvoucher wordt door de minister op aanvraag verstrekt aan een landbouwer voor het volgen van de Verdiepingscursus ‘stikstof in de landbouw’, de Verdiepingscursus Natuurinclusief ondernemen in de landbouw of de Verdiepingscursus precisielandbouw.

  • 2. De landbouwer vermeldt bij de aanvraag een aangewezen kennisinstelling naar keuze die deze erkende cursus geeft.

  • 3. Aan de in het tweede lid genoemde kennisinstelling wordt de verstrekte voucher overgedragen.

Artikel 5.7.12. Verdeling subsidieplafonds

De minister bepaalt op volgorde van binnenkomst aan welke landbouwers, binnen het subsidieplafond voor adviesvouchers of binnen het subsidieplafond voor cursusvouchers, vouchers worden verstrekt, uitgaande van de (maximum)waarde per voucher.

Artikel 5.7.13. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. aan de aanvrager van een adviesvoucher al eerder een adviesvoucher is toegekend in hetzelfde kalenderjaar op basis van deze titel of op basis van titel 2.4 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies;

  • b. ten behoeve van een agrarische onderneming al eerder in het hetzelfde kalenderjaar van een adviesvoucher gebruik is gemaakt;

  • c. aan de aanvrager van een cursusvoucher al eerder een cursusvoucher is toegekend in hetzelfde kalenderjaar.

§ 5.7.4. Verstrekking subsidie aan een kennisinstelling of erkende bedrijfsadviseur
Artikel 5.7.14. Verzilvering advies- en cursusvouchers

Subsidie wordt verstrekt aan een erkende bedrijfsadviseur die een advies heeft verstrekt of een aangewezen kennisinstelling die een cursus heeft uitgevoerd ten behoeve van een landbouwer en in verband daarmee een geldige voucher overlegt.

Artikel 5.7.15. Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten en niet meer dan € 1.500,– per adviesvoucher.

  • 2. De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten en niet meer dan € 800,– per cursusvoucher.

Artikel 5.7.16. Subsidiabele kosten
  • 1. Voor subsidie voor het geven van advies komen in aanmerking kosten van advies als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van verordening 2021/2115.

  • 2. Voor subsidie voor het geven van advies komen niet in aanmerking kosten die de erkende bedrijfsadviseur maakt voor de inhuur van personen die organisatorisch of financieel niet onafhankelijk zijn van de landbouwer waaraan het advies is verstrekt.

  • 3. Voor subsidie voor de uitvoering van de cursus komen in aanmerking kosten van de beroepsopleiding, waaronder cursussen ten behoeve van scholing als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van verordening 2021/2115.

Artikel 5.7.17. Aanvraag verzilvering advies- en cursusvouchers
  • 1. Een aanvraag voor subsidie wordt na afloop van de uitvoering van het advies of de cursus door de kennisinstelling of de erkende bedrijfsadviseur ingediend.

  • 2. De aanvraag moet binnen een jaar zijn ontvangen na de dagtekening van een aan de landbouwer verstrekte voucher.

  • 3. Op een voor het einde van de termijn, bedoeld in het tweede lid, daartoe ingediend verzoek kan de minister besluiten deze termijn eenmalig te verlengen met ten hoogste zes maanden.

  • 4. Indien de aanvraag niet door de minister is ontvangen binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, vervalt de voucher van rechtswege.

Artikel 5.7.18. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 2.11 beslist de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidie voor het geven van advies indien:

  • a. de adviseur niet overeenkomstig artikel 38, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling GLB 2023 is erkend in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem;

  • b. advisering in een groepsverband heeft plaatsgevonden;

  • c. de advisering niet hoofdzakelijk was gericht op het in de aanvraag vermelde onderwerp;

  • d. de erkende bedrijfsadviseur financieel niet onafhankelijk is van de aanvrager waardoor het te verstrekken advies niet onpartijdig is in de zin van artikel 15, derde lid, van verordening 2021/2115;

  • e. de erkende bedrijfsadviseur niet toereikend gekwalificeerd of voldoende opgeleid is of sprake is van belangenconflicten als bedoeld in artikel 15, derde lid, van verordening 2021/2115;

  • f. de erkende bedrijfsadviseur niet deskundig is op het onderwerp, bedoeld in artikel 5.7.10, eerste lid, waarop de advisering is gericht; of

  • g. het advies niet in gaat op tenminste de volgende elementen:

    • 1°. de adviesbehoefte van de landbouwer met betrekking tot het gekozen aandachtsgebied;

    • 2°. de specifieke bedrijfssituatie van de landbouwer;

    • 3°. de probleemanalyse;

    • 4°. de beoogde impact van het advies.

§ 5.7.5. Verstrekking van opleidingsvoucher aan een bedrijfsadviseur
Artikel 5.7.19. Aanvraag en verstrekking opleidingsvoucher
  • 1. Een opleidingsvoucher wordt door de minister aan een bedrijfsadviseur op aanvraag verstrekt voor het volgen van de Opleiding bedrijfscoach stikstof in de landbouw, de Opleiding bedrijfscoach Natuurinclusief ondernemen in de landbouw of de Opleiding bedrijfscoach precisielandbouw bij een kennisinstelling.

  • 2. De bedrijfsadviseur vermeldt bij de aanvraag een aangewezen kennisinstelling naar keuze die deze erkende opleiding geeft.

  • 3. De opleidingsvoucher wordt overgedragen aan de kennisinstelling, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 5.7.20. Verdeling subsidieplafond

De minister bepaalt op volgorde van binnenkomst aan welke bedrijfsadviseurs binnen het subsidieplafond opleidingsvouchers worden verstrekt, uitgaande van de maximumwaarde per voucher.

Artikel 5.7.21. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien aan de aanvrager al eerder een voucher als bedoeld in artikel 5.7.19 of titel 2.4 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies is toegekend in hetzelfde kalenderjaar.

Artikel 5.7.22. Besteding opleidingsvoucher

De bedrijfsadviseur draagt de voucher over aan de in de aanvraag opgenomen kennisinstelling.

§ 5.7.6. Verstrekking subsidie aan een kennisinstelling
Artikel 5.7.23. Verzilvering opleidingsvoucher

Subsidie wordt verstrekt aan een kennisinstelling die een opleiding heeft verstrekt aan een bedrijfsadviseur en in verband daarmee een geldige voucher overlegt.

Artikel 5.7.24. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten en niet meer dan € 1.250,– per voucher.

Artikel 5.7.25. Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking:

  • a. personeelskosten van de opleiders;

  • b. rechtstreeks met het opleidingsproject verband houdende operationele kosten, met uitzondering van kosten voor de ontwikkeling van lesmateriaal ten behoeve van de kennisoverdracht.

Artikel 5.7.26. Aanvraag verzilvering opleidingsvoucher
  • 1. Een aanvraag voor subsidie wordt na afloop van de opleiding door de kennisinstelling ingediend.

  • 2. De aanvraag moet binnen een jaar na de dagtekening van de aan de bedrijfsadviseur verstrekte voucher zijn ontvangen.

  • 3. Op een voor het einde van de termijn, bedoeld in het tweede lid, daartoe ingediend verzoek kan de minister besluiten deze termijn eenmalig te verlengen met ten hoogste zes maanden.

  • 4. Indien de aanvraag niet binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, door de minister is ontvangen, vervalt de voucher van rechtswege.

Artikel 5.7.27. Staatssteun

De subsidies, bedoeld in de artikelen 5.7.19 en 5.7.23, bevatten staatssteun en worden gerechtvaardigd door artikel 31 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

§ 5.7.7. Demonstratieprojecten duurzame landbouw verzorgd door een demonstratiebedrijf
Artikel 5.7.28. Subsidieverstrekking kennisoverdracht door demonstratiebedrijven duurzame landbouw
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor kennisoverdracht over de omschakeling naar duurzame landbouw in de vorm van demonstratieprojecten aan:

    • a. een individuele landbouwer die een aanvraag indient voor een demonstratieproject om zelf demonstratiebedrijf en daarmee aanbieder van kennisoverdracht en voorlichting te willen zijn;

    • b. een landbouwer die een aanvraag indient voor zichzelf en maximaal twee andere landbouwers die allen demonstratiebedrijf willen zijn;

    • c. een onderneming niet zijnde een landbouwer die als penvoerder een aanvraag indient voor een demonstratieproject voor maximaal drie landbouwers die allen demonstratiebedrijf willen zijn.

  • 2. De omschakeling naar duurzame landbouw, bedoeld in het eerste lid, heeft betrekking op minimaal vijf van de volgende onderwerpen, waarvan emissiereductie stikstof één van de vijf onderwerpen moet zijn:

    • a. emissiereductie stikstof;

    • b. emissiereductie gewasbeschermingsmiddelen en toepassing van geïntegreerde gewasbescherming;

    • c. emissiereductie broeikasgassen;

    • d. emissiereductie nitraat en andere meststoffen;

    • e. vergroten biodiversiteit;

    • f. versterken duurzaam bodembeheer;

    • g. verhogen aandeel circulair veevoergebruik;

    • h. verbeteren dierenwelzijn en diergezondheid.

  • 3. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt niet verstrekt aan:

    • a. een onderneming die gewasbeschermingsmiddelen, diervoeders, landbouwmechanisatieproducten of meststoffen verkoopt;

    • b. een onderneming die in een groep verbonden is aan een onderneming die producten als bedoeld in onderdeel a verkoopt.

Artikel 5.7.29. Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie bedraagt ten minste € 75.000,– en ten hoogste € 360.000,– per demonstratieproject.

  • 3. De subsidie bedraagt ten minste € 75.000,– en ten hoogste € 120.000 per demonstratiebedrijf in drie jaar.

Artikel 5.7.30 Deelbetaling
  • 1. De minister verleent ten hoogste tweemaal per jaar een deelbetaling.

  • 2. De deelbetaling bedraagt ten minste 25% of € 25.000 van de verleende subsidie.

Artikel 5.7.31. Subsidiabele kosten
  • 1. In afwijking van artikel 1.4, onderdeel d, komen voor subsidie in aanmerking kosten van de uitvoering van voorlichtings- en demonstratieactiviteiten, met inbegrip van kosten voor het verzamelen en analyseren van data noodzakelijk voor de demonstratie over het effect van duurzame maatregelen en toepassingen, kosten voor de inrichting van ontvangstruimte en materiaalkosten ten behoeve van deze activiteiten door de aanvragers.

  • 2. Voor subsidie komen niet in aanmerking kosten voor de ontwikkeling, aanschaf of aanleg van middelen ten behoeve van demonstratieprojecten in verband met investeringen ten behoeve van de omschakelmaatregelen.

  • 3. De subsidieontvanger berekent de subsidiabele kosten overeenkomstig artikel 5.1.3, eerste lid, onderdeel a en tweede lid en derde lid, overeenkomstig artikel 5.1.3a of overeenkomstig artikel 5.1.3b, tweede en vierde lid.

Artikel 5.7.32. Verdeling van het subsidieplafond
  • 1. De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

  • 2. Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor projecten als bedoeld in artikel 5.7.28, eerste lid, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende bedrag gereserveerd voor een volgende openstelling.

Artikel 5.7.33. Start- en realisatietermijn

Met de uitvoering van de op grond van deze paragraaf gesubsidieerde activiteiten wordt gestart binnen drie maanden na de subsidieverlening.

Artikel 5.7.34. Afwijzingsgronden
  • 1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. de aanvrager niet beschikt over voor het demonstratieproject gekwalificeerde en geregeld opgeleide personen;

    • b. na toepassing van artikel 5.7.35 op één van de onderdelen a tot en met e van het eerste lid van dat artikel minder dan drie punten zijn toegekend;

    • c. de aanvrager een producentengroepering of -organisatie is die een landbouwer verplicht lid te zijn van de groepering of organisatie om deel te kunnen nemen aan het project;

    • d. het project niet past binnen de onderwerpen van artikel 5.7.28, tweede lid.

  • 2. De aanvrager, bedoeld in artikel 5.7.28, eerste lid, onderdeel a of b, kan voor maximaal een aanvraag subsidie toegewezen krijgen en de aanvrager, bedoeld in artikel 5.7.28, eerste lid, onderdeel c, kan voor maximaal twee aanvragen subsidie toegewezen krijgen.

Artikel 5.7.35. Rangschikkingscriteria
  • 1. De minister kent aan een project een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. de uitgangssituatie van de landbouwer(s) bij indiening bijdraagt aan meer dan minimaal vijf van de onderwerpen in artikel 5.7.28, tweede lid;

    • b. de impact van het demonstratieproject groter is voor de doelgroep;

    • c. de motivatie en combinatie van de aanvrager en eventueel andere betrokkenen bij het demonstratieproject beter is;

    • d. de kwaliteit van het projectplan hoger is;

    • e. de kosteneffectiviteit van het demonstratieproject hoger is.

  • 2. Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste vijf punten.

  • 3. Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a en b, vermenigvuldigd met twee.

  • 4. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

Artikel 5.7.36. Informatieverplichtingen
  • 1. Onverminderd artikel 2.9, bevat een aanvraag voor subsidie, als bedoeld in artikel 5.7.28, ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder contactgegevens, het BTW nummer en het KvK nummer waaronder zijn onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. gegevens van de landbouwers die geen aanvrager zijn en deelnemen in de groep van samenwerkende landbouwers;

    • d. het projectplan, waarin onder meer zijn opgenomen de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de doelstellingen van het project, beoogde doelgroep, de start- en einddatum, uitgangssituatie van het bedrijf op de vijf of meer onderwerpen van duurzame landbouw, waaronder stikstof, de groepssamenstelling de totale kosten, de omvang van de gevraagde subsidie en een samenvatting van het project.

  • 2. De aanvrager werkt eraan mee dat informatie over de demonstratieprojecten, waaraan subsidie wordt verstrekt, wordt gedeeld op Groen Kennisnet.

  • 3. Op verzoek van de minister werkt de aanvrager mee aan centrale projectcommunicatie.

§ 5.7.8. Verstrekken bedrijfsplanvoucher voor omschakeling
Artikel 5.7.37. Aanvraag, verstrekking en besteding bedrijfsplanvoucher
  • 1. Een bedrijfsplanvoucher wordt door de minister op aanvraag verstrekt aan een landbouwer voor het verkrijgen van een bedrijfsplan.

  • 2. De landbouwer vermeldt bij de aanvraag een erkende bedrijfsadviseur uit het bedrijfsadviseringssysteem, naar keuze, geregistreerd in tenminste een van de volgende aandachtsgebieden in het Bedrijfsadviseringssysteem: E3 bedrijfsopvolging, (bedrijfsovername & bedrijfsplannen) of E4 verdienvermogen.

Artikel 5.7.38. Verdeling subsidieplafond

De minister bepaalt op volgorde van binnenkomst aan welke landbouwers, binnen het subsidieplafond voor bedrijfsplanvouchers, vouchers worden verstrekt, uitgaande van de waarde per voucher.

Artikel 5.7.39. Besteding bedrijfsplanvoucher

De landbouwer draagt de door de minister verstrekte voucher over aan de in de aanvraag opgenomen erkende bedrijfsadviseur.

§ 5.7.9. Verstrekking subsidie aan een erkende bedrijfsadviseur
Artikel 5.7.40. Verzilvering bedrijfsplanvoucher

Subsidie wordt verstrekt aan een erkende bedrijfsadviseur die ten behoeve van een landbouwer een bedrijfsplan heeft opgesteld met daarin minimaal vijf onderwerpen, bedoeld in 5.7.44, onderdeel b, waarop het bedrijfsplan gericht zal zijn en in verband daarmee een geldige voucher overlegt.

Artikel 5.7.41. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten en niet meer dan € 6.000,– per voucher.

Artikel 5.7.42. Subsidiabele kosten

Voor subsidie voor het opstellen van een bedrijfsplan komen niet in aanmerking kosten die de erkende bedrijfsadviseur maakt voor de inhuur van personen die organisatorisch of financieel niet onafhankelijk zijn van de landbouwer waaraan het advies is verstrekt.

Artikel 5.7.43. Aanvraag verzilvering bedrijfsplanvoucher
  • 1. Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend na afloop van het opstellen van een bedrijfsplan door een erkende bedrijfsadviseur.

  • 2. De aanvraag moet binnen een jaar zijn ontvangen na de dagtekening van een aan de landbouwer verstrekte voucher, op een voor het einde van de termijn daartoe ingediend verzoek kan de minister besluiten deze termijn eenmalig te verlengen met ten hoogste zes maanden.

  • 3. Indien de aanvraag niet door de minister is ontvangen binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, vervalt de voucher van rechtswege.

Artikel 5.7.44. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie voor het opstellen van een bedrijfsplan indien:

  • a. het opstellen van een bedrijfsplan in groepsverband heeft plaatsgevonden aan meer dan één landbouwer;

  • b. het niet ingaat op minimaal vijf van de volgende onderwerpen, waarvan emissiereductie stikstof één van de onderwerpen moet zijn:

    • 1°. emissiereductie stikstof;

    • 2°. emissiereductie gebruik gewasbeschermingsmiddelen en toepassing geïntegreerde gewasbescherming;

    • 3°. emissiereductie broeikasgassen;

    • 4°. emissiereductie nitraat en andere meststoffen;

    • 5°. vergroten biodiversiteit;

    • 6°. versterken duurzaam bodembeheer;

    • 7°. verhogen aandeel circulair veevoergebruik;

    • 8°. verbeteren dierenwelzijn, diergezondheid;

  • c. het bedrijfsplan geen uitgewerkte beschrijving van de onderdelen 1 tot en met 5 bevat met betrekking tot:

    • 1°. de aard en omvang van het huidige bedrijf inclusief SWOT-analyse;

    • 2°. de beoogde en onderbouwde vermarkting van de meerwaarde van de omschakeling (producten / diensten, markten, doelgroepen, promotie, ketenpartners, verdienmodel);

    • 3°. welke maatregelen of investeringen er door het bedrijf per onderwerp worden voorgesteld;

    • 4°. de maatregelen en investeringen, en de uitwerking daarvan, in een reële en zo mogelijk sluitende begroting voor de exploitatie, investeringen, financiering en liquiditeit;

    • 5°. de (juridische) haalbaarheid van het initiatief en indien er belemmeringen zijn om het plan te realiseren, hoe hiervoor ondersteuning of oplossingsrichtingen kunnen worden geboden;

  • d. de adviseur niet overeenkomstig artikel 38, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling GLB 2023 is erkend in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem;

  • e. de erkende bedrijfsadviseur financieel niet onafhankelijk is van de aanvrager;

  • f. de erkende bedrijfsadviseur niet deskundig of onvoldoende betrouwbaar is;

  • g. ten behoeve van een agrarische onderneming al in de afgelopen 3 kalenderjaren van een bedrijfsplanvoucher gebruik is gemaakt op basis van deze titel of titel 2.4 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.

§ 5.7.10. Slotbepaling
Artikel 5.7.45. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 31 december 2027 met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

ARTIKEL II

In artikel 1 van de Regeling uitvoering NSP GLB 2023-2027 komt de definitie van ‘minister’ te luiden:

minister:

Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dan wel minister voor Natuur en Stikstof voor zover het de uitvoering van verrichtingen betreft die onder verantwoordelijkheid van laatstgenoemde minister vallen.

ARTIKEL III

In de tabel in artikel 4, tweede lid, van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2023 worden onder de rijen van titel 5.6 zes rijen ingevoegd, luidend:

Paragraaf 5.7.2

Artikel 5.7.2

 

Projectsubsidies

2 oktober 2023–15 november 2023

€ 3.750.000

Paragraaf 5.7.3

Artikel 5.7.10

 

Verstrekking adviesvoucher aan een landbouwer

1 september 2023– 13 oktober 2023

€ 6.000.000

Paragraaf 5.7.3

Artikel 5.7.11

 

Verstrekking cursusvoucher aan een landbouwer

1 september 2023–1 september 2024

€ 80.000

Paragraaf 5.7.5

Artikel 5.7.19

 

Verstrekking van opleidingsvoucher aan een bedrijfsadviseur

1 september 2023–1 september 2024

€ 156.250

Paragraaf 5.7.7

Artikel 5.7.28

 

Demonstratieprojecten duurzame landbouw verzorgd door een demonstratiebedrijf

2 oktober 2023–15 november 2023

€ 3.750.000

Paragraaf 5.7.8

Artikel 5.7.37

 

Verstrekking bedrijfsplanvoucher voor omschakeling aan een landbouwer

1 september 2023–13 oktober 2023

€ 3.600.000

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

’s-Gravenhage, 7 juni 2023

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en doelen

Inleiding

In de Voortgangsrapportage Innovatie op het boerenerf (Kamerstukken II 2019/20, 35 300-XIV, nr. 76) kondigde de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de Subsidiemodule agrarische bedrijfsadvisering en educatie (hierna: Sabe) aan. In de Voortgangsrapportage werd de Sabe nog Regeling Agrarische Bedrijfsadvisering en Scholing genoemd (RABS). De Sabe stimuleert educatie en advisering van agrariërs met het oog op verduurzaming van de Nederlandse land- en tuinbouw. De Sabe is in 2020, 2021 en 2022 reeds opengesteld onder de Regeling Nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: RNES) met verschillende subsidie-onderdelen. De Sabe zal in de periode tot en met 2027 meerdere keren worden opengesteld onder de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 (hierna REES 2021) in het kader van het Nationaal Strategisch Plan (NSP) en het nieuwe GLB 2023–2027. Bij de totstandkoming van de nationale Sabe regeling is destijds reeds voorgesorteerd op de onderdelen en beleidsdoelen die voor het nieuwe GLB werden verwacht, onder meer door rekening te houden met bestaande onderdelen (zoals vouchersysteem en projecten voor kennisdeling) en doelen uit de toen geldende POP3 periode. De interventiemaatregel (I.78) uit het NSP, het uitwisselen van kennis en verspreiding van informatie, is opgenomen als ondersteunende interventie (horizontale doelstelling) om de agrosector te moderniseren door kennis, innovatie en digitalisering in de landbouw en in plattelandsgebieden te stimuleren en te delen en het benutten daarvan te bevorderen. De Sabe regeling voorziet dus in deze interventiemaatregel.

Ondersteunen van landbouwers bij kennisoverdracht over duurzame landbouw

De Nederlandse land- en tuinbouw kenmerkt zich door ondernemerszin en innovatiekracht. Boeren en tuinders maken al flinke stappen ten behoeve van de omslag naar kringlooplandbouw en een klimaatvriendelijke bedrijfsvoering. Boeren en tuinders, maar ook bedrijfsadviseurs, geven aan dat het kunnen beschikken over actuele kennis en innovaties noodzakelijk is om verdere stappen te zetten. De Sabe voorziet in deze behoefte.

Het doel van de Sabe is het ondersteunen van landbouwondernemers die (individueel of samen) hun kennis over verduurzaming van de bedrijfsvoering willen vergroten. De Sabe maakt het gemakkelijker voor landbouwondernemers om de meest actuele inzichten te verkrijgen over mogelijke aanpassingen in hun bedrijfsvoering en faciliteert op deze manier een (verdere) stap naar kringlooplandbouw en klimaatbestendig ondernemen.

De Sabe is gestoeld op verschillende leermethodes voor boeren: 1) individueel advies, en 2) educatie en 3) groepsgewijze kennisdeling. Deze leermethodes worden hieronder toegelicht.

Individueel advies

Landbouwondernemers geven aan dat adviseurs hen vaak helpen de vele en ingewikkelde informatie te doorgronden en te vertalen naar praktische en economisch haalbare handelingsperspectieven voor het eigen bedrijf. De behoefte aan onafhankelijke één-op-één bedrijfsadvisering wordt veelvuldig door landbouwondernemers naar voren gebracht.

Om de omslag naar kringlooplandbouw te bespoedigen, is het van belang dat agrarische bedrijfsadviseurs integraal advies geven. Zij moeten het vraagstuk waarover de agrariër advies vraagt, bezien in de context van de ontwikkeling van het gehele bedrijf en de wensen en de persoonlijke situatie van de ondernemer. Het is belangrijk dat agrarische bedrijfsadviseurs onafhankelijk advies kunnen geven waarbij het belang van de ondernemer voorop staat en de adviseur niet tegelijkertijd ook een verkoopdoel van zijn werkgever heeft. Landbouwondernemers zien graag dat adviseurs oog hebben voor de lange termijn, voor de achterliggende vraag en voor de strategische keuzes waar zij mee worstelen. Onafhankelijk integraal advies wordt nu als duur ervaren door boeren en tuinders, omdat het veelal pas op langere termijn bijdraagt aan het verdienvermogen van het bedrijf.

De Sabe biedt landbouwondernemers laagdrempelige toegang tot onafhankelijke advisering van goede kwaliteit door middel van advies- en bedrijfsplanvouchers.

Educatie

De Sabe maakt het mogelijk voor landbouwers en bedrijfsadviseurs om met subsidie een cursus of opleiding over duurzame landbouw te volgen. Gelet op de uitdagingen waar agrarische ondernemingen momenteel voor staan kunnen cursussen en opleidingen de ondernemer helpen bij het maken van toekomstgerichte duurzame keuzes.

Kennisoverdracht in een groep samenwerkende landbouwers

Uit ervaringen blijkt dat een groepsaanpak de kennisdoorwerking en het leren versterkt. Landbouwers hebben grote behoefte aan leren in groepsverband. De Sabe faciliteert dit. Er kan subsidie worden verleend voor kennisoverdracht binnen een groep van samenwerkende landbouwers en via meerjarige demonstratieprojecten verzorgd door een demonstratiebedrijf.

Kennisdeling in groepsverband heeft als voordeel dat boeren veel van elkaars ervaringen en kennis kunnen leren.

2. Opbouw en maximale subsidiebedragen van de subsidiemodule

De submodules van de Sabe

De Sabe bestaat uit vijf submodules:

  • 1 a. Vouchers voor een landbouwer voor advies met een waarde van maximaal € 1.500,– per jaar per voucher. De eigen bijdrage van de landbouwer bedraagt 20%. Hiervoor kan de landbouwer een één op één advies krijgen van een erkende bedrijfsadviseur.

  • 1 b. Vouchers voor een landbouwer met een waarde van € 800,– per jaar per voucher voor het volgen van de Verdiepingscursus stikstof in de landbouw de Verdiepingscursus Natuurinclusief ondernemen in de landbouw of de Verdiepingscursus precisielandbouw bij een aangewezen kennisinstelling.

  • 2. Vouchers voor bedrijfsadviseurs voor het volgen van de opleiding bedrijfscoach stikstof, de opleiding bedrijfscoach natuurinclusief ondernemen in de landbouw en de opleiding bedrijfscoach precisielandbouw. De voucher heeft een waarde van maximaal € 1.250,– per jaar per voucher. De eigen bijdrage van de adviseur bedraagt minimaal 50%.

  • 3. Vouchers voor een landbouwer met een waarde van maximaal € 6.000,– per drie jaar per voucher ten behoeve van advies bij het opstellen van een integraal bedrijfsplan voor het omschakelen naar een stikstofarme, meer extensieve en meer duurzame bedrijfsvoering. De eigen bijdrage van de landbouwer bedraagt 20%.

  • 4. Projectsubsidies/ praktijkleernetwerken: subsidie voor een project dat is gericht op kennisoverdracht binnen een groep samenwerkende landbouwers. Het betreft subsidie voor de uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsactiviteiten en demonstratieactiviteiten. De subsidie wordt aangevraagd door een onderneming ten behoeve van een groep samenwerkende landbouwers. In deze submodule wordt gebruik gemaakt van een tenderprocedure. Subsidie wordt op volgorde van rangschikking verstrekt totdat het subsidieplafond is bereikt.

  • 5. Demonstratieprojecten verzorgd door een landbouwer in de vorm van een demonstratiebedrijf, ook wel demobedrijf genoemd, of een penvoerder die een aanvraag indient voor een demonstratieproject. Dit zijn agrarische ondernemingen die al grotendeels een omschakeling naar duurzame landbouw hebben doorgemaakt, en als inspirerend praktijkvoorbeeld van een duurzame omschakeling voor andere agrariërs kunnen dienen. Dit komt voort uit het Omschakelprogramma (zie ook Kamerbrief 35 334 nr.126 van 18 november 2020). In deze submodule wordt gebruik gemaakt van een tenderprocedure. Subsidie wordt op volgorde van rangschikking verstrekt totdat het subsidieplafond is bereikt.

Erkende bedrijfsadviseurs

De subsidie voor één-op-één-advisering kan uitsluitend worden verleend indien de advisering wordt verricht door zogenoemde erkende bedrijfsadviseurs. Erkende bedrijfsadviseurs zijn adviseurs die zijn erkend in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem en die daarnaast voldoen aan een extra eis, die in de volgende alinea wordt toegelicht. Het bedrijfsadviseringssysteem vloeit voort uit de NSP verordening (EU) nr. 2021/2115 en de Uitvoeringsregeling GLB 2023. Voor erkenning in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem is onder meer vereist: ten minste een hbo-opleidingsniveau of hbo-denkniveau en ten minste drie jaar werkervaring als adviseur. Adviseurs worden erkend door een aangewezen beroepsorganisatie. In Nederland is de Vereniging Agrarische Bedrijfsadviseurs (VAB) op het moment de enige aangewezen beroepsorganisatie.

De eis in het kader van de Sabe is dat de erkende adviseur naar het oordeel van een aangewezen beroepsorganisatie aan de volgende drie voorwaarden voldoet. De adviseur moet beschikken over actuele kennis van ten minste één van de onderwerpen, genoemd in artikel 5.7.9. Daarnaast mag de adviseur niet werkzaam zijn bij een onderneming die bepaalde agrarische producten verkoopt (loskoppeling advies en verkoop). Tot slot moet de adviseur in staat zijn landbouwers op strategisch en tactisch niveau te adviseren.

Demonstratieprojecten duurzame landbouw verzorgd door demonstratiebedrijven

Demonstratieprojecten verzorgd door een demonstratiebedrijf (ook wel demobedrijf genoemd) zijn een onderdeel uit het bredere Omschakelprogramma dat omschakeling naar stikstofarmere, meer extensieve en meer duurzame landbouw bevordert (zie ook Kamerbrief Contouren van het Omschakelprogramma duurzame landbouw (omschakelfonds) van 18 november 2020, Kamerstuk 35 334 nr. 126). De toenmalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft toegezegd bedrijven die al maatregelen hebben genomen in hun bedrijfsvoering en die als voorbeeld kunnen dienen voor andere agrarische ondernemers te ondersteunen, om op die manier te bevorderen dat hun kennis en ervaring worden uitgewisseld met collega-agrariërs. Zo wordt omschakeling gestimuleerd naar een stikstofarmere, meer extensieve en meer duurzame agrarische bedrijfsvoering.

Boeren, boerenvertegenwoordigers en beleidsmedewerkers van andere overheidsorganen die soortgelijke regelingen beheren of hebben beheerd, zijn geconsulteerd bij het opstellen van het onderdeel ‘demonstratieprojecten verzorgd door demonstratiebedrijven’ van deze regeling. In deze consultaties werd onderschreven dat praktijkvoorbeelden in de eigen omgeving van agrarische ondernemers inspirerend werken. Uitwisseling van kennis en ervaring stimuleert landbouwers om ook in de eigen landbouwpraktijk met deze praktijkvoorbeelden aan de slag te gaan.

Demonstratiebedrijven zijn agrarische ondernemingen die al grotendeels een omschakeling naar duurzame landbouw hebben doorgemaakt, en voor andere agrariërs als inspirerend praktijkvoorbeeld kunnen dienen. Sommige van deze agrarische ondernemingen geven in de praktijk al rondleidingen of voorlichting aan andere agrariërs. De regeling ondersteunt deze ambitieuze duurzame agrarische ondernemers door demonstratieprojecten te subsidiëren waarin zij kennis en ervaring delen en hun bedrijf openstellen om collega-agrariërs te informeren en te inspireren. Naast deze primaire doelgroep (de collega-agrariërs) is er ook ruimte om het bedrijf open te stellen voor het groen onderwijs (docenten en studenten). Praktijkkennis vanuit een demonstratiebedrijf kan zo doorstromen naar het onderwijs en zo ook naar de toekomstige agrarische ondernemers. Primaire doelgroep van de demonstratiebedrijven zijn echter de collega-agrariërs.

De aanvrager kan een onderneming of een landbouwer zijn. Als de aanvrager een landbouwer is, dient hij een aanvraag in voor een demonstratieproject waarin de landbouwer zelf demonstratiebedrijf is en ook zelf als aanbieder van de kennisoverdracht of voorlichting fungeert. De landbouwer kan ook een aanvraag voor een demonstratieproject indienen voor drie demonstratiebedrijven, waarvan de aanvrager zelf een van de drie demonstratiebedrijven is. Als de aanvrager een onderneming (niet zijnde een landbouwer die als penvoerder een aanvraag indient) is, kan deze onderneming voor maximaal twee aanvragen subsidie ontvangen. De onderneming organiseert de voorlichtings- en demonstratieactiviteiten voor de demonstratiebedrijven. Dit gebeurt in overleg met de demonstratiebedrijven.

Gezien de maatschappelijke opgaven voor landbouw en natuur worden in deze regeling diverse extensieve vormen van duurzame landbouw, zoals biologische landbouw, natuurinclusieve landbouw en agro-ecologische landbouw, nadrukkelijk meegenomen.

De landbouwers hoeven geen grote akkerbouw- of veehouderijbedrijven te zijn, ook kleinere agrarische ondernemingen die integraal inzetten op duurzame landbouw en dat aan doelgroepen kunnen demonstreren vallen onder de regeling.

Elke demonstratieproject draagt op het moment van aanvraag substantieel bij aan minimaal 5 van de 8 hieronder genoemde doelen (ook benoemd in de kamerbrief over de voortgang op de verschillende instrumenten onder het Omschakelprogramma, Kamerstuk 35 334 nr. 163), waaronder in elk geval emissiereductie stikstof:

  • Emissiereductie stikstof

  • Emissiereductie gewasbeschermingsmiddelen en toepassing van geïntegreerde gewasbescherming

  • Emissiereductie broeikasgassen

  • Emissiereductie nitraat en andere meststoffen

  • Vergroten biodiversiteit

  • Versterken duurzaam bodembeheer

  • Circulair veevoergebruik

  • Verbeteren dierenwelzijn/diergezondheid

In de aanvraag wordt in elk geval een beschrijving gegeven van de uitgangssituatie van de betrokken landbouwers op het gebied van duurzame landbouw aan de hand van bovengenoemde doelen en de motivatie van de betrokken landbouwer(s)(en) om een demonstratiebedrijf te willen worden.

Daarnaast wordt beschreven welke kennis en ervaring de agrariër(s) van de demonstratiebedrijven hebben in het geven van voorlichting en delen van kennis, en of hiervoor gekwalificeerd eigen of ingehuurd personeel wordt ingezet met kennis en ervaring in voorlichting of demonstratieactiviteiten. Beschreven wordt wat het eigen en ingehuurd personeel aan kennis en ervaring heeft met soortgelijke voorlichtings- en demonstratieactiviteiten en wat eventueel genoten relevante opleidingen/cursussen zijn van deze personen.

In het projectplan beschrijft de aanvrager hoe het demonstratieproject op het demonstratiebedrijf gedurende drie jaar wordt aangepakt en uitgevoerd. Daarbij moet worden ingegaan op doel, beoogd resultaat en impact van het project, welke kennis en ervaring zal worden gedeeld, welke doelgroepen worden bereikt, hoeveel agrariërs of – ingeval van (ook) studenten – toekomstige agrariërs dit zullen zijn, en welke voorlichtingsactiviteiten worden uitgevoerd. Dat kunnen o.a. zijn rondleidingen, open dagen, workshops, lezingen, presentaties en interviews.

Van de demonstratiebedrijven wordt verwacht dat zij deelnemen in een netwerk van demonstratiebedrijven, vanuit de Sabe regeling. Doel van dit netwerk is om kennis en ervaringen met elkaar te delen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om uitwisseling van goede en bewezen methoden om de doelgroepen te bereiken en van communicatie- of demonstratievormen die in de praktijk het beste werken. LNV zal zorgdragen voor generieke (contact) informatie over de bestaande en nieuwe demonstratiebedrijven op Groen Kennisnet en op de LNV site.

Verwacht wordt dat de demonstratiebedrijven minimaal eenmaal per jaar aan een gezamenlijke netwerkbijeenkomst deelnemen. In het projectplan beschrijven de demonstratiebedrijven op welke manier zij bijdragen aan het netwerk van demonstratiebedrijven en hoeveel tijd en budget hiervoor wordt gereserveerd.

Ook wordt van de demonstratiebedrijven verwacht dat zij meewerken aan communicatie-activiteiten over het project samen met een organisatie die de centrale communicatie verzorgt over alle demonstratiebedrijven. Deze organisatie wordt aangewezen door het Ministerie van LNV. De beschikbare informatie wordt ook op Groen Kennisnet gezet.

Zoals hiervoor reeds aangegeven wordt in het projectplan duidelijk gemaakt welke demonstratieactiviteiten worden uitgevoerd en welke doelgroep daarmee bereikt wordt. Elk demonstratiebedrijf geeft hierin aan of het voor de genoemde demonstratieactiviteiten noodzakelijk is om te beschikken over data en analyses.

Data en analyses kunnen de voorlichting, aangeboden door het demonstratiebedrijf, verbeteren voor de doelgroepen. Het demonstratiebedrijf kan een kennispartij inhuren voor het monitoren en het maken van analyses (zoals dataverzameling, analyse, en verslaglegging van de resultaten) als dit noodzakelijk is voor een demonstratie.

In het projectplan wordt beschreven wat zal worden gemonitord, op welke wijze en door welke kennis- of adviespartij deze monitoring en analyses plaatsvinden, hoe deze gegevens worden benut in de voorlichting en demonstratieactiviteiten, en waarom deze gegevens noodzakelijk zijn voor het demonstratieproject. De opgeleverde resultaten worden door het demonstratiebedrijf ingezet in de voorlichting.

De looptijd van de subsidie voor demonstratieprojecten is drie jaar. De subsidie bedraagt min. € 75.000 en max. € 120.000,– per demonstratiebedrijf en is 100% subsidiabel. Subsidiabel zijn de tijd die de aanvrager besteedt aan het organiseren en uitvoeren van voorlichting en demonstratieactiviteiten, de materiaalkosten voor de voorlichting zoals drukwerk en advertenties voor bijeenkomsten, de materiaalkosten ten behoeve van ontvangst op het bedrijf en

inhuur van een kennis- of adviespartij voor het monitoren van een toepassing ten behoeve van demonstratieactiviteiten en voorlichting. Niet gesubsidieerd worden investeringen voor aanschaf of aanleg van de ‘omschakel’-maatregel(en).

Bedrijfsplanvouchers

In de hiervoor reeds genoemde kamerbrief van 18 november 2020 (Kamerstuk 35 334 nr. 126) is het Omschakelprogramma aangekondigd waarmee agrarische ondernemers worden gestimuleerd en ondersteund om versneld om te schakelen naar een stikstofarmere, meer extensieve en meer duurzame agrarische bedrijfsvoering, bijvoorbeeld naar biologische of natuurinclusieve landbouw. Het bedrijfsplan moet een middel worden voor de ondernemer om een omschakeling naar een meer duurzame bedrijfsvoering concreet te maken. De bedrijfsplannen vergroten de kans om toegang te krijgen tot financiering voor omschakeling. Verder stimuleren ze agrarische ondernemers om de omschakeling te maken op basis van weloverwogen, solide en sociaal, economisch en ecologisch goed onderbouwde plannen. Het maken van een goed bedrijfsplan vergt echter veel tijd, energie, financiële middelen en kennis. Om agrarische ondernemers hierbij te ondersteunen kunnen zij een bedrijfsplanvoucher aanvragen. Met het bedrijfsplan in de hand kan de ondernemer, zo is de verwachting, vervolgens de omschakeling realiseren door het plan door te voeren en hiervoor ook financiering aan te vragen bijvoorbeeld bij een bank of bij het Investeringsfonds Duurzame Landbouw (onderdeel van het Omschakelprogramma).

De bedrijfsplanvouchers geven agrariërs de mogelijkheid om met behulp van een bedrijfsadviseur een bedrijfsplan op te stellen voor integrale verduurzaming op meerdere aspecten van het bedrijf. Het doel van dit bedrijfsplan is omschakeling naar een duurzaam bedrijfsmodel. Bedrijfsplanvouchers verschillen daarmee van de adviesvouchers; daarmee kunnen agrariërs advies inwinnen van een bedrijfsadviseur dat primair gericht is op één specifiek aandachtsgebied. Een adviesvoucher levert een advies op en een bedrijfsplanvoucher levert een bedrijfsplan op.

3. Uitvoering en monitoring

De Sabe wordt namens de Minister van LNV uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), een dienst van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. De voucheraanvragen en voorstellen voor de projectsubsidies worden ingediend bij RVO, met gebruikmaking van de formulieren die door RVO ter beschikking worden gesteld. RVO is betrokken geweest bij het opstellen van de eerdere nationale en nieuwe Sabe regeling onder het GLB en heeft een uitvoerbaarheidstoets uitgevoerd. Hieruit blijkt dat ook de nieuwe module uitvoerbaar is.

Het gebruik van de Sabe zal worden gemonitord op nationaal en ook op Europees niveau (via het Nationaal Strategisch Plan aan de hand van output- en resultaatindicatoren) en de Sabe zal indien nodig hierop worden aangepast.

4. Consultatie

De bestaande nationale Sabe regeling heeft als inhoudelijke basis gediend voor deze openstelling van de Sabe onder het nieuwe GLB. Bij de totstandkoming van de nationale Sabe regeling in 2020 zijn agrarische ondernemers, agrarische adviesbureaus en overige relevante maatschappelijke partijen binnen de agro- en natuursector betrokken geweest. Ook heeft het Ministerie van LNV een advies gevraagd over het waarborgen van de kwaliteit van agrarisch advies1. In aanvulling hierop zijn nu ook de reeds opgedane praktijkervaringen met de nationale Sabe regeling (vanaf 2020) meegenomen bij de vormgeving van de nieuwe Sabe regeling in de REES 2021. Deze consultaties hebben bijgedragen aan het vergroten van de effectiviteit en doelmatigheid van de subsidiemodule.

5. Risicoanalyse

Voor de subsidiemodule is een risicoanalyse opgesteld. In deze analyse zijn verschillende typen risico’s in beeld gebracht. Het betreft risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik, risico’s in de uitvoering van de subsidiemodule en risico’s ten aanzien van het behalen van beleidsdoelstellingen. De risico’s zijn grotendeels ingeschat als ‘laag’ en ‘midden’. De risicoanalyse heeft dan ook niet geleid tot aanpassingen in het ontwerp van de subsidiemodule. De maatregelen die zijn genomen om de risico’s te verkleinen hebben betrekking op communicatie en steekproefsgewijze controle van subsidieontvangers.

6. Regeldruk

Inleiding

Deze subsidiemodule levert administratieve lasten op voor aanvragers van de advies, cursus en opleidingsvoucher, de bedrijfsplanvoucher en de subsidie voor de praktijknetwerken ten behoeve van kennisoverdracht van groepen samenwerkende landbouwers en demonstratieprojecten. De verwachting is dat deze administratieve lasten beperkt zullen zijn.

Vouchers voor opleidingen, cursussen en adviezen

Gezien de hoogte van de subsidie (respectievelijk € 800 voor cursusvouchers voor agrariërs, maximaal € 1.500,– voor adviesvouchers voor agrariërs en maximaal € 1.250,– voor bedrijfsadviseurs) is bij de vouchers gepoogd de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden.

Er wordt geschat dat de aanvragers van vouchers de aanvraag binnen een halfuur hebben opgesteld. Adviseurs en agrariërs die met een voucher een cursus of opleiding willen volgen hoeven enkel hun aanvraag in te dienen bij RVO waarna ze, indien ze voldoen aan de voorwaarden, de voucher ontvangen. Agrariërs die de adviesvoucher willen gebruiken voor een advies zullen daarnaast ook contact moeten leggen met de bedrijfsadviseur bij wie ze de voucher willen verzilveren. Daarom kunnen agrariërs een wat hogere administratieve last hebben en is de verwachting dat de totale tijdsbesteding een halfuur tot één uur is.

Opleidingsvouchers

Bij adviseurs wordt uitgegaan van een standaarduurtarief van € 54,–. In totaal bedraagt de verwachte administratieve last voor adviseurs € 3.365,–. Dit bedrag komt tot stand door het standaarduurtarief van € 54,– te vermenigvuldigen met de verwachte tijdsbesteding van een halfuur, vermenigvuldigd met het verwachte aantal aanvragen van 125. Met deze inschatting bedraagt de totale administratieve last 2,1 procent van het beschikbaar gestelde budget. Cursusvouchers Bij agrariërs wordt uitgegaan van een standaarduurtarief van € 34,–. In totaal bedraagt de verwachte administratieve last voor agrariërs € 1.700,–. Dit bedrag komt tot stand door het standaarduurtarief van € 34,– te vermenigvuldigen met de verwachte tijdsbesteding van een halfuur, vermenigvuldigd met het verwachte aantal aanvragen van 100. Met deze inschatting bedraagt de totale administratieve last 2.1 procent ten opzichte van het beschikbaar gestelde budget.

Adviesvouchers Bij agrariërs wordt uitgegaan van een standaarduurtarief van € 34,–. In totaal bedraagt de verwachte administratieve last voor agrariërs € 68.000,– tot € 136.000,–. Dit bedrag komt tot stand door het standaarduurtarief van € 34,– te vermenigvuldigen met de verwachte tijdsbesteding van een halfuur tot een uur, vermenigvuldigd met het verwachte aantal aanvragen van 4.000. Met deze inschatting bedraagt de totale administratieve last 1,1 tot 2,2 procent ten opzichte van het beschikbaar gestelde budget.

Voucher voor Bedrijfsplannen

De hoogte van de subsidie bij vouchers voor bedrijfsplannen is maximaal € 6.000,–. Met betrekking tot de administratieve lasten wordt geschat dat de aanvragers van bedrijfsplanvouchers (agrariërs) de aanvraag in één uur hebben opgesteld. Hiervoor moet ook contact worden gelegd met de erkende onafhankelijke bedrijfsadviseur bij wie de voucher wordt verzilverd. De verwachting is dat de totale tijdsbesteding van de voucheraanvrager 1 uur is. Bij agrariërs wordt uitgegaan van een standaarduurtarief van € 34,–. In totaal bedraagt de verwachte administratieve last voor agrariërs € 20.400,–. Dit bedrag komt tot stand door het standaarduurtarief van € 34,– te vermenigvuldigen met de verwachte tijdsbesteding van 1.0 uur, vermenigvuldigd met het verwachte aantal aanvragen van 600. Er wordt geschat dat er een half uur nodig is voor de verzilvering van de bedrijfsplanvouchers (bedrijfsadviseurs). Bij de verzilvering moet aangegeven worden op welke onderwerpen (minimaal 5) is ingegaan in het bedrijfsplan. Bij adviseurs wordt uitgegaan van een standaarduurtarief van € 54,–. In totaal bedraagt de verwachte administratieve last voor bedrijfsadviseurs € 16.200,–. Dit bedrag komt tot stand door het standaarduurtarief van € 54,– te vermenigvuldigen met de verwachte tijdsbesteding van 0.5 uur, vermenigvuldigd met het verwachte aantal aanvragen van 600.Met deze inschatting bedraagt de totale administratieve last rond de 1,1 procent van het beschikbaar gestelde budget.

Kennisoverdracht binnen een groep van samenwerkende landbouwers

Er zijn administratieve lasten te verwachten bij de aanvraag van subsidies voor kennisoverdracht binnen een groep van samenwerkende landbouwers. De subsidie wordt aangevraagd door een onderneming die de kennisoverdracht verzorgt. Dit mag geen landbouwer zijn. De volgende handelingen worden voorzien voor de aanvrager:

  • a. het invullen en aanleveren van het projectplan via het digitale formulier van RVO;

  • b. het opstellen en aanleveren van een verklaring van het samenwerkingsverband waarin de behoefte voor kennisoverdracht wordt uitgesproken;

  • c. opstellen en verzorgen van deelbetalingsverzoeken en een vaststellingsverzoek doen voor de looptijd van drie jaar.

Er wordt verwacht dat het de aanvrager ongeveer 45 uur kost om de aanvraag zelf, de deelbetalingsverzoeken en een vaststellingsverzoek te doen. Uitgegaan wordt van een standaarduurtarief van € 54,–. In totaal bedraagt de verwachte administratieve last € 60.750,–- Dit bedrag komt tot stand door het standaarduurtarief van € 54,– te vermenigvuldigen met de verwachte tijdsbesteding van 45 uur per aanvraag, vermenigvuldigd met het verwachte aantal aanvragen van 25. Met deze inschatting bedraagt de totale administratieve last 1,6 procent van het beschikbaar gestelde budget.

Demonstratieprojecten verzorgd door demonstratiebedrijven

Er zijn administratieve lasten te verwachten bij de aanvraag van subsidies voor demonstratieprojecten. De subsidie wordt aangevraagd door een landbouwer die demonstratiebedrijf wil worden of een penvoerder die het demonstratieproject verzorgt. De volgende handelingen worden voorzien voor de aanvrager:

  • a. het invullen en aanleveren van het projectplan via het digitale formulier van RVO;

  • b. het opstellen en aanleveren van een verklaring van het samenwerkingsverband;

  • c. opstellen en verzorgen van deelbetalingsverzoeken en een vaststellingsverzoek doen voor de looptijd van drie jaar.

Er wordt verwacht dat het de aanvrager 40 tot 44 uur kost om de aanvraag te doen. Hierbij zal de aanvrager bovenstaande handelingen moeten uitvoeren (schatting tot 40 uur). Als de aanvrager geen landbouwer is zal de aanvrager ook contact moeten leggen met agrarische ondernemers die demonstratiebedrijf kunnen zijn (schatting 4 uur).Voor een onderneming wordt uitgegaan van een standaarduurtarief van € 54,–. In totaal bedraagt de verwachte administratieve last € 54.000,– tot € 59.400,–, Dit bedrag komt tot stand door het standaarduurtarief van € 54,– te vermenigvuldigen met de verwachte tijdsbesteding van 40 tot 44 uur per aanvraag, vermenigvuldigd met het verwachte aantal goedgekeurde aanvragen van 25. Met deze inschatting bedraagt de totale administratieve last 1,4 tot 1,6 procent van het beschikbaar gestelde budget wanneer enkel aanvragen van ondernemingen toegekend worden.

Voor een agrariër wordt uitgegaan van een standaarduurtarief van € 34,– voor een onderneming. In totaal bedraagt de verwachte administratieve last € 34.000,–. Dit bedrag komt tot stand door het standaarduurtarief van € 34,– te vermenigvuldigen met de verwachte tijdsbesteding van 40 uur per aanvraag, vermenigvuldigd met het verwachte aantal goedgekeurde aanvragen van 25. Met deze inschatting bedraagt de totale administratieve last 0,91 tot afgerond 1,0 procent van het beschikbaar gestelde budget wanneer enkel aanvragen van agrariërs toegekend worden.

De bovenstaande subsidiemodules zijn voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (Atr). Atr heeft de subsidiemodules niet geselecteerd voor een formeel advies, mede gelet op de analyse dat kwantitatief beschreven is dat er geen omvangrijke regeldrukeffecten aan de orde zullen zijn als gevolg van het voorstel. De standaarduurtarieven en de berekeningen zijn gebaseerd op het Handboek meting regeldrukkosten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.

7. Staatssteun

Op grond van de artikelen 145 en 146 van verordening 2021/2115, zijn de artikelen 107, 108 en 109 betreffende steunmaatregelen van de staten van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) niet van toepassing op betalingen die de lidstaten doen op grond van en in overeenstemming met deze verordening en die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. Voor zover een subsidiemodule past binnen de kaders van de GLB verordeningen en het goedgekeurde NSP en ziet op agrarische activiteiten is er dus geen sprake van staatssteun. Hiervan is sprake bij de modules in paragraaf 5.7.2 (projectsubsidies), paragraaf 5.7.3 (verstrekking advies- en cursusvoucher aan landbouwer), paragraaf 5.7.7 (demonstratieprojecten duurzame landbouw verzorgd door een demonstratiebedrijf) en paragraaf 5.7.8 (verstrekking bedrijfsplanvoucher voor omschakeling aan een landbouwer).

Bij steun die wordt verleend aan anderen dan agrarische ondernemingen of voor andere dan agrarische activiteiten of producten is wel een staatssteuntoets aan de orde. De subsidie die op grond van de module in paragraaf 5.7.5 en 5.7.6 wordt verstrekt, kwalificeert als staatssteun in de zin van het EU-Werkingsverdrag, nu de subsidie niet wordt verstrekt aan een agrarische onderneming voor agrarische activiteiten.

De subsidie in paragraaf 5.7.5 (verstrekking van opleidingsvoucher aan een bedrijfsadviseur) en 5.7.6 (verstrekking subsidie aan een kennisinstelling) voor het volgen van een opleiding wordt gerechtvaardigd door artikel 31 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Artikel 31, vierde lid, van deze verordening biedt de mogelijkheid om 50% van kosten voor opleidingen te subsidiëren. De steun zal binnen 20 werkdagen worden kennisgegeven.

II. Artikelsgewijs

Artikel I

Met dit artikel wordt de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 gewijzigd, ten behoeve van de verschillende Sabe subsidiemodules. De Sabe zal in de periode tot en met 2027 meerdere keren worden opengesteld in het kader van het Nationaal Strategisch Plan en het nieuwe GLB.

A

Met deze wijziging worden verwijzingen naar de algemene groepsvrijstellingsverordening toegevoegd aan de afwijzingsgronden in artikel 2.11, tweede lid, onderdeel g. Dit betreft voorwaarden waaraan steunverlening onder de algemene groepsvrijstellingsverordening moet voldoen. Zo mag er geen steun verleend worden aan ondernemingen waarbij er een bevel tot terugvordering van eerder (onrechtmatig) toegekende steun uitstaat en mag er geen steun verleend worden aan ondernemingen in financiële moeilijkheden.

Deze afwijzingsgrond is in deze module relevant voor de opleidingsvoucher, maar wordt via deze weg algemeen geregeld.

B

De wijziging van artikel 2.14, vijfde lid, maakt het mogelijk dat een deelbetaling, naast op gemaakte kosten, ook betrekking kan hebben op de verrichte prestatie. Met deze wijziging wordt dit ten algemene in hoofdstuk 2 geregeld, omdat dit aan de orde kan zijn bij de steunverlening zowel in het kader van de landbouwfondsen als het visserijfonds. In de subsidiemodules kan vervolgens nader worden gespecificeerd wat exact de te verrichten prestatie is. Nadere uitwerking kan ook in de verleningsbeschikking.

C

Artikel 2.19 ziet op het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling. Evenals in onderdeel B wordt met de wijziging van artikel 2.19, vierde lid, onderdeel b, de prestatie die verricht is toegevoegd. Een aanvraag tot subsidievaststelling bevat op basis van het gewijzigde vierde lid, onderdeel b, gegevens over de hoogte van de gemaakte subsidiabele kosten of over de verrichte prestatie.

D

Dit artikel wijzigt artikel 5.1.2, vierde lid. In dit artikel is geregeld op welke titels de artikelen 5.1.3 tot en met 5.1.3b. niet van toepassing zijn. De paragrafen met betrekking tot de vouchers worden hiermee aan deze bepaling toegevoegd.

E
§ 5.7.1. Begripsbepalingen
Artikel 5.7.1 (Begripsbepalingen

Dit artikel bevat omschrijvingen van een aantal begrippen die in de subsidiemodules worden gebruikt. Deze sluiten aan bij de begripsomschrijvingen in de eerdere Sabe modules, en zijn bijgewerkt met het oog op onder meer de nieuwe Europese regelgeving.

§ 5.7.2. Projectsubsidies (artikelen 5.7.2 tot en met 5.7.9)
Artikel 5.7.2. (Subsidieaanvraag)

In dit artikel is bepaald dat de minister op aanvraag subsidie verstrekt aan een onderneming, niet zijnde een landbouwer, voor uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie bij projecten die ten goede komen aan een groep van samenwerkende landbouwers. Hierbij ligt de focus bij de bescherming van natuur, milieu en klimaat, teneinde bij te dragen aan een van of meer van de doelstellingen, bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, van verordening 2021/2115; de uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie bij projecten kan onder meer gebeuren in de vorm van uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsactiviteiten en demonstratieactiviteiten. In het tweede lid is geregeld dat de projecten acties ondersteunen die bijdragen in de interventietypes en specifieke doelstellingen van verordening 2021/2115. Er wordt een opsomming gegeven van de onderwerpen waar de projecten op moeten zien.

De activiteiten hebben als onderwerp:

Onderwerp

Definitie

A Kringlooplandbouw

 

A1 (Stikstof)emissie en hergebruik nutriënten

Brongericht verminderen van de emissie van ammoniak, methaan, nitraat en fosfaat naar bodem, water en lucht, met name door: aanpassing van het gebruik van diervoeders, weidegang, het gebruik van dierlijke meststoffen, het gebruik van emissiearme stallen en het vergroten van het gebruik van nutriënten uit meststoffen, drainage- en afvalwater, slib en andere organische reststromen.

A2 Gezonde bodem, water en teeltsystemen

Duurzaam bodembeheer of groeimediumbeheer met integrale aandacht voor koolstofopslag in de bodem, (grond)waterkwaliteit, watermanagement en het teeltsysteem.

A3 Weerbare teeltsystemen en geïntegreerde gewasbescherming

Het werken aan weerbare teeltsystemen met daar waar mogelijk en gewenst met toepassing van biologische landbouw principes waardoor de behoefte aan gewasbescherming zal afnemen. Ziekten en plagen krijgen minder kans door het benutten van natuurlijke systemen. Daar waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, gebeurt dit nagenoeg zonder emissies en residuen. Bij gesloten teelten is tevens aandacht voor het verminderen van klimaatemissies.

A4 Circulair gebruik van gewassen, grondstoffen en nieuwe plantaardige eiwitbronnen

Circulair gebruik van gewassen, grondstoffen en nieuwe plantaardige eiwitbronnen

Nieuwe en aangepaste gewassen, organische grondstoffen uit de landbouw of uit be- en verwerking in de agri-food en materiaal van bos- en terreinbeheer worden optimaal, volledig (volgens het total-use principe) en hoogwaardig hergebruiken (voedsel – veevoer – bodemverbetering – biogrondstoffen voor materialen in de bouw/chemie en overige sectoren) binnen het bedrijf of de regio. Daarnaast ook specifieke aandacht voor nieuwe, diverse en verbeterde plantaardige eiwitteelten en -bronnen.

A5 Natuurinclusieve landbouw

De (door)ontwikkeling van natuurinclusieve landbouw, mede op basis van de kennis en ervaring vanuit de biologische landbouw, en het herstel van biodiversiteit op en rondom agrarische bedrijven met inbegrip van lokale en regionale wateren en landschap in aansluiting op nieuwe verdienmodellen en samenwerkingsvormen.

A6 Precisielandbouw

De inzet van data uit diverse bronnen, benodigde software voor dataverwerking en autonome en precisiewerktuigen om de kringloopdoelen te realiseren. Het verlagen van (externe) input en van uitspoeling van grondstoffen en nutriënten, het verminderen van uitstoot van schadelijke emissies, het verbeteren van productkwaliteit en het versterken van biodiversiteit op en rond het erf.

E Duurzaam Ondernemerschap

 

E1 Persoonlijke ontwikkeling van ondernemers en hun bedrijf

De ontwikkeling van vaardigheden van medewerkers van de landbouwonderneming die verband houden met hun persoonlijke ontwikkeling en de duurzame ontwikkeling van het bedrijf.

Zoals bij de veehouderij inzichtelijk maken en verkennen van de principes van dierwaardige veehouderij om deze toe te kunnen passen in de landbouwpraktijk.

Zoals verkennen en inzichtelijk maken van het handelings- en toekomstperspectief van de ondernemer en zijn bedrijf als het gaat om de verschillende transitiepaden (bijvoorbeeld innoveren en of extensiveren, verplaatsen) naar verduurzaming in relatie tot de eigen landbouwpraktijk en het gebied/regio.

E2 Horizontale samenwerking

Het stimuleren van samenwerking tussen primaire producenten. Dit kan zowel samenwerking tussen individuele bedrijven uit verschillende sectoren betreffen als samenwerking tussen bedrijven die binnen een zelfde sector in een telersvereniging opereren.

E3 Bedrijfsopvolging

Het starten, overnemen of beëindigen van een agrarische onderneming.

E4 Verdienvermogen

Het toekomstperspectief en inkomen van agrarische ondernemers versterken door deelname in vernieuwende duurzame product-markt-combinaties (zoals biologische producten, verkennen en inzichtelijk maken van dierwaardige veehouderij als mogelijk nieuw marktlabel, milieukeur en sterrenvlees), keten- en/of gebiedsorganisaties. Of door de agrarische productie te combineren met het leveren van diensten aan de samenleving zoals korte ketens, multifunctionele landbouw en sociale en/of ecosysteemdiensten.

Artikel 5.7.3. (Subsidiabele kosten)

In dit artikel is geregeld welke kosten van de projecten voor subsidie in aanmerking komen. Dit zijn de kosten van de organisatie en uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties en demonstratieactiviteiten ter bevordering van innovatie, scholing, advisering en andere vormen van uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Verordening 2021/2115. Ook is geregeld (lid 2) welke kosten niet voor subsidie in aanmerking komen, namelijk kosten voor de ontwikkeling van lesmateriaal. In het derde lid is bepaald dat de subsidiabele kosten overeenkomstig artikel 5.1.3, eerste lid, onderdeel a en tweede lid en derde lid, overeenkomstig artikel 5.1.3a of overeenkomstig artikel 5.1.3b, tweede en vierde lid worden berekend. In het vierde lid is geregeld dat kennisinstellingen de integrale kostensystematiek (artikel 1.3b) kunnen hanteren.

Artikel 5.7.4. (Hoogte subsidie en verdeling subsidieplafond)

In dit artikel is de hoogte van de subsidie vastgelegd. De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten, tenzij in de aanvraag een lager percentage is vermeld. De subsidie bedraagt ten minste € 50.000 en ten hoogste € 200.000 per project. De subsidie wordt verdeeld op basis van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 5.7.5. (deelbetaling)

Dit artikel regelt de deelbetalingen. De minister verleent maximaal tweemaal per jaar een deelbetaling, die ten minste 25% of € 12.500 van de verleende subsidie bedraagt.

Artikel 5.7.6. (Realisatietermijn)

Dit artikel bepaalt de termijn waarbinnen de activiteiten moeten worden voltooid, de realisatietermijn bedraagt drie jaar na subsidieverlening.

Artikel 5.7.7. (Afwijzingsgronden)

In dit artikel zijn in aanvulling op artikel 2.11 van de REES 2021 nog een aantal gronden opgenomen die ervoor zorgen dat de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening beslist.

Artikel 5.7.8. (Rangschikkingscriteria)

Dit artikel bevat de criteria aan de hand waarvan de subsidieaanvragen worden gerangschikt. Aan een project wordt een hoger aantal punten toegekend naarmate:

  • a. de impact van het project groter is;

  • b. de kwaliteit van de combinatie van de groep van samenwerkende landbouwers en de aanvrager hoger is;

  • c. de kwaliteit van het projectplan hoger is; en

  • d. de kosteneffectiviteit van het project hoger is (eerste lid).

De puntenberekening is geregeld in het tweede en het derde lid. Ingevolge het vierde lid rangschikt de minister de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten zijn toegekend.

De beoordeling zal door RVO namens de minister worden gedaan. Hiervoor kan advies worden gevraagd van een beoordelingscommissie. De beoordelingscommissie brengt advies uit over de kwaliteit en scores van de ingediende projectvoorstellen en stelt een ranking voor. De projectvoorstellen worden ingediend in een door de minister vastgesteld format. Dit format wordt op de subsidiepagina van RVO beschikbaar gesteld en leidt de aanvrager door alle verplichte velden en bijlagen.

Artikel 5.7.9. (Verplichtingen subsidieontvanger)

In dit artikel zijn in aanvulling op artikel 2.9 van de REES 2021 nog een aantal verplichtingen opgenomen voor de subsidieontvanger.

§ 5.7.3. Verstrekking van advies en cursusvoucher aan een landbouwer (artikelen 5.7.10 tot en met 5.7.13)
Artikel 5.7.10. (aanvraag, verstrekking en besteding adviesvoucher)

Dit artikel bepaalt dat een adviesvoucher voor bedrijfsadvies op aanvraag wordt verstrekt aan een landbouwer.

Adviesvouchers kunnen worden verstrekt voor het verkrijgen van een bedrijfsadvies ten aanzien van de volgende (onderwerpen) aandachtsgebieden:

Aandachtsgebied

Definitie

A Kringlooplandbouw

 

A1 Stikstofemissie en hergebruik nutriënten

Brongericht verminderen van de emissie van ammoniak, nitraat en fosfaat naar bodem, water en lucht, met name door: aanpassing van het gebruik van diervoeders, weidegang, het gebruik van dierlijke meststoffen, het gebruik van emissiearme stallen en het vergroten van het gebruik van nutriënten uit meststoffen, drainage- en afvalwater, slib en andere organische reststromen.

A2 Gezonde bodem, water en teeltsystemen

Duurzaam bodembeheer of groeimediumbeheer met integrale aandacht voor (grond)water en het teeltsysteem.

A3 Weerbare teeltsystemen en geïntegreerde gewasbescherming

Het werken aan weerbare teeltsystemen met daar waar mogelijk en gewenst met toepassing van biologische landbouw principes, waardoor de behoefte aan gewasbescherming zal afnemen. Ziekten en plagen krijgen minder kansen door het benutten van natuurlijke systemen. Daar waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt gebeurt dit nagenoeg zonder emissies en residuen.

A4 Circulair gebruik van gewassen, grondstoffen en nieuwe plantaardige eiwitbronnen

Circulair gebruik van gewassen, grondstoffen en nieuwe plantaardige eiwitbronnen

Nieuwe en aangepaste gewassen, organische grondstoffen uit de landbouw of uit be- en verwerking in de agri-food en materiaal van bos- en terreinbeheer worden optimaal, volledig (volgens het total-use principe) en hoogwaardig hergebruiken (voedsel – veevoer – bodemverbetering – biogrondstoffen voor materialen in de bouw/chemie en overige sectoren) binnen het bedrijf of de regio. Daarnaast ook specifieke aandacht voor nieuwe, diverse en verbeterde plantaardige eiwitteelten en -bronnen.

A5 Natuurinclusieve landbouw

De (door)ontwikkeling van natuurinclusieve landbouw, mede op basis van de kennis en ervaring vanuit de biologische landbouw, en het herstel van biodiversiteit op en rondom agrarische bedrijven met inbegrip van lokale en regionale wateren en landschap in aansluiting op principes van biologische landbouw, nieuwe verdienmodellen en samenwerkingsvormen.

A6 Precisielandbouw

Met de inzet van data uit diverse bronnen, benodigde software voor dataverwerking en autonome en precisiewerktuigen om de kringloopdoelen te realiseren. Het verlagen van (externe) input, uitspoeling van grondstoffen en nutriënten, verminderen uitstoot schadelijke emissies, verbeteren productkwaliteit en versterken van biodiversiteit op en rond het erf.

E Duurzaam Ondernemerschap

 

E1 Persoonlijke ontwikkeling van ondernemer en zijn bedrijf

De ontwikkeling van vaardigheden van medewerkers van de landbouwonderneming die verband houden met hun persoonlijke ontwikkeling en de duurzame ontwikkeling van het bedrijf.

Zoals bij de veehouderij inzichtelijk maken en verkennen van de principes van dierwaardige veehouderij om deze toe te kunnen passen in de landbouwpraktijk.

Zoals verkennen en inzichtelijk maken van het handelings- en toekomstperspectief van de ondernemer en zijn bedrijf als het gaat om de verschillende transitiepaden (bijvoorbeeld innoveren en of extensiveren, verplaatsen) naar verduurzaming in relatie tot de eigen landbouwpraktijk en het gebied/regio.

E2 Horizontale samenwerking

Het stimuleren van samenwerking tussen primaire producenten. Dit kan zowel tussen individuele bedrijven (uit verschillende sectoren) als producentenorganisaties of telersverenigingen met als doel de positie van landbouwondernemer te versterken.

E3 Bedrijfsopvolging

Het starten, overnemen of beëindigen van een agrarische onderneming

E4 Duurzaam verdienvermogen

Het toekomstperspectief en inkomen van agrarische ondernemers versterken door deelname in vernieuwende duurzame product-markt-combinaties (zoals biologische producten, verkennen en inzichtelijk maken van dierwaardige veehouderij principes als mogelijk nieuw marktlabel,milieukeur en sterrenvlees), keten- en/of gebiedsorganisaties. Of door de agrarische productie te combineren met het leveren van diensten aan de samenleving zoals korte ketens, multifunctionele landbouw, en sociale en/of ecosysteemdiensten

Deze indeling van aandachtsgebieden is gemaakt in aansluiting op de Kennis- en Innovatieagenda (KIA) Landbouw, Water, Voedsel voor 2020 tot en met eind 2023 en sluit ook aan op de huidige 10 vastgestelde GLB doelen op het gebied van economie, milieu als sociale aspecten voor de nieuwe periode 2023-2027, waarbij kennis en innovatie en digitalisering als horizontaal doel is opgenomen. De Sabe regeling, interventiemaatregel kennis en samenwerking (artikel 78 van verordening 2021/2115), uit het Nationaal Strategisch Plan (NSP), ondersteunt dit geheel.

De NSP/GLB doelen zijn vertaald naar de Nederlandse prioriteiten, zoals beschreven in de 10 aandachtsgebieden uit de Sabe regeling. De advisering is integraal, dus met inachtneming van meerdere aspecten, bijvoorbeeld milieu en verdienvermogen. Ook moet er, zo nodig, in het adviesgesprek aandacht gegeven worden aan de onderwerpen die genoemd zijn in artikel 15 van het GLB: algemeen advies over GLB-NSP, milieumaatregelen, anti-microbiële resistentie, aandacht voor risicomanagement, advies over digitale technologie en ondersteuning bij innovatie.

De Kennis- en Innovatieagenda is opgesteld in samenspraak met departementen, regio’s en een brede verzameling van stakeholders vanuit onder meer bedrijfsleven, kennisinstellingen en ngo’s.

In het tweede lid is bepaald dat het bedrijfsadvies bedrijfsspecifiek moet zijn en hoofdzakelijk moet zijn gericht op een van de genoemde aandachtsgebieden. Hiervoor is gekozen om de kans te vergroten dat de advisering tot goede resultaten leidt.

Bedrijfsspecifieke advisering is advisering die zich richt op de toepassing van nieuwe kennis of een nieuwe ontwikkeling voor de landbouwer ten behoeve van de agrarische onderneming. Het vereiste dat de advisering hoofdzakelijk moet zijn gericht op een van de aandachtsgebieden laat ruimte voor advisering over andere verwante aandachtsgebieden (waaronder ook stikstofmaatregelen).

De regeling maakt daarnaast advisering gericht op kringlooplandbouw en duurzaam en klimaatbestendig ondernemen mogelijk.

Artikel 5.7.11. (aanvraag, verstrekking en besteding cursusvoucher)

Dit artikel bepaalt dat een cursusvoucher voor het volgen van een cursus op aanvraag wordt verstrekt aan een landbouwer

Cursusvouchers kunnen worden verstrekt voor het volgen van de Verdiepingscursus ‘stikstof in de landbouw’, de Verdiepingscursus Natuurinclusief ondernemen in de landbouw of de Verdiepingscursus precisielandbouw.

De landbouwer vermeldt op grond van het tweede en derde lid de betreffende kennisinstelling waaraan de voucher zal worden overgedragen

Artikel 5.7.12. (verdeling subsidieplafond advies- en cursusvoucher)

Dit artikel bepaalt het verdelingsmechanisme voor de advies- en cursusvouchers. De minister bepaalt op volgorde van binnenkomst aan welke landbouwers vouchers worden verstrekt, gelet op het subsidieplafond en uitgaande van de maximumwaarde per voucher. Er is een apart subsidieplafond voor adviesvouchers en een subsidieplafond voor cursusvouchers.

Artikel 5.7.13. (afwijzingsgronden advies- en cursusvoucher)

In dit artikel is bepaald dat afwijzend wordt beslist op een aanvraag voor een voucher indien er aan de aanvrager van een adviesvoucher al eerder een adviesvoucher is toegekend in datzelfde kalenderjaar (op basis van deze module of op basis van titel 2.4 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies).

Daarnaast wordt afwijzend op een aanvraag beslist als de landbouwer een adviesvoucher aanvraagt ten behoeve van een agrarische onderneming waar al eerder in hetzelfde kalenderjaar een adviesvoucher voor is gebruikt.

Ook voor de cursusvoucher geldt dat afwijzend wordt beslist op een aanvraag voor een cursusvoucher indien er aan de aanvrager al eerder een cursusvoucher is toegekend in datzelfde kalenderjaar.

Een landbouwer kan in hetzelfde kalenderjaar zowel een advies- als een cursusvoucher krijgen.

§ 5.7.4. Verstrekking subsidie aan een kennisinstelling of erkende bedrijfsadviseur (artikelen 5.7.14 tot en met 5.7.18)
Artikel 5.7.14. (verzilvering advies- en cursusvoucher)

In dit artikel is geregeld dat de minister op aanvraag subsidie verleent aan een kennisinstelling die een subsidiabele cursus heeft verzorgd of aan een Sabe- bedrijfsadviseur die een subsidiabel advies heeft verstrekt. Om de subsidie te kunnen ontvangen, moet de kennisinstelling of erkende bedrijfsadviseur een geldige voucher overleggen.

Artikel 5.7.15. (hoogte subsidie)

Dit artikel bepaalt de hoogte van de subsidie. De hoogte van de adviesvoucher bedraagt 80% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 1.500,– per voucher. De hoogte van de cursusvoucher bedraagt 100% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 800,– per voucher.

Artikel 5.7.16. (subsidiabele kosten)

Dit artikel bepaalt welke kosten in aanmerking komen voor subsidie. Dit is geregeld in lijn met artikel 78 van verordening 2021/2115.

Indien de erkende bedrijfsadviseur een persoon inhuurt om ondersteuning te bieden bij de totstandkoming van een advies, komen deze kosten niet in aanmerking voor subsidie indien deze persoon organisatorisch of financieel niet onafhankelijk is van landbouwer waaraan het advies is verstrekt (tweede lid). Op deze manier wordt de objectiviteit van het advies zo goed mogelijk gewaarborgd.

Artikel 5.7.17. (aanvraag verzilvering advies- en cursusvoucher)

Dit artikel bevat een aantal voorschriften ten aanzien van de aanvraag van de voucher (subsidie). Het eerste lid bepaalt dat de subsidieaanvraag na afloop van de advisering of de cursus moet worden ingediend door de erkende bedrijfsadviseur of de kennisinstelling. Het tweede lid bepaalt dat de aanvraag moet zijn ontvangen binnen een jaar nadat de voucher aan de landbouwer is verstrekt. Dit impliceert ook dat de advisering of de cursus binnen een jaar na verstrekking van de voucher moet hebben plaatsgevonden. Het vierde lid bepaalt vervolgens dat de voucher van rechtswege vervalt, indien de subsidieaanvraag niet binnen een jaar na verstrekking van de voucher is ontvangen.

Artikel 5.7.18 (afwijzingsgronden verzilvering adviesvoucher)

In artikel 5.7.18 staat omschreven onder welke omstandigheden de verzilvering van een adviesvoucher kan worden afgewezen.

Om te waarborgen dat het advies voldoet aan de specifieke adviesbehoefte van de landbouwer met betrekking tot het gekozen aandachtsgebied, is het van belang dat het adviesdocument aan een aantal voorwaarden voldoet, waarbij de omvang van het advies vrij blijft.

In onderdeel g wordt daarom omschreven welke elementen een advies in ieder geval moet bevatten. Hierbij gaat het om een beschrijving van de adviesbehoefte, de specifieke bedrijfssituatie, een probleemanalyse en de beoogde impact van het advies. Het adviesdocument moet een zelfstandig leesbaar document zijn en het advies moet aantoonbaar aansluiten op de adviesbehoefte van de landbouwondernemer met betrekking tot het gekozen aandachtsgebied. Het advies wordt toegepast op de specifieke bedrijfssituatie, waarbij er een probleemanalyse wordt opgesteld. De probleemanalyse bestaat uit een beschrijving van de problematiek en van de mogelijke oplossingen (handelingsperspectieven met voor- nadelen) voor deze problematiek/de geconstateerde behoefte. In het advies wordt ook ingegaan op hoe het adviestraject was ingericht. Tot slot wordt in het advies aangegeven welke stappen de landbouwer in de tijd kan zetten om het advies tot uitvoering te brengen en wat de beoogde impact hiervan zal zijn. Met dit laatste wordt bedoeld welke verandering dan tot stand is gebracht.

Verder gelden de afwijzingsgronden in de onderdelen a tot en met f voor het geven van een advies. Ten aanzien van de afwijzingsgronden in de onderdelen c tot en met e, is enige overlap met de beoordeling van bedrijfsadviseurs die wordt verricht door de aangewezen beroepsorganisatie. Er is desondanks voor gekozen deze afwijzingsgronden op te nemen, omdat het kan voorkomen dat na de beoordeling door de aangewezen beroepsorganisatie een verandering plaatsvindt waardoor de erkende bedrijfsadviseur niet meer voldoet aan de vereisten. In dat geval dient er een grond te zijn voor afwijzing van de subsidieaanvraag.

§ 5.7.5. Verstrekking van opleidingsvoucher aan een bedrijfsadviseur (artikelen 5.7.19 tot en met 5.7.22)
Artikel 5.7.19. (aanvraag en verstrekking opleidingsvoucher)

Dit artikel bepaalt dat een opleidingsvoucher voor het volgen van de opleiding bedrijfscoach stikstof op aanvraag wordt verstrekt aan een bedrijfsadviseur. Het betreft hier alle adviseurs die landbouwers adviseren, niet enkel erkende bedrijfsadviseurs. De opleiding kan worden gevolgd bij één van de kennisinstellingen die zijn opgenomen in de begripsbepaling ‘kennisinstelling’. De voucher heeft een waarde van ten hoogste € 1.250,– (artikel 5.7.24).

Voorts is in dit artikel geregeld dat in de aanvraag voor de voucher één kennisinstelling naar keuze moet worden opgenomen, zijnde een kennisinstelling die deze opleiding verzorgt. Het moet gaan om één van de kennisinstellingen die is opgenomen in de begripsbepaling ‘kennisinstelling’.

Daarnaast moet de aanvraag ook ten minste bevatten: de naam en het adres van de aanvrager, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking waarom wordt gevraagd. Dit volgt uit artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 5.7.20. (verdeling subsidieplafond)

Dit artikel bepaalt het verdelingsmechanisme voor de vouchers. De minister bepaalt op volgorde van binnenkomst aan welke bedrijfsadviseurs vouchers worden verstrekt, gelet op het subsidieplafond en uitgaande van de maximumwaarde per voucher.

Artikel 5.7.21. (afwijzingsgronden)

In dit artikel is bepaald dat afwijzend op een aanvraag voor een voucher wordt beslist indien eerder een opleidingsvoucher voor een bedrijfsadviseur is toegekend in hetzelfde kalenderjaar.

De afwijzingsgronden in dit artikel gelden naast de afwijzingsgronden in artikel 2.11 van de REES 2021. Dit betekent onder meer dat een aanvraag wordt afgewezen indien de bedrijfsadviseur reeds voor de datum van publicatie van deze subsidiemodule een overeenkomst heeft gesloten met de kennisinstelling met betrekking tot een opleiding.

Artikel 5.7.22. (besteding opleidingsvoucher)

Dit artikel bepaalt dat de bedrijfsadviseur waaraan een voucher is toegekend, de voucher vervolgens moet overdragen aan de in de aanvraag opgenomen kennisinstelling.

§ 5.7.6. Verstrekking subsidie aan een kennisinstelling (artikelen 5.7.23 tot en met 5.7.27)
Artikel 5.7.23. (verzilvering opleidingsvoucher)

In dit artikel is geregeld dat de minister op aanvraag subsidie verleent aan een kennisinstelling die een opleiding heeft verzorgd met betrekking tot advisering over duurzame landbouw. Om de subsidie te kunnen ontvangen, moet de kennisinstelling een geldige voucher overleggen.

Artikel 5.7.24. (hoogte subsidie)

Dit artikel bepaalt de hoogte van de subsidie. De hoogte bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 1.250,– per voucher. Uit artikel 31, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening volgt dat een subsidie voor opleidingssteun ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten mag bedragen. De bedrijfsadviseur moet dus in ieder geval 50% van de subsidiabele kosten zelf dekken.

Artikel 5.7.25. (subsidiabele kosten)

Dit artikel bepaalt de kosten die in aanmerking komen voor subsidie. Het betreft ten eerste personeelskosten van de opleiders, voor de uren dat de opleiders de opleiding verzorgen. Ten tweede zijn subsidiabel rechtstreeks met het opleidingsproject verband houdende operationele kosten van opleiders en deelnemers aan de opleiding. Het gaat hier bijvoorbeeld om reiskosten, kosten van zaalhuur en kosten van materiaal en benodigdheden die rechtstreeks met de opleiding verband houden. Er is niet voor gekozen de uren van de deelnemers op te nemen als subsidiabele kosten. De subsidiabele kosten sluiten aan bij artikel 78 van verordening 2021/2115, dit artikel heeft een ruime strekking en dekt alle relevante kosten.

In de begripsomschrijving is voor het bepalen van de subsidiabele kosten aangesloten bij de subsidiabele kosten zoals omschreven in artikel 31, derde lid, onderdelen a en b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Voor de precieze reikwijdte van de subsidiabele kosten geldt aldus de formulering van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 5.7.26. (aanvraag verzilvering opleidingsvoucher)

Dit artikel bevat een aantal voorschriften ten aanzien van de aanvraag voor de subsidie. Het eerste lid bepaalt dat de subsidieaanvraag na afloop van de advisering of de opleiding moet worden ingediend door de kennisinstelling. Het tweede lid bepaalt dat de aanvraag moet zijn ontvangen binnen een jaar nadat de voucher aan de bedrijfsadviseur is verstrekt. Dit impliceert ook dat de opleiding binnen een jaar na verstrekking van de voucher moet hebben plaatsgevonden. Het vierde lid bepaalt vervolgens dat de voucher dan rechtswege vervalt, indien de subsidieaanvraag niet binnen een jaar na verstrekking van de voucher is ontvangen.

Artikel 5.7.27 (staatssteun)

Dit artikel maakt duidelijk dat de subsidie voor opleidingen kwalificeert als staatssteun, zoals omschreven in het EU-Werkingsverdrag. Deze staatssteun is gerechtvaardigd door de algemene groepsvrijstellingsverordening.

In artikel 2.11, tweede lid, onderdeel g, zijn met onderhavige wijziging afwijzingsgronden opgenomen onder verwijzing naar de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Zo mag er geen subsidie verleend worden aan een onderneming tegen wie nog een bevel tot terugvordering uitstaat zoals bedoeld in de algemene groepsvrijstellingsverordening. Deze grond is opgenomen om te voorkomen dat de cumulatie van de onrechtmatig gegeven steun met de op grond van deze regeling verstrekte staatssteun zou leiden tot een onverenigbaarheid van de steunmaatregel met de interne markt.

§ 5.7.7. Demonstratieprojecten duurzame landbouw verzorgd door een demonstratiebedrijf (artikelen 5.7.28 tot en met 5.7.36)
Artikel 5.7.28. (subsidieverstrekking kennisoverdracht door demonstratiebedrijven duurzame landbouw)

Dit artikel bepaalt in het eerste lid dat de minister subsidie kan verstrekken voor kennisoverdracht over de omschakeling naar duurzame landbouw. In onderdelen a tot en met c wordt geregeld aan wie subsidie verstrekt kan worden.

In onderdeel b wordt geregeld dat een landbouwer een aanvraag in kan dienen voor zichzelf en maximaal twee andere landbouwers die allen demonstratiebedrijf willen zijn. In onderdeel c wordt geregeld dat ook een onderneming niet zijnde een landbouwer een aanvraag in kan dienen voor een demonstratieproject voor maximaal drie landbouwers die allen demonstratiebedrijf willen zijn. In de situatie omschreven in onderdeel c wordt de aanvraag niet gedaan door een landbouwer, maar wel ten behoeve van (maximaal 3) landbouwers. Dit betreft zowel in onderdeel b als onderdeel c een penvoerder in de zin van artikel 2.9, zesde lid, van de REES 2021. De artikelen 5.1.4 (informatieverplichtingen) en 5.1.5 (terugvordering samenwerkingsverband) van de REES 2021 zijn hierop van toepassing.

De omschakeling naar duurzame landbouw moet zien op minimaal vijf van de onderwerpen in het tweede lid, waarvan in ieder geval emissiereductie stikstof.

Onderwerp

Definitie

Emissiereductie stikstof

Brongericht verminderen van stikstofemissie (ammoniak en stikstofoxide) op bedrijfsniveau. Het verminderen van (externe) inputs kan hier onderdeel van zijn.

Emissiereductie gewasbeschermingsmiddelen en toepassing van geïntegreerde gewasbescherming

Een duurzame productie met weerbare planten en teeltsystemen en een sterkere verbinding tussen land- en tuinbouw en natuur, waardoor ziekten en plagen minder kansen krijgen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zoveel mogelijk kan worden voorkomen. Daar waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, is dit nagenoeg zonder emissies naar het milieu en nagenoeg zonder residuen op voedselproducten. Preventieve maatregelen en alternatieve gewasbeschermings-maatregelen (zoals ruimere gewasrotaties, stroken/mengteelten, precisietechniek en natuurlijke vijanden) kunnen hier onderdeel van zijn.

Emissiereductie broeikasgassen

Het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen (koolstofdioxide, methaan of lachgas,) op bedrijfsniveau, en/of een toename van koolstofvastlegging op het bedrijf. Voor de koolstofvastlegging geldt daarbij dat niet dit méér uitstoot van broeikasgassen mag veroorzaken of in de plaats kan komen voor de vermindering van uitstoot van broeikasgassen.

Emissiereductie nitraat en andere meststoffen

De verbetering van de waterkwaliteit door het verminderen van de uit- en afspoeling van nitraat en fosfaat, door maatregelen op het bedrijf. Dat kan in kaart gebracht worden met een bedrijfswaterplan (bijvoorbeeld via DAW). Dit ook gecombineerd worden met het volledig plaatsen van mest op eigen grond of binnen een groep van samenwerkende landbouwers, of het afvoeren van mest naar een mestverwerker voor verwerking tot hoogwaardige meststof.

Vergroten biodiversiteit

De (door)ontwikkeling naar een (meer) natuurinclusieve bedrijfsvoering: op het bedrijf wordt gestuurd op het sluiten van kringlopen door verbeterde bodem- en gewascycli-, aanleg en beheer van landschapselementen, ondersteuning voor functionele agrobiodiversiteit en maatregelen voor specifieke boerenland-soorten.

Versterken duurzaam bodembeheer

De bodems op het bedrijf worden duurzaam beheerd en bevatten door het toepassen van maatregelen voor duurzaam bodembeheer en koolstofvastlegging meer organische stof, meer bodemleven, zijn niet meer of minder verdicht en hebben meer waterbufferend vermogen.

Circulair veevoergebruik

In het veevoer neemt het aandeel niet-voor-humane-consumptie geschikte gewasproducten en het aandeel reststromen een steeds prominentere rol in. De afhankelijkheid van import van veevoergrondstoffen uit derde landen wordt afgebouwd door een toenemend gebruik van alternatieve eiwitgewassen uit NL/EU en/of alternatieve eiwitbronnen.

Verbeteren dierenwelzijn/diergezondheid

Diergezondheid en dierenwelzijn op het bedrijf worden substantieel verbeterd. Diermanagementsystemen richten zich daarbij op vermindering van antibiotica-gebruik. Voor inbreuk op het welzijn van gehouden dieren geldt momenteel al het ‘nee, tenzij’-principe van de Wet Dieren. Daar bovenop komt aandacht voor het stimuleren van positieve ervaringen voor het dier.

Artikel 5.7.29. (hoogte subsidie)

In dit artikel is de hoogte van de subsidie vastgelegd. De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten, tenzij in de aanvraag een lager percentage is vermeld. De subsidie bedraagt ten minste € 75.000 en ten hoogste € 360.000 per demonstratieproject. Per demonstratiebedrijf bedraagt de subsidie ten minste € 75.000 en ten hoogste € 120.000 in drie jaar.

Artikel 5.7.30 (deelbetaling)

In dit artikel is de deelbetaling geregeld. De minister verleent ten hoogste twee keer per jaar een deelbetaling, die ten minste 25% en € 25.000 van de verleende Subsidie bedraagt.

Artikel 5.7.31. (subsidiabele kosten voor kennisoverdracht)

In dit artikel is opgenomen welke kosten voor subsidie in aanmerking komen. Het gaat om kosten van de uitvoering van voorlichtings- en demonstratieactiviteiten, met inbegrip van kosten voor inhuur van derden voor het verzamelen en analyseren van data noodzakelijk voor de demonstratie over het effect van duurzame maatregelen en toepassingen, kosten voor de inrichting van ontvangstruimte en materiaalkosten ten behoeve van deze activiteiten door de aanvragers, kosten voor deelname aan netwerk voor demobedrijven. Deze kosten vallen onder de kosten die overeenkomstig artikel 78, tweede lid, van verordening 2021/2115 vergoed mogen worden. Niet in aanmerking komen de kosten voor de ontwikkeling, aanschaf of aanleg van middelen ten behoeve van demonstratieprojecten in verband met investeringen ten behoeve van de omschakelmaatregelen (lid 2).

Artikel 5.7.32. (verdeling van het subsidieplafond voor kennisoverdracht)

Dit artikel bepaalt het verdelingsmechanisme voor de subsidies. De minister verdeelt het subsidieplafond voor projecten voor kennisoverdracht op volgorde van rangschikking van de aanvragen (eerste lid). De subsidieplafonds zijn opgenomen in de Regeling opstelling EZK- en LNV-subsidies 2023.

Artikel 5.7.33. (start- en realisatietermijn)

In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat de projecten die op grond van deze paragraaf worden gesubsidieerd uiterlijk binnen drie maanden na de subsidieverlening dienen te starten.

Artikel 5.7.33. (afwijzingsgronden)

Dit artikel bepaalt dat een aanvraag voor subsidie wordt afgewezen indien:

  • de aanvrager niet beschikt over voor het project gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel;

  • na toepassing van artikel 5.7.33 op één van de onderdelen a tot en met d van het eerste lid minder dan drie punten zijn toegekend;

  • de aanvrager een producentengroepering of -organisatie is die een landbouwer verplicht lid te zijn van de groepering of organisatie om deel te kunnen nemen aan het project.

Artikel 5.7.35. (rangschikkingscriteria)

Dit artikel bevat de criteria aan de hand waarvan de subsidieaanvragen worden gerangschikt. Aan een project wordt een hoger aantal punten toegekend naarmate:

  • de uitgangssituatie van de landbouwer(s) bij indiening bijdraagt aan meer dan minimaal vijf van de onderwerpen in artikel 5.7.27, tweede lid;

  • de impact van het project groter is voor de doelgroep;

  • de kwaliteit van de combinatie van de groep van samenwerkende landbouwers en de aanvrager hoger is;

  • de kwaliteit van het projectplan hoger is;

  • de kosteneffectiviteit van het project hoger is.

Deze rangschikkingscriteria worden hierna één voor één toegelicht.

Voor de eerste twee criteria geldt dat aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend wordt naarmate de impact van het project groter is en naar mate er aan meer dan de vijf onderwerpen substantieel wordt bijgedragen. Een voorstel scoort hoger naarmate het project meer bijdraagt aan een toename van kennis over bedrijfsaanpassingen met betrekking tot de onderwerpen genoemd in artikel 5.7.28, tweede lid, onderdelen a tot en met g. Een projectvoorstel scoort hoger naarmate de kans dat de kennis over duurzame landbouw ook daadwerkelijk wordt toegepast op het eigen bedrijf groter is.

Een projectvoorstel bevat een visie die inzicht geeft in de vervolgstappen die gezet zullen worden in de verdere ontwikkeling of toepassing van innovaties voor de genoemde doelgroep(en). Daarbij is het essentieel dat er in het project expliciet rekening wordt gehouden met de wensen en behoeften van de groep van samenwerkende landbouwers. Een projectvoorstel scoort ook hoger op dit criterium naarmate in het voorstel meer aannemelijk wordt gemaakt dat de lessen gedeeld zullen worden met relevante belanghebbenden van de primaire doelgroep (de landbouwers), maar ook het (groen) onderwijs.

Ten tweede wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de kwaliteit van de combinatie van de groep van samenwerkende landbouwers. en de aanvrager beter is. Hiervoor wordt beoordeeld wie de activiteiten gaat begeleiden, wat de gevolgde opleiding, aantoonbare expertise en ervaring in vergelijkbare projecten van de aanvrager zijn. Het gaat hierbij zowel om de kennis en capaciteiten ten aanzien van de onderwerpen, als om de kennis en vaardigheden ten aanzien van het overdragen van kennis en het management van het geheel van de activiteiten. Ten aanzien van de combinatie van uitvoerder en de groep van samenwerkende landbouwers is de samenstelling en de betrokkenheid binnen de combinatie van belang, alsmede de motivatie van de aanvrager voor het indienen van het voorstel en de behoefte van de groep van samenwerkende landbouwers aan het voorstel.

Ten derde wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de kwaliteit van het voorstel hoger is. Dit criterium gaat over wat de deelnemers in de groep van samenwerkende landbouwers gaan doen. Een voorstel scoort hoger naarmate de activiteiten meer een samenhangend geheel vormen en tot een gezamenlijk resultaat voor de doelgroep leiden dan wanneer er sprake is van een verzameling losse deelprojecten. Een projectplan scoort ook hoger naarmate het projectplan de probleemdefinitie (‘probleemanalyse’), de doelen, de inhoudelijke aanpak, de uit te voeren activiteiten, de projectfases inclusief mijlpalen, de te gebruiken middelen en de resultaten, beter beschrijft. Ten aanzien van de activiteiten voor kennisdeling is het van belang dat de kennisoverdrachtsactiviteiten bijdragen aan de resultaten, alsmede of de gekozen aanpak in overeenstemming is met de verwachte resultaten en hoe projectresultaten worden gemeten ten behoeve van kwaliteitsborging. Ook is het van belang dat de activiteiten om kennis en ervaringen met elkaar te delen in een netwerk van demobedrijven zijn opgenomen.

Ten vierde wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de kosteneffectiviteit van het voorstel hoger is. Een voorstel scoort beter als de financiële middelen effectiever en efficiënter worden ingezet met het oog op de te bereiken doelen en de doelgroep van het voorstel. Om te voorkomen dat er onnodig veel kosten opgevoerd worden, wordt bij de beoordeling meegewogen welke impact het voorstel kan hebben op de doelstellingen en het te verwachten bereik van het project in relatie tot de beoogde doelgroep en in verhouding tot de totale subsidiabele kosten die opgevoerd worden. Ook het benutten van reeds ontwikkelde kennis of ondersteunende tools wordt hierbij meegenomen. Voorstellen die meer impact zullen hebben voor de doelgroep ten opzichte van de totale opgevoerde kosten scoren hoger dan voorstellen die met dezelfde kosten minder impact hebben.

Per criterium kunnen ten hoogste vijf punten worden toegekend. De criteria ‘impact van het project’ en ‘kwaliteit van de combinatie van de groep van samenwerkende landbouwers en de aanvrager’ hebben een dubbele weging ten opzichte van de andere criteria.

De beoordeling zal door RVO namens de minister worden gedaan. Hiervoor kan advies worden gevraagd van een beoordelingscommissie.

De aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, worden vervolgens hoger gerangschikt naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

Artikel 5.7.36. (informatieverplichtingen)

Het eerste lid van dit artikel bepaalt welke gegevens moeten worden verstrekt bij het indienen van een aanvraag voor een subsidie, in aanvulling op artikel 2.9. Bij de aanvraag wordt ten minste verstrekt:

  • gegevens over de aanvrager, waaronder contactgegevens, het BTW nummer en het KvK nummer waaronder zijn onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel;

  • gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

  • het projectplan, waarin onder meer is opgenomen de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de doelstellingen van het project doelgroep(en), de bijdrage aan netwerk voor kennisuitwisseling tussen demobedrijven, de start- en einddatum, de samenstelling van de groep van samenwerkende landbouwers, de totale kosten, de omvang van de gevraagde subsidie en een samenvatting van het project;

  • een verklaring van de groep van samenwerkende landbouwers waarin de groep van samenwerkende landbouwers aangeeft behoefte te hebben aan de benoemde kennisoverdracht.

§ 5.7.8. Verstrekken bedrijfsplanvoucher voor omschakeling (artikelen 5.7.37 tot en met 5.7.39)
Artikel 5.7.37. (Aanvraag, verstrekking en besteding bedrijfsplanvoucher)

In dit artikel is geregeld dat een bedrijfsplanvoucher op aanvraag wordt verstrekt aan een landbouwer voor het verkrijgen van een bedrijfsplan. In het tweede lid is opgenomen dat de landbouwer bij de aanvraag de erkende bedrijfsadviseur vermeldt.

Artikel 5.7.38. (Verdeling subsidieplafond)

Dit artikel bepaalt het verdelingsmechanisme voor de vouchers. De minister bepaalt op volgorde van binnenkomst aan welke bedrijfsadviseurs vouchers worden verstrekt, gelet op het subsidieplafond en uitgaande van de maximumwaarde per voucher.

Artikel 5.7.39. (Besteding bedrijfsplanvoucher)

Met betrekking tot de besteding van de bedrijfsplanvoucher is in dit artikel bepaald dat de landbouwer de door de minister verstrekte voucher overdraagt aan de in de aanvraag opgenomen erkende bedrijfsadviseur.

§ 5.7.9. Verstrekken subsidie aan een erkende bedrijfsadviseur (artikelen 5.7.40 tot en met 5.7.44)
Artikel 5.7.40. (verzilvering bedrijfsplanvoucher)

Dit artikel bepaalt dat subsidie wordt verstrekt aan een erkende bedrijfsadviseur die ten behoeve van een landbouwer een bedrijfsplan heeft opgesteld met daarin minimaal vijf van de onderwerpen, genoemd in 5.7.42, onderdeel b, waarvan in ieder geval emissiereductie stikstof, waarop het bedrijfsplan gericht zal zijn en in verband daarmee een geldige voucher overlegt.

Onderwerp

Definitie

Emissiereductie stikstof

Brongericht verminderen van stikstofemissie (ammoniak en stikstofoxide) op bedrijfsniveau. Het verminderen van (externe) inputs kan hier onderdeel van zijn.

Emissiereductie gewasbeschermingsmiddelen en toepassing van geïntegreerde gewasbescherming

Een duurzame productie met weerbare planten en teeltsystemen en een sterkere verbinding tussen land- en tuinbouw en natuur, waardoor ziekten en plagen minder kansen krijgen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zoveel mogelijk kan worden voorkomen. Daar waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, is dit nagenoeg zonder emissies naar het milieu en nagenoeg zonder residuen op voedselproducten. Preventieve maatregelen en alternatieve gewasbeschermings-maatregelen (zoals ruimere gewasrotaties, stroken/mengteelten, precisietechniek en natuurlijke vijanden) kunnen hier onderdeel van zijn.

Emissiereductie broeikasgassen

Het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen (koolstofdioxide, methaan of lachgas,) op bedrijfsniveau, en/of een toename van koolstofvastlegging op het bedrijf. Voor de koolstofvastlegging geldt daarbij dat niet dit méér uitstoot van broeikasgassen mag veroorzaken of in de plaats kan komen voor de vermindering van uitstoot van broeikasgassen.

Emissiereductie nitraat en andere meststoffen

De verbetering van de waterkwaliteit door het verminderen van de uit- en afspoeling van nitraat en fosfaat, door maatregelen op het bedrijf. Dat kan in kaart gebracht worden met een bedrijfswaterplan (bijvoorbeeld via DAW). Dit ook gecombineerd worden met het volledig plaatsen van mest op eigen grond of binnen de groep van samenwerkende landbouwers, of het afvoeren van mest naar een mestverwerker voor verwerking tot hoogwaardige meststof.

Vergroten biodiversiteit

De (door)ontwikkeling naar een (meer) natuurinclusieve bedrijfsvoering: op het bedrijf wordt gestuurd op het sluiten van kringlopen door verbeterde bodem- en gewascycli-, aanleg en beheer van landschapselementen, ondersteuning voor functionele agrobiodiversiteit en maatregelen voor specifieke boerenland-soorten.

Versterken duurzaam bodembeheer

De bodems op het bedrijf worden duurzaam beheerd en bevatten door het toepassen van maatregelen voor duurzaam bodembeheer en koolstofvastlegging meer organische stof, meer bodemleven, zijn niet meer of minder verdicht en hebben meer waterbufferend vermogen.

Circulair veevoergebruik

In het veevoer neemt het aandeel niet-voor-humane-consumptie geschikte gewasproducten en het aandeel reststromen een steeds prominentere rol in. De afhankelijkheid van import van veevoergrondstoffen uit derde landen wordt afgebouwd door een toenemend gebruik van alternatieve eiwitgewassen uit NL/EU en/of alternatieve eiwitbronnen.

Verbeteren dierenwelzijn/diergezondheid

Diergezondheid en dierenwelzijn op het bedrijf worden substantieel verbeterd. Diermanagementsystemen richten zich daarbij op vermindering van antibioticagebruik. Voor inbreuk op het welzijn van gehouden dieren geldt momenteel al het ‘nee, tenzij’-principe van de Wet Dieren. Daar bovenop komt aandacht voor het stimuleren van positieve ervaringen voor het dier.

Artikel 5.7.41. (Hoogte subsidie)

Dit artikel bepaalt de hoogte van de subsidie. De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten en niet meer dan € 6.000,– per voucher.

Artikel 5.7.42. (Subsidiabele kosten)

In dit artikel is geregeld dat kosten die de erkende bedrijfsadviseur maakt voor de inhuur van personen die organisatorisch of financieel niet onafhankelijk zijn van de landbouwer waaraan het advies is verstrekt niet in aanmerking komen voor subsidie.

Artikel 5.7.43. (Aanvraag verzilvering bedrijfsplanvoucher)

In dit artikel wordt de aanvraag van de verzilvering van de bedrijfsplanvoucher geregeld. Ingevolge het eerste lid wordt de aanvraag na afloop van het opstellen van een bedrijfsplan ingediend door de erkende bedrijfsadviseur. Het tweede lid vereist dat de aanvraag moet zijn ontvangen binnen een jaar na de dagtekening van een aan de landbouwer verstrekte voucher. Ook is de mogelijkheid tot verlenging geregeld. In het derde lid is bepaald dat de voucher vervalt indien de aanvraag niet binnen de termijn door de minister is ontvangen.

Artikel 5.7.44. (Afwijzingsgronden)

In dit artikel zijn in aanvulling op artikel 2.11 van de REES 2021 een aantal gronden opgenomen die ervoor zorgen dat de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening beslist.

In onderdeel g is geregeld dat afwijzend op een aanvraag wordt beslist indien een landbouwer een aanvraag doet voor een bedrijfsplanvoucher voor een agrarische onderneming ten behoeve waarvan in de afgelopen drie kalenderjaren al van een bedrijfsplanvoucher gebruik is gemaakt.

§ 5.7.10. Slotbepaling
Artikel 5.7.45. (Vervaltermijn)

Gelet op artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016, is het verplicht een vervaltermijn op te nemen die niet later valt dan vijf jaren na de inwerkingtreding van de regeling. Deze subsidiemodule vervalt met ingang van 31 december 2027.

Artikel II

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om in de Regeling uitvoering NSP GLB 2023–2027 te verduidelijken dat in voorkomende gevallen ook de Minister voor Natuur en Stikstof als bevoegde autoriteit in het kader van het GLB kan optreden, voor zover het gaat om de uitvoering van verrichtingen die onder de verantwoordelijkheid van deze minister vallen.

Zodoende kan de Minister voor Natuur en Stikstof in de toekomst eigen subsidiemodules in Hoofdstuk 5 van de REES 2021 invoegen. Dit zal naar verwachting onder meer een maatregel Samenwerken in Veenweidegebieden betreffen.

Artikelen III en IV

Voor deze subsidiemodule geldt een openstellingsperiode van 1 september 2023 tot en met 13 oktober 2023 voor de adviesvouchers en de bedrijfsplanvouchers, van 1 september 2023 tot en met 1 september 2024 voor de cursus- en opleidingsvouchers en van 2 oktober 2023 tot en met 15 november 2023 voor de projectsubsidies kennisoverdracht van een groep samenwerkende landbouwers en de demonstratieprojecten verzorgd door een demonstratiebedrijf. Voor de module is in totaal € 17.366.250 euro beschikbaar.

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Met de datum van de inwerkingtreding wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding van deze regeling. Op deze wijze wordt de doelgroep de mogelijkheid geboden spoedig subsidieaanvragen in te dienen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema


X Noot
1

Breembroek, J.A., Strootman, A., Meerkerk, B., Westerhof, H., Koole, J.C., Janssen, N. 2020. Kwaliteitsborging van het agrarisch advies. Advies aan Ministerie LNV, 7 juli 2020.

Naar boven