Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, van 25 februari 2021, nr. IENW/BSK-2021/42262, houdende regels voor het verstrekken van een specifieke uitkering voor het treffen van maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit in het kader van het Schone Lucht Akkoord (Regeling specifieke uitkering Schone Lucht Akkoord)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 17, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, de artikelen, 4, eerste en tweede lid, juncto 3, eerste lid, aanhef en onder b en 5, aanhef en onderdelen a tot en met f en h, van de Kaderwet subsidies I en M;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

belangrijkste luchtverontreinigende stoffen:

stikstofoxiden (NOx), fijn stof (PM10 en PM2,5), ammoniak (NH3) en zwaveldioxide (SO2);

decentrale uitvoeringsplannen:

plannen, bedoeld in artikel 3, vierde lid, van het SLA;

emissieverlagend project:

project waarbij minimaal 70% van de kosten worden gemaakt ten behoeve van technische, sociale of juridische maatregelen gericht op een directe, structurele verlaging van emissies naar de lucht van de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen;

innovatieve maatregelen:

ten behoeve van een betere luchtkwaliteit, voor Nederland nieuwe technieken of maatregelen, sociale innovatie of een niet gangbare combinatie van bestaande technieken of maatregelen, gericht op het oplossen van technische of niet-technische knelpunten, het beperken van risico’s of het verkrijgen van kennis door middel van onderzoek en testen;

kennis- of adviesproducten:

eindresultaat van een onderzoek, verkenning, inventarisatie, toets of berekening, gericht op het inventariseren of evalueren van maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren;

minister:

Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

ontvanger:

gemeente of provincie of samenwerkingsverband van een of meer gemeenten of provincies die partij zijn bij het SLA;

overig project:

project gericht op:

  • a. innovatieve maatregelen;

  • b. het vergaren van kennis- of adviesproducten; of

  • c. communicatie- of participatieactiviteiten.

pilotproject:

pilotproject, genoemd in de op de datum van aanvraag geldende uitvoeringsagenda van het SLA;

project:

emissieverlagend project, overig project en pilotproject.

schadekosten:

kosten van op geld waardeerbare maatschappelijke schade die een bepaalde hoeveelheid emissies van een luchtverontreinigende stof per tijdeenheid veroorzaakt;

SLA:

Schone Lucht Akkoord;

uitvoeringsagenda:

op de datum van aanvraag geldende uitvoeringsagenda, genoemd in artikel 2, achtste lid, van het SLA.

Artikel 2. Kaderbesluit subsidies I en M

De artikelen 12, aanhef en onderdelen a tot en met d, j en k, 14, eerste, tweede en vierde lid, 17, 19, 25 en 26, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met d, f en g, en tweede lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M zijn van overeenkomstige toepassing op een specifieke uitkering die op grond van deze regeling wordt verstrekt.

Artikel 3. Doel van de regeling

Het doel van deze regeling is het stimuleren van de deelnemers aan het SLA tot het uitvoeren van een project als bedoeld in artikel 1 ter verbetering van de luchtkwaliteit

Artikel 4. Aanvraag tot verlening

  • 1. De minister kan op aanvraag een specifieke uitkering verlenen aan een ontvanger voor een project als bedoeld in artikel 1.

  • 2. Een aanvraag voor een specifieke uitkering voor een project wordt ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland met gebruikmaking van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld digitaal formulier.

  • 3. Een aanvraag voor een specifieke uitkering wordt ingediend tussen 1 april 2021, 09:00 uur, en 1 november 2021, 17.00 uur.

  • 4. Een aanvraag voor een emissieverlagend project gaat vergezeld van:

    • a. een indicatieve berekening van de te bereiken emissiereductie van de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen en van de vermeden schadekosten, berekend met behulp van de rekentool die beschikbaar is gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. De totale kosten van de uitkering zijn lager dan de vermeden schadekosten;

    • b. een verklaring dat het project is opgenomen in de decentrale uitvoeringsplannen die gelden op het moment van aanvraag, of een verklaring dat bij honorering van de aanvraag het project wordt opgenomen in de decentrale uitvoeringsplannen van het jaar volgend op het jaar van de aanvraag;

    • c. een schriftelijke onderbouwing waarin de aanvrager aannemelijk maakt dat het project een aanzienlijke gezondheidswinst teweegbrengt.

  • 5. Een aanvraag voor een pilotproject en een overig project gaat vergezeld van een kwalitatieve onderbouwing, waarin in ieder geval uiteengezet wordt, hoe als gevolg van het project, (indirecte) verlaging van emissies of gezondheidswinst in de toekomst kan worden bereikt.

  • 6. Een aanvraag gaat vergezeld van een begroting waarin de kosten, bedoeld in artikel 6, gespecificeerd worden en waarin de omzetbelasting die recht geeft een bijdrage op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds vermeld wordt. De begroting geeft inzicht in de dekking van de kosten van het project die niet door middel van de specifieke uitkering worden vergoed.

Artikel 5. Hoogte van de uitkering

De specifieke uitkering bedraagt 50% van de kosten, bedoeld in artikel 6, waarbij een maximum geldt van:

  • a. € 500.000 voor een emissieverlagend project of een pilotproject;

  • b. € 100.000 voor een overig project.

Artikel 6. Kosten die in aanmerking komen voor een specifieke uitkering

  • 1. Voor een specifieke uitkering komen in aanmerking:

    • a. voorbereidingskosten, aankoopkosten en begeleidingskosten;

    • b. bouwkosten;

    • c. kosten voor kennis- of adviesproducten;

    • d. kosten van ontwikkelen en testen van innovatieve maatregelen;

    • e. kosten voor communicatie- of participatie-activiteiten; en

    • f. kosten voor startmetingen en monitoring.

  • 2. Kosten als bedoeld in het eerste lid die zijn gemaakt vanaf 1 januari 2021 komen voor vergoeding in aanmerking;

  • 3. Loonkosten van personeel in dienst van de ontvanger en omzetbelasting over kosten bedoeld in het eerste lid, die op de voet van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 in aftrek kan worden gebracht en geen recht geeft op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 7. Uitkeringsplafond

  • 1. Het plafond voor het totaal van de aanvragen van specifieke uitkeringen bedraagt € 12.669.000.

  • 2. Als het uitkeringsplafond niet wordt bereikt voor het beëindigen van de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 4, derde lid, kan de minister de aanvraagperiode verlengen tot en met 1 november 2022, met ingang van 1 januari 2022. Van een verlenging wordt mededeling gedaan in de Staatscourant voordat de verlengde aanvraagperiode aanvangt.

Artikel 8. Wijze van verdelen

  • 1. De minister verdeelt het beschikbare bedrag voor specifieke uitkeringen op basis van de volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 2. Als de minister op de dag waarop het uitkeringsplafond, genoemd in artikel 7, eerste lid, is bereikt meer dan één volledige aanvraag ontvangt, stelt de minister de onderlinge rangschikking vast door middel van loting.

Artikel 9. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op de aanvraag van een specifieke uitkering als:

  • a. redelijkerwijs aangenomen moet worden dat het project geen bijdrage levert aan het in artikel 3 omschreven doel;

  • b. reeds een specifieke uitkering of een andere subsidie door het Rijk, een provinciebestuur of een gemeentebestuur is verstrekt voor het project of reeds gebruik is gemaakt van Europese subsidies voor het project;

  • c. het project gericht is op het beïnvloeden van het binnenklimaat;

  • d. het project gericht is op het beïnvloeden van de verspreiding van reeds geëmitteerde luchtverontreinigende stoffen ten gunste van de volksgezondheid;

  • e. de ontvanger in 2021 reeds vijf keer een uitkering op grond van deze regeling heeft ontvangen;

  • f. de som van de in aanmerking komende kosten lager is dan € 25.000.

Artikel 10. Bevoorschotting en betaling

Gelijktijdig met het besluit tot verlening van de uitkering verleent de minister een voorschot ten bedrage van 80% van de specifieke uitkering.

Artikel 11. Verplichtingen voor de ontvanger

  • 1. Een project waarvoor een specifieke uitkering is verstrekt start uiterlijk binnen zes maanden na verlening en is uiterlijk binnen drie jaar na de verlening van de uitkering afgerond.

  • 2. Na afronding van het project waarvoor een specifieke uitkering is verstrekt stelt de ontvanger binnen drie maanden de ervaringen en de resultaten ervan en eventuele uit het project voortgekomen kennis- of adviesproducten beschikbaar aan de andere partijen van het SLA.

  • 3. De ontvanger meldt het onverwijld en schriftelijk bij de minister indien aannemelijk is geworden dat de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt niet tijdig of geheel zullen worden verricht, dat niet tijdig of geheel aan de verplichtingen in dit artikel zal worden voldaan of zich andere omstandigheden zullen voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging of intrekking van de specifieke uitkering

Artikel 12. Verantwoording

Verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering vindt plaats op de wijze die is bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

Artikel 13. Vaststelling

  • 1. De minister beslist op een aanvraag tot vaststelling van een specifieke uitkering binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De minister stelt de specifieke uitkering vast op het bedrag dat is bepaald in de verleningsbeschikking indien de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verleend geheel zijn verricht en hebben plaatsgevonden conform deze beschikking en de verplichtingen, bedoeld in artikel 11.

  • 3. De minister stelt de specifieke uitkering vast op een lager bedrag dan dat is bepaald in de verleningsbeschikking als de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden conform de beschikking en de verplichtingen, bedoeld in artikel 11.

  • 4. Een besluit tot vaststelling vermeldt in ieder geval:

    • a. het bedrag van de vastgestelde specifieke uitkering;

    • b. het betaalde voorschot;

    • c. het te betalen of terug te vorderen bedrag.

Artikel 14. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2021.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2023, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op specifieke uitkeringen die voor die datum zijn aangevraagd.

Artikel 15. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering Schone Lucht Akkoord.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-Van der Meer

TOELICHTING

Algemeen deel

1. Aanleiding en doel van de specifieke uitkering

Op 13 januari 2020 tekende de rijksoverheid samen met gemeenten en provincies het Schone Lucht Akkoord (SLA)1. Het SLA is een invulling van de afspraak uit het Regeerakkoord om te komen tot een nationaal actieplan luchtkwaliteit dat zich richt op een permanente verbetering van de luchtkwaliteit. Het vormt een belangrijke stap op weg naar gezonde lucht voor iedereen, met als concreet doel om ten opzichte van de situatie in 2016 in 2030 minimaal 50% gezondheidswinst gerealiseerd te hebben uit binnenlandse bronnen. Dat zorgt voor minder ziekte, minder sterfte en een betere kwaliteit van leven. Om dit doel te bereiken is het nodig om via een gezamenlijke aanpak een dalende trend in te zetten van emissies van luchtverontreinigende stoffen naar de lucht in alle relevante sectoren en voor de belangrijkste bronnen. Hieronder vallen mobiliteit, mobiele werktuigen, houtstook, industrie, binnenvaart en havens, en de landbouw. Ook zijn bewustwording van en communicatie over de potentiele gezondheidswinst van verschillende maatregelen en de mogelijkheid voor burgers om te participeren van groot belang. Met het SLA wordt de omslag gemaakt van het sturen op het voldoen aan Europese grenswaarden naar het realiseren van gezondheidswinst voor iedereen.

In het SLA staat onder andere het volgende:

  • Rijk, provincies en gemeenten maken aanvullende afspraken over de uitvoering en monitoring van specifieke maatregelen en pilots waarbij het Rijk medefinancier is;

  • De maatregelen die in aanmerking komen voor financiering worden op basis van nog nader te maken afspraken met provincies en gemeenten uitgewerkt en geprioriteerd. Uitgangspunt voor de besteding van middelen is dat de provincies en gemeenten tevens een eigen bijdrage leveren om uitvoering te geven aan de maatregelen en dat deze zijn gericht op het behalen van gezondheidswinst;

  • Het Rijk hanteert voor het beschikbaar stellen van middelen ten behoeve van uitvoering van maatregelen criteria die nog nader worden vastgesteld. In elk geval is kosteneffectiviteit een van de criteria.

  • Met deze Regeling specifieke uitkering Schone Lucht Akkoord stelt het Rijk voor een eerste tranche in 2021 € 13 miljoen beschikbaar voor de specifieke maatregelen en pilots (inclusief uitvoeringskosten). Het geld is bedoeld voor projecten van provincies en gemeenten die deelnemen aan het SLA.

  • Het is de bedoeling dat bij succes in 2021 nog eens een vergelijkbaar bedrag wordt gereserveerd voor een tweede tranche. Deze bedragen zijn afkomstig uit de in de Kamerbrief aangekondigde 50 miljoen euro die is gereserveerd voor het Schone Lucht Akkoord op de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voor de jaren 2020–2023.

2. De noodzaak voor de specifieke uitkering

De aanpak in het SLA richt zich enerzijds op generieke maatregelen die ervoor zorgdragen dat de luchtverontreiniging overal in Nederland wordt verminderd en anderzijds op een gebiedsgerichte aanpak voor dichtbevolkte locaties met hoge concentraties luchtverontreiniging. Alle deelnemende partijen zijn in het voorjaar van 2021 een gezamenlijke uitvoeringsagenda2 overeengekomen, die waar nodig jaarlijks een update krijgt. In de uitvoeringsagenda staan pilotprojecten die van belang zijn voor alle partijen en de luchtkwaliteit in Nederland in het algemeen. Daarnaast stellen alle deelnemende provincies en gemeenten een eigen decentraal uitvoeringsplan op, met gebiedsgerichte activiteiten en maatregelen. Hierbij wordt zoveel mogelijk een aanpak gevolgd die zich met name richt op bronnen die van invloed zijn voor een groot deel van de bevolking, op dichtbevolkte locaties en concentraties van hooggevoelige groepen zoals ouderen en kinderen.

De Regeling specifieke uitkering Schone Lucht Akkoord is bedoeld om voor de pilotprojecten uit de uitvoeringsagenda en projecten uit de decentrale uitvoeringsplannen gezamenlijke financiering mogelijk te maken, met bijdragen van alle partijen, inclusief een rijksbijdrage. Luchtverontreiniging houdt zich niet aan grenzen. Rijk, provincies en gemeenten zijn van elkaar afhankelijk om de gezondheidsambities te realiseren. De rijksbijdrage weerspiegelt het gezamenlijke belang dat alle aan het SLA deelnemende partijen hechten aan concrete activiteiten en maatregelen ten behoeve van de luchtkwaliteit.

3. De voorwaarden die worden opgelegd en de noodzakelijkheid daarvan

De specifieke uitkering wordt alleen verleend aan de decentrale overheden die deelnemen aan het SLA. Een van de uitgangspunten van dit akkoord is dat de activiteiten en maatregelen kosteneffectief zijn en op maatschappelijk draagvlak kunnen rekenen. Kosteneffectiviteit is daarom ook een belangrijk punt in deze regeling. De rijksbijdrage wordt verstrekt op basis van cofinanciering en dekt 50% van voor uitkering in aanmerking komende kosten. Er wordt- met een beroep op het gezamenlijk commitment -dus ook een 50%-bijdrage van de aanvrager verwacht. Daarnaast wordt voor pilotprojecten uit de gezamenlijke uitvoeringsagenda en voor direct emissieverlagende projecten een hogere maximale uitkering gehanteerd (500.000 euro) dan voor overige projecten, waaronder projecten gericht op communicatie- en participatie-activiteiten (100.000 Euro). Hierdoor wordt naar verwachting bereikt dat het grootste deel van het budget zal worden besteed aan de eerstgenoemde projecten, die concrete emissieverlagingen beogen. Voor deze emissieverlagende projecten wordt bovendien van de aanvrager gevraagd om een indicatieve berekening van de te bereiken emissiereductie van de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen en van de vermeden schadekosten te geven. Deze berekening wordt gedaan met behulp van de rekentool die beschikbaar is gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Uit de berekening moet blijken dat de totale kosten van de uitkering lager zijn dan de gezondheidswinst, uitgedrukt in vermeden schadekosten. Op deze manier wordt ook kosteneffectiviteit beoogd. Voor pilotprojecten en andere projecten geldt de voorwaarde van een positief uitvallende berekening niet. Deze is immers niet altijd te maken. Echter, voor deze projecten moet in ieder geval kwalitatief aannemelijk gemaakt worden hoe als gevolg van het project (indirecte) verlaging van emissies of gezondheidswinst in de toekomst kan worden bereikt.

De rekentool is op grond van de laatste wetenschappelijke inzichten opgesteld, en laat kwantitatief onderbouwd zien dat activiteiten en maatregelen gericht op grotere verlagingen van emissies, op lagere hoogtes boven het aardoppervlak en in dichtbevolktere gebieden meer gezondheidswinst opleveren. Dit zijn de situaties waarop de regeling dan ook met name is gericht. Juist de aanpak van deze situaties brengt het doel van het SLA dichterbij.

Over de uitvoering van de regeling vindt regelmatig overleg plaats tussen Rijk en de aan het SLA deelnemende provincies en gemeenten, via de stuurgroep en werkgroep van het SLA.

4. Verhouding tot bestaande regelgeving

Het nationaal bestuursrechtelijke kader voor deze regeling wordt gevormd door de Kaderwet subsidies I en M, de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en de Financiële-verhoudingswet.

Op grond van deze regeling worden specifieke uitkeringen verstrekt voor de realisering van projecten in het kader van de uitvoering van het SLA. In artikel 4.21, derde lid, van de Awb is bepaald dat titel 4.2 (Subsidies) van die wet niet van toepassing is op de aanspraak op financiële middelen die wordt verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld. Artikel 2 van de Kaderwet subsidies I en M wijkt af van artikel 4.21, derde lid, van de Awb en bepaalt dat titel 4.2 van die wet wel van toepassing is op financiële middelen die worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld, zoals de ontvangers van deze regeling. Om die reden is titel 4.2 van de Awb van toepassing op deze regeling. Hierin zijn bepalingen opgenomen die relevant zijn of kunnen zijn voor de ontvangers zoals de artikelen 4:46 Awb (subsidievaststelling) en 4:57 Awb (terugvordering). Voorts is een aantal artikelen van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing verklaard. In deze regeling is bijvoorbeeld vastgelegd hoe om wordt gegaan met samenwerkingsverbanden. Bovendien is ook de verleningsbeschikking van belang.

De bijdragen die krachtens deze regeling kunnen worden verstrekt aan een provincie of gemeenten zijn specifieke uitkeringen in de zin van artikel 15a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet. Dit brengt met zich mee dat de financiële verantwoording over de besteding moet plaatsvinden overeenkomstig artikel 17a van die wet, via de SISA-methode (Single Information Single Audit). Dit houdt in dat ontvangers van middelen uit een specifieke uitkering jaarlijks informatie over de bestede middelen van het voorgaande jaar dienen te sturen aan BZK, overeenkomstig artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

4.1 Europeesrechtelijke aspecten

De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. De ontvangers krijgen een uitkering voor het uitvoeren van projecten die de luchtkwaliteit voor de samenleving als geheel ten goede komen.

Van belang is dat de begunstigden met de verstrekte middelen zelf geen staatssteun verstrekken (indirect voordeel) door aan ontwikkelaars, of degenen die bijvoorbeeld de bouw uitvoeren, een economisch voordeel te verschaffen. Hiervan is geen sprake indien de begunstigde de aanbestedingsregels volgt. Eveneens is van belang, dat de materialen die ter beschikking worden gesteld, tegen marktconforme prijzen worden ingekocht. Wanneer dit niet gebeurt, kan er sprake zijn van indirecte staatssteun aan de leveranciers van de materialen. Indien de begunstigden subsidie gaan verstrekken behoren zij conform de Europese staatssteunregels te handelen en daar waar nodig een melding wegens staatssteun te doen of te bezien of gebruik gemaakt kan worden van een vrijstellingsverordening.

4.2 Wet op het BTW-compensatiefonds

De activiteiten waarvoor een specifieke uitkering kan worden verstrekt kunnen activiteiten zijn waarover de ontvangers omzetbelasting verschuldigd zijn. Omzetbelasting kan in bepaalde gevallen door de ontvanger van de specifieke uitkering in aftrek worden gebracht of de ontvanger recht geven op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds. In dat geval komt de omzetbelasting niet in aanmerking voor vergoeding via een specifieke uitkering. De maximumbedragen van de uitkering, genoemd in artikel 5, zijn dan ook exclusief die omzetbelasting.

5. Administratieve lasten

De verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering op grond van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet verloopt via de jaarrekening van de gemeente en de provincie en de systematiek van ‘single information, single audit’ (SiSa-systematiek). Dit leidt tot de meest minimale uitvoeringslasten voor zowel de ontvangers als voor de rijksoverheid.

6. Consultatie

De inzet van rijksbijdragen is diverse malen onderwerp geweest van discussie in de Stuurgroep en Werkgroep van het Schone Lucht Akkoord. Van 13 januari 2020 tot en met 10 februari 2020 heeft er een internetconsultatie plaatsgevonden, met als onderwerp het SLA in brede zin. Hierin is gevraagd is naar aandachtspunten voor het Rijk. De in dit proces binnengekomen reacties en de beleidsreactie hierop zijn met de Tweede Kamer gedeeld op 9 juli 20203. De internetreacties zijn meegenomen in de verdere ontwikkeling van de uitvoeringsagenda en worden ook meegenomen in de decentrale uitvoeringsplannen van provincies en gemeenten. Daarnaast is in zomer 2020 aan de in het SLA deelnemende partijen gevraagd welk soort projecten zij voor ogen hebben om in aanmerking te laten komen voor een specifieke uitkering. Op 19 november 2020 heeft een stakeholdersbijeenkomst plaatsgevonden. De informatie die voortkwam uit deze bijeenkomsten en de reacties van de deelnemende partijen op de concept-uitgangspunten van de Regeling zijn verwerkt bij het opstellen van deze regeling.

7. Inwerkingtreding en vervaldatum

De regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2021. De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2023 met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op een uitkering die voor die datum op grond van deze regeling is verstrekt.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Er zijn in dit artikel enkele definities opgenomen.

De begripsbepaling belangrijkste luchtverontreinigende stoffen omhelst de stoffen waarop het Schone Lucht Akkoord is gericht op, naar de aanbevelingen door de Gezondheidsraad. Ammoniak (NH3) en zwaveldioxide (SO2) worden in deze regeling ook meegenomen, omdat deze stoffen bij chemische reacties in de atmosfeer deels omgezet worden in secundair fijn stof.

Onder emissieverlagende projecten vallen onder andere projecten voor het instellen van een milieuzone, een verkeersmaatregel, een sloopregeling, de aanleg van walstroom of een subsidie voor het aanpassen of vervangen van een installatie. Uiteraard moeten deze projecten voldoen aan de 70% eis.

Onder overige projecten worden projecten gericht op innovatieve maatregelen, kennis- of adviesproducten vergaren en communicatie- of participatieactiviteiten verstaan. Het gaat hier bijvoorbeeld om projecten om die tot doel hebben een techniek of niet-technische aanpak te testen waarvan de uitkomsten nog onbekend zijn. Teven valt hier onder, het verstrekken van een opdracht aan een derde partij om kennis of advies te ontwikkelen ten behoeve van het verbeteren van de luchtkwaliteit, of om projecten die tot doel hebben burgers te betrekken bij besluitvorming of onderzoek of duidelijk te maken hoe de luchtkwaliteit samenhangt met gezondheid en hoe deze verbeterd kan worden.

Pilotprojecten zijn opgenomen in de uitvoeringsagenda van het SLA. Het gaat hier om projecten op van verschillende aard, die van groot belang worden geacht voor het slagen van de in het SLA afgesproken doelen.

De definitie van het begrip ontvanger bepaalt dat ontvangers van de specifieke uitkering zich mogen verenigen in een samenwerkingsverband. Artikel 26, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met d, f en g, en tweede lid van het Kaderbesluit subsidies I en M is van toepassing verklaard op deze regeling. Dat betekent onder andere dat de aanvraag, verstrekkingen en bevoorschotting verloopt via de penvoerder van het samenwerkingsverband.

Artikel 2. Kaderbesluit subsidies I en M

Op grond van artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M worden artikelen van dat besluit van overeenkomstige toepassing verklaard op de onderhavige regeling voor het verlenen van rijksbijdragen aan rechtspersonen die krachtens publiek recht zijn ingesteld. Op deze manier kan het reguliere stramien voor de verlening van subsidies voor alle ontvangers worden aangehouden.

De bepalingen in het Kaderbesluit die op de uitvoering van deze regeling van toepassing zijn, zijn de volgende:

De artikelen 12, aanhef en onderdelen a tot en met d, j en k (afwijzingsgronden), 14, eerste, tweede en vierde lid (subsidieverstrekking), 17 (verplichtingen ontvanger), 19 (verplichtingen ontvanger), 25 (vaststelling) en 26 (samenwerkingsverbanden), eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met d, f en g, en tweede lid.

Artikel 3. Doel van de regeling

Het doel van deze regeling is het stimuleren van deelnemers van het SLA om projecten te starten in het kader van dit akkoord door middel van het beschikbaar stellen van financiële middelen. Het gaat om activiteiten die direct dan wel indirect bijdragen aan de doelen van het Schone Lucht Akkoord. Deze doelen zijn een permanente verbetering van de luchtkwaliteit ten behoeve van gezondheidswinst voor iedereen in Nederland, toewerken naar de WHO-advieswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof in 2030, en landelijk minimaal 50% gezondheidswinst in 2030 ten opzichte van 2016 te behalen, voor de gezondheidseffecten afkomstig van Nederlandse bronnen.

Artikel 4. Aanvraag tot verlening

Een aanvraag voor een specifieke uitkering kan alleen gedaan worden voor emissieverlagende, pilot- of overige projecten. Deze begrippen zijn gedefinieerd in artikel 1 van deze regeling. Een aanvraag kan middels een digitaal formulier worden ingediend op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

Het vierde, vijfde en zesde lid hebben betrekking op de wijze waarop de aanvraag onderbouwd moet worden. Dit verschilt per soort categorie. Voor de kwantitatieve onderbouwing die gevraagd wordt voor emissieverlagende projecten dient de rekentool te worden gebruikt die beschikbaar is op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De kwalitatieve onderbouwing die gevraagd wordt bij pilot- en overige projecten mag beknopt zijn, en dient de doelen van het project te verbinden met de hoofddoelen van het SLA, en laten zien hoe verlaging van emissies of gezondheidswinst in de toekomst kan worden bereikt als gevolg van de nieuwe inzichten die zijn ontstaan door uitvoering van het project.

Alle aanvragen bevatten een begroting waarin de kosten gespecificeerd worden en waarin staat welke uitgaven voor BTW compensatie in aanmerking komen. De begroting die bij de aanvraag wordt ingediend geeft ook inzicht in de cofinanciering

Artikel 5. Hoogte van de uitkering

Uit oogpunt van kosteneffectiviteit (het verkrijgen van zo veel mogelijke positieve effecten op de luchtkwaliteit voor zo min mogelijk publieke kosten) ligt de nadruk bij het verlenen van een bijdrage van het Rijk op:

  • a) projecten met maatregelen direct gericht op gezondheidswinst door een permanente verlaging van emissies van de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen en,

  • b) pilotprojecten zoals beschreven in de uitvoeringsagenda van het Schone Lucht Akkoord.

Vanwege die nadruk geldt voor deze twee categorieën projecten een maximale uitkering van € 500.000.

Daarnaast komen ook overige projecten in aanmerking voor een uitkering. Deze projecten zijn gericht op innovatieve maatregelen en activiteiten, het (laten) ontwikkelen van kennis- en/of adviesproducten, en het uitvoeren van communicatie- en/of participatieactiviteiten. Bij deze categorieën projecten is de maximale bijdrage van het Rijk€  100.000.

Het totaalbedrag van de specifieke uitkering die wordt verstrekt bedraagt niet meer dan het op basis van artikel 4 vastgestelde maximum verminderd met de omzetbelasting over de kosten van een project die in aanmerking komt voor compensatie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds.

Artikel 6. Kosten die in aanmerking komen voor specifieke uitkering

In het eerste lid is omschreven voor welke kosten een specifieke uitkering kan worden verstrekt: alleen de kosten voor de realisatie van de projecten die in deze regeling zijn opgenomen. Hieronder vallen ook bijvoorbeeld de kosten voor de inzet van citizen science (burgerwetenschap) en het (laten) plaatsen van sensoren en monitoringssystemen en het (laten) doen van metingen als deze worden uitgevoerd in het kader van een project als bedoeld in artikel 1. Ook de kosten voor communicatie- en participatie activiteiten gericht op het creëren van bewustwording bij burgers, bedrijven en organisaties over de oorzaken, gevolgen en mogelijke oplossing betreffende slechte luchtkwaliteit en het organiseren van actieve inbreng van deze groepen kunnen gefinancierd worden.

De ontvanger mag activiteiten laten uitvoeren door derde partijen, inclusief omgevingsdiensten.

De kosten die in aanmerking komen voor de specifieke uitkering moeten bijdragen aan het doel genoemd in artikel 3. Maatregelen primair gericht op het behalen van andere beleidsdoelen, zoals in het kader van het Klimaatakkoord, de energietransitie, de bestrijding van geuroverlast en (het bevorderen van) de aanplant van meer groen komen niet in aanmerking voor financiering. Deze kunnen wel deel uitmaken van een breder en integraal pakket omgevingsmaatregelen waarin ook projecten ten behoeve van een permanente verbetering van de luchtkwaliteit en de volksgezondheid zijn opgenomen. De aanvrager moet zich in een dergelijk geval bij de aanvraag echter beperken tot die projecten die specifiek zien op het verbeteren van de luchtkwaliteit en gezondheidswinst. De bijdrage van het Rijk wordt berekend op grond van de omvang van slechts die maatregelen en activiteiten.

Uit het tweede lid blijkt, dat de in het artikel genoemde kosten die zijn gemaakt vóór in inwerkingtreding (vanaf 1 januari 2021) van deze regeling ook in aanmerking komen voor de uitkering. Van belang is dat indien de ontvanger de projecten laat uitvoeren een staatsteuntoets wordt uitgevoerd door de ontvanger en er sprake is van geoorloofde staatssteun. Op het moment dat gebruik gemaakt wordt van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, is sprake van het stimuleringsvereiste en in dat geval kan in principe geen subsidie toegekend worden voor kosten die vóór het indienen van de aanvraag zijn gemaakt.

Artikel 7. Uitkeringsplafond

Het beschikbare budget voor deze regeling bedraagt in totaal € 13 miljoen inclusief btw. Daarvan wordt een deel afgedragen aan het BTW-compensatiefonds omdat er wordt verwacht dat gemeenten en provincies de in rekening gebrachte btw claimen bij het BTW-compensatiefonds. Daarnaast is

€ 331.000 beschikbaar voor de uitvoering door RVO. Om die redenen is er een plafond van € 12.669.000 in dit artikel opgenomen.

Als het plafond van € 12.669.000 op 20 oktober 2021 niet wordt bereikt, kan de aanvraagperiode worden verlengd tot en met 1 november 2022. Aanvragen kunnen in dat geval worden gedaan vanaf 1 januari 2022. De termijnen voor het starten en afronden van de activiteiten blijven in dat geval ongewijzigd.

Artikel 9. Afwijzingsgronden

Niet in aanmerking komen maatregelen die geen emissies verlagen of die slechts slaan op het verplaatsen van emissies naar locaties met minder gezondheidseffecten (zoals bij een verkeersmaatregel). Voorbeelden daarvan zijn:

  • maatregelen die de verspreiding van en blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen beïnvloeden, zoals de implementatie van (groene)schermen, overkluizingen of installaties voor het filteren van aan te zuigen buitenlucht;

  • maatregelen gericht op het verbeteren van het binnenklimaat;

  • maatregelen die de negatieve effecten van blootstelling verminderen, zoals het aanbrengen van speciale coatings op wegen en gebouwen.

Uit onderdeel d blijkt, dat maatregelen gericht op beïnvloeding van de verspreiding van geëmitteerde luchtverontreinigende stoffen niet in aanmerking komen voor een uitkering ondanks dat dit gunstig voor de volksgezondheid kan zijn. De reden hiervoor is dat daadwerkelijke emissieverlaging de basis is onder de doelen van het SLA.

Uit onderdeel e blijkt, dat een ontvanger in 2021 maximaal vijf keer een specifieke uitkering kan ontvangen. Indien een ontvanger die reeds vijf keer een specifieke uitkering heeft ontvangen, een nieuwe aanvraag doet binnen een samenwerkingsverband dan ontvangt deze aanvrager geen uitkering. De overige deelnemers wel.

Uit onderdeel f blijkt, dat de kosten van het project minimaal € 25.000 moeten bedragen. Dit betreft de som van alle in aanmerking komende kosten, zoals beschreven in Artikel 6. De hoogte van de uitkering is dus minimaal € 12.500 per project. Reden voor het hanteren van deze minimale projectomvang is dat bij een kleinere omvang de administratieve lasten geacht worden niet op te wegen tegen de baten van het project.

Tevens zijn de afwijzingsgronden uit artikel 12, aanhef, en onderdelen a tot en met d, j en k van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 10. Bevoorschotting en betaling

Als de minister besluit tot verlening van een specifieke uitkering, dan ontvangt de aanvrager een voorschot van 80% van de specifieke uitkering. De aanvragers ontvangen, ingevolge artikel 14 van het Kaderbesluit subsidies I en M, een beschikking binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 11. Verplichtingen voor de ontvanger

De resultaten en ervaringen van het uitgevoerde project worden door de ontvanger gedeeld via de werkgroep en stuurgroep SLA. Hierin wordt besloten over publicatie op de website van het SLA.

De ontvanger meldt zich bij de minister als er ontwikkelingen zijn waardoor het uitvoeren van de projecten naar waarschijnlijkheid niet, niet tijdig of anders zal plaatsvinden dan opgenomen in de aanvraag.

De minister kan onverschuldigde betaalde bedragen en voorschotten

terugvorderen voor zover na de dag waarop de beschikking waarbij de specifieke

uitkering is vastgesteld is bekendgemaakt, nog geen vijf jaren zijn verstreken.

Artikel 12. Verantwoording

De verantwoording voor de besteding van de specifieke uitkering verloopt op grond van artikel 17a Fvw via de jaarrekening van de aanvrager en de systematiek van single information, single audit (SiSa-systematiek). Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet is besteed aan de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt, of niet juist is besteed, kan deze (deels) teruggevorderd worden.

Artikel 13. Vaststelling

Een aanvraag tot een beschikking tot subsidievaststelling vindt plaats binnen dertien weken na het verricht zijn van de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt. Omdat er sprake is van een subsidie waarbij verantwoord wordt volgens het principe van Single Information Single Audit als bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet vindt vaststelling plaats op basis van die verantwoording.

Na afronding van de maatregelen waarvoor een specifieke uitkering is verstrekt of in ieder geval na afloop van de uiterste termijn om die maatregelen af te ronden beslist de minister aan de hand van de verantwoording binnen 13 weken over de vaststelling van de specifieke uitkering. Deze termijn kan op grond van artikel 24, tweede lid, van het Kaderbesluit subsidies I en W eenmaal met dertien weken worden verlengd. De specifieke uitkering kan op een lager bedrag (waaronder op nihil) worden vastgesteld als de maatregelen niet volgens de verleningsbeschikking zijn uitgevoerd of niet aan de andere verplichtingen of voorwaarden is voldaan.

Artikel 14. Inwerkingtreding en vervaldatum

Wat betreft de inwerkingtreding van dit besluit wordt niet afgeweken van het beleid betreffende vaste verandermomenten, aangezien de regeling op 1 april inwerking treedt. Wel wordt van dat beleid afgeweken wat betreft de minimum invoeringstermijn, die inhoudt dat de termijn tussen de publicatiedatum en het tijdstip van inwerkingtreding minimaal twee maanden is (zie 4.17 Aanwijzingen voor de regelgeving). Deze afwijking is gerechtvaardigd, omdat de specifieke doelgroep (deelnemers van het SLA) dicht betrokken is bij de totstandkoming van de regeling. Zij zullen dus niet verrast zijn door de rechten en verplichtingen die voorkomen uit de regeling.

De looptijd tot 2023 hangt samen met de periode die is gereserveerd voor het Schone Lucht Akkoord op de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-Van der Meer


X Noot
1

Kamerstukken II 2019/20, 30 175, nr. 343, p. 1–2.

X Noot
2

Zie website Schone Lucht Akkoord: www.schoneluchtakkoord.nl.

X Noot
3

Kamerstukken II 2019/20, 30 175, nr. 354.

Naar boven