TOELICHTING
Algemeen deel
1. Aanleiding en doel van de specifieke uitkering
Op 13 januari 2020 tekende de rijksoverheid samen met gemeenten en provincies het
Schone Lucht Akkoord (SLA)1. Het SLA is een invulling van de afspraak uit het Regeerakkoord om te komen tot een
nationaal actieplan luchtkwaliteit dat zich richt op een permanente verbetering van
de luchtkwaliteit. Het vormt een belangrijke stap op weg naar gezonde lucht voor iedereen,
met als concreet doel om ten opzichte van de situatie in 2016 in 2030 minimaal 50%
gezondheidswinst gerealiseerd te hebben uit binnenlandse bronnen. Dat zorgt voor minder
ziekte, minder sterfte en een betere kwaliteit van leven. Om dit doel te bereiken
is het nodig om via een gezamenlijke aanpak een dalende trend in te zetten van emissies
van luchtverontreinigende stoffen naar de lucht in alle relevante sectoren en voor
de belangrijkste bronnen. Hieronder vallen mobiliteit, mobiele werktuigen, houtstook,
industrie, binnenvaart en havens, en de landbouw. Ook zijn bewustwording van en communicatie
over de potentiele gezondheidswinst van verschillende maatregelen en de mogelijkheid
voor burgers om te participeren van groot belang. Met het SLA wordt de omslag gemaakt
van het sturen op het voldoen aan Europese grenswaarden naar het realiseren van gezondheidswinst
voor iedereen.
In het SLA staat onder andere het volgende:
-
• Rijk, provincies en gemeenten maken aanvullende afspraken over de uitvoering en monitoring
van specifieke maatregelen en pilots waarbij het Rijk medefinancier is;
-
• De maatregelen die in aanmerking komen voor financiering worden op basis van nog nader
te maken afspraken met provincies en gemeenten uitgewerkt en geprioriteerd. Uitgangspunt
voor de besteding van middelen is dat de provincies en gemeenten tevens een eigen
bijdrage leveren om uitvoering te geven aan de maatregelen en dat deze zijn gericht
op het behalen van gezondheidswinst;
-
• Het Rijk hanteert voor het beschikbaar stellen van middelen ten behoeve van uitvoering
van maatregelen criteria die nog nader worden vastgesteld. In elk geval is kosteneffectiviteit
een van de criteria.
-
• Met deze Regeling specifieke uitkering Schone Lucht Akkoord stelt het Rijk voor een
eerste tranche in 2021 € 13 miljoen beschikbaar voor de specifieke maatregelen en
pilots (inclusief uitvoeringskosten). Het geld is bedoeld voor projecten van provincies
en gemeenten die deelnemen aan het SLA.
-
• Het is de bedoeling dat bij succes in 2021 nog eens een vergelijkbaar bedrag wordt
gereserveerd voor een tweede tranche. Deze bedragen zijn afkomstig uit de in de Kamerbrief
aangekondigde 50 miljoen euro die is gereserveerd voor het Schone Lucht Akkoord op
de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voor de jaren 2020–2023.
2. De noodzaak voor de specifieke uitkering
De aanpak in het SLA richt zich enerzijds op generieke maatregelen die ervoor zorgdragen
dat de luchtverontreiniging overal in Nederland wordt verminderd en anderzijds op
een gebiedsgerichte aanpak voor dichtbevolkte locaties met hoge concentraties luchtverontreiniging.
Alle deelnemende partijen zijn in het voorjaar van 2021 een gezamenlijke uitvoeringsagenda2 overeengekomen, die waar nodig jaarlijks een update krijgt. In de uitvoeringsagenda
staan pilotprojecten die van belang zijn voor alle partijen en de luchtkwaliteit in
Nederland in het algemeen. Daarnaast stellen alle deelnemende provincies en gemeenten
een eigen decentraal uitvoeringsplan op, met gebiedsgerichte activiteiten en maatregelen.
Hierbij wordt zoveel mogelijk een aanpak gevolgd die zich met name richt op bronnen
die van invloed zijn voor een groot deel van de bevolking, op dichtbevolkte locaties
en concentraties van hooggevoelige groepen zoals ouderen en kinderen.
De Regeling specifieke uitkering Schone Lucht Akkoord is bedoeld om voor de pilotprojecten
uit de uitvoeringsagenda en projecten uit de decentrale uitvoeringsplannen gezamenlijke
financiering mogelijk te maken, met bijdragen van alle partijen, inclusief een rijksbijdrage.
Luchtverontreiniging houdt zich niet aan grenzen. Rijk, provincies en gemeenten zijn
van elkaar afhankelijk om de gezondheidsambities te realiseren. De rijksbijdrage weerspiegelt
het gezamenlijke belang dat alle aan het SLA deelnemende partijen hechten aan concrete
activiteiten en maatregelen ten behoeve van de luchtkwaliteit.
3. De voorwaarden die worden opgelegd en de noodzakelijkheid daarvan
De specifieke uitkering wordt alleen verleend aan de decentrale overheden die deelnemen
aan het SLA. Een van de uitgangspunten van dit akkoord is dat de activiteiten en maatregelen
kosteneffectief zijn en op maatschappelijk draagvlak kunnen rekenen. Kosteneffectiviteit
is daarom ook een belangrijk punt in deze regeling. De rijksbijdrage wordt verstrekt
op basis van cofinanciering en dekt 50% van voor uitkering in aanmerking komende kosten.
Er wordt- met een beroep op het gezamenlijk commitment -dus ook een 50%-bijdrage van
de aanvrager verwacht. Daarnaast wordt voor pilotprojecten uit de gezamenlijke uitvoeringsagenda
en voor direct emissieverlagende projecten een hogere maximale uitkering gehanteerd
(500.000 euro) dan voor overige projecten, waaronder projecten gericht op communicatie-
en participatie-activiteiten (100.000 Euro). Hierdoor wordt naar verwachting bereikt
dat het grootste deel van het budget zal worden besteed aan de eerstgenoemde projecten,
die concrete emissieverlagingen beogen. Voor deze emissieverlagende projecten wordt
bovendien van de aanvrager gevraagd om een indicatieve berekening van de te bereiken
emissiereductie van de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen en van de vermeden
schadekosten te geven. Deze berekening wordt gedaan met behulp van de rekentool die
beschikbaar is gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Uit de berekening moet blijken dat de totale kosten van de uitkering lager zijn dan
de gezondheidswinst, uitgedrukt in vermeden schadekosten. Op deze manier wordt ook
kosteneffectiviteit beoogd. Voor pilotprojecten en andere projecten geldt de voorwaarde
van een positief uitvallende berekening niet. Deze is immers niet altijd te maken.
Echter, voor deze projecten moet in ieder geval kwalitatief aannemelijk gemaakt worden
hoe als gevolg van het project (indirecte) verlaging van emissies of gezondheidswinst
in de toekomst kan worden bereikt.
De rekentool is op grond van de laatste wetenschappelijke inzichten opgesteld, en
laat kwantitatief onderbouwd zien dat activiteiten en maatregelen gericht op grotere
verlagingen van emissies, op lagere hoogtes boven het aardoppervlak en in dichtbevolktere
gebieden meer gezondheidswinst opleveren. Dit zijn de situaties waarop de regeling
dan ook met name is gericht. Juist de aanpak van deze situaties brengt het doel van
het SLA dichterbij.
Over de uitvoering van de regeling vindt regelmatig overleg plaats tussen Rijk en
de aan het SLA deelnemende provincies en gemeenten, via de stuurgroep en werkgroep
van het SLA.
4. Verhouding tot bestaande regelgeving
Het nationaal bestuursrechtelijke kader voor deze regeling wordt gevormd door de Kaderwet
subsidies I en M, de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en de Financiële-verhoudingswet.
Op grond van deze regeling worden specifieke uitkeringen verstrekt voor de realisering
van projecten in het kader van de uitvoering van het SLA. In artikel 4.21, derde lid,
van de Awb is bepaald dat titel 4.2 (Subsidies) van die wet niet van toepassing is
op de aanspraak op financiële middelen die wordt verstrekt op grond van een wettelijk
voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens
publiekrecht zijn ingesteld. Artikel 2 van de Kaderwet subsidies I en M wijkt af van
artikel 4.21, derde lid, van de Awb en bepaalt dat titel 4.2 van die wet wel van toepassing
is op financiële middelen die worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht
zijn ingesteld, zoals de ontvangers van deze regeling. Om die reden is titel 4.2 van
de Awb van toepassing op deze regeling. Hierin zijn bepalingen opgenomen die relevant
zijn of kunnen zijn voor de ontvangers zoals de artikelen 4:46 Awb (subsidievaststelling)
en 4:57 Awb (terugvordering). Voorts is een aantal artikelen van het Kaderbesluit
subsidies I en M van overeenkomstige toepassing verklaard. In deze regeling is bijvoorbeeld
vastgelegd hoe om wordt gegaan met samenwerkingsverbanden. Bovendien is ook de verleningsbeschikking
van belang.
De bijdragen die krachtens deze regeling kunnen worden verstrekt aan een provincie
of gemeenten zijn specifieke uitkeringen in de zin van artikel 15a, eerste lid, van
de Financiële-verhoudingswet. Dit brengt met zich mee dat de financiële verantwoording
over de besteding moet plaatsvinden overeenkomstig artikel 17a van die wet, via de
SISA-methode (Single Information Single Audit). Dit houdt in dat ontvangers van middelen
uit een specifieke uitkering jaarlijks informatie over de bestede middelen van het
voorgaande jaar dienen te sturen aan BZK, overeenkomstig artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.
4.1 Europeesrechtelijke aspecten
De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. De ontvangers
krijgen een uitkering voor het uitvoeren van projecten die de luchtkwaliteit voor
de samenleving als geheel ten goede komen.
Van belang is dat de begunstigden met de verstrekte middelen zelf geen staatssteun
verstrekken (indirect voordeel) door aan ontwikkelaars, of degenen die bijvoorbeeld
de bouw uitvoeren, een economisch voordeel te verschaffen. Hiervan is geen sprake
indien de begunstigde de aanbestedingsregels volgt. Eveneens is van belang, dat de
materialen die ter beschikking worden gesteld, tegen marktconforme prijzen worden
ingekocht. Wanneer dit niet gebeurt, kan er sprake zijn van indirecte staatssteun
aan de leveranciers van de materialen. Indien de begunstigden subsidie gaan verstrekken
behoren zij conform de Europese staatssteunregels te handelen en daar waar nodig een
melding wegens staatssteun te doen of te bezien of gebruik gemaakt kan worden van
een vrijstellingsverordening.
4.2 Wet op het BTW-compensatiefonds
De activiteiten waarvoor een specifieke uitkering kan worden verstrekt kunnen activiteiten
zijn waarover de ontvangers omzetbelasting verschuldigd zijn. Omzetbelasting kan in
bepaalde gevallen door de ontvanger van de specifieke uitkering in aftrek worden gebracht
of de ontvanger recht geven op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds. In dat geval
komt de omzetbelasting niet in aanmerking voor vergoeding via een specifieke uitkering.
De maximumbedragen van de uitkering, genoemd in artikel 5, zijn dan ook exclusief
die omzetbelasting.
5. Administratieve lasten
De verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering op grond van artikel
17a van de Financiële-verhoudingswet verloopt via de jaarrekening van de gemeente
en de provincie en de systematiek van ‘single information, single audit’ (SiSa-systematiek).
Dit leidt tot de meest minimale uitvoeringslasten voor zowel de ontvangers als voor
de rijksoverheid.
6. Consultatie
De inzet van rijksbijdragen is diverse malen onderwerp geweest van discussie in de
Stuurgroep en Werkgroep van het Schone Lucht Akkoord. Van 13 januari 2020 tot en met
10 februari 2020 heeft er een internetconsultatie plaatsgevonden, met als onderwerp
het SLA in brede zin. Hierin is gevraagd is naar aandachtspunten voor het Rijk. De
in dit proces binnengekomen reacties en de beleidsreactie hierop zijn met de Tweede
Kamer gedeeld op 9 juli 20203. De internetreacties zijn meegenomen in de verdere ontwikkeling van de uitvoeringsagenda
en worden ook meegenomen in de decentrale uitvoeringsplannen van provincies en gemeenten.
Daarnaast is in zomer 2020 aan de in het SLA deelnemende partijen gevraagd welk soort
projecten zij voor ogen hebben om in aanmerking te laten komen voor een specifieke
uitkering. Op 19 november 2020 heeft een stakeholdersbijeenkomst plaatsgevonden. De
informatie die voortkwam uit deze bijeenkomsten en de reacties van de deelnemende
partijen op de concept-uitgangspunten van de Regeling zijn verwerkt bij het opstellen
van deze regeling.
7. Inwerkingtreding en vervaldatum
De regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2021. De regeling vervalt met
ingang van 1 januari 2023 met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft
op een uitkering die voor die datum op grond van deze regeling is verstrekt.
Artikelsgewijs
Artikel 1. Begripsbepalingen
Er zijn in dit artikel enkele definities opgenomen.
De begripsbepaling belangrijkste luchtverontreinigende stoffen omhelst de stoffen waarop het Schone Lucht Akkoord is gericht op, naar de aanbevelingen
door de Gezondheidsraad. Ammoniak (NH3) en zwaveldioxide (SO2) worden in deze regeling ook meegenomen, omdat deze stoffen bij chemische reacties
in de atmosfeer deels omgezet worden in secundair fijn stof.
Onder emissieverlagende projecten vallen onder andere projecten voor het instellen van een milieuzone, een verkeersmaatregel,
een sloopregeling, de aanleg van walstroom of een subsidie voor het aanpassen of vervangen
van een installatie. Uiteraard moeten deze projecten voldoen aan de 70% eis.
Onder overige projecten worden projecten gericht op innovatieve maatregelen, kennis- of adviesproducten vergaren
en communicatie- of participatieactiviteiten verstaan. Het gaat hier bijvoorbeeld
om projecten om die tot doel hebben een techniek of niet-technische aanpak te testen
waarvan de uitkomsten nog onbekend zijn. Teven valt hier onder, het verstrekken van
een opdracht aan een derde partij om kennis of advies te ontwikkelen ten behoeve van
het verbeteren van de luchtkwaliteit, of om projecten die tot doel hebben burgers
te betrekken bij besluitvorming of onderzoek of duidelijk te maken hoe de luchtkwaliteit
samenhangt met gezondheid en hoe deze verbeterd kan worden.
Pilotprojecten zijn opgenomen in de uitvoeringsagenda van het SLA. Het gaat hier om projecten op
van verschillende aard, die van groot belang worden geacht voor het slagen van de
in het SLA afgesproken doelen.
De definitie van het begrip ontvanger bepaalt dat ontvangers van de specifieke uitkering zich mogen verenigen in een samenwerkingsverband.
Artikel 26, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met d, f en g, en tweede lid
van het Kaderbesluit subsidies I en M is van toepassing verklaard op deze regeling.
Dat betekent onder andere dat de aanvraag, verstrekkingen en bevoorschotting verloopt
via de penvoerder van het samenwerkingsverband.
Artikel 2. Kaderbesluit subsidies I en M
Op grond van artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M worden artikelen
van dat besluit van overeenkomstige toepassing verklaard op de onderhavige regeling
voor het verlenen van rijksbijdragen aan rechtspersonen die krachtens publiek recht
zijn ingesteld. Op deze manier kan het reguliere stramien voor de verlening van subsidies
voor alle ontvangers worden aangehouden.
De bepalingen in het Kaderbesluit die op de uitvoering van deze regeling van toepassing
zijn, zijn de volgende:
De artikelen 12, aanhef en onderdelen a tot en met d, j en k (afwijzingsgronden),
14, eerste, tweede en vierde lid (subsidieverstrekking), 17 (verplichtingen ontvanger),
19 (verplichtingen ontvanger), 25 (vaststelling) en 26 (samenwerkingsverbanden), eerste
lid, aanhef en onderdelen a tot en met d, f en g, en tweede lid.
Artikel 3. Doel van de regeling
Het doel van deze regeling is het stimuleren van deelnemers van het SLA om projecten
te starten in het kader van dit akkoord door middel van het beschikbaar stellen van
financiële middelen. Het gaat om activiteiten die direct dan wel indirect bijdragen
aan de doelen van het Schone Lucht Akkoord. Deze doelen zijn een permanente verbetering
van de luchtkwaliteit ten behoeve van gezondheidswinst voor iedereen in Nederland,
toewerken naar de WHO-advieswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof in 2030, en
landelijk minimaal 50% gezondheidswinst in 2030 ten opzichte van 2016 te behalen,
voor de gezondheidseffecten afkomstig van Nederlandse bronnen.
Artikel 4. Aanvraag tot verlening
Een aanvraag voor een specifieke uitkering kan alleen gedaan worden voor emissieverlagende,
pilot- of overige projecten. Deze begrippen zijn gedefinieerd in artikel 1 van deze
regeling. Een aanvraag kan middels een digitaal formulier worden ingediend op de website
van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
Het vierde, vijfde en zesde lid hebben betrekking op de wijze waarop de aanvraag onderbouwd
moet worden. Dit verschilt per soort categorie. Voor de kwantitatieve onderbouwing
die gevraagd wordt voor emissieverlagende projecten dient de rekentool te worden gebruikt
die beschikbaar is op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
De kwalitatieve onderbouwing die gevraagd wordt bij pilot- en overige projecten mag
beknopt zijn, en dient de doelen van het project te verbinden met de hoofddoelen van
het SLA, en laten zien hoe verlaging van emissies of gezondheidswinst in de toekomst
kan worden bereikt als gevolg van de nieuwe inzichten die zijn ontstaan door uitvoering
van het project.
Alle aanvragen bevatten een begroting waarin de kosten gespecificeerd worden en waarin
staat welke uitgaven voor BTW compensatie in aanmerking komen. De begroting die bij
de aanvraag wordt ingediend geeft ook inzicht in de cofinanciering
Artikel 5. Hoogte van de uitkering
Uit oogpunt van kosteneffectiviteit (het verkrijgen van zo veel mogelijke positieve
effecten op de luchtkwaliteit voor zo min mogelijk publieke kosten) ligt de nadruk
bij het verlenen van een bijdrage van het Rijk op:
-
a) projecten met maatregelen direct gericht op gezondheidswinst door een permanente verlaging
van emissies van de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen en,
-
b) pilotprojecten zoals beschreven in de uitvoeringsagenda van het Schone Lucht Akkoord.
Vanwege die nadruk geldt voor deze twee categorieën projecten een maximale uitkering
van € 500.000.
Daarnaast komen ook overige projecten in aanmerking voor een uitkering. Deze projecten
zijn gericht op innovatieve maatregelen en activiteiten, het (laten) ontwikkelen van
kennis- en/of adviesproducten, en het uitvoeren van communicatie- en/of participatieactiviteiten.
Bij deze categorieën projecten is de maximale bijdrage van het Rijk€ 100.000.
Het totaalbedrag van de specifieke uitkering die wordt verstrekt bedraagt niet meer
dan het op basis van artikel 4 vastgestelde maximum verminderd met de omzetbelasting
over de kosten van een project die in aanmerking komt voor compensatie op grond van
de Wet op het BTW-compensatiefonds.
Artikel 6. Kosten die in aanmerking komen voor specifieke uitkering
In het eerste lid is omschreven voor welke kosten een specifieke uitkering kan worden
verstrekt: alleen de kosten voor de realisatie van de projecten die in deze regeling
zijn opgenomen. Hieronder vallen ook bijvoorbeeld de kosten voor de inzet van citizen
science (burgerwetenschap) en het (laten) plaatsen van sensoren en monitoringssystemen
en het (laten) doen van metingen als deze worden uitgevoerd in het kader van een project
als bedoeld in artikel 1. Ook de kosten voor communicatie- en participatie activiteiten
gericht op het creëren van bewustwording bij burgers, bedrijven en organisaties over
de oorzaken, gevolgen en mogelijke oplossing betreffende slechte luchtkwaliteit en
het organiseren van actieve inbreng van deze groepen kunnen gefinancierd worden.
De ontvanger mag activiteiten laten uitvoeren door derde partijen, inclusief omgevingsdiensten.
De kosten die in aanmerking komen voor de specifieke uitkering moeten bijdragen aan
het doel genoemd in artikel 3. Maatregelen primair gericht op het behalen van andere
beleidsdoelen, zoals in het kader van het Klimaatakkoord, de energietransitie, de
bestrijding van geuroverlast en (het bevorderen van) de aanplant van meer groen komen
niet in aanmerking voor financiering. Deze kunnen wel deel uitmaken van een breder
en integraal pakket omgevingsmaatregelen waarin ook projecten ten behoeve van een
permanente verbetering van de luchtkwaliteit en de volksgezondheid zijn opgenomen.
De aanvrager moet zich in een dergelijk geval bij de aanvraag echter beperken tot
die projecten die specifiek zien op het verbeteren van de luchtkwaliteit en gezondheidswinst.
De bijdrage van het Rijk wordt berekend op grond van de omvang van slechts die maatregelen
en activiteiten.
Uit het tweede lid blijkt, dat de in het artikel genoemde kosten die zijn gemaakt
vóór in inwerkingtreding (vanaf 1 januari 2021) van deze regeling ook in aanmerking
komen voor de uitkering. Van belang is dat indien de ontvanger de projecten laat uitvoeren
een staatsteuntoets wordt uitgevoerd door de ontvanger en er sprake is van geoorloofde
staatssteun. Op het moment dat gebruik gemaakt wordt van de Algemene groepsvrijstellingsverordening,
is sprake van het stimuleringsvereiste en in dat geval kan in principe geen subsidie
toegekend worden voor kosten die vóór het indienen van de aanvraag zijn gemaakt.
Artikel 7. Uitkeringsplafond
Het beschikbare budget voor deze regeling bedraagt in totaal € 13 miljoen inclusief
btw. Daarvan wordt een deel afgedragen aan het BTW-compensatiefonds omdat er wordt
verwacht dat gemeenten en provincies de in rekening gebrachte btw claimen bij het
BTW-compensatiefonds. Daarnaast is
€ 331.000 beschikbaar voor de uitvoering door RVO. Om die redenen is er een plafond
van € 12.669.000 in dit artikel opgenomen.
Als het plafond van € 12.669.000 op 20 oktober 2021 niet wordt bereikt, kan de aanvraagperiode
worden verlengd tot en met 1 november 2022. Aanvragen kunnen in dat geval worden gedaan
vanaf 1 januari 2022. De termijnen voor het starten en afronden van de activiteiten
blijven in dat geval ongewijzigd.
Artikel 9. Afwijzingsgronden
Niet in aanmerking komen maatregelen die geen emissies verlagen of die slechts slaan
op het verplaatsen van emissies naar locaties met minder gezondheidseffecten (zoals
bij een verkeersmaatregel). Voorbeelden daarvan zijn:
-
– maatregelen die de verspreiding van en blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen
beïnvloeden, zoals de implementatie van (groene)schermen, overkluizingen of installaties
voor het filteren van aan te zuigen buitenlucht;
-
– maatregelen gericht op het verbeteren van het binnenklimaat;
-
– maatregelen die de negatieve effecten van blootstelling verminderen, zoals het aanbrengen
van speciale coatings op wegen en gebouwen.
Uit onderdeel d blijkt, dat maatregelen gericht op beïnvloeding van de verspreiding
van geëmitteerde luchtverontreinigende stoffen niet in aanmerking komen voor een uitkering
ondanks dat dit gunstig voor de volksgezondheid kan zijn. De reden hiervoor is dat
daadwerkelijke emissieverlaging de basis is onder de doelen van het SLA.
Uit onderdeel e blijkt, dat een ontvanger in 2021 maximaal vijf keer een specifieke
uitkering kan ontvangen. Indien een ontvanger die reeds vijf keer een specifieke uitkering
heeft ontvangen, een nieuwe aanvraag doet binnen een samenwerkingsverband dan ontvangt
deze aanvrager geen uitkering. De overige deelnemers wel.
Uit onderdeel f blijkt, dat de kosten van het project minimaal € 25.000 moeten bedragen.
Dit betreft de som van alle in aanmerking komende kosten, zoals beschreven in Artikel
6. De hoogte van de uitkering is dus minimaal € 12.500 per project. Reden voor het
hanteren van deze minimale projectomvang is dat bij een kleinere omvang de administratieve
lasten geacht worden niet op te wegen tegen de baten van het project.
Tevens zijn de afwijzingsgronden uit artikel 12, aanhef, en onderdelen a tot en met
d, j en k van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing verklaard.
Artikel 10. Bevoorschotting en betaling
Als de minister besluit tot verlening van een specifieke uitkering, dan ontvangt de
aanvrager een voorschot van 80% van de specifieke uitkering. De aanvragers ontvangen,
ingevolge artikel 14 van het Kaderbesluit subsidies I en M, een beschikking binnen
dertien weken na ontvangst van de aanvraag.
Artikel 11. Verplichtingen voor de ontvanger
De resultaten en ervaringen van het uitgevoerde project worden door de ontvanger gedeeld
via de werkgroep en stuurgroep SLA. Hierin wordt besloten over publicatie op de website
van het SLA.
De ontvanger meldt zich bij de minister als er ontwikkelingen zijn waardoor het uitvoeren
van de projecten naar waarschijnlijkheid niet, niet tijdig of anders zal plaatsvinden
dan opgenomen in de aanvraag.
De minister kan onverschuldigde betaalde bedragen en voorschotten
terugvorderen voor zover na de dag waarop de beschikking waarbij de specifieke
uitkering is vastgesteld is bekendgemaakt, nog geen vijf jaren zijn verstreken.
Artikel 12. Verantwoording
De verantwoording voor de besteding van de specifieke uitkering verloopt op grond
van artikel 17a Fvw via de jaarrekening van de aanvrager en de systematiek van single
information, single audit (SiSa-systematiek). Indien uit de verantwoordingsinformatie
blijkt dat de uitkering niet is besteed aan de activiteiten waarvoor de uitkering
is verstrekt, of niet juist is besteed, kan deze (deels) teruggevorderd worden.
Artikel 13. Vaststelling
Een aanvraag tot een beschikking tot subsidievaststelling vindt plaats binnen dertien
weken na het verricht zijn van de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt.
Omdat er sprake is van een subsidie waarbij verantwoord wordt volgens het principe
van Single Information Single Audit als bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet
vindt vaststelling plaats op basis van die verantwoording.
Na afronding van de maatregelen waarvoor een specifieke uitkering is verstrekt of
in ieder geval na afloop van de uiterste termijn om die maatregelen af te ronden beslist
de minister aan de hand van de verantwoording binnen 13 weken over de vaststelling
van de specifieke uitkering. Deze termijn kan op grond van artikel 24, tweede lid,
van het Kaderbesluit subsidies I en W eenmaal met dertien weken worden verlengd. De
specifieke uitkering kan op een lager bedrag (waaronder op nihil) worden vastgesteld
als de maatregelen niet volgens de verleningsbeschikking zijn uitgevoerd of niet aan
de andere verplichtingen of voorwaarden is voldaan.
Artikel 14. Inwerkingtreding en vervaldatum
Wat betreft de inwerkingtreding van dit besluit wordt niet afgeweken van het beleid
betreffende vaste verandermomenten, aangezien de regeling op 1 april inwerking treedt.
Wel wordt van dat beleid afgeweken wat betreft de minimum invoeringstermijn, die inhoudt
dat de termijn tussen de publicatiedatum en het tijdstip van inwerkingtreding minimaal
twee maanden is (zie 4.17 Aanwijzingen voor de regelgeving). Deze afwijking is gerechtvaardigd,
omdat de specifieke doelgroep (deelnemers van het SLA) dicht betrokken is bij de totstandkoming
van de regeling. Zij zullen dus niet verrast zijn door de rechten en verplichtingen
die voorkomen uit de regeling.
De looptijd tot 2023 hangt samen met de periode die is gereserveerd voor het Schone
Lucht Akkoord op de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-Van der Meer