Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen,

Vrijwillig Vervroegde Uittreding 2022/2025

Verbindendverklaring cao-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 december 2021 tot algemeenverbindendverklaring van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst Vrijwillig Vervroegde Uittreding Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelezen het verzoek van de AWVN namens partijen bij bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, strekkende tot algemeenverbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Partijen ter ener zijde: Transport en Logistiek Nederland (TLN) en de Vereniging Verticaal Transport;

Partijen ter andere zijde: CNV Vakmensen.nl, FNV en De Unie.

Naar aanleiding van dit verzoek zijn schriftelijke bedenkingen ingebracht door HELD Advocaten namens Vriesoord B.V.;

Deze bedenkingen kunnen als volgt worden samengevat:

De aanvraag van de betrokken partijen bij de CAO VUT 2022 voldoet niet aan de vereisten zoals bedoeld in artikel 2:2, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit aanmelding collectieve arbeidsovereenkomsten en het verzoeken om algemeenverbindendverklaring (Besluit AVV). Bovendien blijkt niet uit de aangedragen representativiteitscijfers dat werkelijk sprake is van een belangrijke meerderheid in de zin van art. 2 Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet AVV). Het verzoek tot algemeenverbindendverklaring van de CAO VUT 2022 dient daarom te worden afgewezen.

Werkingssfeer

Volgens cao-partijen valt iedere onderneming die tegen vergoeding vervoer verricht onder de cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen. Dit leidt tot een veel ruimer werkingssfeergebied (de noemer van de representativiteitsbreuk) dan cao-partijen bij de aanvraag doen voorkomen. Er is geen reden aan te nemen dat het SOOB-fonds al deze werkgevers in beeld en in de administratie heeft.

Representativiteit onvoldoende onderbouwd

Sociale partners hebben een te lage noemer opgegeven in de representativiteitsbreuk. Als ondernemingen die zich in hoofdzaak met eigen vervoer bezighouden worden meegerekend, dan wordt duidelijk dat de noemer van de representativiteitsbreuk (veel) hoger zal uitvallen. Het aantal werknemers dat werkt in ondernemingen waar eigen vervoer wordt verricht is veel hoger dan het aantal werknemers in het beroepsgoederenvervoer. Dit blijkt reeds voldoende als men kijkt naar a) het aantal bedrijfsvoertuigen (bestelauto, vrachtauto, trekker, speciaal voertuig en (bestel)bus) dat voor beroepsvervoer en/of eigen vervoer wordt ingezet en b) het aantal ondernemingen. Het aantal bedrijfsvoertuigen bedraagt in 2021 volgens het CBS 1.171.586.

De representativiteitsopgave voldoet niet aan het Besluit AVV

Cao-partijen hebben het genoemde cijfer van 153.481 werknemers ontleend uit de administratie van SOOB en het daarbij gelaten. Cao-partijen hebben geen aanvullend steekproefonderzoek verricht, niet bij de aantallen genoemd in de teller noch in de noemer. Conclusie is dat de onderzoekstechnische kwaliteit ondermaats is.

Voor het totaal aantal werknemers in een bepaalde bedrijfstak volstaat een uitdraai uit de administratie van het SOOB-fonds vanzelfsprekend niet omdat daarmee niet duidelijk wordt of iedereen in de bedrijfstak is meegenomen. Een accountantsrapport ontbreekt, er heeft geen enkele verificatie plaatsgevonden. Het probleem zit erin dat cao-partijen niet in beeld hebben gebracht of alle werknemers zijn meegeteld. Dat lijkt onwaarschijnlijk, deze werkgevers zitten niet of niet volledig in het SOOB-bestand.

Conclusie

Cao-partijen hebben in feite niets anders dan een getal genoemd uit een bestand van werkgevers aangesloten bij het SOOB-fonds zonder dat is aangetoond dat dit bestand het hele werkingssfeergebied bestrijkt. Cao-partijen hebben niet aannemelijk gemaakt (laat staan aangetoond) dat de CAO VUT 2022 geldt voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen.

Reactie van cao-partijen

Werkingssfeer

Namens bedenkinghebbende wordt gesteld dat de werkingssfeer van de cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen- Vrijwillig vervroegde uittreding (hierna: VVU-cao) ruimer is dan bij het avv-verzoek is aangegeven. Niet duidelijk is waarop deze stellingname gebaseerd is. Partijen hanteren de werkingssfeer zoals geformuleerd in artikel 1 van de cao. En daar vallen volgens de hoofdregel (o.a.) alle ondernemingen die vergunningplichtig vervoer krachtens de Wet wegvervoer goederen en/of niet vergunningplichtig vervoer van goederen tegen vergoeding over de weg verrichten. Met andere woorden: ondernemingen die eigen vervoer verrichten vallen niet onder de cao.

SOOB hoeft deze ondernemingen in tegenstelling tot bedenkinghebbende meent daarom niet in beeld te brengen.

Voor de vaststelling van de representativiteit is gebruik gemaakt van de administratie van SOOB. De werkingssfeer van de SOOB-cao is gelijk aan de andere cao's in de sector, waaronder de VVU-cao. De SOOB-cao is algemeen verbindend verklaard en dus verplicht voor alle ondernemingen die onder weringssfeeromschrijving vallen. SOOB is daarom verplicht om alle ondernemingen onder de werkingssfeer aan te sluiten. Om in beeld te hebben welke ondernemingen dit zijn, legt de administrateur van SOOB koppelingen met de data van de Kamer van Koophandel en, als het gaat om vergunningplichtig vervoer, de NIWO.

Representativiteit onvoldoende onderbouwd

Cao partijen zijn van mening dat het aantal voertuigen of transportbedrijven met vergunningen niets zegt over het aantal werknemers dat onder de werkingssfeer van de cao valt, en wel om de volgende redenen:

  • Eigen vervoer valt niet onder de cao. Er zijn veel voertuigen die bedrijfsmatig gebruikt worden en niet vergunningplichtig zijn in de zin van de Wet wegvervoer goederen (Wwg) en ook niet tegen vergoeding vervoeren (eigen vervoer).

  • Zzp-ers die beroepsgoederenvervoer in de zin van artikel 1 van de VVU-cao uitoefenen zijn niet meegeteld omdat ze geen werkgever zijn.

Ten aanzien van de opvatting van bedenkinghebbende dat ondernemingen die zich in hoofdzaak met eigen vervoer bezighouden zouden moeten worden meegeteld in de representativiteitsopgaven merken cao-partijen het volgende op:

Onder de hoofdregel van de cao-werkingssfeer vallen ondernemingen die (voor zover het niet gaat om de verhuur van mobiele kranen) zich bezighouden met

  • Vergunningplichtig vervoer krachtens de Wet wegvervoer goederen en/of

  • Niet vergunningplichtig vervoer van goederen tegen vergoeding over de weg.

Met andere woorden: ondernemingen die uitsluitend eigen vervoer verrichten (d.w.z. ondernemingen die hun eigen goederen vervoeren en daarvoor geen onderneming zoals bedoeld in de cao beroepsgoederenvervoer inhuren) vallen niet onder de cao.

De conclusie van bedenkinghebbende dat de administratie van SOOB niet volledig is, is niet onderbouwd en gezien wat cao-partijen hierboven hebben uiteengezet ook onjuist.

De representativiteitsopgave voldoet niet aan het Besluit AVV

Vaststelling aantal werkgevers in de sector

Juist omdat de werkingssfeer van de algemeen verbindend verklaarde SOOB-cao identiek is aan die van de VVU-cao is de administratie van SOOB gebruikt als gegevensbron. Door een koppeling van het SOOB-bestand met de ledenlijsten van de bij de cao als partij betrokken werkgeversverenigingen (TLN en VVT) is een scheiding gemaakt in georganiseerde en ongeorganiseerde werkgevers. Werkgevers die zowel lid zijn van TLN als van VVT komen maar 1x voor in de administratie van het fonds. Bij het aantal bedrijven dat direct onder de werkingssfeer vallen, is een correctie van 37 dubbel georganiseerde bedrijven toegepast. Dubbeltellingen komen in het totaal daarom niet voor.

Een aantal ondernemingen is van het avv-verzoek voor de SOOB-cao uitgezonderd. Zij zijn wel meegenomen in de tellingen voor de representativiteit van de VVU-cao, met uitzondering van de ondernemingen die vallen onder de werkingssfeer van cao's afgesloten door POSTNL. Bij het avv-verzoek voor de VVU-cao hebben cao-partijen aangegeven de ondernemingen die vallen onder de werkingssfeer van de PostNL cao's uit te zonderen van het verzoek. Deze POSTNL-ondernemingen zijn zowel in de tellingen voor zowel de teller als de noemer niet meegenomen.

Het totaal aantal werkgevers onder de werkingssfeer komt daarmee op 6.921. Hiervan zijn er 2.759 lid van de bij de cao betrokken werkgeversverenigingen. Deze cijfers zijn vastgesteld voor peildatum 1 april 2021.

Vaststelling aantal werknemers in de sector

Voorts zijn de werkgevers onder de werkingssfeer van de SOOB-cao verplicht opgave te doen bij de administrateur van het fonds van het aantal werknemers dat bij hen in dienst is. De administrateur heeft functionarissen die toezien op de naleving van deze verplichting. Daarmee is het aantal werknemers in dienst bij alle werkgevers komen vast te staan. Op basis van het eerder genoemde onderscheid tussen georganiseerde en ongeorganiseerde werkgevers kunnen de teller en de noemer worden vastgesteld. Omdat de kring van werkgevers door middel van de SOOB-administratie compleet is en hun aantallen werknemers bekend, hoeft er verder geen aanvullend steekproefonderzoek te worden verricht, zoals bedenkinghebbende suggereert.

De werknemers van de ondernemingen die zijn uitgezonderd in het avv-besluit van de SOOB-cao zijn wel meegenomen in de tellingen voor de representativiteit van de VVU-cao, met uitzondering van de werknemers in dienst van de ondernemingen die vallen onder de werkingssfeer van de POSTNL-cao's.

Het totaal aantal werknemers onder de werkingssfeer komt daarmee op 153.481. Hiervan zijn er 94.116 in dienst van werkgevers die lid zijn van de bij de cao betrokken werkgeversverenigingen. Deze cijfers zijn vastgesteld voor peildatum 1 april 2021.

Overwegende ten aanzien van de bedenkingen:

De cao-bepalingen waarop het verzoek tot avv betrekking heeft, moeten reeds gelden voor een naar het oordeel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen (artikel 2, eerste lid, van de Wet AVV). Deze belangrijke meerderheid moet blijken uit een opgave van het aantal werkgevers lid van werkgeversvereniging(en) die partij zijn bij de cao onderscheidenlijk het aantal werkgevers dat naar de aard van de bedrijfsactiviteiten en de werkzaamheden tot de werkingssfeer van de cao kan worden gerekend alsmede het aantal personen werkzaam bij werkgevers die lid zijn van de werkgeversvereniging(en) die partij zijn bij de cao, onderscheidenlijk het aantal personen werkzaam bij werkgevers die naar de aard van de bedrijfsactiviteiten en de werkzaamheden tot de werkingssfeer van de cao gerekend kunnen worden.

Deze opgave dient voorzien te worden van een toelichting op de wijze van verzameling van de gegevens als bedoeld in artikel 2:2, eerste lid, sub c van het Besluit aanmelding van collectieve arbeidsovereenkomsten en het verzoeken om algemeenverbindendverklaring.

Cao-partijen hebben bij de aanlevering van de representativiteitsgegevens gebruik gemaakt van het formulier representativiteitsgegevens. Uit dit formulier blijken de gehanteerde onderzoeksmethode, de gebruikte bronnen, de wijze van meting, de relatie tot de werkingssfeer en de actualiteit van de cijfers.

Uit de overgelegde representativiteitsopgave blijkt dat voor de berekening van het aantal direct aan de cao gebonden werkgevers en werkgevers gebonden door de werkingssfeer van de cao gebruik is gemaakt van de ledenbestanden van de werkgeversorganisaties partij bij de cao en het werkgeversbestand van de administratie van het SOOB-fonds met peildatum 1 april 2021. Het totaal aantal direct aan de cao gebonden werkgevers (leden TLN en VVT) is gebaseerd op de ledenlijsten van TLN en VVT.

Het totaal aantal werknemers in dienst bij de direct aan de cao gebonden werkgevers (betreft werknemers leden TLN en VVT) is bepaald door de opgave van TLN en VVT te vergelijken met de administratie van het SOOB-fonds. Het totaal aantal werknemers dat onder de werkingssfeer van de cao valt is ontleend aan de administratie van het SOOB-fonds. De werkgevers die onder de werkingssfeer van de SOOB-cao vallen zijn verplicht om bij de administrateur van het fonds opgave te doen van het aantal werknemers dat bij hen in dienst is. Voor iedere werknemer dient premieafdracht over het bruto loon plaats te vinden. Bedrijven die zowel lid zijn van TLN als van VVT komen maar 1x voor in de administratie van het fonds. Dubbeltellingen zijn daardoor niet aanwezig. Peildatum voor de meting van de aantallen werknemers is 1 april 2021.

De werknemers van de ondernemingen die zijn uitgezonderd in het avv-besluit van de SOOB-cao zijn wel meegenomen in de telling voor de representativiteit van de VVU-cao, met uitzondering van de werknemers in dienst van de ondernemingen die vallen onder de werkingssfeer van de POSTNL-cao's.

Cao-partijen hebben in hun reactie op de bedenkingen tegen de representativiteitsopgaven, voor zover zij betrekking hebben op de werkingssfeer van de cao, aangegeven dat ondernemingen die uitsluitend eigen vervoer verrichten (d.w.z. ondernemingen die hun eigen goederen vervoeren en daarvoor geen onderneming zoals bedoeld in de cao beroepsgoederenvervoer inhuren) niet onder de cao vallen. Cao-partijen hebben dat toegelicht aan de hand van de werkingssfeer van de cao. Ondernemingen die zich in hoofdzaak met eigen vervoer bezighouden en de bij hen in dienst zijnde werknemers hoeven, anders dan bedenkinghebbende stelt, dus niet te worden meegeteld in de representativiteitsopgaven. Gelet op het gegeven dat ondernemingen die hun eigen goederen vervoeren en daarvoor geen onderneming zoals bedoeld in de cao beroepsgoederenvervoer inhuren niet onder de werkingssfeer van de cao vallen is er geen reden om aan te nemen dat de administratie van SOOB niet volledig zou zijn. Daarin hoeven alleen werkgevers en de bij hen in dienst zijnde werknemers te zijn opgenomen die wel onder de werkingssfeer van de cao vallen.

Ook de bedenking dat het totaal aantal werknemers in het beroepsgoederenvervoer zoals gedefinieerd in de werkingssfeer van de cao's beroepsgoederenvervoer veel groter moet zijn dan door cao-partijen is opgegeven, gelet op het aantal bedrijfsvoertuigen en het aantal transportbedrijven in Nederland met een vergunning in de zin van de Wwg is door cao-partijen in afdoende mate weerlegd.

De voor de representativiteitsopgave gehanteerde bronnen, namelijk de ledenlijst van de werkgeversorganisaties TLN en VVT en de administratie van het SOOB-fonds, zijn door cao-partijen in voldoende mate toegelicht. De administratie van het SOOB-fonds wordt geacht een geschikte bron te zijn om de representativiteit vast te stellen.

Door cao-partijen is in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat de bepalingen van de cao waarop het verzoek tot avv betrekking heeft reeds gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen. Uit de aangeleverde representativiteitsgegevens en het ingevulde formulier representativiteitsgegevens waarin een toelichting wordt gegeven op de gehanteerde onderzoeksmethode, de gebruikte bronnen, de wijze van meting, de relatie tot de werkingssfeer en de actualiteit van de cijfers, volgt een representativiteit die ruimschoots voldoet aan het meerderheidsvereiste.

Met een representativiteit van 61,3% op basis van het gebruikte bronmateriaal kan met voldoende zekerheid worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan het meerderheidsvereiste.

De bedenkingen zijn naar mijn oordeel voldoende weerlegd en doen geen afbreuk aan de door cao-partijen overgelegde representativiteitsgegevens.

Op grond van het bovenstaande concludeer ik dat de bedenkingen geen beletsel vormen om tot algemeenverbindendverklaring over te gaan.

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

Dictum I

Verklaart algemeen verbindend de navolgende bepalingen van bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, zulks met inachtneming van hetgeen in de dicta II, III, IV, V en VI is bepaald:

Algemene bepaling

Waar in deze CAO de mannelijke vorm van voornaamwoorden of zelfstandige naamwoorden wordt gebruikt, gebeurt dat in neutrale zin, steeds eveneens omvattend de vrouwelijke vorm.

Artikel 1 Werkingssfeer

  • 1. Deze overeenkomst is van toepassing op:

    • a. Alle werkgevers en werknemers van in Nederland gevestigde ondernemingen die vergunningplichtig vervoer krachtens de Wet wegvervoer goederen (hierna Wwg), zoals deze laatstelijk is gepubliceerd op 20 december 2016 (staatsblad 518), verrichten, en/of die tegen vergoeding geheel of ten dele vervoer verrichten anders dan van personen, over de weg of over andere dan voor het openbaar verkeer openstaande wegen.

    • b. Werkgevers en werknemers in het kraanverhuurbedrijf, waaronder wordt verstaan alle in Nederland werkzame ondernemingen, waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van het verhuren van mobiele kranen.

  • 2.

    • a. De overeenkomst is niet van toepassing op ondernemingen die:

      • een eigen CAO dienen toe te passen; ofwel

      • een eigen bedrijfstak CAO dienen toe te passen; ofwel

      • over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken.

      Daarbij worden de volgende voorwaarden gesteld:

      • Het niveau van voorvermelde regelingen dient tenminste gelijkwaardig te zijn aan het niveau van de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen en;

      • De hoofdactiviteit van de onderneming is een andere dan beroepsgoederenvervoer over de weg, logistieke dienstverlening of de verhuur van mobiele kranen.

    • b. De hoofdactiviteit van de onderneming is een andere dan beroepsgoederenvervoer over de weg, logistieke dienstverlening of de verhuur van mobiele kranen, wanneer in de regel niet meer dan 20% van de omzet met voornoemde activiteiten wordt gerealiseerd. Maatgevend daarbij is de juridische eenheid waarvoor een vergunning beroepsgoederenvervoer is aangevraagd of toegekend, danwel waarbinnen de verhuur van mobiele kranen plaatsvindt.

    • c. Tevens zijn uitgezonderd ondernemingen, die in hoofdzaak gemeten naar de loonsom van het bedrijf bouwwerkzaamheden uitvoeren en tevens mobiele kranen exploiteren.

Artikel 2 Definities

1. Werkgever:

Iedere natuurlijke of rechtspersoon, wiens onderneming valt onder de werkingssfeer van deze overeenkomst.

2. Werknemer:

ieder, die door een werkgever in dienst is genomen voor een bepaalde of onbepaalde tijd van 5 achtereenvolgende werkdagen of langer en die zijn werkzaamheden voor de werkgever gewoonlijk verricht in of vanuit de in Nederland gevestigde onderneming. Onder werknemer wordt niet begrepen de statutaire bestuurder van een rechtspersoon tenzij deze in hoofdzaak werkzaamheden verricht welke behoren tot de functie van chauffeurs of van machinisten mobiele kranen.

3. Stichting:

De Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen, gevestigd te Amsterdam.

4. Stichting SOOB:

De Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen

Artikel 3 Uitvoering

De nadere uitwerking van deze overeenkomst geschiedt volgens de statuten en het uitkeringsreglement van de Stichting. De statuten en het reglement zijn aan deze CAO gehecht en maken integraal onderdeel uit van deze CAO. De statuten en reglementen zullen geen bepaling bevatten in strijd met deze overeenkomst.

Artikel 4 Heffing

  • 1. De werkgever is per kalenderjaar ten behoeve van de Stichting een jaarlijkse bijdrage verschuldigd over de bruto loonsom sociale verzekeringen van het lopend jaar met dien verstande dat de heffingsgrondslag per werknemer maximaal gelijk is aan het voor dat jaar geldende tot een jaarbedrag herleide maximum premiedagloon ingevolge de Wet financiering sociale verzekering. De werkgever is een jaarlijkse bijdrage van 0,75% van voornoemd loon verschuldigd. Bovenbedoeld premiebedrag zal herrekend worden naar een premiebedrag per maand.

  • 2. De Stichting SOOB is bevoegd de bijdrage namens de Stichting te innen en, zo nodig, vorderingen in te stellen namens de Stichting als het gaat om de inning van de bijdrage.

  • 3. De werkgever is gehouden om op een hiertoe strekkend schriftelijk verzoek van of namens de Stichting binnen 30 dagen na dagtekening hiervan op nader te bepalen wijze opgave te doen van het onder sub 1 bedoelde premieplichtig loon.

  • 4. Bij niet voldoening van het onder sub 3 genoemde verzoek zal tot forfaitaire vaststelling van de verschuldigde bijdrage worden overgegaan.

  • 5. De werkgever is verplicht de door hem verschuldigde bijdrage te betalen binnen 28 dagen na vaststelling en verzending van de desbetreffende nota door of namens de Stichting.

  • 6. Bij niet tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in verzuim. De Stichting, of de Stichting SOOB namens de Stichting, is dan bevoegd te vorderen: – rente over het verschuldigde bedrag de dag af dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn en – vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de wet. De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke intrest als bedoeld in boek 6, de artikelen 119 en 120 van het Burgerlijk Wetboek, dat geldt voor de periode waarover de rente door of namens de Stichting wordt gevorderd. De buitengerechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag, met een minimum van € 50,–.

  • 7. De rechtsvordering tot terugbetaling van een onverschuldigd betaalde bijdrage vervalt door verloop van drie jaren sedert het einde van het boekjaar, waarover de bijdrage is betaald.

Artikel 5 Besteding der gelden

  • 1. De op grond van artikel 4 ter beschikking komende gelden worden gebruikt voor de financiering, van de in artikel 3 van de statuten genoemde uitkeringen en de hiermee verband houdende uitvoeringskosten.

  • 2. Alle activiteiten die door de stichting bekostigd worden geschieden ten behoeve van welke werkgever of werknemer dan ook, werkzaam in het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen.

Artikel 7 Dispensatie

  • 1. Werkgevers vallende onder de werkingssfeer hebben de mogelijkheid om dispensatie te verzoeken van de toepassing van deze CAO of van 1 of meer artikelen daarvan.

  • 2. Een verzoek tot dispensatie dient te worden ingediend bij CAO-partijen, p/a de secretaris van het overleg inzake de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen, Postbus 3008, 2700 KS Zoetermeer.

  • 3. Het verzoek dient schriftelijk te worden ingediend bij CAO-partijen onder vermelding van ‘Dispensatie’.

  • 4. Het verzoek dient ten minste te vermelden:

    • a. Naam en adres van de verzoeker;

    • b. Ondertekening door de verzoeker;

    • c. Een nauwkeurige beschrijving van de aard en het bereik van het dispensatieverzoek;

    • d. De argumenten van verzoeker om voor dispensatie in aanmerking te komen;

    • e. De dagtekening.

  • 5. Indien CAO-partijen van mening zijn dat het verzoek onvoldoende omschreven, gemotiveerd of gedocumenteerd is, dan zal binnen 2 weken aan verzoeker worden medegedeeld op welke punten en met welke documenten het verzoek dient te worden aangevuld. Aan verzoeker zal een termijn van 2 weken worden gesteld om de aanvullende gegevens bij CAO-partijen in te dienen.

  • 6. Het verzoek zal niet in behandeling worden genomen indien de aanvullende gegevens niet (voldoende) worden verstrekt. Verzoeker zal hierover schriftelijk worden geïnformeerd.

  • 7. CAO-partijen zullen binnen 2 weken na ontvangst van een voldoende omschreven, gemotiveerd en gedocumenteerd verzoek danwel binnen 2 weken na ontvangst van de gevraagde aanvullende gegevens aan verzoeker berichten dat het verzoek in behandeling zal worden genomen.

  • 8. Bij de beoordeling of tot dispensatieverlening kan worden overgegaan, zullen CAO-partijen als criteria hanteren:

    • a. Of er (tijdelijk) sprake is van bijzondere omstandigheden, afwijkend van hetgeen in de bedrijfstak gebruikelijk is, op grond waarvan het in redelijkheid niet van verzoeker kan worden gevergd dat de CAO (-of bepalingen daarvan) onverkort wordt toegepast en;

    • b. Of er sprake is van een andere, tenminste aan deze CAO (-of bepalingen daarvan) gelijkwaardige regeling die tot stand is gekomen in samenspraak met een werknemersorganisatie die onafhankelijk is van werkgever.

  • 9. CAO-partijen doen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 8 weken nadat het verzoek in behandeling is genomen, uitspraak. CAO-partijen kunnen deze termijn eenmaal met 8 weken verlengen.

  • 10. CAO-partijen zullen de uitspraak schriftelijk en gemotiveerd mededelen aan verzoeker.

STATUTEN STICHTING VRIJWILLIG VERVROEGDE UITTREDING BEROEPSGOEDERENVERVOER OVER DE WEG EN DE VERHUUR VAN MOBIELE KRANEN

Artikel 1 Naam en zetel

De Stichting draagt de naam Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding Beroepsgoederenvervoer over de weg en de Verhuur van Mobiele Kranen, verder te noemen de Stichting. De Stichting is gevestigd te Amsterdam.

Artikel 2 Definities

1. Werkgever:

Iedere natuurlijke- of rechtspersoon, wiens onderneming valt onder de werkingssfeer van de CAO Vrijwillig Vervroegde Uittreding Beroepsgoederenvervoer over de weg en de Verhuur van Mobiele Kranen.

2. Werknemer:

ieder, die door een werkgever in dienst is genomen voor een bepaalde of onbepaalde tijd van 5 achtereenvolgende werkdagen of langer en die zijn werkzaamheden voor de werkgever gewoonlijk verricht in of vanuit de in Nederland gevestigde onderneming. Onder werknemer wordt niet begrepen de statutaire bestuurder van een rechtspersoon tenzij deze in hoofdzaak werkzaamheden verricht welke behoren tot de functie van chauffeurs of van machinisten mobiele kranen.

3. Stichting:

de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding Beroepsgoederenvervoer over de weg en de Verhuur van Mobiele Kranen.

4. CAO:

De collectieve arbeidsovereenkomst Vrijwillig Vervroegde Uittreding Beroepsgoederenvervoer over de weg en de Verhuur van Mobiele Kranen.

5. Bestuur:

het in artikel 5 bedoelde bestuur.

6. Administrateur:

De door het stichtingsbestuur aangewezen administrateur van de regeling

7. Reglement:

het in artikel 12 bedoelde reglement.

8. Werkgeversorganisaties:

Transport en Logistiek Nederland, gevestigd te Zoetermeer en Vereniging Verticaal Transport, gevestigd te Culemborg.

9. Werknemersorganisaties:

CNV Vakmensen, gevestigd te Utrecht, FNV, gevestigd te Utrecht en De Unie, gevestigd te Culemborg.

Artikel 3 Doel

De Stichting heeft ten doel het voor werknemers op wie de collectieve arbeidsovereenkomst Vrijwillig Vervroegde Uittreding Beroepsgoederenvervoer over de weg en de Verhuur van Mobiele Kranen van toepassing is, openen van de mogelijkheid om op basis van de op het Pensioenakkoord gebaseerde tijdelijke ‘Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen’, die van toepassing is van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025, een werknemer tot maximaal 36 maanden voor de AOW-gerechtigde leeftijd vrijwillig, vervroegd uit dienst te treden op basis van het bij de CAO behorende uitkeringsreglement en aan die werknemers uitkeringen te doen krachtens dat reglement.

Artikel 3A Realisering doelstelling

  • 1. De Stichting tracht haar doel te bereiken door de op basis van artikel 4 van de CAO in rekening te brengen bijdragen te innen bij werkgevers in de bedrijfstak en deze met andere baten van de Stichting op basis van artikel 4 lid 1 aan te wenden ter financiering van de in artikel 3 genoemde uitkeringen en de hiermee verband houdende uitvoeringskosten.

  • 2. Alle activiteiten die door de stichting bekostigd worden geschieden ten behoeve van welke werkgever of werknemer dan ook, werkzaam in het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen.

Artikel 4 Geldmiddelen

  • 1. De geldmiddelen van de Stichting bestaan uit:

    • a. het door de oprichters afgezonderde bedrag van in totaal vijftig euro (€ 50,–);

    • b. bijdragen van werkgevers ingevolge artikel 4, lid 1 van de CAO;

    • c. bijdragen van de overheid;

    • d. de inkomsten uit het vermogen van de Stichting;

    • e. hetgeen door erfstelling, legaat of schenking wordt verkregen;

    • f. andere inkomsten.

  • 2. Erfstellingen kunnen slechts worden aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving.

  • 3. De uitgaven van de Stichting bestaan uit:

    • a. de uitgaven voortvloeiend uit de realisatie van het in artikel 3 omschreven doel;

    • b. de overige uitgaven.

Artikel 5 Bestuur

  • 1. Het bestuur van de Stichting bestaat uit tien leden, waarvan worden aangewezen:

    • vijf leden door de Werkgeversorganisaties gezamenlijk, alsmede één plaatsvervanger vanuit de Werkgeversorganisaties gezamenlijk;

    • vijf leden door de Werknemersorganisaties gezamenlijk, alsmede één plaatsvervanger vanuit Werknemersorganisaties gezamenlijk.

  • 2. De bestuursleden worden benoemd voor een periode van vier jaar; zij zijn terstond herbenoembaar. In tussentijdse vacatures wordt zo snel mogelijk voorzien. Een bestuurslid, dat in een tussentijdse vacature is benoemd treedt af op het tijdstip waarop degene, in wiens plaats hij is benoemd, moest aftreden. De aftredenden zijn terstond herbenoembaar.

  • 3. De organisaties, die een bestuurslid benoemden, kunnen te allen tijde die benoeming intrekken en een ander in zijn plaats tot bestuurslid benoemen.

  • 4. Het bestuurslidmaatschap eindigt:

    • a. door overlijden;

    • b. door schriftelijk te bedanken;

    • c. door onder curatele stelling of faillissement;

    • d. door ontslag door het bestuur van de organisaties, die het betreffende bestuurslid benoemden;

    • e. door het verstrijken van de termijn waarvoor het bestuurslid is benoemd.

  • 5. Als minder dan vijf bestuursleden ontbreken of verhinderd zijn, wordt de stichting bestuurd door de overblijvende bestuursleden. Onder verhinderd (belet) wordt verstaan de situatie dat het bestuurslid tijdelijk zijn functie niet kan uitoefenen als gevolg van:

    • a. schorsing;

    • b. ziekte; of

    • c. onbereikbaarheid,

    in de gevallen bedoeld onder (b) en (c) zonder dat gedurende een termijn van vijftien dagen de mogelijkheid van contact tussen het bestuurslid en de stichting heeft bestaan. Ingeval van belet of ontstentenis van minder dan vijf bestuursleden zijn de overblijvende bestuursleden tijdelijk met het bestuur belast. Ingeval van ontstentenis van meer dan vijf bestuursleden nemen de Werkgeversorganisaties en Werknemersorganisaties zo spoedig mogelijk de nodige maatregelen teneinde een definitieve voorziening te doen treffen. Als alle bestuursleden ontbreken of verhinderd zijn, wordt de stichting tijdelijk bestuurd door zes personen waarvan twee door de Werkgeversorganisaties en twee door de Werknemersorganisaties zijn aangewezen. De op grond van vorige zin benoemde bestuursleden defungeren van rechtswege op het tijdstip, waarop alsnog op de wijze als omschreven in artikel 5 lid 1, in de vacatures wordt voorzien.

Artikel 6 Bevoegdheden van het bestuur

  • 1. De werkgeversleden kiezen uit hun midden de voorzitter, de werknemersleden kiezen uit hun midden de plaatsvervangende voorzitter; de plaatsvervangende voorzitter vervangt de voorzitter bij diens verhindering of afwezigheid.

  • 2. Het bestuur kiest uit de werknemersleden een secretaris en een plaatsvervangende secretaris en uit de werkgeversleden een penningmeester en een plaatsvervangende penningmeester. De in de vorige zin genoemde plaatsvervangers vervangen de secretaris, respectievelijk de penningmeester ingeval van verhindering of afwezigheid.

  • 3. Het bestuur draagt zorg voor de uitvoering van de statuten en het reglement van de Stichting. Het bestuur is belast met het beheer van het vermogen van de stichting. Het is bevoegd tot alle daden van beheer en beschikking binnen de kring van de doelstelling van de Stichting.

  • 4. De Stichting wordt vertegenwoordigd door de voorzitter en de secretaris, respectievelijk de plaatsvervangend voorzitter en de penningmeester.

  • 5. Het bestuur beslist in alle zaken, waarin de beslissing niet is opgedragen of gedelegeerd aan andere organen van de Stichting.

Artikel 7 Bestuursvergaderingen

  • 1. Het bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of tenminste twee bestuursleden dit nodig oordeelt/oordelen.

  • 2. De wijze en termijn van oproeping worden bij bestuursbesluit geregeld.

Artikel 8 Besluitvorming

  • 1. Het bestuur kan geen besluiten nemen indien niet ten minste vijf bestuursleden, waarvan ten minste twee benoemd door de werkgeversorganisaties en twee benoemd door de werknemersorganisaties, zoals vermeld in artikel 5 lid 1, aanwezig zijn. Indien geen besluiten kunnen worden genomen, omdat het vereiste aantal bestuursleden niet aanwezig is, kan de voorzitter binnen een maand schriftelijk een tweede vergadering over deze voorstellen bijeenroepen. Is in die vergadering het vereiste aantal bestuursleden wederom niet aanwezig, dan kunnen besluiten genomen worden, indien in die vergadering: – ten minste drie bestuursleden aanwezig zijn, waaronder ten minste één lid benoemd door de werkgeversorganisaties en één lid benoemd door de werknemersorganisaties; – het besluit unaniem genomen wordt.

  • 2. Voorzover in deze statuten niet anders is bepaald, kunnen geldige besluiten slechts worden genomen met volstrekte meerderheid der geldig uitgebrachte stemmen.

  • 3. Elk werkgeverslid heeft evenveel stemmen als het aantal aanwezige werknemersleden. Elk werknemerslid heeft evenveel stemmen als het aantal aanwezige werkgeversleden.

  • 4. Over zaken wordt mondeling, over personen wordt schriftelijk gestemd. Bij de bepaling van de stemmenmeerderheid blijven blanco stemmen en stemmen van onwaarde buiten beschouwing.

  • 5. Bij staking van stemmen wordt het voorstel in de volgende vergadering opnieuw aan de orde gesteld. Staken de stemmen dan opnieuw, dan wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

  • 6. Het bestuur kan ook buiten vergadering besluiten nemen, mits dit schriftelijk of door middel van langs elektronische weg toegezonden leesbare of reproduceerbare berichten geschiedt en alle stemgerechtigde bestuursleden zich ten gunste van het desbetreffende voorstel uitspreken. De bescheiden waaruit van het nemen van een zodanig besluit blijkt, worden bij het notulenregister bewaard. Het bepaalde in de leden 2 en 5 is daarbij van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat bij staking van stemmen het voorstel in de eerstkomende vergadering aan de orde wordt gesteld.

  • 7. Bij de vervulling van hun taak richten de bestuursleden zich naar het belang van de stichting en de met haar verbonden organisatie. Een bestuurslid neemt niet deel aan de beraadslaging en besluitvorming indien hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang bedoeld in de vorige zin. Wanneer hierdoor geen bestuursbesluit kan worden genomen, wordt het besluit toch genomen door het bestuur onder schriftelijke vastlegging van de overwegingen die aan het besluit ten grondslag liggen.

Artikel 9 Administrateur

  • 1. Het administratief en geldelijk beheer wordt onder toezicht en blijvende verantwoordelijkheid van het bestuur gevoerd door een daarvoor door het bestuur aan te wijzen administrateur. De kosten van dit beheer komen voor rekening van de Stichting.

  • 2. De opdracht tot het voeren van administratief en geldelijk beheer aan de administrateur wordt schriftelijk verstrekt. Bij deze opdracht behoort een instructie welke door het bestuur wordt vastgesteld.

Artikel 10 Verslag, rekening en verantwoording en begroting

  • 1. Jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar stelt het bestuur een balans, rekening van baten en lasten en verslag over de financiële toestand van de Stichting vast, welke een getrouw beeld geven van de grootte en de samenstelling van het vermogen van het fonds en de ontwikkeling daarvan gedurende het boekjaar. De rekening en verantwoording vindt plaats onder overlegging van een rapport van een door het bestuur benoemde externe registeraccountant of accountant-administratieconsulent met certificerende bevoegdheid. Het verslag moet overeenkomstig de in artikel 3A genoemde bestedingsdoelen respectievelijk activiteiten zijn gespecificeerd. Uit het verslag en de accountantsverklaring moet blijken dat de uitgaven conform de bestedingsdoelen zijn gedaan. Ten blijke van de vaststelling worden deze stukken door de voorzitter en de secretaris van de Stichting ondertekend.

  • 2. Het bestuur legt in het verslag rekenschap af van het gevoerde beleid.

  • 3. Het verslag en de accountantsverklaring worden ten kantore van de administrateur en de penningmeester en voorts op plaatsen aangewezen door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ter inzage van de daarbij betrokken werkgevers en werknemers neergelegd.

  • 4. Het verslag en de accountantsverklaring worden op aanvraag aan de Stichting betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

  • 5. Het boekjaar loopt van 1 januari tot en met 31 december.

  • 6. Voorafgaand aan ieder jaar stelt het bestuur een begroting voor het eerstvolgende boekjaar vast. Deze begroting is gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 3A genoemde bestedingsdoelen respectievelijk activiteiten. De begroting is voor betrokkenen beschikbaar.

Artikel 11 Statutenwijziging en ontbinding

  • 1. Besluiten tot wijziging van de statuten respectievelijk ontbinding van de Stichting kunnen slechts worden genomen met een meerderheid van drie/vierde van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin ten minste zes bestuursleden aanwezig zijn. De oproeping voor deze vergaderingen geschiedt schriftelijk. De oproeping vermeldt, behalve het tijdstip en de plaats der vergadering, de te behandelen onderwerpen.

  • 2. Het ontbindingsbesluit duidt tevens de bestemming van een eventueel batig saldo van de vereffening aan. Deze bestemming zal zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met het doel van de Stichting.

  • 3. De Stichting wordt bovendien ontbonden door haar insolventie, nadat zij in staat van faillissement is verklaard of door opheffing van het faillissement wegens de toestand van de boedel, zomede door rechterlijke uitspraak in de bij de wet genoemde gevallen.

Artikel 12 Reglement

  • 1. Het bestuur stelt een uitkeringsreglement vast. De bepalingen van het reglement mogen niet in strijd zijn met deze statuten.

  • 2. Ten aanzien van besluiten tot vaststelling of wijziging van het reglement is het bepaalde in artikel 11, eerste lid, van toepassing.

Artikel 13 Informatieverstrekking werkgevers

Het bestuur is bevoegd van de werkgevers alle gegevens te verlangen die zij op grond van de CAO verplicht zijn te verstrekken en welke nodig zijn voor de goede uitvoering van de statuten en het reglement. Bij gebreke van deze gegevens is het bestuur gemachtigd de betreffende gegevens naar beste weten te schatten.

Artikel 14 Beleggingen

  • 1. Voor zover gelden van de Stichting voor belegging beschikbaar zijn, worden deze gelden door het bestuur belegd, met inachtneming van in redelijkheid daaraan te stellen eisen van liquiditeit, rendement en risicoverdeling.

  • 2. Gerede gelden worden in rekening courant gestort bij de administrateur. De titels betreffende geldleningen op onderhandse schuldbekentenissen worden in bewaring gegeven bij te goeder naam en faam bekend staande personen en instellingen. Effecten en andere geldswaardige papieren worden zoveel mogelijk in bewaring gegeven bij algemene handelsbanken.

  • 3. De kosten van beheer met betrekking tot een boekjaar worden door het bestuur vastgesteld en komen ten laste van de rekening van lasten en baten over dat boekjaar.

Artikel 15 Onvoorziene gevallen

Het bestuur is bevoegd in onvoorziene gevallen af te wijken van het bepaalde in het reglement, mits daarbij niet in strijd wordt gehandeld met de statuten.

Artikel 16 Inwerkingtreding

De statuten zijn in werking getreden op de dag waarop de notaris de akte passeert, doch uiterlijk 31 december 2021.

Artikel 17 Overgangsbepaling

Het eerste boekjaar eindigt op 31 december 2022. Dit artikel vervalt na afloop van het eerste boekjaar.

UITKERINGSREGLEMENT

Het bestuur van de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen heeft op grond van artikel 12 van de statuten van deze stichting het volgende uitkeringsreglement vastgesteld.

Artikel 1 - Definities

In dit uitkeringsreglement wordt verstaan onder:

1. Werkingssfeer:

deze overeenkomst is van toepassing op:

  • 1.

    • a. Alle werkgevers en werknemers van in Nederland gevestigde ondernemingen die vergunningplichtig vervoer krachtens de Wet wegvervoer goederen (hierna Wwg), zoals deze laatstelijk is gepubliceerd op 20 december 2016 (staatsblad 518), verrichten, en/of die tegen vergoeding geheel of ten dele vervoer verrichten anders dan van personen, over de weg of over andere dan voor het openbaar verkeer openstaande wegen.

    • b. Werkgevers en werknemers in het kraanverhuurbedrijf, waaronder wordt verstaan alle in Nederland werkzame ondernemingen, waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van het verhuren van mobiele kranen.

  • 2.

    • a. De overeenkomst is niet van toepassing op ondernemingen die:

      • een eigen CAO dienen toe te passen; ofwel

      • een eigen bedrijfstak CAO dienen toe te passen; ofwel

      • over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken.

      Daarbij worden de volgende voorwaarden gesteld:

      • Het niveau van voorvermelde regelingen dient tenminste gelijkwaardig te zijn aan het niveau van de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen en;

      • De hoofdactiviteit van de onderneming is een andere dan beroepsgoederenvervoer over de weg, logistieke dienstverlening of de verhuur van mobiele kranen.

    • b. De hoofdactiviteit van de onderneming is een andere dan beroepsgoederenvervoer over de weg, logistieke dienstverlening of de verhuur van mobiele kranen, wanneer in de regel niet meer dan 20% van de omzet met voornoemde activiteiten wordt gerealiseerd. Maatgevend daarbij is de juridische eenheid waarvoor een vergunning beroepsgoederenvervoer is aangevraagd of toegekend, danwel waarbinnen de verhuur van mobiele kranen plaatsvindt.

    • c. Tevens zijn uitgezonderd ondernemingen, die in hoofdzaak gemeten naar de loonsom van het bedrijf bouwwerkzaamheden uitvoeren en tevens mobiele kranen exploiteren.

2. De Stichting:

De Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen.

3. Het bestuur:

het bestuur van de Stichting.

4. AOW-gerechtigde leeftijd:

de pensioengerechtigde leeftijd, zoals bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet.

5. Werknemer:

ieder, die door een werkgever in dienst is genomen voor een bepaalde of onbepaalde tijd van 5 achtereenvolgende werkdagen of langer en die zijn werkzaamheden voor de werkgever gewoonlijk verricht in of vanuit de in Nederland gevestigde onderneming. Onder werknemer wordt niet begrepen de statutaire bestuurder van een rechtspersoon tenzij deze in hoofdzaak werkzaamheden verricht welke behoren tot de functie van chauffeurs of van machinisten mobiele kranen.

6. Werkgever:

iedere natuurlijke of rechtspersoon, wiens onderneming valt onder de werkingssfeer van deze overeenkomst.

7. Werkgever in de sector:

een werkgever als bedoeld in lid 6 met een werknemer die deelneemt of wil deelnemen aan de RVU regeling.

8. RVU Uitkering:

het bedrag dat werknemer zal ontvangen op grond van deze tijdelijke RVU regeling.

9. Uitkeringsgerechtigde:

degene die voldoet aan de voorwaarden van de tijdelijke RVU regeling en gemaakte afspraken en daarom recht heeft op een RVU uitkering.

10. Uittredingsdatum:

de dag waarop de arbeidsovereenkomst tussen de werknemer en zijn werkgever feitelijk middels eenzijdige opzegging door de werknemer eindigt.

11. Zwaar beroep:

een operationele functie in de loonschalen A tot en met E zoals bedoeld in de cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen, algemeen verbindend verklaard bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Stcrt 2021, 37713), inclusief kraanmachinisten in de loonschalen F en G zoals bedoeld in dat besluit tot algemeen verbindend verklaring. Daaronder vallen: chauffeurs, medewerkers logistiek en magazijn, heftruckchauffeurs, kraanmachinisten, koeriers, verhuizers en andere werknemers werkzaam in de technische dienst.

12. Genderneutraliteit:

Vrouwelijke en mannelijke werknemers zijn gelijkwaardig. Waar ‘werknemer’ staat, kan dus ook ‘werkneemster’ worden gelezen. Bij ‘hij’ ook ‘zij’.

Artikel 2 - Recht op uitkering/deelname regeling

  • 1. Recht op een uitkering, onder de voorwaarden als uitgewerkt in dit reglement, heeft de werknemer die:

    • a. in de periode 1 januari 2022 tot en met 31 december 2025 op uittredingsdatum een leeftijd heeft bereikt die maximaal drie jaar en minimaal één maand voor zijn AOW-gerechtigde leeftijd ligt; en

    • b. in januari 2021 in dienstbetrekking werkzaam was bij een werkgever in de sector; en

    • c. direct voorafgaand aan de uittredingsdatum tenminste één jaar in een dienstbetrekking bij werkgever werkzaam is geweest in een zwaar beroep; en

    • d. tenminste 20 dienstjaren bij een werkgever in de sector heeft gewerkt; en

    • e. in het kader van het beëindigen van de arbeidsovereenkomst werknemer geen beroep doet op een loon vervangende uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW); en

    • f. voor, op of na de uittredingsdatum geen nieuwe dienstbetrekking aanvaardt, dan wel een bestaande nevenfunctie(s) voortzet, tenzij er sprake is van vrijwilligerswerk. Een vrijwilliger is iemand die:

      • voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen niet in echte of fictieve dienstbetrekking is;

      • die niet 'bij wijze van beroep' werkt voor:

        • een organisatie die geen aangifte vennootschapsbelasting hoeft te doen,

        • een sportorganisatie of

        • een algemeen nut beogende instelling (ANBI); en

      • alleen een beloning krijgt die binnen de grenzen blijft van de vrijwilligersvergoeding zoals genoemd in artikel 2 lid 6 Wet op de loonbelasting 1964; en

    • g. zich voor, op of na de uittredingsdatum niet vestigt als ondernemer en inkomsten als zelfstandige uit deze onderneming verkrijgt, dan wel een bestaande onderneming voorzet.

  • 2. Deelname aan de RVU regeling is vrijwillig. De werknemer bepaalt zelf hoeveel maanden hij wil deelnemen aan de RVU regeling. Als de werknemer op eigen verzoek korter dan de voor hem geldende wettelijke periode wil deelnemen aan de RVU regeling, dan geldt een minimale periode van deelname van zes maanden.

  • 3. Recht op een uitkering heeft de werknemer met een gedeeltelijke WGA-uitkering, die voldoet aan de voorwaarden van lid 1, voor het loon uit arbeid dat hij naast de uitkering ontvangt. Geen recht op een uitkering heeft de werknemer die recht heeft op een ZW- of een IVA-uitkering.

Artikel 3 - Duur, hoogte en uitbetaling uitkering

  • 1. Aan de uitkeringsgerechtigde wordt een maandelijkse uitkering in de zin van deze regeling toegekend met ingang van de uittredingsdatum. De uitkering wordt voor maximaal 36 maanden toegekend.

  • 2. Het toekennen van de RVU uitkering in de zin van deze regeling kan niet met terugwerkende kracht.

  • 3. De maandelijkse bruto uitkering bedraagt het genoemde bedrag in artikel 32ba lid 7 Wet op de loonbelasting 1964. Dit geldt voor de uitkeringsgerechtigde die voorafgaand aan de uittredingsdatum werkzaam was op basis van een arbeidsovereenkomst met een voltijdse arbeidsduur van 160 diensturen per 4 weken respectievelijk 173,92 diensturen per maand.

  • 4. Deelname aan de regeling start per de eerste van de maand.

  • 5. In de maand waarin de uitkeringsgerechtigde de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt wordt een pro rata RVU uitkering betaald in de verhouding: datum AOW-gerechtigde leeftijd gerelateerd aan het aantal kalenderdagen van de betreffende maand.

  • 6. De betaling vindt plaats op of rond de 25e van elke maand.

  • 7. De bestaande en toekomstige maandelijkse bruto uitkeringen worden geïndexeerd conform het genoemde bedrag in artikel 32ba lid 7 Wet op de loonbelasting 1964, mits de financiële middelen van de Stichting toereikend zijn. Daartoe zal de Stichting jaarlijks besluiten op basis van een maandelijkse evaluatie van de financiële situatie. Toekomstige verplichtingen worden hierbij meegewogen. De uitkering bedraagt nooit meer dan het van heffing vrijgestelde bedrag in de zin van voornoemd artikel.

  • 8. De uitkering wordt maandelijks door de Stichting aan de uitkeringsgerechtigde betaald, onder aftrek van de wettelijk verplichte inhoudingen.

  • 9. De uitkeringsgerechtigde ontvangt maandelijks een (digitale) specificatie van de betaalde uitkering en eenmaal per jaar een (digitale) jaaropgave.

  • 10. De uitkeringsgerechtigde die voorafgaand aan de uittredingsdatum een parttime dienstverband had, heeft recht op een uitkering naar rato van het gemiddeld aantal contracturen ten opzichte van de voltijdsnorm in de cao in de periode van vijf jaar voor het moment van indienen van het verzoek voor de verklaring dat aan de voorwaarden voor deelname wordt voldaan. Voor de bepaling van het gemiddeld aantal contracturen zijn de gegevens van het Pensioenfonds Vervoer leidend.

Artikel 4 - Einde recht op uitkering

  • 1. Het recht op uitkering op grond van deze regeling eindigt met ingang van de dag waarop de uitkeringsgerechtigde de voor hem geldende AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

  • 2. Het recht op uitkering eindigt vóór de in het eerste lid bedoelde datum als de uitkeringsgerechtigde:

    • a. overlijdt. In dat geval ontvangen de nabestaanden gedurende de maand van overlijden en de twee daarop volgende maanden de uitkering, tenzij de uitkeringsgerechtigde overlijdt in de maand waarin hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt;

    • b. in weerwil van artikel 2 lid 1 letter e in het kader van de beëindiging van deze arbeidsovereenkomst een loon vervangende uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangt;

    • c. opnieuw een dienstbetrekking aanvaardt met ingang van de eerste dag waarop hij in die dienstbetrekking werkzaam is, dan wel een bestaande nevenfunctie(s) voortzet;

    • d. zich voor, op of na de uittredingsdatum vestigt als ondernemer en inkomsten als zelfstandige uit deze onderneming verkrijgt met ingang van de eerste dag waarop hij als zelfstandige werkzaam is, dan wel een bestaande onderneming voortzet.

Artikel 5 - Aanvragen verklaring voldoen aan voorwaarden en verstrekken van gegevens

  • 1. De werknemer die in aanmerking wenst te komen voor een uitkering op grond van deze regeling dient maximaal zes maanden en minimaal één maand voor de uittredingsdatum een daartoe strekkend verzoek in bij de Stichting om te beoordelen of aan de criteria voor deelname aan de regeling wordt voldaan. Voor werknemers die van de regeling gebruik willen maken vóór 1 juni 2022 geldt een kortere aanvraagperiode.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het daartoe bestemde aanvraagformulier, dat volledig en naar waarheid door de werknemer wordt ingevuld en ondertekend, en onder bijvoeging van de brief van het Pensioenfonds Vervoer en een verklaring van de werknemer dat hij een zwaar beroep heeft.

Artikel 6 - Beslissing voldoen aan voorwaarden

  • 1. De Stichting beslist binnen twee weken na ontvangst van het verzoek of aan de voorwaarden voor deelname aan de regeling wordt voldaan (voorwaardelijke toekenning). De beslissing wordt schriftelijk aan de werknemer medegedeeld door het uitreiken van een verklaring dat aan de voorwaarden voor deelname wordt voldaan. Als naar het oordeel van de Stichting niet aan de voorwaarden voor deelname wordt voldaan, wordt dit schriftelijk aan de werknemer medegedeeld. Indien het door omstandigheden niet mogelijk is om binnen twee weken een beslissing te nemen, zal de werknemer hierover schriftelijk worden geïnformeerd, waarbij tevens de reden van uitstel zal worden meegedeeld, alsmede de periode waarbinnen de beslissing genomen zal worden.

  • 2. De werknemer die het niet eens is met een besluit van de Stichting kan een daartoe strekkend bezwaar indienen bij het bestuur van de Stichting. Zie daarvoor de geschillenregeling van artikel 13.

  • 3. Een voorwaardelijke toekenning betekent dat de aanvraag tot uitkering wordt toegekend en wordt omgezet in een definitieve toekenning na ontvangst van de aanvraag voor deelname van de regeling bij de Stichting, zoals omschreven in artikel 7.

  • 4. De Stichting bepaalt of de voorwaardelijke toekenning kan worden omgezet in een definitieve toekenning aan de hand van de financiële situatie van de Stichting.

  • 5. Aanvragen worden door de Stichting in behandeling genomen op volgorde van binnenkomst.

  • 6. Alleen volledige aanvragen worden door de Stichting in behandeling genomen.

  • 7. Onvolledige aanvragen moeten opnieuw worden ingediend. Hierbij geldt, na aanvulling van de onvolledige aanvraag, als binnenkomst de datum van ontvangst van de volledige aanvraag.

Artikel 7 - Beslissing definitieve toekenning uitkering en indienen aanvraag door werknemer

  • 1. Binnen vier en een halve maand na dagtekening van de verklaring van de Stichting dat aan de voorwaarden voor deelname aan de regeling wordt voldaan, maar uiterlijk één maand voor de uittredingsdatum, dient de werknemer de aanvraag in voor deelname aan de regeling door het verzoek te completeren door toezending van de volgende stukken aan de Stichting RVU:

    • a. een kopie van een loonstrook waaruit de functie van de werknemer blijkt; en

    • b. indien de loonstrook geen informatie bevat over de functie van de werknemer, een kopie van de arbeidsovereenkomst waaruit de functie van de werknemer blijkt; en

    • c. indien de arbeidsovereenkomst geen informatie bevat over de functie van de werknemer, een door de werkgever ondertekende verklaring dat de werknemer direct voorafgaand aan de uittredingsdatum tenminste één jaar in een dienstbetrekking bij werkgever werkzaam is geweest in een zwaar beroep; en

    • d. de verklaring dat het dienstverband op verzoek van de werknemer tijdig en rechtsgeldig door eenzijdige opzegging is beëindigd.

  • 2. De Stichting zal binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag als bedoeld in lid 1, de definitieve toekenning van uitkering schriftelijk bevestigen (definitieve toekenning). Indien niet binnen deze termijn kan worden beslist, stelt de Stichting de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis en noemt zij daarbij een redelijke termijn waarbinnen wel kan worden beslist. Deze termijn zal niet later zijn dan de uittredingsdatum.

  • 3. De werknemer die in aanmerking wenst te komen voor de uitkering verklaart zich akkoord met de op hen van toepassing zijnde rechten en verplichtingen die voortvloeien uit deze regeling.

  • 4. De uitkeringsrechtigde verstrekt onverwijld uit eigen beweging informatie aan de Stichting over het aanvaarden van een dienstbetrekking en/of het verrichten van werkzaamheden als zelfstandige en/of het aanvragen van een loon vervangende uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) voor, op of na de uittredingsdatum. De Stichting zal dit periodiek (laten) toetsen.

  • 5. Gedurende de looptijd van de uitkering is de uitkeringsgerechtigde, in aanvulling op het bepaalde in lid 4, verplicht om uit zichzelf dan wel op eerste verzoek van de Stichting alle informatie te verstrekken waarvan hem redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat die van invloed is op het voortbestaan van het recht, de hoogte en de duur van de uitkering.

Artikel 8 - Financiële situatie Stichting

  • 1. Voor aanvragers die een aanvraag doen nadat op basis van de evaluatie is vastgesteld dat de financiële middelen van de Stichting niet toereikend zijn, dan luidt de voorwaarde genoemd in artikel 2 lid 1 letter d voor nieuwe aanvragen:

    tenminste 25 dienstjaren bij een werkgever in de sector heeft gewerkt.

  • 2. Mocht het bepaalde in lid 1 niet toereikend zijn, dan kan de Stichting voor nieuwe aanvragen besluiten de maximale duur van de uitkering van 36 maanden naar beneden bij te stellen.

  • 3. Voor aanvragers die een aanvraag doen nadat op basis van de evaluatie is vastgesteld dat de financiële middelen van de Stichting meer dan toereikend zijn, beslist het Bestuur over de verdere besteding, bijvoorbeeld door het verminderen van het aantal benodigde dienstjaren om gebruik te kunnen maken van de regeling of het anderszins verbreden van de doelgroep.

Artikel 9 - Intrekking en wijziging van een besluit tot uitkering

  • 1. Indien de uitkeringsgerechtigde of zijn nabestaanden de op grond van deze regeling gevraagde of uit eigen beweging te verstrekken inlichtingen niet, niet tijdig, onvolledig of onjuist verstrekt, kan een besluit tot toekomstige uitkering, dan wel tot een reeds lopende uitkering, worden ingetrokken en stopgezet. Uitkeringsgerechtigde of zijn nabestaanden worden geacht de in dit lid bedoelde inlichtingen niet of niet tijdig te hebben verstrekt, indien de Stichting de inlichtingen niet binnen twee maanden na ontvangst van het eerste verzoek daartoe of direct nadat het uit eigen beweging te melden feit bekend is bij uitkeringsgerechtigde of zijn nabestaanden, heeft ontvangen.

  • 2. De Stichting is bevoegd de door de Stichting opgelopen (in) directe schade als gevolg van door uitkeringsgerechtigde of zijn nabestaanden niet, niet tijdig, onvolledig of onjuist verstrekte inlichtingen of anderszins niet voldoen aan de in deze regeling gestelde voorwaarden, al dan niet bestaand uit teveel betaalde uitkeringen, sociale lasten en rente, terug te vorderden van de uitkeringsgerechtigde of zijn nabestaanden. Daarbij behoudt de Stichting zich het recht voor verhaal te halen door middel van vermindering van de lopende uitkering.

  • 3. Wanneer sprake is van fraude, valsheid in geschrifte of enig ander misdrijf als vermeld in het Wetboek van Strafrecht, dan kan de Stichting daarvan aangifte doen. Dat laat onverlet de mogelijkheid om in civielrechtelijke procedures of anderszins eventuele schade, al dan niet in de vorm van onverschuldigde betalingen, op betrokkenen te verhalen.

  • 4. De vorige leden zijn niet van toepassing, indien de uitkeringsgerechtigde of zijn nabestaanden van een gedraging als daar bedoeld redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, waarvan is uitgesloten een beroep op het niet kennen van de inhoud van deze regeling.

  • 5. De Stichting stuurt aan de uitkeringsgerechtigde of zijn nabestaanden schriftelijk en gemotiveerd het besluit tot het treffen van een maatregel zoals bedoeld in dit artikel aan de uitkeringsgerechtigde of zijn nabestaanden, waarbij in ieder geval wordt vermeld waarom deze maatregel wordt opgelegd en wat de hoogte en duur van de maatregel is.

Artikel 10 - Terugvordering onverschuldigd betaalde uitkering

  • 1. Indien de uitkering geheel of gedeeltelijk onverschuldigd is betaald, kan die uitkering of dat deel van de uitkering worden teruggevorderd van de persoon/personen aan wie onverschuldigd is betaald. Bij onverschuldigde betaling van de uitkering wordt het bruto betaalde bedrag van de uitkering teruggevorderd bij de uitkeringsgerechtigde of zijn nabestaanden. Voor zover mogelijk zal de terugvordering worden verrekend met de nog uit te betalen uitkering.

  • 2. De uitkeringsgerechtigde of zijn nabestaanden ontvangen een beslissing waarin gemotiveerd wordt meegedeeld dat onverschuldigd is betaald, alsmede de termijn waarbinnen hij of zijn nabestaanden het onverschuldigd betaalde bedrag dienen te hebben terugbetaald, zijnde twee weken indien gehele of gedeeltelijke verrekening binnen die termijn niet mogelijk is.

  • 3. Indien de persoon of zijn nabestaanden aan wie onverschuldigd is uitbetaald niet in staat is om binnen twee weken het nog openstaande bedrag ineens terug te betalen, dan kan hij of zijn nabestaanden schriftelijk om een betalingsregeling verzoeken. Hij of zijn nabestaanden dienen dit verzoek, voorzien van onderbouwing, binnen twee weken na dagtekening van de in lid 2 bedoelde beslissing in bij de Stichting. De Stichting neemt binnen twee weken een besluit op het verzoek.

  • 4. Wanneer de Stichting niet tegemoet komt aan een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling, zal de Stichting de persoon aan wie onverschuldigd is uitbetaald hiervan schriftelijk mededeling doen. Aan de persoon aan wie onverschuldigd is uitbetaald, wordt dan tegelijkertijd het verzoek gedaan de onverschuldigd betaalde uitkering alsnog binnen twee weken terug te betalen.

  • 5. Wanneer de persoon aan wie onverschuldigd is uitbetaald niet tijdig aan de verplichting tot terugbetaling voldoet, of – in het geval van een betalingsregeling – zijn periodiek niet tijdig betaalt, zal de Stichting de persoon aan wie onverschuldigd is uitbetaald eenmaal een (digitale) herinnering sturen met de mededeling dat de betaling alsnog binnen 14 dagen moet zijn ontvangen.

  • 6. Wanneer de persoon aan wie onverschuldigd is uitbetaald niet binnen die termijn betaalt of wanneer hij een tweede maal een periodiek mist, zal de gehele vordering zonder verder bericht uit handen worden gegeven aan een incassobureau. De kosten ter zake van de buitengerechtelijke incassokosten komen, conform de wettelijk maximaal toegestane vergoeding zoals vastgesteld in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten of enige regelgeving die in plaats van dit besluit zal gelden, voor rekening van de persoon aan wie onverschuldigd is uitbetaald.

  • 7. Geen terugvordering zal plaatsvinden na het verstrijken van een termijn van vijf jaar na de datum waarop de Stichting heeft geconstateerd dat de uitkering onverschuldigd is betaald.

  • 8. Indien daarvoor zwaarwegende redenen aanwezig zijn, kan de Stichting geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering.

Artikel 11 - Nadere voorschriften

Het bestuur is bevoegd nadere voorschriften vast te stellen die nodig zijn voor een verantwoorde uitvoering van de RVU regeling.

Artikel 12 - Hardheidsclausule

Indien de uitvoering van deze regeling naar oordeel van het bestuur in een afzonderlijk geval zou leiden tot een evident onbillijke situatie, kan het bestuur besluiten van de regeling af te wijken ten gunste van de betreffende werknemer.

In die gevallen waarin het reglement niet voorziet, handelt het bestuur naar de geest van de regeling (waarbij enig besluit van haar kant geen precedent zal scheppen voor andere situaties).

Artikel 13 - Geschillenregeling

  • 1. De uitkeringsgerechtigde die zich niet kan verenigen met een beslissing die hem betreft, kan zich schriftelijk tot het bestuur wenden met het verzoek terug te komen op een beslissing op grond van dit reglement.

  • 2. Aan de uitkeringsgerechtigde wordt desgevraagd schriftelijk kennis gegeven van een beslissing van het bestuur op grond van dit reglement die hem betreft.

  • 3. Een kennisgeving zoals bedoeld in lid 2 is gedagtekend en vermeldt de gronden waarop de beslissing berust.

Artikel 14 - Coulance commissie

Een coulance commissie beoordeelt in grensgevallen of een betreffende werknemer kan deelnemen aan de regeling (waarbij enig besluit van haar kant geen precedent zal scheppen voor andere situaties).

Artikel 15 - Anti-cumulatie

De werknemer die gebruikt maakt van deze regeling kan geen aanspraak maken op enig andere (wettelijke) regeling en/of vergoeding uit hoofde van (het einde van) de arbeidsovereenkomst, cao, bedrijfsregelingen, pensioenregeling en/of anderszins.

Dictum II

De in dictum I opgenomen bepalingen zijn algemeen verbindend verklaard tot en met 31 december 2025.

Dictum III

Voor zover de in dictum I opgenomen bepalingen strijdig zijn met bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen. Dit betekent in het licht van de gelijke behandelingswetgeving dat ten aanzien van bepalingen waarin onderscheid wordt gemaakt terwijl daarvoor een objectieve rechtvaardiging vereist is, partijen in de uitvoeringspraktijk moeten zorgen voor een legitiem doel waarbij de ingezette middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.

Dictum IV

Voor zover in de in dictum I opgenomen bepalingen wordt verwezen naar informatie die gepubliceerd is op een website, geldt dat de informatie zoals opgenomen op die website geen onderdeel uit maakt van dit besluit tot algemeenverbindendverklaring. Deze informatie wordt aangemerkt als toepassingspraktijk van cao-bepalingen, zoals bedoeld in paragraaf 3.1. van het Toetsingskader AVV. De inhoud van deze informatie valt niet onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Uitgezonderd zijn de verwijzingen die wettelijk zijn toegestaan.

Dictum V

Op grond van een daartoe strekkend verzoek van cao-partijen is dit besluit niet van toepassing op de ondernemingen die vallen onder de werkingssfeer van cao’s afgesloten door PostNL.

Dictum VI

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2022 en vervalt met ingang van 1 januari 2026 en heeft geen terugwerkende kracht.

’s-Gravenhage, 16 december 2021

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, De directeur Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving, M.H.M. van der Goes

Naar boven