Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 4 november 2021, MBO/28663849, houdende regels voor subsidieverstrekking aan mbo-instellingen voor nazorg aan jongeren met een moeilijke start op de arbeidsmarkt (Subsidieregeling nazorg mbo 2022/2023)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel w, onder 2, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES;

centrumgemeente:

centrumgemeente van een arbeidsmarktregio als bedoeld in artikel 1.8 van de Regeling SUWI;

DUS-I:

Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen;

gediplomeerde schoolverlaters:

schoolverlaters die een mbo-diploma hebben gehaald en vallen onder de doelgroep, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b;

eerste aanvraagtijdvak:

aanvraagtijdvak als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel a;

instelling:

instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of Scholengemeenschap Bonaire, voor zover die bekostigde beroepsopleidingen verzorgt als bedoeld in artikel 2.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES;

Kaderregeling:

Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

nazorg:

nazorg als bedoeld in artikel 3, eerste lid;

RMC-contactgemeente:

contactgemeente als bedoeld in artikel 8.3.2, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs van een RMC-regio als bedoeld in artikel 8.3.2, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

tweede aanvraagtijdvak:

aanvraagtijdvak als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel b.

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling.

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De Minister kan op aanvraag aan het bevoegd gezag van een instelling subsidie verstrekken voor het bieden van nazorg die:

    • a. plaatsvindt in 2022 en 2023;

    • b. wordt gegeven aan gediplomeerde schoolverlaters tot 27 jaar met een moeilijke start op de arbeidsmarkt;

    • c. is gericht op de overstap van de gediplomeerde schoolverlaters naar een vervolgopleiding of op het vinden van werk, of bestaat uit de doorgeleiding van de gediplomeerde schoolverlaters naar instanties die hen kunnen begeleiden naar werk; en

    • d. in ieder geval mede bestaat uit persoonlijk en direct contact tussen de gediplomeerde schoolverlater en de instelling.

  • 2. Op grond van deze regeling wordt geen subsidie verstrekt voor:

    • a. activiteiten voor zover daarvoor reeds een andere subsidie of financiële bijdrage door de Minister of een ander bestuursorgaan aan het bevoegd gezag is verstrekt, waaronder in ieder geval:

      • 1°. subsidie op grond van de Subsidieregeling extra begeleiding en nazorg mbo 2021/2022; en

      • 2°. indien het een subsidieaanvraag in het tweede aanvraagtijdvak betreft, subsidie die is verstrekt naar aanleiding van een subsidieaanvraag in het eerste aanvraagtijdvak; of

    • b. activiteiten die voor het tijdstip van het indienen van de aanvraag hebben plaatsgevonden.

Artikel 4. Subsidieplafond

Voor de subsidieverstrekking op grond van deze regeling is ten hoogste een bedrag van € 10.500.000,– beschikbaar.

Artikel 5. Subsidieaanvraag

  • 1. Voor de subsidieaanvraag wordt een door de Minister vastgesteld modelformulier gebruikt dat is bekendgemaakt op de website https://www.formulierdus-i.nl/nmbo22/.

  • 2. Een aanvraag kan worden ingediend:

    • a. gedurende het eerste aanvraagtijdvak: van 10 november 2021 tot en met 24 december 2021; en

    • b. gedurende het tweede aanvraagtijdvak, mits het subsidieplafond, genoemd in artikel 4, na het eerste aanvraagtijdvak nog niet is bereikt: van 15 maart 2022 tot en met 26 april 2022.

  • 3. De Minister wijst de aanvragen die zijn ingediend buiten de aanvraagperiode af.

  • 4. Een bevoegd gezag dat voor meerdere instellingen subsidie wil aanvragen, dient voor elke instelling een afzonderlijke aanvraag in.

  • 5. De subsidieaanvraag bestaat uit een activiteitenplan en een begroting. De artikelen 3.4 tot en met 3.6 van de Kaderregeling zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6. In aanvulling op artikel 3.4 van de Kaderregeling bevat het activiteitenplan in ieder geval:

    • a. een beschrijving van de te bieden nazorg;

    • b. een prognose van het aantal gediplomeerde schoolverlaters dat van de nazorg gebruik zal maken;

    • c. een beschrijving van de wijze waarop met de relevante partners van de instelling zal worden samengewerkt, waaronder in ieder geval:

      • 1°. de RMC-contactgemeente of -gemeenten waaronder de instelling valt;

      • 2°. de centrumgemeente of -gemeenten waaronder de instelling valt;

      • 3°. eventuele andere instanties die jongeren begeleiden naar werk; en

      • 4°. werkgevers;

    • d. indien eerder subsidie aan het bevoegd gezag is verstrekt op grond van de Subsidieregeling extra begeleiding en nazorg mbo 2021/2022, een beschrijving van de wijze waarop de activiteiten waarvoor nu subsidie wordt aangevraagd zich onderscheiden van de activiteiten waarvoor de eerdere subsidie is verstrekt; en

    • e. indien eerder subsidie aan het bevoegd gezag is verstrekt naar aanleiding van een subsidieaanvraag in het eerste aanvraagtijdvak en dit een subsidieaanvraag in het tweede aanvraagtijdvak betreft, een beschrijving van de wijze waarop de activiteiten waarvoor nu subsidie wordt aangevraagd zich onderscheiden van de activiteiten waarvoor de eerdere subsidie is verstrekt.

  • 7. Bij de begroting hanteert het bevoegd gezag een vast uurtarief voor de loonkosten van € 80,– exclusief BTW.

  • 8. Voor subsidieverstrekking aan het bevoegd gezag van Scholengemeenschap Bonaire geldt dat:

    • a. het in afwijking van het zesde lid, onderdeel c, onder 1° en 2°, in het activiteitenplan een beschrijving opneemt van de wijze waarop met het openbaar lichaam Bonaire zal worden samengewerkt; en

    • b. in aanvulling op artikel 1.9 van de Kaderregeling titel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing is.

Artikel 6. Weigeringsgronden

De subsidieverstrekking kan worden geweigerd, indien de kosten naar het oordeel van de Minister niet in redelijke verhouding staan tot de beoogde resultaten.

Artikel 7. Verdeling subsidiebedragen eerste aanvraagtijdvak

  • 1. Voor elk bevoegd gezag is in het eerste aanvraagtijdvak een maximaal subsidiebedrag per instelling beschikbaar dat is opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

  • 2. Onverminderd het maximale subsidiebedrag per instelling, wordt het subsidiebedrag bepaald aan de hand van het door het bevoegd gezag begrote totaalbedrag in de begroting als bedoeld in artikel 5, vijfde lid.

  • 3. Het subsidiebedrag voor Scholengemeenschap Bonaire wordt omgerekend in dollars tegen de vastgestelde wisselkoers.

Artikel 8. Verdeling subsidiebedragen tweede aanvraagtijdvak

  • 1. Indien het subsidieplafond, genoemd in artikel 4, na het eerste aanvraagtijdvak nog niet is bereikt, is er een tweede aanvraagtijdvak.

  • 2. Het maximale subsidiebedrag per instelling in het tweede aanvraagtijdvak is gelijk aan dat in het eerste aanvraagtijdvak en is opgenomen in de bijlage bij deze regeling. Een bevoegd gezag kan zowel in het eerste als het tweede aanvraagtijdvak een subsidieaanvraag doen.

  • 3. Onverminderd het maximale subsidiebedrag per instelling, wordt het subsidiebedrag bepaald aan de hand van het door het bevoegd gezag begrote totaalbedrag in de begroting als bedoeld in artikel 5, vijfde lid.

  • 4. Indien het subsidieplafond voor het tweede aanvraagtijdvak ontoereikend is om alle aanvragen toe te wijzen, worden de aanvragen op volgorde van binnenkomst gerangschikt.

  • 5. Het subsidiebedrag voor Scholengemeenschap Bonaire wordt omgerekend in dollars tegen de vastgestelde wisselkoers.

Artikel 9. Subsidieverplichtingen

  • 1. De activiteiten worden afgerond op uiterlijk 31 december 2023.

  • 2. Het bevoegd gezag spant zich er aantoonbaar voor in dat het aantal geprognosticeerde gediplomeerde schoolverlaters, bedoeld in artikel 5, zesde lid, onderdeel b, ook daadwerkelijk van de door het bevoegd gezag georganiseerde nazorg en in het bijzonder van de persoonlijke en directe contactmomenten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel d, gebruik maakt.

  • 3. Onverminderd de verplichtingen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Kaderregeling, voert het bevoegd gezag een overzichtelijke, controleerbare en doelmatige administratie die zo is ingericht dat daaruit te allen tijde kan worden afgeleid hoeveel gediplomeerde schoolverlaters van de nazorg gebruik hebben gemaakt.

  • 4. Aan de gediplomeerde schoolverlaters of hun ouders of verzorgers wordt geen vergoeding voor de nazorg gevraagd.

  • 5. Indien de activiteiten geheel of gedeeltelijk door een derde partij worden uitgevoerd, bedingt de subsidieontvanger bij deze partij dat zij meewerkt aan de evaluatie als bedoeld in artikel 11.

  • 6. Na afronding van de activiteiten meldt het bevoegd gezag uiterlijk op 28 februari 2024 aan DUS-I:

    • a. hoeveel gediplomeerde schoolverlaters van de nazorg gebruik hebben gemaakt;

    • b. hoe invulling is gegeven aan de in het activiteitenplan beschreven samenwerking met de partners, bedoeld in artikel 5, zesde lid, onderdeel c, of, in het geval van Scholengemeenschap Bonaire, artikel 5, zesde lid, onderdeel c, onder 3° en 4°, en achtste lid, onderdeel a; en

    • c. hoe het bevoegd gezag heeft voldaan aan de inspanningsverplichting, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 10. Subsidievaststelling, betaling en verantwoording

  • 1. De subsidie wordt direct vastgesteld op:

    • a. voor de subsidies die zijn aangevraagd in het eerste aanvraagtijdvak, uiterlijk 28 februari 2022;

    • b. voor de subsidies die zijn aangevraagd in het tweede aanvraagtijdvak, uiterlijk 30 juni 2022.

  • 2. De Minister betaalt het subsidiebedrag in een keer.

  • 3. De verantwoording van de subsidie geschiedt overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs of, voor Scholengemeenschap Bonaire, de Regeling jaarverslaglegging onderwijs BES in de jaarverslaggeving met model G, onderdeel 1.

  • 4. Het bevoegd gezag toont op verzoek van de Minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn.

  • 5. Indien de activiteiten volledig zijn uitgevoerd en aan alle verplichtingen is voldaan, kan het eventueel niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

Artikel 11. Evaluatie

De Minister evalueert de subsidieregeling uiterlijk in 2024.

Artikel 12. Wijziging Subsidieregeling extra begeleiding en nazorg mbo 2021/2022

In artikel 10 van de Subsidieregeling extra begeleiding en nazorg mbo 2021/2022 wordt ‘2023’ vervangen door ‘2024’.

Artikel 13. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2026.

Artikel 14. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling nazorg mbo 2022/2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

BIJLAGE BEHOREND BIJ ARTIKEL 7 EN 8 VAN DE SUBSIDIEREGELING NAZORG MBO 2022/2023

Maximumbedrag per instelling per aanvraagtijdvak

Instellingsnaam

Bedrag totaal

Aeres MBO

€ 78.302

Albeda

€ 693.742

Alfa-college

€ 252.818

Aventus

€ 199.453

Cibap

€ 23.754

Clusius College

€ 25.005

Curio-agrarisch opleidingscentrum

€ 16.058

Curio-regionaal opleidingscentrum

€ 276.080

Da Vinci College

€ 161.728

De Rooi Pannen

€ 119.748

Deltion College

€ 262.511

Drenthe College

€ 121.142

Friesland College

€ 139.900

Gilde Opleidingen

€ 181.993

Graafschap College

€ 141.505

Grafisch Lyceum Rotterdam

€ 95.798

Grafisch Lyceum Utrecht

€ 38.495

Hoornbeeck College

€ 69.428

Horizon College

€ 203.009

Hout- en Meubileringscollege

€ 84.584

Koning Willem I College

€ 204.321

Landstede MBO

€ 195.753

Leidse instrumentmakers School

€ 4.204

Lentiz

€ 37.449

MBO Amersfoort

€ 128.815

MBO Utrecht

€ 102.644

mboRijnland

€ 366.379

Mediacollege Amsterdam

€ 57.995

Nimeto

€ 29.507

Noorderpoort

€ 242.744

Nova College

€ 207.400

Regio College

€ 116.119

Rijn IJssel

€ 286.705

ROC A12

€ 129.481

ROC de Leijgraaf

€ 68.909

ROC Friese Poort

€ 239.224

ROC Kop van Noord-Holland

€ 56.498

ROC Menso Alting

€ 9.805

ROC Midden Nederland

€ 357.562

ROC Mondriaan

€ 597.937

ROC Nijmegen

€ 225.935

ROC Rivor

€ 31.900

ROC Ter AA

€ 67.429

ROC Tilburg

€ 172.347

ROC TOP

€ 129.130

ROC van Amsterdam

€ 1.007.204

ROC van Flevoland

€ 172.457

ROC van Twente

€ 423.448

Scalda

€ 154.263

Scholengemeenschap Bonaire

€ 25.762

Sintlucas

€ 40.145

SOMA College

€ 3.657

STC

€ 95.678

Summa College

€ 301.443

SVO

€ 2.245

Terra

€ 33.206

Vista College

€ 239.100

Yuverta

€ 149.280

Zadkine

€ 540.341

Zone.college

€ 60.526

TOELICHTING

Algemeen deel

Aanleiding

Het is onvermijdelijk dat de coronacrisis in het onderwijs sporen achterlaat. De coronacrisis heeft grote gevolgen voor de samenleving en economie. Daarom heeft het kabinet in februari 2021 besloten tot een Nationaal Programma Onderwijs (hierna: NPO).1 Het NPO neemt stevige maatregelen om verdere school- en studievertraging te voorkomen, opgelopen vertraging waar mogelijk zo snel mogelijk in te halen en het mentaal welzijn van leerlingen en studenten te herstellen.

Met het NPO wil het kabinet onder andere bereiken dat jongeren langer op school blijven en de baan(vind)kansen worden vergroot. Zo krijgen bekostigde mbo-instellingen (hierna: instellingen) middelen om studenten na diplomering nazorg te bieden, zodat deze groep (hierna: gediplomeerde schoolverlaters) kan worden begeleid naar een vervolgopleiding of werk of hiertoe naar de juiste instantie kan worden doorverwezen. Via deze subsidieregeling wordt hiervoor € 10,5 mln. beschikbaar gesteld.

Probleemstelling

Jongeren worden relatief hard geraakt door de coronacrisis en dat blijkt ook uit cijfers. Uit SEO-onderzoek (2020)2 blijkt dat het effect van corona op de baankansen van jongeren sterk afhankelijk is van het opleidingsniveau. Jongeren met een mbo-diploma in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) hebben er nauwelijks last van: hun baankansen zijn nauwelijks afgenomen. Hetzelfde geldt voor jongeren met een hbo- of wo-diploma. Jongeren met een mbo-diploma in de beroepsopleidende leerweg (bol), jongeren zonder startkwalificatie en uitvallers uit het hoger onderwijs zien hun baankansen daarentegen wel dalen. Deze jongeren hadden al minder kans op werk, maar door de coronacrisis zijn die kansen nog verder afgenomen.

Jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond of met een opleiding in de bol op niveau 2, hebben een bijzonder hoge kans op werkloosheid. Vóór de coronacrisis was het zo dat jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond twee- tot driemaal minder kans hebben op het vinden van een baan dan jongeren zonder deze achtergrond.3 Ook jongeren met een opleiding in de bol op niveau 2 hebben meer dan twee keer zoveel kans op werkloosheid als jongeren met een opleiding in de bol of bbl op niveau 3 of 4.4 Andere jongeren hebben ook een verhoogde kans op werkloosheid, zoals jongeren met een opleiding in een sector waarin vanwege de coronacrisis de baankansen zijn geslonken.

Voorkomen jeugdwerkloosheid bij gediplomeerde schoolverlaters met moeilijke start op de arbeidsmarkt

Om te helpen voorkomen dat deze groep jongeren werkloos raakt, is het nodig dat instellingen in staat worden gesteld om extra inzet voor gediplomeerde schoolverlaters te plegen. Via deze regeling kunnen instellingen hiervoor subsidie krijgen. De middelen uit deze subsidieregeling zijn bedoeld voor het bieden van nazorg aan gediplomeerde schoolverlaters tot 27 jaar met een moeilijke start op de arbeidsmarkt, gericht op de overstap naar een vervolgopleiding, bij het vinden van werk of bestaande uit doorgeleiding naar de instanties die hen kunnen begeleiden naar werk.

Hieronder wordt beschreven wat er onder nazorg kan worden verstaan en wie kan worden gerekend tot de doelgroep van gediplomeerde schoolverlaters met een moeilijke start op de arbeidsmarkt.

Nazorg aan gediplomeerde schoolverlaters met moeilijke start op de arbeidsmarkt

Instellingen kunnen met de subsidie op basis van deze regeling nazorg bieden aan gediplomeerde schoolverlaters tot 27 jaar met een moeilijke start op de arbeidsmarkt. Het doel hiervan is om deze schoolverlaters ook nadat ze gediplomeerd zijn te kunnen ondersteunen op weg naar werk of naar een vervolgopleiding.

Instellingen hebben momenteel geen wettelijke taak om nazorg te bieden, maar veel instellingen en gemeenten zijn hier op basis van de Subsidieregeling extra begeleiding en nazorg mbo 2021/2022 wel mee bezig. Daarbij is onder andere het verkennen van de verdeling van rollen tussen de instelling en gemeenten een van de vraagstukken. Een voordeel van een rol van het mbo in de nazorg, is dat het mbo deze gediplomeerde schoolverlater als oud-student al goed kent en er vaak al een vertrouwensband tussen begeleider en de oud-student bestaat. Instellingen en gemeenten kunnen afspreken wanneer de instelling de gediplomeerde schoolverlaters ‘loslaat’ en de gemeente deze ‘overneemt’, zodat er een sluitend vangnet is.

Het begrip nazorg is om deze reden nog niet nauw ingekaderd. In het Interdepartementaal Beleidsonderzoek naar jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt wordt wel een aantal voorbeelden genoemd waaraan kan worden gedacht bij het inrichten van nazorg, mede naar aanleiding van ervaringen met nazorg in het praktijk- en het voortgezet speciaal onderwijs:5

  • het voeren van een exitgesprek na diplomering.

  • het ondersteunen bij het vinden van werk.

  • het met toestemming van de gediplomeerde schoolverlater contact opnemen met de gemeente. De gemeente kan hem/haar verder helpen door in gesprek te gaan over de ondersteuningsbehoefte, bij voorkeur met de gediplomeerde schoolverlater zelf.

  • voor een periode van een (aantal) jaar beschikbaar blijven voor vragen, zowel van de gediplomeerde schoolverlater als van de gemeente en werkgever, zodat gediplomeerde schoolverlaters kunnen terugvallen op een vertrouwd persoon.

  • met gemeenten goede afspraken maken over rollen en verantwoordelijkheden ten aanzien van de (na)zorg.

Ook kunnen instellingen ervoor kiezen om bepaalde vormen van extra begeleiding aan laatstejaars studenten na diplomering als nazorg aan gediplomeerde schoolverlaters voort te zetten.

Er zijn instellingen en gemeenten die in pilots ter uitvoering van de motie van de Tweede Kamerleden Kwint/Özdil reeds hebben geëxperimenteerd met nazorg.6 De lessen uit deze pilots zijn inmiddels door Ingrado in een online toegankelijke brochure weergegeven, zodat instellingen deze bij het indienen van een aanvraag voor subsidie op basis van deze regeling kunnen meenemen bij het bepalen van hun inzet.7 Deze pilots zijn ook door KBA Nijmegen geëvalueerd.8

Vanwege het feit dat nazorg voor veel instellingen een nieuwe activiteit is, krijgen zij met de voorwaarden in deze subsidieregeling de ruimte om zelf hun inzet hierop te bepalen, in de praktijk te onderzoeken wat wel en niet werkt en hoe zij de doelgroep het beste kunnen bereiken. Instellingen kunnen hun inzet daarbij afstemmen op de bestaande infrastructuur, de mogelijkheden in de regio en de omvang van het bedrag dat voor de instelling beschikbaar wordt gesteld. Wel geldt voor deze maatregel dat persoonlijk en direct contact tussen de gediplomeerde schoolverlater en instelling in ieder geval onderdeel moet zijn van de geboden nazorg.

Zoals gezegd bestaat de doelgroep van deze regeling uit gediplomeerde schoolverlaters tot 27 jaar met een moeilijke start op de arbeidsmarkt. Het is aan de instelling om te beoordelen welke gediplomeerde schoolverlaters een moeilijke start op de arbeidsmarkt hebben en op wie binnen deze groep zij zich precies richt bij het bieden van nazorg. Instellingen hebben immers zelf het beste zicht op hun populatie, die per instelling verschilt. Ter indicatie is eerder in deze toelichting aangegeven dat jongeren met een migratieachtergrond of gediplomeerde schoolverlaters met een opleiding in de bol op niveau 2 een bijzonder hoge kans hebben op werkloosheid. Daarnaast wordt de (kans op) werkloosheid beïnvloed door bijvoorbeeld de specifieke regionale werkgelegenheid per sector. Die is door de coronacrisis in sommige sectoren stevig geslonken. Voor het identificeren van vraag en aanbod, kan gebruik worden gemaakt van informatie over stageplekken, leerbanen en banen op bijvoorbeeld sbbhelpt.nl en kiesmbo.nl. Ook persoonlijke omstandigheden kunnen een belemmering vormen voor een soepele start op de arbeidsmarkt.

Samenwerking met partners

Het is van belang dat instellingen samenwerken met hun relevante partners in de regio, vooral in de ‘warme overdracht’ van instelling naar werk. Onder ‘warme overdracht’ wordt de werkwijze verstaan waarin de instelling een student die de instelling verlaat actieve begeleiding geeft naar de instantie waar de student naartoe gaat en deze begeleiding pas afrondt op het moment dat die instantie de begeleiding daadwerkelijk heeft overgenomen. Zo ligt het in de rede dat instellingen de samenwerking zoeken met werkgevers alsmede de centrumgemeente(n) en RMC-contactgemeente(n) van de arbeidsmarkt- en RMC-regio(’s). Ook deze partijen hebben een belangrijke rol in het tegengaan van jeugdwerkloosheid. Net als de instellingen krijgen de gemeenten daarom middelen als onderdeel van het NPO: de centrumgemeenten krijgen via een decentralisatie-uitkering extra middelen om kwetsbare schoolverlaters te begeleiden naar werk en de RMC-contactgemeenten krijgen een extra specifieke uitkering om de regionale meld- en coördinatiefunctie (RMC-taken) te versterken. De verwachting is dat de instellingen en gemeenten de inzet van de beschikbare middelen op elkaar afstemmen, om te kijken waar men elkaar kan versterken en om onnodige overlap in de inzet te voorkomen.

Instellingen en hun partners bepalen zelf hoe zij samenwerken om jeugdwerkloosheid tegen te gaan. Naast samenwerking die nodig is om een ‘warme overdracht’ naar werk of de gemeentelijke dienstverlening naar werk te realiseren, is het van belang dat de instelling en de centrumgemeente(n) en RMC-contactgemeente(n) afstemmen wie zich op welke doelgroep richt. Dit is extra van belang voor de doelgroep van gediplomeerde schoolverlaters afkomstig uit de entreeopleiding, voor wie de middelen uit deze regeling ook ingezet kunnen worden. Omdat een entreediploma geen startkwalificatie is, worden zij namelijk aangemerkt als voortijdig schoolverlaters. Voortijdig schoolverlaters vallen onder de RMC-taken van de gemeenten.

In de subsidieaanvraag moet het bevoegd gezag van de instelling aangeven hoe deze samenwerking wordt ingericht om de inzet op de verschillende onderdelen van de aanpak jeugdwerkloosheid op elkaar af te stemmen. Daarbij is geen formele instemming van partners nodig op de aanvraag.

Verhouding subsidie op grond van de Subsidieregeling extra begeleiding en nazorg mbo 2021/2022

Op grond van de Subsidieregeling extra begeleiding en nazorg mbo 2021/2022 kon zowel subsidie worden aangevraagd voor extra begeleiding aan studenten als nazorg aan gediplomeerde schoolverlaters. Deze Subsidieregeling nazorg mbo 2022/2023 is daar een vervolg op voor wat betreft de nazorg; voor de extra begeleiding zijn middelen vanuit het NPO via de ‘corona enveloppe’ aan de reguliere bekostiging toegevoegd. Het voornaamste verschil tussen beide regelingen is dan ook dat de extra begeleiding niet meer wordt genoemd in de Subsidieregeling nazorg mbo 2022/2023. Voor het overige deel lijken beide regelingen sterk op elkaar. Wel zijn in de Subsidieregeling nazorg mbo 2022/2023 wat (tekstuele) verduidelijkingen aangebracht en is een tweede aanvraagtijdvak opgenomen.

Als een instelling eerder op basis van de Subsidieregeling extra begeleiding en nazorg mbo 2021/2022 subsidie heeft ontvangen voor nazorgactiviteiten, is het mogelijk om op basis van de Subsidieregeling nazorg mbo 2022/2023 opnieuw subsidie aan te vragen en aan te sluiten bij de eerdere nazorgactiviteiten. Zolang de nieuwe subsidieaanvraag niet gebruikt wordt om activiteiten te bekostigen waarvoor de instelling reeds subsidie heeft ontvangen, heeft de instelling alle ruimte om de aansluiting vorm te geven. Een instelling kan de subsidie op grond van deze regeling bijvoorbeeld gebruiken om dezelfde nazorgactiviteiten voor een nieuw cohort of andere doelgroep te verrichten. Ook kan de instelling er bijvoorbeeld voor kiezen om voor gediplomeerde schoolverlaters die op basis van de eerdere regeling al nazorg kregen extra nazorgactiviteiten te verrichten, zodat deze schoolverlaters voor een langere periode (intensievere) nazorg krijgen. Wel blijft de eis gelden dat de gediplomeerde schoolverlaters jonger dan 27 jaar moeten zijn.

De subsidieaanvraag

Om aanspraak te maken op subsidie op basis van deze subsidieregeling moet het bevoegd gezag van de instelling een subsidieaanvraag indienen met gebruikmaking van het op https://www.formulierdus-i.nl/nmbo22/ gepubliceerde formulier. De bevoegde gezagsorganen van de instellingen kunnen in de periode van 10 november tot en met 24 december 2021 een aanvraag indienen. De beschikking op de subsidieaanvraag vindt zo snel mogelijk na indiening plaats, met als uiterlijke datum 28 februari 2022. Indien er na het eerste aanvraagtijdvak nog middelen resteren, wordt een tweede aanvraagtijdvak opengesteld van 15 maart 2022 tot en met 26 april 2022. In dat geval is de uiterlijke beschikkingsdatum 30 juni 2022.

Instellingen dienen bij hun aanvraag een activiteitenplan en een begroting op te stellen. Het aanvraagformulier biedt hier invulvelden voor, dus deze documenten hoeven niet separaat te worden meegezonden. In aanvulling op de eisen die aan het activiteitenplan worden gesteld in de Kaderregeling moet dat plan in ieder geval de volgende elementen bevatten:

  • 1. een beschrijving van de te bieden nazorg;

  • 2. een prognose van het aantal gediplomeerde schoolverlaters dat van de nazorg gebruik zal maken;

  • 3. een beschrijving van de wijze waarop de instelling met zijn relevante partners zal samenwerken bij deze maatregelen;

  • 4. indien al subsidie aan de instelling is verstrekt op grond van de Subsidieregeling extra begeleiding en nazorg mbo 2021/2022: een beschrijving van op welke wijze de te bieden nazorg zich onderscheidt van de nazorg op grond van de Subsidieregeling extra begeleiding en nazorg mbo 2021/2022; en

  • 5. indien al subsidie aan de instelling is verstrekt naar aanleiding van een subsidieaanvraag in het eerste aanvraagtijdvak van deze regeling en dit een aanvraag in het tweede aanvraagtijdvak is: een beschrijving van op welke wijze de te bieden nazorg zich onderscheidt van de nazorg op grond van de subsidieaanvraag in het eerste aanvraagtijdvak van deze regeling.

De precieze eisen waaraan de aanvraag moet voldoen, zijn te vinden in artikel 5 van de regeling.

Verantwoording

De verantwoording van de subsidie uit deze regeling geschiedt in de jaarverslaggeving met model G, onderdeel 1. Deze keuze is gemaakt, zodat instellingen eventuele resterende middelen vrij mogen besteden aan activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt, mits de gesubsidieerde activiteiten volledig zijn verricht en aan alle subsidieverplichtingen is voldaan.

De Minister kan aan een instelling vragen aan te tonen dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en aan de subsidieverplichtingen is voldaan. Hier kan de Minister bijvoorbeeld voor kiezen naar aanleiding van een steekproefsgewijze controle of binnengekomen signalen.

De instelling bepaalt zelf hoe zij aantoont dat de activiteiten zijn verricht en aan de subsidieverplichtingen is voldaan. Daar valt allereerst onder dat de instelling moet kunnen aantonen dat zij de nazorg daadwerkelijk heeft georganiseerd. De instelling kan dit bijvoorbeeld doen agenda’s van medewerkers die de nazorgactiviteiten hebben georganiseerd of uitgevoerd te laten zien. Ook kan de instelling hiertoe een deelnemers- of aanwezigheidsregistratie laten zien. Om vervolgens aan te tonen dat de instelling heeft voldaan aan de inspanningsverplichting om zoveel mogelijk van het beoogde aantal gediplomeerde schoolverlaters van de nazorg gebruik te laten maken (zie hiervoor ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 9), kan wederom gedacht worden aan de aanwezigheidsregistratie. Verder kan worden gedacht aan stukken waaruit blijkt dat de gediplomeerde schoolverlaters actief zijn benaderd en gestimuleerd aan de nazorg deel te nemen, zoals persoonlijk e-mailcontact of een uitdraai uit het leerlingvolgsysteem waaruit blijkt dat gesprekken over nazorg hebben plaatsgevonden. De Minister kan de aangeleverde informatie zo nodig controleren door middel van het uitvoeren van locatiebezoeken en interviews met betrokkenen.

Subsidiebedrag per instelling

De middelen die beschikbaar zijn op basis van deze subsidieregeling worden voor het eerste aanvraagtijdvak over de instellingen verdeeld op basis van het aantal studenten met een moeilijke start op de arbeidsmarkt dat aan de instelling studeert. Van het totale beschikbare bedrag van € 10,5 mln. wordt 80 procent toegekend aan instellingen naar rato van het aantal laatstejaars studenten jonger dan 27 jaar dat een bol niveau 2 opleiding volgt of een bol niveau 3 of 4 opleiding volgt9 en in een armoedeprobleemcumulatiegebied10 woont. De overige 20 procent van het totale beschikbare bedrag wordt toegekend aan instellingen naar rato van het overige aantal studenten jonger dan 27 jaar dat aan de instelling studeert. Voor de berekening van deze aantallen zijn de studentenaantallen van de telling van 1 oktober 2020 gebruikt. Deze berekeningswijze neemt niet weg dat instellingen zelf mogen beoordelen wie onder de doelgroep van gediplomeerde schoolverlaters tot 27 jaar met een moeilijke start op de arbeidsmarkt valt.

Er is voor het eerste aanvraagtijdvak dus een maximumbedrag per instelling. Daarbij zijn er voldoende middelen beschikbaar om alle instellingen hun maximumbedrag toe te kennen zonder dat het subsidieplafond wordt overschreden. Als niet alle instellingen subsidie aanvragen of niet allemaal hun maximumbedrag aanvragen, zal het subsidieplafond dus ook niet worden bereikt. In dat geval wordt een tweede aanvraagtijdvak opengesteld van 15 maart 2022 tot en met 26 april 2022. Voor dat tijdvak geldt hetzelfde maximumbedrag per instelling als in het eerste aanvraagtijdvak, maar zijn er niet voldoende middelen om alle instellingen hun maximumbedrag aan subsidie toe te kennen. In het tweede aanvraagtijdvak geldt daarom het principe ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’. Zolang er voldoende geld beschikbaar is en de aanvraag voldoet aan de in deze regeling en Kaderregeling gestelde vereisten, kan de subsidie worden toegekend.

Privacy

Uit deze regeling vloeit geen directe verplichting tot grootschalige verwerkingen of stelselmatige monitoring van persoonsgegevens voort. De mate waarin en de wijze waarop de instelling persoonsgegevens verwerkt, hangt af van hoe een instelling invulling aan de subsidieverplichtingen geeft. Het is aan de instellingen om zich hierbij te houden aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming.

Caribisch Nederland

De regeling is ook bedoeld voor gediplomeerde schoolverlaters van de Scholengemeenschap Bonaire. Dit is de enige bekostigde instelling die mbo als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs BES (hierna: WEB BES) verzorgt.

Regeldruk

Op meerdere manieren is ervoor gezorgd dat deze regeling werkbaar is voor instellingen. Voor instellingen is het van belang dat de middelen uit deze regeling tijdig ingezet kunnen worden om de gevolgen van de coronacrisis effectief te kunnen tegengaan. Ook is het van belang dat in het bepalen van de aanvraag-, uitvoerings- en verantwoordingslast rekening wordt gehouden met het feit dat instellingen vanwege de coronacrisis zwaarder belast zijn dan gewoonlijk.

Om de aanvraag- en uitvoeringslast te beperken is ervoor gekozen om instellingen veel ruimte te geven in het vormgeven van de nazorg die ze op basis van deze regeling bieden. Zij kunnen zo de nazorg laten aansluiten op vergelijkbare voorzieningen die de instelling reeds heeft of die op zij op basis van de Subsidieregeling extra begeleiding en nazorg mbo 2021/2022 hebben ontwikkeld. Daarnaast is de aanvraaglast beperkt door geen formele instemming van regionale partners als voorwaarde te stellen. Hierdoor zijn de aanvraageisen beperkt en meer procesmatig dan inhoudelijk van aard.

Om de verantwoordingslast te beperken is er tevens gekozen voor een inspanningsverplichting in plaats van een resultaatsverplichting. En andere reden hiervoor is het feit dat nazorg voor veel instellingen een nieuwe activiteit is. Daarom wordt hen de ruimte geboden om in de praktijk te onderzoeken wat wel en niet werkt en hoe zij de doelgroep het beste kunnen bereiken. Om te voldoen aan de verplichtingen uit deze subsidieregeling moeten instellingen nazorg aanbieden en zich ervoor inspannen dat de door henzelf bepaalde prognose van het aantal gediplomeerde schoolverlaters dat van de nazorg gebruik maakt, behaald wordt (zie artikel 9, tweede lid, van de regeling). Op deze manier hoeft tegenvallend gebruik van de aangeboden voorzieningen niet per se gevolgen te hebben voor het voldoen aan de subsidieverplichtingen.

Daarnaast wordt de verantwoordingslast beperkt door het feit dat instellingen eventuele resterende middelen vrij mogen besteden aan activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt, mits de gesubsidieerde activiteiten volledig zijn verricht en aan alle subsidieverplichtingen is voldaan. Hierdoor kan de verantwoording van de subsidie geschieden in de jaarverslaglegging met het administratief lichtere model G, onderdeel 1.

Om een indruk te geven van de verwachte regeldrukkosten is in onderstaande tabel een schatting weergegeven. Daarbij is uitgegaan van een aanvraaglast van gemiddeld 16 uur per instelling. Voor effectieve uitvoering van de nazorgactiviteiten is het handig als instellingen de nodige kennis tot zich nemen en uitwisselen. Hiervoor is 4 uur per instelling gerekend. Ook is 4 uur per instelling gerekend voor het informeren van hun (aanstaande) gediplomeerde schoolverlaters over de nazorgactiviteiten. Voor de verantwoording, die administratief vrij licht is, wordt uitgegaan van een gemiddelde van 16 uur per instelling. Effectieve uitvoering van nazorg vergt waarschijnlijk (intensivering van) afstemming en samenwerking met partners. Hiervoor is 16 uur per instelling gerekend. Tot slot is uitgegaan van gemiddeld 4 uur per instelling om te besteden aan de inhoudelijke naleving van de subsidieverplichtingen. Daarbij kan gedacht worden aan het bijhouden van een overzichtelijke, controleerbare, doelmatige administratie en het meewerken aan de evaluatie van de subsidieregeling. Bij de berekening is uitgegaan van een uurtarief van € 50,–.

Type administratieve handeling

Aantal uur

Kosten (aantal uur * € 50)

Invullen aanvraagformulier

960 uur (60

instellingen * 16 uur)

€ 48.000,–

Kennisname en kennisdeling

240 uur (60 instellingen * 4 uur)

€ 12.000,–

Informeren studenten

240 uur (60 instellingen * 4 uur)

€ 12.000,–

Verantwoording

960 uur (60 instellingen * 16 uur)

€ 48.000,–

Samenwerking betrokken partners

960 uur (60

instellingen * 16 uur)

€ 48.000,–

Inhoudelijke nalevingskosten

240 uur (60 instellingen * 4 uur)

€ 12.000,–

Totaal

3.600 uur

€ 180.000,–

Deze regeling is ter advisering voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk. Het college is akkoord gegaan met ambtelijke afhandeling van deze adviesvraag. De ambtelijke opmerkingen aangaande de regeldrukparaaf zijn verwerkt in deze toelichting.

Uitvoering, toezicht en handhaving

Deze regeling is aan de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) voorgelegd voor een uitvoeringstoets. DUS-I acht de regeling uitvoerbaar.

Financiële gevolgen

Voor het programmadeel van deze subsidieregeling is eenmalig voor 2022 een bedrag van € 10.500.000,– beschikbaar gesteld. Voor de uitvoering van de regeling door DUS-I is eenmalig voor 2022 een bedrag van € 150.000,– beschikbaar gesteld.

Artikelsgewijs deel

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit artikel is een aantal begrippen gedefinieerd. Zowel bevoegde gezagsorganen van bekostigde instellingen als bedoeld in de WEB als de WEB BES kunnen subsidie aanvragen, maar in Caribisch Nederland is momenteel maar één bekostigde instelling die mbo verzorgt als bedoeld in de WEB BES: Scholengemeenschap Bonaire. Daarom wordt Scholengemeenschap Bonaire voor de duidelijkheid bij naam genoemd. Scholengemeenschap Bonaire verzorgt overigens ook voortgezet onderwijs, maar deze subsidieregeling is alleen voor het mbo bedoeld.

Verder wordt voor de bekostigde instellingen als bedoeld in de WEB verwezen naar artikel 1.1.1, onderdeel w, onder 2, van de WEB, omdat er alleen bekostigde bijzondere instellingen zijn.

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

De Kaderregeling is op de subsidies als bedoeld in deze regeling van toepassing. Deze regeling is een aanvulling op de Kaderregeling.

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten

In dit artikel is geregeld voor welke activiteiten het bevoegd gezag van een instelling (geen) subsidie kan aanvragen. Uit het eerste lid volgt dat de Minister op aanvraag van het bevoegd gezag subsidie verstrekt voor het bieden van nazorg.

De doelgroep van de nazorg betreft gediplomeerde schoolverlaters tot 27 jaar met een moeilijke start op de arbeidsmarkt. De instelling kan zelf beoordelen wie er een moeilijke start op de arbeidsmarkt heeft. Binnen deze groep is de instelling bovendien vrij om zelf te bepalen op wie zij haar aanbod gaat richten en hoe dat aanbod eruit ziet, zolang de nazorg in ieder geval mede uit persoonlijk en direct contact bestaat. Persoonlijk en direct contact kan zowel uit fysieke als digitale contactmomenten bestaan, zolang er maar sprake is van live ofwel rechtstreekse interactie tussen de gediplomeerde schoolverlater en het personeel dat de nazorg verzorgt. Het personeel moet dus op hetzelfde moment kunnen toezien op de activiteiten van de gediplomeerde schoolverlater en andersom moet de gediplomeerde schoolverlater op hetzelfde moment contact kunnen hebben met het personeel. Corresponderen per e-mail of een digitale module die de gediplomeerde schoolverlater zelfstandig volgt, vallen hier bijvoorbeeld niet onder. De nazorg hoeft niet geheel uit persoonlijk en direct contact te bestaan, maar wel ten minste voor een deel. De instelling kan naar eigen inzicht voor een combinatie van persoonlijk en direct contact en andere werkvormen kiezen.

Onder gediplomeerde schoolverlaters worden in deze regeling schoolverlaters die een mbo-diploma hebben gehaald verstaan. Er is bewust voor gekozen om schoolverlaters die géén mbo-diploma hebben gehaald, niet onder de regeling te laten vallen. Dit zijn meestal ook voortijdig schoolverlaters11 en die vallen al onder de RMC-taken van de gemeenten. Gediplomeerde schoolverlaters vallen niet onder de RMC-taken van de gemeenten, tenzij het om een entreediploma gaat. Een entreediploma is namelijk geen startkwalificatie. Mede daarom wordt de instelling gevraagd om bij de aanvraag aan te geven hoe de samenwerking met de RMC-contactgemeente(n) van de instelling eruit ziet. Op die manier kan overlap tussen de activiteiten van instellingen en (RMC-taken van) de gemeenten worden voorkomen.

In het tweede lid is geregeld voor welke activiteiten de Minister geen subsidie verstrekt. Activiteiten waarvoor de aanvrager reeds een andere subsidie of een andere financiële bijdrage van de overheid ontvangt, komen niet in aanmerking voor subsidie om dubbele financiering te voorkomen. Indien de instelling reeds subsidie heeft ontvangen op grond van de Subsidieregeling extra begeleiding en nazorg mbo 2021/2022, dient de instelling te kunnen aantonen dat die subsidie aan andere activiteiten wordt besteed dan waarvoor nu subsidie wordt aangevraagd. Hetzelfde geldt in het geval de instelling reeds subsidie heeft ontvangen naar aanleiding van een subsidieaanvraag in het eerste aanvraagtijdvak en ditmaal subsidie aanvraagt in het tweede aanvraagtijdvak van deze regeling. Tot slot komen activiteiten die zijn gestart vóór de aanvraag niet in aanmerking voor subsidie. Er mag eventueel al wel met de activiteiten worden gestart nadat de aanvraag is ingediend, maar totdat de subsidie is toegekend is dit op eigen risico. Het kan immers gebeuren dat de aanvraag wordt afgewezen.

Artikel 4. Subsidieplafond

In dit artikel is vastgelegd wat het subsidieplafond is, namelijk € 10.500.000,–. Er kan in het eerste aanvraagtijdvak geen sprake zijn van overschrijding van het subsidieplafond, aangezien het subsidiebedrag per instelling met artikel 7 is gemaximeerd en er voor elke instelling voldoende middelen zijn. In het eventuele tweede aanvraagtijdvak kan er wel sprake zijn van een overschrijding van het subsidieplafond; zie hierover de toelichting bij artikel 8.

Artikel 5. Subsidieaanvraag

De aanvragen moeten op grond van het eerste lid via de website https://www.formulierdus-i.nl/nmbo22/ worden ingediend. Dit is in afwijking van artikel 3.1 van de Kaderregeling, waarin is bepaald dat subsidieaanvragen moeten worden ingediend via de website www.rijksoverheid.nl.

Uit het tweede lid volgt dat instellingen in het eerste aanvraagtijdvak van 10 november 2021 tot en met 24 december 2021 subsidie kunnen aanvragen. Indien het subsidieplafond na het eerste aanvraagtijdvak nog niet is bereikt, volgt er een tweede aanvraagtijdvak van 15 maart 2022 tot en met 26 april 2022. Op grond van artikel 1.10 van de Kaderregeling geldt ook voor Scholengemeenschap Bonaire hierbij de Europees Nederlandse tijd. Het derde lid regelt dat de Minister de aanvragen die zijn ingediend buiten genoemde periodes, afwijst. Wanneer een aanvraag onvolledig of onvolkomen is, wordt de aanvrager eenmalig in de gelegenheid gesteld de aanvraag te herstellen op grond van artikel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

De meeste bevoegde gezagsorganen in het mbo houden momenteel slechts één instelling in stand. Voor bevoegde gezagsorganen die meerdere instellingen in stand houden en ook voor meerdere instellingen subsidie willen aanvragen, geldt dat zij dit ingevolge het vierde lid middels separate aanvragen moeten doen. Wegens het korte tijdsbestek rondom de totstandkoming van deze regeling is het subsidieformulier namelijk ingericht op subsidieaanvragen voor één instelling. Voor de bevoegde gezagsorganen die meerdere hierdoor meerdere aanvragen zullen moeten doen, zal dit naar verwachting weinig extra lasten opleveren. Het aanvraagformulier is namelijk zo basaal mogelijk ingericht.

De instellingen dienen op grond van het vijfde lid een activiteitenplan en begroting als bedoeld in artikel 3.4 en 3.5 van de Kaderregeling12 bij de aanvraag mee te zenden. In het zesde en zevende lid is beschreven aan welke eisen het activiteitenplan en de begroting in ieder geval moeten voldoen. Deze eisen zullen hierna worden toegelicht. De instellingen hoeven het activiteitenplan en de begroting overigens niet als separate documenten mee te zenden, aangezien het aanvraagformulier de mogelijkheid biedt bijbehorende informatie meteen in te vullen in de daarvoor bestemde (tekst)velden.

Het activiteitenplan dient in aanvulling op artikel 3.4 van de Kaderregeling ieder geval een beschrijving van de te bieden nazorg bevatten. Verder dient het activiteitenplan een prognose te geven van het aantal gediplomeerde schoolverlaters waaraan de instelling verwacht nazorg te kunnen bieden. Het is van belang dat de instelling hier een realistische inschatting van maakt, aangezien zij een inspanningsverplichting heeft om dit aantal gediplomeerde schoolverlaters ook daadwerkelijk te halen. Instellingen die reeds activiteiten verrichten op grond van de Subsidieregeling extra begeleiding en nazorg mbo 2021/2022, dienen bovendien aan te geven op welke manier die activiteiten verschillen van de activiteiten waarvoor nu subsidie wordt aangevraagd.13 Hetzelfde geldt indien de instelling reeds subsidie ontvangt naar aanleiding van een aanvraag in het eerste aanvraagtijdvak en nu subsidie aanvraagt in het tweede aanvraagtijdvak van deze regeling. Ook dient het activiteitenplan een beschrijving van de wijze waarop met de relevante partners van de instelling zal worden samengewerkt te bevatten.14 Het is aan de instelling zelf om te bepalen hoe (uitgebreid) zij invulling geeft aan de afspraken met deze partners. Het verzamelen van handtekeningen van de partners is in ieder geval niet nodig.

De posten op de begroting kunnen bestaan uit personeelskosten, kosten voor externe inhuur en materiële kosten. Voor de personeelskosten is in het zevende lid een vast tarief opgenomen van € 80,– per uur exclusief BTW. Dit tarief geldt zowel voor personeel dat in dienst van de instelling is als voor personeel dat extern wordt ingehuurd, waarbij de BTW aanvullend daarop ook subsidiabel is. Het tarief is gebaseerd op schaal 13 als bedoeld in de Handleiding overheidstarieven van 2021. Hier is voor gekozen vanuit het oogpunt van doelmatigheid en uitvoerbaarheid. Ook doet het tarief van € 80,– per uur recht aan de verschillende tarieven voor intern en extern personeel en de verschillende functies waarvoor de middelen kunnen worden ingezet.

In het achtste lid is tot slot geregeld dat titel 4.1 van de Awb van toepassing is op subsidieverstrekking aan Scholengemeenschap Bonaire. In artikel 1.9 van de Kaderregeling is dit reeds geregeld voor titel 4.2 van de Awb, dat bepalingen bevat over subsidies. In titel 4.1 van de Awb staan echter ook nog bepalingen over het indienen en behandelen van een aanvraag in het algemeen. Ook daarvoor geldt dat het nuttig is om deze van toepassing op de subsidieverstrekking aan Scholengemeenschap Bonaire te verklaren. Dit is dus een aanvulling op artikel 1.9 van de Kaderregeling.

Artikel 6. Weigeringsgronden

De subsidieaanvraag kan worden geweigerd indien deze niet aan de vereisten voldoet of indien er een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat het bevoegd gezag niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Zo kan de aanvraag worden afgewezen indien het maximumtarief voor de interne en externe personeelskosten worden overschreden. In aanvulling op voorgaande is in dit artikel expliciet geregeld dat de aanvraag kan worden afgewezen indien de kosten niet in redelijke verhouding staan tot de beoogde resultaten. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om onredelijk hoge materiële kosten of om personeelskosten die weliswaar passen binnen de maximumtarieven, maar afgezet tegen het aantal te helpen gediplomeerde schoolverlaters alsnog onredelijk hoog zijn.

Artikel 7. Verdeling subsidiebedragen eerste tijdvak

Voor elk bevoegd gezag is een maximaal subsidiebedrag per instelling beschikbaar, volgend uit de bijlage bij deze regeling. Deze is berekend op basis van de volgende verdeelsleutel:

  • 80 procent van het totaal beschikbare subsidiebedrag is verdeeld aan de hand van het aantal bekostigde en op teldatum 1 oktober 2020 aan elke instelling ingeschreven bol-studenten jonger dan 27 jaar, die in het laatste jaar van hun niveau 2-opleiding zitten of die in het laatste jaar van hun niveau 3- of 4-opleiding opleiding zitten en woonachtig zijn in een armoedeprobleemcumulatiegebied, naar rato van het totaal van deze studenten aan alle instellingen;

  • 20 procent van het totaal beschikbare subsidiebedrag is verdeeld aan de hand van het totaal aantal bekostigde en op teldatum 1 oktober 2020 aan elke instelling ingeschreven overige studenten jonger dan 27 jaar, naar rato van het totaal aantal van deze studenten aan alle instellingen.

De hoogte van het subsidiebedrag per instelling wordt bepaald aan de hand van de door het bevoegd gezag bij de aanvraag ingediende begroting. Daarbij geldt een maximumbedrag voor die instelling zoals opgenomen in de bijlage bij deze regeling. Het bevoegd gezag hoeft dus niet per se het maximale subsidiebedrag voor die instelling aan te vragen en bepaalt zelf haar ambitieniveau. Zoals gezegd is het van belang dat het ambitieniveau realistisch is, aangezien het bevoegd gezag een inspanningsverplichting heeft om het bij de aanvraag opgegeven aantal gediplomeerde schoolverlaters ook daadwerkelijk te halen. Voorts is het bevoegd gezag op grond van artikel 5.1 van de Kaderregeling verplicht de subsidiemiddelen op doelmatige wijze te gebruiken.

Artikel 8. Verdeling subsidiebedragen tweede aanvraagtijdvak

Indien het subsidieplafond in het eerste aanvraagtijdvak nog niet is bereikt, wordt er een tweede aanvraagtijdvak opengesteld. Het subsidieplafond voor het tweede aanvraagtijdvak wordt voor aanvang van dat tijdvak bekend gemaakt op de website van DUS-I.

Voor het tweede aanvraagtijdvak geldt het principe ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’ en zijn er – anders dan in het eerste aanvraagtijdvak- niet gegarandeerd voldoende middelen voor elke instelling. De aanvragen worden op volgorde van binnenkomst toegekend voor zover er middelen beschikbaar zijn. Wel dienen de aanvragen uiteraard aan de vereisten van de regeling en de Kaderregeling te voldoen. Instellingen mogen zelf bepalen of zij alleen in het eerste aanvraagtijdvak, alleen in het tweede aanvraagtijdvak of in beide aanvraagtijdvakken een aanvraag doen. Het maximumbedrag per instelling in het tweede aanvraagtijdvak is even hoog als in het eerste aanvraagtijdvak en volgt uit de bijlage bij de regeling. Een instelling waaraan reeds in het eerste aanvraagtijdvak subsidie is verstrekt, kan in het tweede aanvraagtijdvak dus wederom voor hetzelfde maximumbedrag subsidie aanvragen.

Artikel 9. Subsidieverplichtingen

Het bevoegd gezag krijgt subsidie om nazorg als bedoeld in artikel 3, eerste lid, te organiseren. In artikel 9 is vastgelegd aan welke subsidieverplichtingen het daarbij moet voldoen. De subsidieverplichtingen gelden per subsidiebeschikking. Een instelling die zowel subsidie op grond van het eerste als het tweede aanvraagtijdvak ontvangt, moet dus voor beide subsidies separaat aan de subsidieverplichtingen voldoen.

Op grond van het eerste lid moeten alle activiteiten uiterlijk op 31 december 2023 zijn afgerond. Op die manier kunnen ook de schoolverlaters die in studiejaar 2022/2023 hun diploma hebben gehaald nog een aantal maanden nazorg krijgen.

Verder heeft het bevoegd gezag op grond van het tweede lid een inspanningsverplichting om ervoor te zorgen dat het bij de aanvraag opgegeven aantal gediplomeerde schoolverlaters ook daadwerkelijk van de door het bevoegd gezag georganiseerde nazorg gebruik maakt. Het bevoegd gezag moet kunnen aantonen dat het aan deze inspanningsverplichting heeft voldaan (zie ook de algemene toelichting onder ‘Verantwoording’). Op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel d, dient de nazorg in ieder geval mede uit persoonlijk en direct contact te bestaan. Gezien de grote waarde hiervan, dient de inspanningsverplichting zich in het bijzonder te richten op de deelname van de gediplomeerde schoolverlaters aan deze persoonlijke en directe contactmomenten. Er is voor een inspanningsverplichting gekozen, omdat nazorg voor veel instellingen een nieuwe activiteit is. Daarom wordt hen de ruimte geboden in de praktijk te onderzoeken wat wel en niet werkt en hoe zij de doelgroep het beste kunnen bereiken.

Of een gediplomeerde schoolverlater van de nazorg gebruik heeft gemaakt, is ter beoordeling aan het bevoegd gezag zelf. De gediplomeerde schoolverlaters hoeven dus niet per se 100 procent van de aan hen geboden uren te hebben gevolgd en voorzieningen te hebben gebruikt, maar er wordt wel van het bevoegd gezag verwacht dat zij dit evenwichtig beoordeelt en deelname aan de persoonlijke en directe contactmomenten daarbij zwaar meeweegt. Van een gediplomeerde schoolverlater die alleen e-mailcontact heeft gehad maar voor geen enkel persoonlijk en direct contactmoment is komen opdagen, kan bijvoorbeeld niet worden gezegd dat hij/zij de geboden nazorg echt heeft benut. Vervolgens hoeft het bevoegd gezag ook niet per se 100 procent van het bij de aanvraag opgegeven aantal gediplomeerde schoolverlaters dat van de nazorg gebruik zou maken, te halen. Wel wordt van het bevoegd gezag verwacht dat zij doet wat redelijkerwijs in haar vermogen ligt om de nazorg ten goede te laten komen aan zoveel mogelijk van de beoogde gediplomeerde schoolverlaters. Alleen het ophangen van posters of het versturen van een e-mail aan alle gediplomeerde schoolverlaters, is bijvoorbeeld niet voldoende; het is de bedoeling dat het bevoegd gezag dat beoogde gediplomeerde schoolverlaters actief benadert en hen stimuleert van de nazorg gebruik te maken.

Op grond van het derde lid dient de instelling voorts een administratie bij te houden die zo is ingericht dat daaruit kan worden afgeleid hoeveel gediplomeerde schoolverlaters van de nazorg gebruik hebben gemaakt. Dit is een aanvulling op de verplichtingen in hoofdstuk 5 van de Kaderregeling. Zo volgt uit artikel 5.2 van de Kaderregeling dat de instelling een overzichtelijke, controleerbare en doelmatige administratie moet bijhouden waaruit kort gezegd onder andere moet kunnen worden afgeleid dat aan de subsidieverplichtingen is voldaan.

Op grond van het vierde lid mag de instelling geen vergoeding aan voor de nazorg vragen aan de gediplomeerde schoolverlater en/of zijn ouders of verzorgers. Het is immers de bedoeling dat de gediplomeerde schoolverlaters worden gestimuleerd van de nazorg gebruik te maken. De kosten voor de nazorg worden gedekt door de subsidie.

Indien de instelling een derde partij betrekt bij de uitvoering van de activiteiten, dient de instelling bij die derde partij te bedingen dat deze meewerkt aan de evaluatie van de regeling als bedoeld in artikel 11. Dit volgt uit het vijfde lid. De instelling zelf is reeds verplicht mee te werken aan de evaluatie op grond van artikel 5.4 van de Kaderregeling.

Tot slot dient de instelling op grond van het zesde lid uiterlijk op 28 februari 2024 aan DUS-I te melden hoeveel gediplomeerde schoolverlaters van de nazorg gebruik hebben gemaakt. Tevens moet daarbij aan DUS-I worden gemeld hoe uiteindelijk invulling is gegeven aan de samenwerking met de relevante partners zoals beschreven in het activiteitenplan. Ook moet aan DUS-I worden gemeld hoe de instelling zich ervoor heeft ingespannen om het bij de aanvraag opgegeven aantal gediplomeerde schoolverlaters dat van de nazorg gebruik zou maken, daadwerkelijk te halen. Als een groot aantal van deze gediplomeerde schoolverlaters uiteindelijk géén gebruik van de nazorg heeft gemaakt, dient de instelling dus te beschrijven in welke mate zij zich daar (wel) voor heeft ingespannen. Deze informatie wordt in eerste instantie gebruikt als beleidsinformatie. De inhoud kan echter ook aanleiding geven om de controles op de verantwoordingsinformatie te intensiveren (zie de artikelsgewijze toelichting bij artikel 10).

Artikel 10. Subsidievaststelling, betaling en verantwoording

Uit het eerste lid volgt dat instellingen op een aanvraag gedaan in het eerste aanvraagtijdvak uiterlijk op 28 februari 2022 een beschikking ontvangen. Voor het eventuele tweede aanvraagtijdvak is dit 30 juni 2022. Dit is dus een afwijking van de beslistermijn zoals opgenomen in artikel 4.1, eerste lid, van de Kaderregeling. Bij een positieve beschikking op de aanvraag wordt de subsidie ook direct vastgesteld. De betaling volgt zo snel mogelijk daarna en vindt op grond van het tweede lid in één keer plaats.

De subsidie moet worden besteed aan het bieden van nazorg aan gediplomeerde schoolverlaters. Als het bevoegd gezag deze activiteiten heeft verricht en aan de subsidieverplichtingen heeft voldaan, kunnen de eventueel nog resterende middelen worden besteed aan activiteiten waarvoor de instelling reguliere bekostiging ontvangt. De verantwoording geschiedt in de jaarverslaggeving met model G, onderdeel 1. Voorgaande volgt uit het derde en vijfde lid. De verantwoording in de jaarverslaggeving laat onverlet dat de instelling verplicht is de beleidsinformatie, bedoeld in artikel 9, zesde lid, aan DUS-I te verstrekken.

De beleidsinformatie staat zoals gezegd los van de verantwoordingsinformatie, maar de inhoud van de beleidsinformatie kan wel aanleiding geven om de controles op de verantwoordingsinformatie te intensiveren. Op grond van het vierde lid dient de instelling op verzoek van de Minister aan te tonen dat de activiteiten volledig zijn verricht en aan de subsidieverplichtingen is voldaan (zie ook de algemene toelichting onder ‘Verantwoording’).

Artikel 11. Evaluatie

De Minister evalueert de subsidieregeling uiterlijk in 2024. De instellingen die subsidie hebben ontvangen, zijn op grond van artikel 5.4 van de Kaderregeling verplicht om mee te werken aan dit onderzoek.

Artikel 12. Wijziging Subsidieregeling extra begeleiding en nazorg mbo 2021/2022

Dit artikel wijzigt de Subsidieregeling extra begeleiding en nazorg mbo 2021/2022 door in artikel 10 op te nemen dat de evaluatie uiterlijk in 2024 in plaats van 2023 plaatsvindt. Op die manier kunnen de Subsidieregeling extra begeleiding en nazorg mbo 2021/2022 en deze regeling gelijktijdig worden geëvalueerd.

Artikel 13. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt de dag na plaatsing in de Staatscourant in werking. Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimale invoeringstermijn van twee maanden. Dit is niet bezwaarlijk, aangezien de instellingen er baat bij hebben om zo snel mogelijk subsidie te kunnen aanvragen en ontvangen. De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2026.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Kamerstukken II 2020/21 35 570 VIII 185.

X Noot
5

‘Interdepartementaal Beleidsonderzoek Jongeren met (risico op) een afstand tot de arbeidsmarkt (2019). Zichtbaar en zelfstandig maken’, p. 38

X Noot
6

Kamerstukken II 2017/18 34 775 VIII 120

X Noot
9

Dit is berekend door het totaal aantal bol-studenten van jonger dan 27 jaar in niveau 2-opleidingen door tweeën te delen en het aantal in niveau 3- en 4-opleidingen door drieën te delen.

X Noot
10

De indicator armoedeprobleemcumulatiegebied wordt hier gebruikt als benadering voor het aantal studenten met een niet-westerse migratieachtergrond. De studenten aan Scholengemeenschap Bonaire worden allemaal aangemerkt als zijnde afkomstig uit een armoedeprobleemcumulatiegebied.

X Noot
11

Immers, de meeste studenten die het mbo verlaten zonder mbo-diploma hebben geen startkwalificatie (behalve bijvoorbeeld studenten die een havo-diploma hebben).

X Noot
12

Deze artikelen zijn van overeenkomstige toepassing, aangezien hoofdstuk 3 van de Kaderregeling alleen geldt voor subsidies die eerst worden verleend. De subsidies op grond van deze regeling worden direct vastgesteld.

X Noot
13

Het kan daarbij gaan om geheel nieuwe activiteiten, maar ook om dezelfde activiteiten voor een nieuw cohort of een voortzetting van de eerdere activiteiten. Het gaat erom dat er geen sprake is van dubbele financiering voor dezelfde activiteiten.

X Noot
14

Onder de relevante partners vallen voor de instellingen in Europees Nederland in ieder geval de RMC-contactgemeente(n) van de RMC-regio(’s) en de centrumgemeente(n) van de arbeidsmarktregio(‘s) waar de instelling mee te maken heeft. Afspraken met de RMC-contactgemeente(n) en centrumgemeente(n) kunnen er bijvoorbeeld voor zorgen dat de activiteiten van de instelling niet onnodig overlappen met de taken die de gemeenten reeds vervullen. Ook de werkgevers vallen onder relevante partners. Voor Scholengemeenschap Bonaire zijn in ieder geval het openbaar lichaam Bonaire en werkgevers de relevante partners. Voor zowel de instellingen in Europees Nederland als Scholengemeenschap Bonaire geldt dat indien er eventueel nog andere instanties zijn die jongeren begeleiden naar werk, ook die instanties onder de relevante partners vallen.

Naar boven