Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 27 november 2020, nr. WJZ/ 20229527, houdende wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2020 in verband met de introductie en openstelling van een subsidiemodule voor versneld natuurherstel

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 2, eerste lid, 4, 5, eerste en tweede lid, 15, 16, 17, eerste en vierde lid, 18, eerste en vijfde lid, 19, tweede en derde lid, 25 en 44, tweede lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Na titel 2.14. wordt een titel ingevoegd, luidende:

Titel 2.15. Versneld natuurherstel

Artikel 2.15.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

aanwijzingsbesluit van een Natura 2000-gebied:

aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet natuurbescherming;

habitat van een soort:

door specifieke abiotische en biotische factoren bepaald milieu waarin de soort tijdens één van de fasen van zijn biologische cyclus leeft;

kritische depositiewaarde:

de grens waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie;

Natura 2000-gebied:

Natura 2000-gebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming;

natuurherstelmaatregel:

niet-productieve investering in de vorm van een maatregel die is vermeld in het rapport Herstelstrategieën stikstofgevoelige habitats, zoals te raadplegen via www.natura2000.nl;

natuurlijke habitat:

geheel natuurlijke of halfnatuurlijke land- of waterzone met bijzondere geografische, abiotische en biotische kenmerken;

stikstofdepositie:

neerslag van stikstofverbindingen uit de atmosfeer op een habitat, waarbij de belasting op een punt binnen het habitat wordt uitgedrukt in mol N/ha/jr en de belasting op het totale habitat in mol N/jr;

stikstofgevoelig areaal:

areaal binnen een Natura 2000-gebied dat in een door gedeputeerde staten van de provincie waarin het areaal is gelegen voor het jaar 2020 vastgesteld natuurbeheerplan, is aangewezen als een natuurbeheertype dat is opgenomen in bijlage 2.15.1;

stikstofgevoelige natuurlijke habitats of habitats van soorten:

typen natuurlijke habitats, habitats van soorten en leefgebieden van vogelsoorten met een kritische depositiewaarde van <2400 mol N/ha/jaar waarvoor in het aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied een instandhoudingsdoelstelling is vastgesteld;

terreinbeheerder:

degene die op 1 december 2020 zeggenschap heeft over stikstofgevoelig areaal krachtens eigendom, erfpacht of recht van beklemming.

Artikel 2.15.2. Subsidieverstrekking
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een terreinbeheerder van natuurerfgoed of een deelnemer in een samenwerkingsverband waaraan één of meerdere partijen deelnemen die terreinbeheerder zijn van natuurerfgoed, voor een project, bestaande uit één of meer natuurherstelmaatregelen die leiden tot verbetering van de kwaliteit of uitbreiding van de oppervlakte van stikstofgevoelige natuurlijke habitats of habitats van soorten.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid worden Natura 2000-gebieden aangewezen als natuurerfgoed als bedoeld in artikel 53, tweede lid, onderdeel b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3. Subsidie kan slechts worden aangevraagd door een terreinbeheerder van natuurerfgoed die stikstofgevoelig areaal in eigendom heeft, indien dit stikstofgevoelig areaal niet in erfpacht is uitgegeven en op dit stikstofgevoelig areaal geen recht van beklemming rust.

Artikel 2.15.3. Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie overeenkomstig artikel 53, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening niet meer dan het verschil tussen de kosten, bedoeld in artikel 2.15.4, eerste lid, onderdeel a, en de exploitatiewinst van de investering, indien de aanvrager niet hoofzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten.

  • 3. De subsidie bedraagt per aanvrager ten hoogste de uitkomst van € 719 vermenigvuldigd met het aantal hectaren stikstofgevoelig areaal waarover de aanvrager zeggenschap heeft.

  • 4. De subsidie bedraagt maximaal € 500.000 indien de aanvrager hoofzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten.

Artikel 2.15.4. Subsidiabele kosten
  • 1. Voor subsidie komen uitsluitend de kosten in aanmerking:

    • a. bedoeld in artikel 53, vierde lid, onderdeel c van de algemene groepsvrijstellingsverordening, indien de aanvrager niet hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten;

    • b. bedoeld in artikel 14, zesde lid, onderdeel e van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, indien de aanvrager hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten.

  • 2. Voor subsidie komen niet in aanmerking:

    • a. kosten die verband houden met de activiteiten, bedoeld in artikel 14, negende lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, indien de aanvrager hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouw, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten;

    • b. kosten die verband houden met regulier beheer van natuurerfgoed;

    • c. kosten voor verwerving of afwaardering van grond.

Artikel 2.15.5. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 2.15.6. Realisatietermijn

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is drie jaar.

Artikel 2.15.7. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie, indien:

  • a. het project niet past binnen:

    • 1⁰. de doelstelling, bedoeld in artikel 53, tweede lid, onderdeel b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, indien de aanvrager niet hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten;

    • 2⁰. de doelstelling, bedoeld in artikel 14, derde lid, onderdeel d, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, indien de aanvrager hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten;

  • b. het project niet in overeenstemming is met de wetgeving van de Europese Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • c. de verlening van subsidie in strijd zou zijn met de verboden of beperkingen, bedoeld in artikel 14, elfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • d. de aanvrager kwalificeert als grote onderneming en hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten;

  • e. de aanvrager mede actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten, en niet met passende middelen zoals een scheiding van de activiteiten of een uitsplitsing van de kosten kan aantonen dat de subsidie uitsluitend ten goede komt aan de natuurherstelmaatregel of natuurherstelmaatregelen, bedoeld in artikel 2.15.2, eerste lid;

  • f. de aanvrager een publiekrechtelijke rechtspersoon, met uitzondering van een waterschap, is;

  • g. de natuurherstelmaatregel of natuurherstelmaatregelen, bedoeld in artikel 2.15.2, eerste lid, onvoldoende bijdraagt of bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit of uitbreiding van het areaal van de typen natuurlijke habitats of de habitats van soorten in de Natura 2000-gebieden;

  • h. de natuurherstelmaatregel of natuurherstelmaatregelen, bedoeld in artikel 2.15.2, eerste lid, is of zijn opgenomen in een beheerplan als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming om te worden uitgevoerd in het tijdvak, bedoeld in artikel 2.3, vierde lid, van de Wet natuurbescherming waarin de aanvraag om subsidie is ingediend;

  • i. de kwaliteit van het projectplan onvoldoende is;

  • j. de subsidiabele kosten minder dan € 25.000 bedragen.

Artikel 2.15.8. Adviescommissie
  • 1. Er is een Adviescommissie Natuurherstelmaatregelen die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in artikel 23, aanhef en onderdelen b en d tot en met g van het besluit en artikel 2.15.7, aanhef en onderdelen g en i.

  • 2. De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste zeven leden.

  • 3. De voorzitter en de andere leden worden door de minister voor een termijn van ten hoogste drie jaar benoemd.

Artikel 2.15.9. Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. Indien voor een project een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, is deze beoordeling uitgevoerd of de vergunning voor het betrokken project verleend vóór de datum waarop het project van start gaat.

  • 2. Indien voor een project een toestemming of vergunning van een bestuursorgaan, anders dan bedoeld in het eerste lid, vereist is, is deze toestemming of vergunning verleend voor de datum waarop het project van start gaat.

  • 3. Indien de subsidieontvanger mede actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten, maar als terreinbeheerder hoofdzakelijk activiteiten verricht die betrekking hebben op natuurbeheer of natuurherstel, voert de subsidieontvanger een zodanige administratie dat met passende middelen zoals een scheiding van de activiteiten of een uitsplitsing van de kosten aantoonbaar is dat de subsidie niet ten goede komt aan de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten.

Artikel 2.15.10. Informatieverplichtingen
  • 1. Een aanvraag om subsidie bevat ten minste de gegevens, bedoeld in bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en artikel 6, tweede lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • 2. Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag om subsidie ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de aanvrager, voor zover van toepassing het nummer waaronder de onderneming is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. in geval van een samenwerkingsverband: gegevens over de contactpersoon bij de penvoerder, waaronder de naam, het telefoonnummer, het e-mailadres en het postadres;

    • d. kerngegevens over het project;

    • e. een projectplan;

    • f. een gespecificeerde begroting.

  • 3. Het projectplan, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, bevat in ieder geval:

    • a. de aanduiding van het Natura 2000-gebied waar het project betrekking op heeft;

    • b. een kwalitatieve probleemanalyse inclusief onderbouwing;

    • c. een omschrijving van de te treffen natuurherstelmaatregelen, inclusief het gebied waar de natuurherstelmaatregelen worden uitgevoerd en, indien dit afwijkt, het gebied waar de natuurherstelmaatregelen effect hebben, beide weergegeven op een kaart, de frequentie van de natuurherstelmaatregelen en de tijdplanning waarbinnen de natuurherstelmaatregelen worden gerealiseerd;

    • d. de met de natuurherstelmaatregelen beoogde eindsituatie van het gebied, waarbij ten minste wordt ingegaan op: het beoogde habitat, inclusief de oppervlakte en de mate waarin de natuurherstelmaatregelen bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit of uitbreiding van het areaal van de typen natuurlijke habitats of de habitats van soorten in de Natura 2000-gebieden;

    • e. een beschrijving van de risico’s en beheersmaatregelen, inclusief een beschrijving van de betrokkenheid van andere organisaties bij het project;

    • f. een verklaring dat de provincie op wiens grondgebied het project het meeste effect sorteert is geïnformeerd over het voorgenomen project.

  • 4. Voor het maken van de kaart, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, wordt gebruik gemaakt van een topografische kaart met een schaal van ten hoogste 1:10.000, waarop de grenzen zijn aangegeven van het gebied waar de natuurherstelmaatregelen worden uitgevoerd, en, indien dit afwijkt, het gebied waar de natuurherstelmaatregelen effect hebben.

Artikel 2.15.11. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.15.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 53 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover de aanvrager niet hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouw, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten, en artikel 14 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw voor zover de aanvrager hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouw, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten.

Artikel 2.15.12. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 2.15.1 vervallen met ingang van 1 januari 2026, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

B

Voor bijlage 3.2.1 wordt de in de bijlage van deze regeling opgenomen bijlage ingevoegd.

ARTIKEL II

In de tabel van artikel 1 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies 2020 wordt na de rij van titel 2.3: Energie-efficiëntie glastuinbouw een rij ingevoegd, luidende:

Titel 2.3: Energie-efficiëntie glastuinbouw

2.3.2, eerste lid

   

01-12-2020 t/m 31-03-2021

€ 7.000.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2021, met uitzondering van artikel II dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 27 november 2020

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

BIJLAGE, BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL B

Bijlage 2.15.1, behorende bij artikel 2.15.1 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

Stikstofgevoelige natuurbeheertypen

L01.02

Houtwal en houtsingel

L01.03

Elzensingel

L01.04

Bossingel en bosje

L01.16

Bossingel

N01.02

Duin- en kwelderlandschap

N01.03

Rivier- en moeraslandschap

N01.04

Zand- en kalklandschap

N04.01

Kranswierwater

N05.01

Moeras

N05.02

Gemaaid rietland (met ingebruikgeving)

N05.03

Veenmoeras

N06.01

Veenmosrietland en moerasheide

N06.02

Trilveen

N06.03

Hoogveen

N06.04

Vochtige heide

N06.05

Zwakgebufferd ven

N06.06

Zuur ven of hoogveenven

N07.01

Droge heide

N07.02

Zandverstuiving

N08.01

Strand en embryonaal duin

N08.02

Open duin

N08.03

Vochtige duinvallei

N08.04

Duinheide

N09.01

Schor of kwelder

N10.01

Nat schraalland

N10.02

Vochtig hooiland

N11.01

Droog schraalland

N12.01

Bloemdijk

N12.03

Glanshaverhooiland

N12.04

Zilt- en overstromingsgrasland

N12.06

Ruigteveld

N14.01

Rivier- en beekbegeleidend bos

N14.02

Hoog- en laagveenbos

N14.03

Haagbeuken- en essenbos

N15.01

Duinbos

N15.02

Dennen-, eiken- en beukenbos

N16.03

Droog bos met productie (nieuw)

N16.04

Vochtig bos met productie (nieuw)

N17.02

Droog hakhout

N17.03

Park- en stinzenbos

N17.04

Eendenkooi

N17.05

Wilgengriend

N17.06

Vochtig en hellinghakhout

TOELICHTING

Algemeen

1. Aanleiding en doel

Met deze wijzigingsregeling wordt uitvoering gegeven aan de toezegging van het kabinet die is gedaan in de Kamerbrief van 19 februari 2020 (Kamerstukken II 2019/2020, 35 334, nr. 48) om € 125 miljoen beschikbaar te stellen voor terreinbeherende organisaties voor natuurherstel en -verbetering ten behoeve van het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen. Dit is één van de stappen die het kabinet heeft gezet nadat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 29 mei 2019 heeft geoordeeld dat het Programma Aanpak Stikstof (ECLI:NL:RVS:2019:1604 en ECLI:NL:RVS:2019:1764) niet als basis mag dienen voor toestemmingverlening van activiteiten die neerslag van stikstof – zogenoemde stikstofdepositie – veroorzaken op overbelaste stikstofgevoelige habitats en leefgebieden van soorten in Natura 2000-gebieden. Ten gevolge hiervan kwam de vergunningverlening op basis van de Wet natuurbescherming voor een groot aantal activiteiten tijdelijk stil te liggen. Natuurherstel en -verbetering zijn belangrijke voorwaarden om uit de stikstofproblematiek te geraken. Met de onderhavige regeling wordt subsidieverlening mogelijk gemaakt ten behoeve van versneld natuurherstel.

Overbelasting door stikstof heeft schadelijke effecten op de natuur. Te veel stikstofdepositie heeft een vermestende werking en veroorzaakt verzuring van de bodem, waardoor negatieve effecten kunnen ontstaan voor natuurlijke habitats en habitats van soorten die hier gevoelig voor zijn. In 139 van de 162 Natura 2000-gebieden zijn habitats en soorten aanwezig die gevoelig zijn voor stikstof. Om te voorkomen dat schadelijke effecten op stikstofgevoelige natuur ontstaan of deze schadelijke effecten te verminderen, is het nodig dat natuurherstelmaatregelen worden uitgevoerd. De gebieden waar het om gaat, zijn opgenomen in onderstaande tabel.

Tabel 1. 139 N2000-gebieden met habitats en soorten die gevoelig zijn voor stikstof

Aamsveen

Lingegebied & Diefdijk-Zuid

Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek

Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem

Alde Feanen

Lonnekermeer

Bakkeveense Duinen

Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen

Bargerveen

Maasduinen

Bekendelle

Manteling van Walcheren

Bemelerberg & Schiepersberg

Mantingerbos

Bergvennen & Brecklenkampse Veld

Mantingerzand

Biesbosch

Markermeer & IJmeer

Binnenveld

Meijendel & Berkheide

Boetelerveld

Meinweg

Boezems Kinderdijk

Naardermeer

Borkeld

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

Boschhuizerbergen

Noorbeemden & Hoogbos

Botshol

Noordhollands Duinreservaat

Brabantse Wal

Noordzeekustzone

Brunssummerheide

Norgerholt

Bunder- en Elslooërbos

Oeffelter Meent

Buurserzand & Haaksbergerveen

Olde Maten & Veerslootslanden

Canisvliet

Oostelijke Vechtplassen

Coepelduynen

Oosterschelde

De Bruuk

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

De Wieden

Polder Westzaan

Deelen

Polder Zeevang

Deurnsche Peel & Mariapeel

Regte Heide & Riels Laag

Dinkelland

Rijntakken

Drentsche Aa-gebied

Roerdal

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

Rottige Meenthe & Brandemeer

Drouwenerzand

Sallandse Heuvelrug

Duinen Ameland

Sarsven en De Banen

Duinen Den Helder-Callantsoog

Savelsbos

Duinen en Lage Land Texel

Schoorlse Duinen

Duinen Goeree & Kwade Hoek

Sint Jansberg

Duinen Schiermonnikoog

Sint Pietersberg & Jekerdal

Duinen Terschelling

Sneekermeergebied

Duinen Vlieland

Solleveld & Kapittelduinen

Dwingelderveld

Springendal & Dal van de Mosbeek

Eilandspolder

Stelkampsveld

Elperstroomgebied

Strabrechtse Heide & Beuven

Engbertsdijksvenen

Swalmdal

Fochteloërveen

Uiterwaarden Lek

Geleenbeekdal

Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht

Geuldal

Ulvenhoutse Bos

Grevelingen

Van Oordt's Mersken

Groote Gat

Vecht- en Beneden-Reggegebied

Groote Peel

Veluwe

Groote Wielen

Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek

Haringvliet

Vogelkreek

Holtingerveld

Voordelta

IJsselmeer

Voornes Duin

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

Waddenzee

Kampina & Oisterwijkse Vennen

Weerribben

Kempenland-West

Weerter- en Budelerbergen & Ringselven

Kennemerland-Zuid

Westduinpark & Wapendal

Ketelmeer & Vossemeer

Westerschelde & Saeftinghe

Kolland & Overlangbroek

Wierdense Veld

Kop van Schouwen

Wijnjeterper Schar

Korenburgerveen

Willinks Weust

Krammer-Volkerak

Witte en Zwarte Brekken

Kunderberg

Witte Veen

Landgoederen Brummen

Witterveld

Landgoederen Oldenzaal

Wooldse Veen

Langstraat

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

Lauwersmeer

Yerseke en Kapelse Moer

Leekstermeergebied

Zeldersche Driessen

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

Zouweboezem

Lemselermaten

Zwanenwater & Pettemerduinen

Lepelaarplassen

Zwarte Meer

Leudal

Zwin & Kievittepolder

Lieftinghsbroek

 

Onderhavige regeling heeft tot doel subsidie te verlenen aan terreinbeheerders van natuurerfgoed, of deelnemers in een samenwerkingsverband waaraan terreinbeheerders van natuurerfgoed deelnemen, waarmee op korte termijn natuurherstelmaatregelen kunnen worden uitgevoerd die leiden tot verbetering van de kwaliteit of uitbreiding van de oppervlakte van stikstofgevoelige habitats of habitats van soorten in de genoemde Natura 2000-gebieden. Dit gebeurt met het oog op het versneld behalen van de instandhoudingsdoelen voor deze habitats en soorten in de relevante Natura 2000-gebieden en daarmee op landelijk niveau het verbeteren van de staat van instandhouding. Hiermee wordt het doelbereik vergroot van de doelen die op basis van de Vogel1- en Habitatrichtlijn2 zijn gesteld. Het gaat bij deze maatregelen bijvoorbeeld om de uitvoering, versnelling en intensivering van natuurherstelmaatregelen zoals het nemen van hydrologische maatregelen in en rondom natuurgebieden.

Vanwege het staatsteunaspect van deze regeling worden Natura 2000-gebieden aangewezen als natuurerfgoed in de zin van artikel 53 van de algemene groepsvrijstellingsverordening3. In de paragraaf over staatssteun en in het artikelsgewijze deel van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan.

In de Kamerbrief van 24 april 2020 (Kamerstukken II 2019/2020, 35 334, nr. 82) heeft het kabinet aanvullend langjarig € 300 miljoen aangekondigd voor natuurherstel en -verbetering. Hiertoe is het programma Natuur in oprichting in samenwerking met provincies. De eenmalige impuls van € 125 miljoen loopt vooruit op het Programma Natuur door versneld projecten uit te voeren. Voor een deel van de beschikbaar gestelde € 125 miljoen is een opdracht verleend aan Staatsbosbeheer voor de uitvoering van natuurherstelmaatregelen in de gebieden met stikstofgevoelig areaal die Staatsbosbeheer in beheer heeft, ten gunste van stikstofgevoelige habitats en habitats van soorten in Natura 2000-gebieden. Het resterende bedrag van € 81,6 miljoen is beschikbaar voor subsidieverlening op basis van onderhavige subsidiemodule.

In het algemene deel van de toelichting wordt uitleg gegeven over de achtergrond, inhoud en de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan deze nieuwe subsidiemodule voor versneld natuurherstel die met onderhavige regeling aan de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt toegevoegd. In het artikelsgewijze deel wordt een verdere toelichting gegeven op de artikelen.

2. Inhoud van de regeling

2.1. Subsidieaanvraag

Op basis van onderhavige regeling kan subsidie worden aangevraagd door een terreinbeheerder die zeggenschap heeft over stikstofgevoelig areaal in een van de 139 genoemde Natura 2000-gebieden. Een terreinbeheerder kan een partij machtigen een subsidieaanvraag namens hem in te dienen. De subsidie wordt verleend voor de uitvoering van een project, bestaande uit één of meer natuurherstelmaatregelen die leiden tot verbetering van de kwaliteit of uitbreiding van de oppervlakte van stikstofgevoelige natuurlijke habitats of habitats van soorten in de Natura 2000-gebieden. Ook kan subsidie worden aangevraagd door een deelnemer in een samenwerkingsverband waaraan één of meerdere partijen deelnemen die zeggenschap hebben over stikstofgevoelig areaal in de Natura 2000-gebieden. Ook een partij die geen zeggenschap heeft over stikstofgevoelig areaal in een Natura 2000-gebied kan deelnemen in een samenwerkingsverband en bijvoorbeeld fungeren als penvoerder van het samenwerkingsverband en als zodanig maatregelen (laten) uitvoeren. Hierbij kan worden gedacht aan een vertegenwoordigende organisatie die namens een groep terreinbeheerders een aanvraag indient en maatregelen uitvoert. Het is mogelijk dat de maatregel of maatregelen waarop een gezamenlijke aanvraag ziet, slechts worden uitgevoerd op een van de terreinen van de deelnemers in het samenwerkingsverband. Een aanvrager kan ook een primaire landbouwer zijn die stikstofgevoelig areaal in beheer heeft.

Bij ‘stikstofgevoelig areaal’ gaat het om areaal binnen een Natura 2000-gebied dat in een door gedeputeerde staten van de provincie waarin het areaal is gelegen vastgesteld natuurbeheerplan voor het jaar 2020 is aangewezen als natuurbeheertype of landschapselementtype dat is opgenomen in bijlage 2.15.1. Deze natuurbeheerplannen zijn te vinden op https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/subsidiestelsel-natuur-en-landschap/het-natuurbeheerplan/. In een natuurbeheerplan wordt door de provincie, volgens een uniforme systematiek, opgenomen welk natuurbeheertypen (zogenoemd N-type) een bepaald gebied heeft. Door het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is vervolgens bepaald welke natuurtypen als stikstofgevoelig areaal worden beschouwd. Er is nagegaan welke natuurbeheertypen relevant zijn voor het treffen van herstelmaatregelen ten behoeve van stikstofgevoelige natuurlijke habitats of habitats van soorten. Er is gekozen om het areaal dat in potentie geschikt is voor het nemen van herstelmaatregelen ruim te nemen en vooral bij uitsluiting te werken: indien bepaalde natuurbeheertypen evident niet kunnen bijdragen aan verbetering en uitbreiding van stikstofgevoelige natuurlijke habitats of habitats van soorten via natuurherstelmaatregelen dan zijn deze niet in de selectie opgenomen. De natuurtypen en landschapselementtypen die als gevolg van deze beoordeling kwalificeren als stikstofgevoelig areaal, zijn opgenomen in bijlage 2.15.1.

De definitie van stikstofgevoelig areaal houdt verband met het identificeren van degene die in aanmerking komt voor subsidie onder deze regeling en is tevens van belang voor de bepaling van de maximale hoogte van de subsidie per terreinbeheerder. Dit wordt in de paragraaf over subsidieverlening uiteengezet. Bij de subsidieverlening van natuurherstelmaatregelen die ten goede komen aan stikstofgevoelige habitats en habitats van soorten gaat het om de effecten van de maatregelen op de Natura 2000-habitattypen en soorten en niet om de natuurbeheertypen.

In het geval er sprake is van erfpacht van een terrein of er een recht van beklemming op een terrein rust, wordt subsidie aangevraagd door de erfpachter of laatstbedoelde rechthebbende. Voor de bepaling of en welk zakelijk recht op een terrein rust, wordt als peildatum 1 december 2020 gehanteerd. Er is gekozen voor deze peildatum ten behoeve van een goede uitvoering van de regeling. Is een dergelijk zakelijk recht niet van toepassing, dan kan subsidie worden aangevraagd door de eigenaar van het terrein. Hiermee wordt voorkomen dat zowel de feitelijk beheerder van een terrein als de eigenaar (en dus voor hetzelfde terrein) subsidie aanvragen.

2.2. Subsidieverdeling

Voor de verdeling van het beschikbare subsidiebudget is een maximumsubsidiebedrag vastgesteld per aanvrager. Hiertoe is de hoeveelheid stikstofgevoelig areaal gedeeld door het beschikbare subsidiebudget van € 81,6 miljoen. Dit betekent dat een aanvrager maximaal een subsidiebedrag kan ontvangen van € 719 per hectare vermenigvuldigd met de oppervlakte van het stikstofgevoelige areaal dat hij in beheer heeft. Dit betekent evenwel niet dat het maximale bedrag dient te worden ingezet op al deze hectares. Zo is het mogelijk dat een aanvraag wordt ingediend voor de uitvoering van natuurherstelmaatregelen die zijn gericht op het verbeteringen van de kwaliteit of uitbreiding van de oppervlakte van habitats en habitats van soorten op slechts een deel van de hectares in een gebied.

Met deze verdelingssystematiek wordt beoogd dat een terreinbeheerder met een groter stikstofgevoelig areaal meer subsidie kan aanvragen vanwege de grotere herstelopgave. Daarmee wordt gestuurd op grotere en samenhangende pakketten aan effectieve natuurherstelmaatregelen die tevens kosteneffectief zijn. Een aanvrager kan voor meerdere maatregelen (een pakket) tegelijk één aanvraag indienen. Het is met het oog daarop ook mogelijk dat verschillende terreinbeheerders in een samenwerkingsverband, een aanvraag indienen voor maatregelen die in samenhang leiden tot verbetering van de kwaliteit en uitbreiding van de oppervlakte van stikstofgevoelige habitats en habitats van soorten. Voor het berekenen van het maximale subsidiebedrag kunnen alleen de deelnemers die zeggenschap hebben over het stikstofgevoelig areaal hectaren inbrengen. De terreinbeherende deelnemers hebben zeggenschap over het stikstofgevoelig areaal; zij brengen via de constructie van het samenwerkingsverband hun arealen in voor de subsidieaanvraag.

Indien de aanvrager een primaire landbouwer is, bedraagt de maximale subsidie € 500.000 overeenkomstig de groepsvrijstellingsverordening landbouw4. Voor overige terreinbeheerders geldt op basis van de algemene groepsvrijstellingsverordening dat indien sprake is van exploitatiewinst ten gevolge van de subsidieverlening, deze in mindering dient te worden gebracht van de kosten van een te subsidiëren natuurherstelmaatregel. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld de verkoop van hout of riet. In de begroting die met de aanvraag dient te worden meegestuurd, dient een inschatting van eventuele exploitatiewinst te worden gemaakt.

Er wordt in de regeling tevens een minimumsubsidiebedrag vastgesteld ter hoogte van € 25.000, waarmee eveneens wordt gestuurd op grotere (pakketten van) maatregelen. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag waarbij overeenkomstig artikel 18 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies advies kan worden gevraagd aan een adviescommissie over de subsidieverlening. In de paragraaf over de adviescommissie wordt hier verder op ingegaan.

2.3. Subsidiabele activiteit

Ook in het geval dat in een gebied geen sprake is van overbelasting van een bepaald stikstofgevoelig habitat of habitat van een soort kan het voorkomen dat er in het gebied mogelijkheden zijn voor het nemen van maatregelen die gunstig zijn voor de landelijke staat van instandhouding van het habitat of de soort, waarmee het doelbereik wordt vergroot. Ook deze maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van stikstofgevoelige habitats en habitats van soorten komen in aanmerking voor subsidieverlening. Uit de aanvraag zal moeten blijken dat met het uitvoeren van een natuurherstelmaatregel of pakket van natuurherstelmaatregelen de kwaliteit van stikstofgevoelige habitats of habitats van soorten, waarvoor in de Natura 2000-gebieden instandhoudingsdoelen zijn vastgesteld, verbetert of de oppervlakte daarvan wordt uitgebreid.

Er wordt geen subsidie verleend voor reguliere beheermaatregelen. Het gaat uitdrukkelijk om natuurherstelmaatregelen waarmee de kwaliteit van de stikstofgevoelige natuur wordt verbeterd of uitbreiding wordt gerealiseerd. Het kan ook gaan om maatregelen op eenzelfde locatie waar ook regulier beheer plaatsvindt, waar het tevens nodig is een natuurherstelmaatregel uit te voeren. Geen gebied en geen situatie zijn gelijk; natuurherstelmaatregelen en de effectiviteit ervan zullen per gebied verschillen en als zodanig worden beoordeeld.

Er wordt alleen subsidie verleend voor natuurherstelmaatregelen die voldoen aan de PAS-herstelstrategieën, zoals te raadplegen via www.natura2000.nl, waarvan de effectiviteit wetenschappelijk is aangetoond. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het gebruik van steenmeel, het inrichten van braakliggend terrein, plaggen en maaien en hydrologische maatregelen, afhankelijk van het relevante habitattype en de omstandigheden in een gebied.

Deze regeling ziet op subsidieverlening voor maatregelen die versneld natuurherstel tot gevolg hebben en dus op korte termijn kunnen worden uitgevoerd. De uitvoering van een natuurherstelmaatregel dient binnen drie jaar na subsidieverlening gerealiseerd te zijn. Het is van belang dat zo snel mogelijk na de subsidieverlening van start wordt gegaan met de uitvoering van de maatregelen. Indien de maatregelen niet op tijd zijn gerealiseerd, kan dit tot gevolg hebben dat de subsidie lager wordt vastgesteld. Dit is ook het geval als een maatregel niet tot uitvoering is gekomen, omdat bijvoorbeeld de grond waarop de subsidieverlening betrekking had, tussentijds is verpacht en de subsidieontvanger de maatregel niet meer kan uitvoeren.

2.4. Afwijzingsgronden

Er wordt alleen subsidie verleend voor natuurherstelmaatregelen die voldoende bijdragen aan de doelstelling van de regeling. Tevens dient een project vanwege het staatssteunaspect van onderhavige regeling te passen binnen de kaders van ofwel de algemene groepsvrijstellingsverordening, ofwel de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Het kader van de algemene groepsvrijstellingsverordening is van toepassing indien de aanvrager niet (hoofdzakelijk) actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten. Het staatssteunkader van de groepsvrijstellingsverordening landbouw is van toepassing indien de aanvrager (hoofdzakelijk) actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten. Aangezien de eis dat steun alleen kan worden verstrekt aan ondernemingen die niet kwalificeren als ‘grote onderneming’ slechts is opgenomen in de groepsvrijstellingsverordening landbouw, geldt deze afwijzingsgrond alleen voor ondernemingen die hoofdzakelijk actief zijn in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten.

Steun toegekend in de sector van de primaire landbouwproductie is, op enkele uitzonderingen na, ingevolge artikel 1, derde lid, onder b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening uitgezonderd van het toepassingsbereik van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Hetzelfde geldt voor steun toegekend in de sector van de verwerking en afzet van landbouwproducten, ingevolge artikel 1, derde lid, onder c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Indien een onderneming actief is in zowel een van bovenstaande uitgesloten sectoren als in sectoren die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, is deze verordening van toepassing op steun ten behoeve van activiteiten in die laatste sectoren of activiteiten, mits de lidstaten, met passende middelen zoals een scheiding van de activiteiten of een uitsplitsing van de kosten, ervoor zorgen dat de activiteiten in de uitgesloten sectoren geen uit hoofde van deze verordening verleende steun genieten. Indien een onderneming mede actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten, maar hoofdzakelijk activiteiten verricht die betrekking hebben op natuurbeheer of natuurherstel, dan zal die onderneming met een met een scheiding van de activiteiten of uitsplitsing van de kosten moeten aantonen dat de subsidie uit hoofde van deze regeling niet ten goede komt aan eventuele activiteiten in de primaire productie van landbouwproducten, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten. Om dit te kunnen borgen is in de regeling een verplichting opgenomen die erop ziet dat dergelijke subsidieontvangers een administratie moeten voeren waaruit blijkt dat de subsidie niet ten goede komt aan activiteiten in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten (artikel 2.15.9, derde lid).

Maatregelen waarvoor al financiering is verstrekt, worden niet gesubsidieerd. Dit is in lijn met artikel 6 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Ook wordt geen subsidie verstrekt voor maatregelen die op het moment van de aanvraag al gepland staan om te worden uitgevoerd binnen het tijdvak van een dan geldend Natura 2000-beheerplan. Wel kunnen maatregelen worden gesubsidieerd die zijn voorzien voor na die periode en op basis van deze subsidiemodule versneld kunnen wordt uitgevoerd.

Ook aanvragen die buiten de reikwijdte van de regeling vallen, zullen worden afgewezen. Ook komen kosten die niet direct verband houden met een uit te voeren natuurherstelmaatregel niet voor subsidie in aanmerking. Dit volgt uit artikel 10 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies.

Voor een verdere toelichting op de afwijzingsgronden wordt verwezen naar de toelichting op artikel 2.15.7.

2.5. Adviescommissie

Gezien het minimumbedrag van € 25.000 waarvoor subsidie wordt verstrekt, kan zoals in de paragraaf over de subsidieverdeling vermeld, op basis van artikel 18 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, advies worden gevraagd aan een adviescommissie over de subsidieverlening. In onderhavige regeling wordt een adviescommissie ingesteld die elke aanvraag zal beoordelen op effectiviteit van de maatregelen en tevens op kosteneffectiviteit. Dit houdt in dat wordt beoordeeld of een natuurherstelmaatregel of pakket van maatregelen waarvoor subsidie wordt aangevraagd, voldoende bijdraagt aan verbetering van de kwaliteit of uitbreiding van de oppervlakte van stikstofgevoelige natuurlijke habitats of habitats van soorten in de Natura 2000-gebieden. Verder beoordeelt de commissie of de kwaliteit van het projectplan voldoende is. Ook oordeelt de commissie over de aannemelijkheid dat de activiteiten binnen de gestelde termijn kunnen worden voltooid en of er voldoende vertrouwen bestaat in de technische en economische haalbaarheid van de activiteiten.

De adviescommissie Natuurherstelmaatregelen bestaat uit adviseurs met specifieke deskundigheid op het gebied van ecologie en natuurherstel en het kostenaspect van de maatregelen.

2.6. (Informatie)verplichtingen

De effectiviteit van de aanvraag zal onder meer worden beoordeeld aan de hand van het door de aanvrager ingediende projectplan. Bij het projectplan dient een topografische kaart te zijn opgenomen waarop de begrenzing is aangegeven van waar de maatregelen worden uitgevoerd, dan wel indien de locatie van het stikstofgevoelig habitat of habitat van een soort en een desbetreffende maatregel niet samenvallen, van de locatie waar een maatregel effect heeft. Dit laatste zal veelal een inschatting zijn. De kaart dient een schaal te hebben van ten hoogste 1:10.000. De kosteneffectiviteit van de aanvraag zal door de adviescommissie worden beoordeeld aan de hand van de ingediende begroting waarbij wordt bekeken of de kosten redelijk en reëel zijn in relatie tot het effect en het doelbereik van een maatregel. Ingeval van een samenwerkingsverband kunnen de natuurherstelmaatregelen worden uitgevoerd door zowel de deelnemers die terreinbeheerder zijn als deelnemers die geen terreinbeheerder zijn. De deelnemer in het samenwerkingsverband die de maatregelen uitvoert, voert zijn kosten op in het projectplan/projectbegroting.

Bij de subsidieaanvraag dient voorts te worden aangegeven dat de provincie waarin de voorgestelde maatregel wordt uitgevoerd, hiervan op de hoogte is gesteld. Dit kan door middel van het aankruisen van een vinkje op het formulier voor de subsidieaanvraag dat beschikbaar is op de website www.rvo.nl. Het is aan de aanvrager zelf de benodigde (mate van) afstemming te zoeken met de desbetreffende provincie over de maatregelen, waarbij het vanzelf spreekt dat rekening wordt gehouden met bestaande afspraken in lopende gebiedsprocessen. Deze subsidiemodule doet niet af aan de normale gezagsverhoudingen ten aanzien van natuurbeleid; de provincies blijven bevoegd gezag en gebiedsregisseur. Verder kan het nodig zijn dat voor de uitvoering van maatregelen toestemmingen of vergunningen worden verkregen. Het is niet nodig dat deze al bij de subsidieaanvraag zijn aangevraagd of verkregen. Wel moeten benodigde toestemmingen of vergunningen aanwezig voordat met de uitvoering van de maatregelen wordt begonnen.

Overeenkomstig artikel 39 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies wordt bij de beschikking tot subsidieverlening de verplichting opgelegd om een of meer voortgangsrapportages in te dienen, met een maximum van één rapportage per jaar. Wanneer de maatregelen zijn uitgevoerd, dient de subsidieontvanger bij RVO ver verzoek om subsidievaststelling in. Overeenkomstig artikel 50 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies dient dit uiterlijk dertien weken na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid te worden gedaan. Over de wijze waarop subsidievaststelling dient te worden aangevraagd, informeert RVO bij de beschikking tot subsidieverlening, en tevens is hierover informatie te vinden op de website www.rvo.nl. Ook andere informatie over bijvoorbeeld het verlenen van voorschotten staat hier vermeld.

3. Proces en uitvoering

RVO zal deze subsidiemodule uitvoeren. Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend bij RVO met gebruikmaking van de formulieren die door RVO ter beschikking worden gesteld op de website www.rvo.nl. Ingeval van een samenwerkingsverband dient de penvoerder een aanvraag in overeenkomstig artikel 20 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Deelnemers in het samenwerkingsverband machtigen de penvoerder hiertoe met gebruikmaking van een machtigingsformulier dat door RVO beschikbaar wordt gesteld op de website www.rvo.nl. Door RVO wordt beoordeeld of de aanvraag compleet is en past binnen de kaders die hieraan in deze regeling zijn gesteld. Indien dit het geval is, legt RVO de aanvraag voor de (verdere) inhoudelijke beoordeling voor aan de adviescommissie Natuurherstelmaatregelen die de aanvraag beoordeelt aan de hand van de genoemde afwijzingsgronden en adviseert over de aanvraag. Dit advies wordt in beginsel overgenomen. RVO verstuurt vervolgens een beschikking op de aanvraag naar de aanvrager. RVO neemt dit besluit namens de minister van LNV. RVO heeft een zogenoemde Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets uitgevoerd op de regeling en deze is akkoord bevonden.

4. Openstelling en budget

De openstellingstermijn van deze regeling is 6 weken. Het budget voor deze openstelling bedraagt € 81,6 miljoen. De openstellingsperiode en het beschikbare budget worden opgenomen in de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021, die afzonderlijk wordt gepubliceerd.

5. Staatssteun

Ook de Europese Commissie erkent dat Europa's rijke natuurlijke erfgoed, met inbegrip van het behoud van biodiversiteit, habitats en soorten, waardevolle voordelen voor de samenlevingen in de Unie kan bieden (zie onder meer punten 33 en 34 van de Mededeling van de Commissie betreffende het begrip „staatssteun” in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Deze activiteiten kunnen niet economisch van aard zijn en hoeven dan dus niet als staatssteun te kwalificeren. Hoewel deze subsidiemodule alleen (een deel van) de kosten dekt die met investeringen voor versneld natuurherstel voor bepaald stikstofgevoelig areaal samenhangen, is er zekerheidshalve toch voor gekozen om de subsidie te rechtvaardigen met toepassing van de artikelen 53 van de algemene groepsvrijstellingsverordening en artikel 14 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Op basis van artikel 53 van de algemene groepsvrijstellingsverordening is steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de EU (hierna: het Verdrag) en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, indien wordt voldaan aan de voorwaarden die hieraan zijn gesteld. Het gaat hierbij overeenkomstig het tweede lid, onderdeel b, van artikel 53 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, tevens om steun voor natuurerfgoed indien dit door de bevoegde overheidsinstanties formeel is erkend. In onderhavige regeling zijn Natura 2000-gebieden aangewezen als natuurerfgoed in de zin van artikel 53 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Op basis van deze regeling worden natuurherstelmaatregelen gesubsidieerd die bijdragen aan de verbetering en het herstel van de stikstofgevoelige natuur, ter bescherming van deze bijzondere nationale en Europese natuurwaarden. Het maximale steunbedrag dat op basis van de algemene groepsvrijstellingsverordening kan worden verleend bedraagt € 150 miljoen euro. Aangezien het subsidieplafond van deze subsidieregeling € 81.6 miljoen euro bedraagt en daarmee ruimschoots onder dit maximumbedrag blijft, is dit maximum subsidiebedrag niet in de regeling opgenomen.

Ook ondernemingen die actief zijn in de sector van de primaire landbouwproductie of de sector van verwerking en afzet van landbouwproducten, kunnen terreinbeheerders zijn en maatregelen nemen die bijdragen aan het verbeteren van de staat van instandhouding van stikstofgevoelige natuur. Voor zover een onderneming die hoofdzakelijk in één van bovenstaande sectoren actief is, hiertoe subsidie aanvraagt, valt deze binnen de reikwijdte van artikel 14 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw. De gesubsidieerde natuurherstelmaatregelen hebben immers de verwezenlijking van agromilieuklimaatdoelstellingen, waaronder die in verband met de staat van instandhouding van de biodiversiteit van soorten en habitats, tot doel. Om te voorkomen dat subsidies die op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening worden verleend, worden besteed aan activiteiten die vallen onder de groepsvrijstellingsverordening landbouw, is voor subsidieontvangers die mede actief zijn in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten, maar hoofdzakelijk activiteiten verrichten die betrekking hebben op natuurbeheer of natuurherstel, de verplichting opgenomen een zodanige administratie te voeren dat aantoonbaar is dat de subsidie niet ten goede komt aan de activiteiten die vallen onder de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Tevens is als afwijzingsgrond opgenomen dat de aanvraag om subsidie wordt afgewezen wanneer een aanvrager die mede actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten, niet met passende middelen zoals een scheiding van de activiteiten of een uitsplitsing van de kosten kan aantonen dat de subsidie uitsluitend ten goede komt aan de natuurherstelmaatregel of natuurherstelmaatregelen.

De gestelde eisen in de onderhavige subsidiemodule, alsook de algemene eisen uit het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies zorgen ervoor dat de subsidie verleend wordt in overeenstemming met de eisen uit voormelde artikelen uit de algemene groepsvrijstellingsverordening en groepsvrijstellingsverordening landbouw en dat wordt voldaan aan de eisen met betrekking tot transparantie, stimulerend effect en cumulatie. Ook blijft voormelde subsidiemodule binnen de daarvoor geldende drempels voor aanmelding van de steun en maximum steunintensiteiten. In de subsidiemodule wordt verwezen naar de relevante basis in de algemene groepsvrijstellingsverordening of groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Van de publicatie en openstelling van deze subsidiemodule zal een kennisgeving aan de Europese Commissie worden gedaan, conform artikel 11, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en artikel 9, eerste lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Indien een subsidie die wordt verleend, staatssteun bevat die door de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt gerechtvaardigd, maakt de minister op grond van artikel 1.8 van de Regeling Nationale EZK- en LNV-subsidies binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

  • a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en

  • b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 500.000.

Indien een subsidie die wordt verleend, staatssteun bevat die door de groepsvrijstellingsverordening landbouw wordt gerechtvaardigd, maakt de minister op grond van artikel 1.8 van de Regeling Nationale EZK- en LNV-subsidies binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

  • a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdelen a en b, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, en

  • b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel c, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

    • 1°. € 60.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie, of

    • 2°. € 500.000 voor begunstigden die actief zijn in de sector verwerking van landbouwproducten, de sector afzet van landbouwproducten of de bosbouwsector, of die activiteiten uitoefenen die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen.

Hierbij gaat het om onder andere de volgende gegevens indien de individuele steun meer bedraagt dan € 500.000: naam van de begunstigde, soort onderneming, steunelement (uitgedrukt in hele bedragen), steuninstrument, datum van toekenning, doel van de steun en de steunverlenende autoriteit.

6. Regeldruk

De gevolgen van deze subsidiemodule voor de regeldruk zijn beperkt. Zo zal het aantal aanvragen naar verwachting beperkt zijn en rond de 150 liggen. Voorts is bij het opstellen van onderhavige module aangesloten bij reeds bestaande systemen en processen bij RVO. Voor het doen van een aanvraag zal RVO voorlichtingsbijeenkomsten organiseren en formats ontwikkelen ter ondersteuning van de aanvraag. Hiermee kunnen de benodigde capaciteit, tijd en kosten voor het indienen van een aanvraag worden beperkt. Aanvragers die naar verwachting de grootste opgave in termen van natuurherstel te vervullen hebben, zijn bekend met de zogenaamde natuurherstelmaatregelen die op de herstelstrategieën van het voormalige Programma Aanpak Stikstof (PAS) zijn gebaseerd. In het voorjaar van 2020 is er reeds een inventariserende uitvraag geweest onder enkele natuurbeheerders of koepelorganisaties om te bezien welke herstelmaatregelen zij ‘op de plank’ hebben liggen en snel uitgevoerd kunnen worden. Deze informatie kan in grote mate worden hergebruikt voor het doen van de formele subsidieaanvraag. De module regeling is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk, dat heeft besloten om geen formeel advies uit te brengen omdat de regeldruk op basis van bovenstaande argumenten beperkt zal zijn.

Artikelsgewijs

Artikel I

A

Met dit artikel wordt een nieuwe titel 2.15 opgenomen in de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies. Deze titel bevat de subsidiemodule Versneld natuurherstel. Hieronder worden de artikelen afzonderlijk toegelicht.

De subsidiemodule Versneld natuurherstel wordt opengesteld van 01-02-2021 tot en met 12-03-2021. Subsidieaanvragen kunnen derhalve worden ingediend van -01-02-2021 tot en met 12-03-2021 om 17:00. Het budget voor deze openstelling bedraagt € 81.600.000. De openstellingsperiode en het beschikbare budget worden opgenomen in de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021, die afzonderlijk wordt gepubliceerd.

Artikel 2.15.1

In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen die van belang zijn voor de subsidiemodule Versneld natuurherstel.

Met de begripsbepalingen ‘habitat van een soort’, ‘Natura 2000-gebied’ en ‘natuurlijke habitat’ wordt aangesloten bij de definities uit de Wet natuurbescherming. Met het aansluiten bij de definities uit de Wet natuurbescherming wordt zoveel mogelijk uniformiteit in de interpretatie van de begripsbepalingen aangebracht.

Het begrip ‘natuurherstelmaatregel’ wordt gedefinieerd als een niet-productieve investering in de vorm van een maatregel die is vermeld in het rapport Herstelstrategieën stikstofgevoelige habitats, zoals te raadplegen via www.natura2000.nl. De eis dat het moet gaan om een niet-productieve investering vloeit voort uit artikel 14, derde lid, onder d, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw en houdt in dat de investering niet mag leiden tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het bedrijf. Dit betekent dat maatregelen waarmee de waarde of de rentabiliteit van een terreinbeheerder of primaire landbouwer wordt verhoogd, niet onder deze subsidiemodule vallen. Waar het gaat om een niet-productieve investering, moet deze zijn vermeld in het rapport Herstelstrategieën stikstofgevoelige habitats, dat openbaar toegankelijk is via de website www.natura2000.nl. Dit rapport is opgesteld in het kader van het voormalige programma aanpak stikstof (PAS) en wordt in het kader van de beoordeling van herstelmaatregelen gebruikt om te bezien of deze maatregelen kunnen worden toegepast om de negatieve effecten van stikstof te verminderen of teniet te doen. Het rapport wordt geactualiseerd als er nieuwe kennis beschikbaar is, waarbij bestaande teksten pas worden vervangen als ze zijn goedgekeurd door de daarvoor ingestelde internationale reviewcommissie. Opname van een herstelmaatregel in dit rapport betekent derhalve dat het effect van de maatregel op het verminderen of teniet doen van negatieve effecten van stikstof, wetenschappelijk is aangetoond.

Het begrip ‘stikstofgevoelig areaal’ is bepalend voor het kunnen doen van een aanvraag om subsidie en de maximale hoogte van de subsidie (zie de toelichting op de artikelen 2.15.2, eerste lid, en 2.15.3, derde lid). De definitie van ‘stikstofgevoelig areaal’ houdt in dat het moet gaan om areaal binnen een Natura 2000-gebied dat in een door gedeputeerde staten van de provincie waarin het areaal is gelegen voor het jaar 2020 vastgesteld natuurbeheerplan, is aangewezen als natuurbeheertype dat is opgenomen in bijlage 2.15.1. In een natuurbeheerplan wordt door de provincie, volgens een uniforme systematiek, opgenomen welk Natuurbeheertype (zogenoemd N-type) een bepaald gebied heeft. Door het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is vervolgens bepaald welke natuurtypen als stikstofgevoelig areaal worden beschouwd. De natuurtypen die als gevolg van deze beoordeling kwalificeren als stikstofgevoelig areaal, zijn opgenomen in bijlage 2.15.1.

Ook is een begripsbepaling opgenomen van het begrip ‘stikstofgevoelige natuurlijke habitats of habitats van soorten’. Dit zijn typen natuurlijke habitats, en habitats van soorten en leefgebieden van vogelsoorten met een kritische depositiewaarde van <2400 mol N/ha/jaar en waarvoor in het aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied een instandhoudingsdoelstelling is vastgesteld. Dit begrip is van belang voor het doel dat de natuurherstelmaatregelen moeten hebben. Deze moeten namelijk leiden tot verbetering van de kwaliteit of uitbreiding van de oppervlakte van de typen natuurlijke habitats of de habitats van soorten in de Natura 2000-gebieden. Er is voor gekozen om in de aanduiding van het begrip enkel te spreken van ‘habitats van soorten’. Opgemerkt wordt dat, zoals ook uit de uitleg van dit begrip blijkt, daaronder niet alleen de habitats van soorten, genoemd in bijlage II van de Habitatrichtlijn maar ook de leefgebieden van vogelsoorten als bedoeld in artikel 4 van de Vogelrichtlijn vallen. Ten behoeve van de uitleg van dit begrip is ook een begripsbepaling opgenomen van de begrippen ‘kritische depositiewaarde’ en ‘stikstofdepositie’. Opgemerkt wordt dat verder in de regeling telkens wordt gesproken over habitats van soorten, waaronder eveneens leefgebieden van vogelsoorten vallen.

Uit de definitie van ‘terreinbeheerder’ blijkt dat het moet gaan om degene die op 1 december 2020 zeggenschap heeft over stikstofgevoelig areaal krachtens eigendom, erfpacht of recht van beklemming. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om een natuurlijk persoon of rechtspersoon, met inbegrip van een rechtspersoonlijkheid bezittend samenwerkingsverband van natuurlijke of rechtspersonen. Het hebben van zeggenschap betekent in dit verband dat de terreinbeheerder in staat moet zijn de natuurherstelmaatregelen daadwerkelijk uit te voeren. Indien op stikstofgevoelig areaal dat in eigendom is tevens erfpacht of een recht op beklemming rust, wordt de subsidie verstrekt aan de natuurlijk persoon of rechtspersoon met het erfpacht of het recht op beklemming (zie artikel 2.15.2, derde lid).

Artikel 2.15.2

Uit artikel 2.15.2. volgt dat de minister op aanvraag subsidie verstrekt aan een terreinbeheerder van natuurerfgoed of een deelnemer in een samenwerkingsverband waaraan één of meerdere partijen deelnemen die terreinbeheerder zijn van natuurerfgoed, voor de uitvoering van één of meer natuurherstelmaatregelen die leiden tot verbetering van de kwaliteit of uitbreiding van de oppervlakte van stikstofgevoelige natuurlijke habitats of habitats van soorten. De lokaal genomen maatregelen dragen daarmee bij aan verbetering van de landelijke staat van instandhouding van deze typen natuurlijke habitats of habitats van soorten.

De subsidie kan worden aangevraagd door natuurlijke personen, rechtspersonen (ook als zij deel uitmaken van een samenwerkingsverband) die vallen onder de definitie van terreinbeheerder uit artikel 2.15.1. Subsidie wordt verstrekt voor een project bestaande uit een of meerdere natuurherstelmaatregelen waarmee de kwaliteit van het stikstofgevoelige habitat of de soort waar het Natura 2000-gebied voor is aangewezen, verbetert of de omvang ervan wordt uitgebreid.

Uit het tweede lid volgt dat Natura 2000-gebieden worden aangewezen als natuurerfgoed als bedoeld in de algemene groepsvrijstellingsverordening, waardoor de subsidie toegestaan op grond van artikel 53 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Bij artikel 53 van de algemene groepsvrijstellingsverordening gaat het immers om de bescherming van natuurerfgoed. Natura 2000-gebieden zijn beschermingszones die zijn ingesteld ter bescherming van bijzondere Nederlandse en Europese natuurwaarden. Deze waarden behoren tot ons natuurlijk erfgoed in de zin van artikel 53 van de algemene groepsvrijstellingsverordening en dienen als zodanig te worden beschermd. Onder de onderhavige regeling worden natuurherstelmaatregelen gesubsidieerd die bijdragen aan de bescherming van de stikstofgevoelige habitats of habitats van soorten binnen deze Natura 2000-gebieden.

Uit het derde lid volgt dat subsidie slechts kan worden aangevraagd door een terreinbeheerder van natuurerfgoed die stikstofgevoelig areaal in eigendom heeft, indien dit stikstofgevoelig areaal niet in erfpacht is uitgegeven en op dit stikstofgevoelig areaal geen recht van beklemming rust. Het wordt namelijk wenselijk gevonden dat voor stikstofgevoelig areaal éénmaal subsidie wordt verstrekt voor natuurherstelmaatregelen. Deze subsidie wordt derhalve verstrekt aan de houder van het zakelijke recht, die in het algemeen beschikt over zeggenschap over de grond, en niet aan de eigenaar van de grond die beperkt wordt door het zakelijke recht.

Artikel 2.15.3

In dit artikel is voor deze subsidiemodule aangegeven welk maximum subsidiebedrag voor de subsidiabele kosten gehanteerd wordt. Het eerste lid bepaalt dat de subsidie 100% van de subsidiabele kosten bedraagt. Er is derhalve geen eigen bijdrage door partijen nodig voor het project. De reden hiervoor is dat versneld natuurherstel, met name na de eerder gehaalde PAS-uitspraak van de Raad van State, noodzakelijk is in het algemeen belang.

Het tweede lid bepaalt dat indien de aanvrager niet hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten, en derhalve de algemene groepsvrijstellingsverordening van toepassing is, overeenkomstig artikel 53, zesde lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening de subsidie niet meer bedraagt dan het verschil tussen de subsidiabele kosten (de kosten, bedoeld in artikel 2.15.4, eerste lid, onderdeel a,) en de exploitatiewinst van de investering. Dit betekent dat wanneer met een investering exploitatiewinst wordt gerealiseerd, deze exploitatiewinst in mindering wordt gebracht op de te ontvangen subsidie.

Het derde lid bepaalt dat een aanvrager van subsidie maximaal een subsidiebedrag kan ontvangen van een vastgesteld bedrag per hectare vermenigvuldigd met de oppervlakte van het stikstofgevoelige areaal waarover hij zeggenschap heeft. Het koppelen van het subsidiebedrag aan het aantal hectaren stikstofgevoel areaal is gewenst aangezien een beheerder van een groot terrein met een groot stikstofgevoelig areaal meer kosten zal hebben bij het uitvoeren van natuurherstelmaatregelen dan een terreinbeheerder van een klein stikstofgevoelig areaal. Daarmee wordt gestuurd op grotere en samenhangende pakketten aan effectieve natuurherstelmaatregelen die tevens kosteneffectief zijn. Bij grotere beheerders liggen bovendien grotere opgaven en daarmee meer mogelijkheden om bij te dragen aan natuurherstel. Vanuit het oogpunt van het versnellen van natuurherstel is het derhalve wenselijk dat grootschaliger projecten worden uitgevoerd die sneller meer effect sorteren dan een veelheid aan kleinere afzonderlijke maatregelen. Het maximale subsidiebedrag geldt tevens voor deelnemers in een samenwerkingsverband: ook zij ontvangen maximaal € 719 vermenigvuldigd met het aantal hectaren stikstofgevoelig areaal waarover de deelnemer uit het samenwerkingsverband als terreinbeheerder zeggenschap heeft.

Ingevolge het vierde lid bedraagt de subsidie maximaal € 500.000 indien de aanvrager hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten. Dit bedrag volgt uit artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Aangezien het maximumbedrag dat op basis van de algemene groepsvrijstellingsverordening aan steun kan worden verleend, hoger ligt dan het subsidieplafond van deze subsidieregeling, bestaat geen noodzaak ter uitvoering van de algemene groepsvrijstellingsverordening een maximum subsidiebedrag op te nemen voor aanvragers die niet actief zijn in de primaire landbouwproductie.

Artikel 2.15.4

Artikel 2.15.4, eerste lid, definieert de kosten die voor subsidie in aanmerking komen. Welke kosten dat zijn, is afhankelijk van de vraag of de subsidie wordt verleend onder de algemene groepsvrijstellingsverordening of de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Wanneer de aanvrager van de subsidie niet hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten, wordt de subsidie verleend onder het steunkader van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Dit betekent dat uitsluitend de kosten bedoeld in artikel 53, vierde lid, onderdeel c van de algemene groepsvrijstellingsverordening voor subsidie in aanmerking komen. Onder dit artikel vallen kosten voor bescherming, instandhouding, restauratie en herstel van materieel en immaterieel cultureel erfgoed, met inbegrip van bijkomende kosten voor de opslag onder geschikte omstandigheden, speciale uitrusting, materialen en de kosten voor documentatie, onderzoek, digitalisering en publicatie. De natuurherstelmaatregelen vallen onder de kosten voor instandhouding en herstel van materieel cultureel erfgoed, aangezien de Natura 2000-gebieden zijn aangewezen als materieel erfgoed in de zin van artikel 53, tweede lid, onderdeel b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Waar het gaat om een aanvrager die hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten, wordt de subsidie verleend op grond van artikel 14, zesde lid, onderdeel e, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Dit artikel staat lidstaten toe subsidie te verlenen voor uitgaven voor niet-productieve investeringen die worden gedaan met als doel de verwezenlijking van agromilieuklimaatdoelstellingen, waaronder die in verband met de staat van instandhouding van de biodiversiteit van soorten en habitats, en de vergroting van de maatschappelijke belevingswaarde van een Natura 2000-gebied of van andere systemen met hoge natuurwaarde, als bepaald in de nationale of regionale plattelandsontwikkelingsprogramma's van de lidstaten. Specifiek voor deze subsidiemodule geldt dat het dient te gaan om niet-productieve investeringen die worden gedaan in verband met de staat van instandhouding van de biodiversiteit van soorten en habitats. De eis dat slechts niet-productieve investeringen in aanmerking komen voor subsidie, houdt in dat slechts investeringen die niet bijdragen aan een verhoging van de waarde of de rentabiliteit van een terreinbeheerder of primaire landbouwer onder deze subsidiemodule vallen.

Het tweede lid van dit artikel bepaalt welke kosten niet voor subsidie in aanmerking komen. Voor zover het gaat om aanvragers die actief zijn in de primaire landbouw geldt dat kosten die verband houden met de activiteiten, bedoeld in artikel 14, negende lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, niet in aanmerking komen voor subsidie. Het gaat daarbij om kosten in verband met a) de aankoop van productierechten, betalingsrechten en eenjarige gewassen; b) de aanplant van eenjarige gewassen; c) afwateringswerkzaamheden; d) investeringen om aan de geldende Unienormen te voldoen, met uitzondering van steun voor jonge landbouwers gedurende ten hoogste 24 maanden na de datum van vestiging; en e) de aankoop van dieren, met uitzondering van steun voor investeringen overeenkomstig artikel 14, derde lid, onderdeel e, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Daarnaast zijn op grond van artikel 2.15.4, tweede lid, onderdeel b, kosten uitgesloten van subsidie die verband houden met regulier beheer van natuurerfgoed. Het moet tenslotte gaan om versneld natuurherstel – wat niet kwalificeert als regulier beheer. Het tweede lid, onderdeel c, bepaalt tot slot dat kosten voor verwerving van grond of afwaardering van grond niet in aanmerking komen voor subsidie. Het doel van de regeling is immers om maatregelen te subsidiëren die binnen een afzienbare periode genomen kunnen worden. Aangezien met betrekking tot grondverwerving of afwaardering van grond meerdere onzekerheden spelen waardoor deze maatregelen niet op korte termijn genomen kunnen worden, ligt de focus van deze regeling vooral op de inrichting en het beheer van bestaande gronden.

Artikel 2.15.5

Dit artikel bepaalt op welke wijze het subsidieplafond wordt verdeeld. Dat vindt plaats op basis van volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Dit betekent dat de aanvraag die het eerst is binnengekomen, het eerst voor subsidie in aanmerking komt, uiteraard met inachtneming van het maximale subsidiebedrag als bepaald in artikel 12.15.3. Wanneer de ingediende aanvraag onvolledig is, krijgt de aanvrager de mogelijkheid de ontbrekende stukken alsnog aan te leveren. De datum waarop de aanvraag volledig is, is de datum van binnenkomst.

Artikel 2.15.6

Dit artikel bepaalt de realisatietermijn van de gesubsidieerde projecten, ofwel de termijn als bedoeld in artikel 23, onderdeel b van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Met betrekking tot deze subsidiemodule bedraagt de realisatietermijn drie jaar. Dit betekent dat het desbetreffende project drie jaar na de subsidieverlening gerealiseerd moet kunnen zijn. Indien uit het bij de subsidieaanvraag aangeleverde projectplan blijkt dat het project niet uiterlijk binnen drie jaar gerealiseerd zou kunnen worden, wordt de subsidie afgewezen. De grondslag om deze subsidie af te wijzen, bevindt zich in artikel 23, aanhef en onderdeel b, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Er is voor een termijn van drie jaar gekozen omdat de verwachting is dat de natuurherstelmaatregelen binnen deze termijn kunnen zijn afgerond. Wanneer voor het uitvoeren van maatregelen een vergunning of toestemming vereist is, dient de aanvrager deze vergunning of toestemming derhalve tijdig aan te vragen om te verzekeren dat tijdig van start kan worden gegaan met de uitvoering van de maatregelen en de maatregelen binnen de realisatietermijn kunnen worden afgerond.

In het geval dat tijdens de uitvoering van de activiteiten vertraging optreedt, bestaat de mogelijkheid ontheffing te verlenen van de verplichting de activiteiten binnen de termijn van drie jaar uit te voeren. Artikel 37, derde lid van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies geeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit namelijk de bevoegdheid om in geval van vertraging van de uitvoering van de activiteiten of het essentieel wijzigen daarvan ontheffing te verlenen van de verplichting om de activiteiten overeenkomstig het projectplan van de subsidieontvanger uit te voeren.

Artikel 2.15.7

Dit artikel bevat de afwijzingsgronden die, in aanvulling op de afwijzingsgronden uit artikel 22 en 23 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, van toepassing zijn.

De afwijzingsgronden a tot en met e zijn het gevolg van de eisen die de algemene groepsvrijstellingsverordening en de groepsvrijstellingsverordening landbouw aan de subsidie stellen. Allereerst wordt op grond van onderdeel a, onder 1, de subsidie afgewezen wanneer het project niet past binnen de doelstelling bedoeld in artikel 53, tweede lid, onderdeel b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, indien de aanvrager niet hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten. Deze doelstelling houdt in dat steun ten goede moet komen aan materieel erfgoed, waaronder alle vormen van roerend of onroerend cultureel erfgoed en archeologische sites, monumenten, historische locaties en gebouwen; natuurerfgoed met een rechtstreekse band met cultuurerfgoed of indien dit door de bevoegde overheidsinstanties van een lidstaat formeel is erkend als cultuur- of natuurerfgoed. Een aanvraag om subsidie wordt, indien de aanvrager hoofzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten, op grond van onderdeel a, onder 2, tevens afgewezen indien het project niet past binnen de doelstelling, bedoeld in artikel 14, derde lid, onderdeel d, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Hierbij gaat het om de verwezenlijking van agromilieuklimaatdoelstellingen, waaronder die in verband met de staat van instandhouding van de biodiversiteit van soorten en habitats, en de vergroting van de maatschappelijke belevingswaarde van een Natura 2000-gebied of van andere systemen met hoge natuurwaarde, als bepaald in de nationale of regionale plattelandsontwikkelingsprogramma's van de lidstaten, voor zover het om niet-productieve investeringen gaat.

Onderdeel b bevat de afwijzingsgrond dat het project niet in overeenstemming is met de wetgeving van de Europese Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Op grond van onderdeel c wordt een aanvraag om subsidie afgewezen indien de verlening van subsidie in strijd zou zijn met de verboden of beperkingen, bedoeld in artikel 14, elfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Ten behoeve van een eenduidige uitvoering van deze subsidiemodule is ervoor gekozen om deze afwijzingsgronden ook te laten gelden voor aanvragers die niet actief zijn in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten.

Verder wordt de subsidie op grond van onderdeel d afgewezen indien de aanvrager van de subsidie kwalificeert als grote onderneming en hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten. Deze afwijzingsgrond geldt alleen voor aanvragers die hoofzakelijk actief zijn in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten, aangezien deze eis slechts is opgenomen in de groepsvrijstellingsverordening landbouw en niet in de algemene groepsvrijstellingsverordening en het onwenselijk wordt gevonden om deze eis ook te laten gelden voor aanvragers die onder het staatssteunkader van de algemene groepsvrijstellingsverordening vallen. In artikel 1.1 van de Regeling nationale EZK- en LNV- subsidies is een definitie opgenomen van het begrip ‘grote onderneming’.

Op grond van onderdeel e wordt de aanvraag om subsidie tevens afgewezen indien de aanvrager mede actief is in de primaire productie van landbouwproducten, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten, en niet via een scheiding van de activiteiten en een uitsplitsing van de kosten kan aantonen dat de subsidie uitsluitend ten goede komt aan de natuurherstelmaatregel of natuurherstelmaatregelen, bedoeld in artikel 2.15.2, eerste lid. Deze scheiding van de activiteiten en uitsplitsing van de kosten is noodzakelijk om te voorkomen dat subsidie die wordt verleend voor activiteiten die vallen onder het steunkader van de algemene groepsvrijstellingsverordening, wordt aangewend voor activiteiten die vallen onder het steunkader van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Onderdeel f bepaalt dat de minister de aanvraag om subsidie afwijst indien de aanvrager een publiekrechtelijke rechtspersoon, met uitzondering van een waterschap, is. Deze afwijzingsgrond geldt in aanvulling op artikel 3, tweede lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, waarin de hoofdregel is opgenomen dat geen subsidie wordt verstrekt aan een provincie, gemeente of openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen. Uit de onderhavige afwijzingsgrond volgt dat ook geen subsidie wordt verstrekt aan andere publiekrechtelijke rechtspersonen. De waterschappen vormen een uitzondering op deze afwijzingsgrond en kunnen wel in aanmerking komen voor subsidie. Omdat in het kader van deze subsidiemodule behalve subsidiëring aan provincies, gemeenten en openbare lichamen tevens subsidiëring aan het rijk en andere publiekrechtelijke organisaties, zoals Staatsbosbeheer, onwenselijk wordt geacht, is de afwijzingsgrond onder e breder geformuleerd dan artikel 3 van het Kaderbesluit. Subsidiëring van waterschappen moet echter, net als op grond van artikel 3 van het Kaderbesluit reeds mogelijk is, mogelijk blijven. Derhalve zijn waterschappen opgenomen als uitzondering op de algemene afwijzingsgrond voor publiekrechtelijke rechtspersonen.

Op grond van onderdeel g wordt een aanvraag om subsidie tevens afgewezen indien de natuurherstelmaatregel of natuurherstelmaatregelen als bedoeld in artikel 2.15.2, eerste lid, onvoldoende bijdraagt of bijdragen aan de doelstelling van deze subsidiemodule, namelijk de verbetering van de kwaliteit of uitbreiding van het areaal van de typen natuurlijke habitats of de habitats van soorten in de Natura 2000-gebieden.

Onderdeel h bepaalt dat een aanvraag om subsidie wordt afgewezen indien de natuurherstelmaatregel of natuurherstelmaatregelen, bedoeld in artikel 2.15.2, eerste lid, is of zijn opgenomen in een beheerplan als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming om te worden uitgevoerd in het tijdvak, bedoeld in artikel 2.3, vierde lid, van de Wet natuurbescherming waarin de aanvraag om subsidie is ingediend. Derhalve wordt geen subsidie verleend indien gedeputeerde staten van de provincie waarin een Natura 2000-gebied gelegen is, reeds een beheerplan hebben vastgesteld waarin instandhoudingsmaatregelen ter uitvoering zijn opgenomen. De reden voor deze afwijzingsgrond is dat het doel van deze subsidiemodule is om maatregelen te subsidiëren die bovenop reeds geplande maatregelen worden getroffen en die zonder subsidie niet gerealiseerd zouden worden. Op grond van artikel 2.3, vierde lid, eerste volzin, van de Wet natuurbescherming worden beheerplannen vastgesteld voor een periode van maximaal zes jaar. Dit betekent dat de maatregelen die ter uitvoering in beheerplannen zijn opgenomen, binnen een periode van maximaal zes jaar reeds uitgevoerd worden, waardoor er geen noodzaak is dat de minister deze maatregelen subsidieert ten behoeve van versneld natuurherstel. Deze afwijzingsgrond geldt in aanvulling op artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit op grond waarvan geen subsidie wordt verleend voor maatregelen die reeds zijn gesubsidieerd door een ander bestuursorgaan.

Wanneer de kwaliteit van het projectplan onvoldoende is, wordt de aanvraag om subsidie afgewezen op grond van onderdeel i.

Tot slot bepaalt onderdeel j dat de subsidie wordt afgewezen indien de subsidiabele kosten minder bedragen dan € 25.000 per project. Met dit minimumbedrag wordt ingezet op grotere (pakketten van) maatregelen, waardoor de beschikbare middelen zo efficiënt en effectief mogelijk worden ingezet.

Artikel 2.15.8

Er is een Adviescommissie Natuurherstelmaatregelen die tot taak heeft met betrekking tot alle aanvragen om subsidie de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in artikel 23, aanhef en onderdelen b en d tot en met g van het besluit en artikel 2.15.7, aanhef en onderdelen g en i. De adviescommissie is samengesteld uit personen die de maatregelen en de kosteneffectiviteit daarvan kunnen beoordelen en daarom over deze afwijzingsgronden advies kunnen uitbrengen. Er wordt aan de adviescommissie geen advies gevraagd over de te beoordelen afwijzingsgronden, opgenomen in de artikelen 22 en 23, onderdelen a, c en h, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en artikel 2.15.7, onderdelen a tot en met e en g, omdat deze zaken niet primair tot de expertise van de adviescommissie behoren, alsook omdat deze expertise al in voldoende mate aanwezig is.

De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste zeven leden, zodat voldoende expertise aanwezig zal zijn. De voorzitter en de andere leden van de commissie worden door de minister voor een termijn van ten hoogste drie jaar benoemd, zodat na een aantal beoordelingsrondes een evaluatie kan plaats vinden over hoe de beoordeling verlopen is en of de samenstelling van de adviescommissie aanpassing behoeft.

Artikel 2.15.9

Dit artikel bevat de verplichtingen voor de subsidieontvanger. Het eerste lid bepaalt dat indien voor een project een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, deze beoordeling moet zijn uitgevoerd of de vergunning voor het betrokken investeringsproject moet zijn verleend vóór de datum waarop het project van start gaat. Deze verplichting vloeit voort uit artikel 14, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Vanwege de eenduidigheid is deze verplichting van toepassing op elke aanvrager van subsidie, ook indien de subsidie wordt verstrekt op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Daarnaast bepaalt het tweede lid dat indien voor een project een toestemming of vergunning van een bestuursorgaan, anders dan bedoeld in het eerste lid, vereist is, deze toestemming of vergunning is verleend voor de datum waarop het project van start gaat. De bestaande bevoegdheden van de provincies blijven derhalve gewaarborgd: waar het gaat om projecten waarvoor toestemming of een vergunning van een bestuursorgaan vereist is, moet deze zijn verleend voordat het project van start gaat. Daarbij is het van belang dat de aanvrager van de subsidie zich rekenschap geeft van de vraag of de uitvoering van de subsidiabele activiteiten in lijn ligt met de eisen die vanuit de provincies worden gesteld.

Op grond van het derde lid geldt de verplichting dat indien de subsidieontvanger mede actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten, maar als terreinbeheerder hoofdzakelijk activiteiten verricht die betrekking hebben op natuurbeheer of natuurherstel, de subsidieontvanger een zodanige administratie voert dat met passende middelen zoals een scheiding van de activiteiten of en uitsplitsing van de kosten aantoonbaar is dat de subsidie niet ten goede komt aan activiteiten in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten. Deze verplichting is opgenomen omdat voorkomen moet worden dat subsidie die wordt verstrekt onder het staatssteunkader van artikel 53 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, wordt aangewend voor activiteiten die vallen onder het staatssteunkader van artikel 14 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Artikel 2.15.10

In dit artikel zijn informatieverplichtingen opgenomen ten aanzien van de gegevens die de subsidieaanvraag moet bevatten of waarvan deze vergezeld dient te gaan. Op grond van het eerste lid bevat de aanvraag om subsidie ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en artikel 6, tweede lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Het gaat hierbij om de volgende gegevens: a) de naam en grootte van de onderneming, b) een beschrijving van het project of de activiteit, met inbegrip van de start- en einddatum, c) de plaats van het project of de activiteit, d) een lijst van de in aanmerking komende kosten en e) de soort overheidsfinanciering (in dit geval: subsidie) en het bedrag daarvan dat nodig is voor het project of de activiteit.

Op grond van het tweede lid bevat de aanvraag om subsidie daarnaast de minimale informatievereisten over de subsidieaanvrager, het project en de begroting die nodig zijn om de aanvraag te kunnen behandelen. Deze vereisten sluiten (grotendeels) aan bij de wijze waarop andere (vergelijkbare) subsidiemodules in de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies zijn vormgegeven.

Het derde lid beschrijft de elementen die in ieder geval moeten worden beschreven in het projectplan, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e. Het projectplan moet in ieder geval de volgende onderdelen bevatten: a) een aanduiding van het Natura 2000-gebied waar het project betrekking op heeft; b) een kwalitatieve probleemanalyse inclusief motivering met betrekking tot het project; c) een omschrijving van de te treffen natuurherstelmaatregelen, inclusief het terrein waarop de natuurherstelmaatregelen worden uitgevoerd en, indien dit afwijkt, het terrein waarop de natuurherstelmaatregelen effect zullen hebben, beide weergegeven op een kaart, de frequentie van de natuurherstelmaatregelen en de tijdplanning waarbinnen de natuurherstelmaatregelen worden gerealiseerd; d) de met de natuurherstelmaatregelen beoogde eindsituatie van het terrein, waarbij ten minste wordt ingegaan op: het beoogde habitat, inclusief de oppervlakte en de mate waarin de natuurherstelmaatregelen bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit of uitbreiding van het areaal van de typen natuurlijke habitats of de habitats van soorten in de Natura 2000-gebieden; e) een beschrijving van de risico’s en beheersmaatregelen, inclusief een beschrijving van de betrokkenheid van andere organisaties bij het project; en f) een verklaring dat de provincie op wiens grondgebied het project het meeste effect sorteert is geïnformeerd over het voorgenomen project.

Uit het vierde lid volgt dat voor het maken van de kaart, bedoeld in het tweede derde lid, onderdeel c, gebruik wordt gemaakt van een topografische kaart met een schaal van ten hoogste 1:10.000. Op deze kaart moeten de grenzen zijn aangegeven van het gebied waar de natuurherstelmaatregelen worden uitgevoerd, en, indien dit afwijkt, het gebied waar de natuurherstelmaatregelen effect hebben.

Tot slot is van belang dat op grond van artikel 19, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies een aanvraag om subsidie moet worden ingediend met gebruikmaking van een middel dat beschikbaar wordt gesteld. Dit middel zal aan het begin van de openstellingsperiode beschikbaar worden gesteld via www.rvo.nl.

Artikel 2.15.11

De subsidie, bedoeld in artikel 2.15.2., eerste lid, bevat staatsteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 53 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover de aanvrager niet hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouw, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten, en artikel 14 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, voor zover de aanvrager hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouw, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten. Voor een uitgebreidere toelichting op de staatssteunaspecten wordt verwezen naar paragraaf 5 van het algemeen deel van deze toelichting

Artikel 2.15.12

In artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 is bepaald dat subsidieregelingen een vervaltermijn van maximaal vijf jaren bevatten. Artikel 2.15.12 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies geeft invulling aan voormelde bepaling.

Dit artikel bepaalt namelijk dat de subsidiemodule Versneld natuurherstel na vijf jaar, met ingang van 1 januari 2026, vervalt. Te zijner tijd zal bezien worden of het wenselijk is de vervaldatum voor de subsidiemodule Versneld natuurherstel te verlengen. De (mogelijke) ontwerpregeling inzake een dergelijke verlenging zal, overeenkomstig artikel 4.10, zevende lid, van de Comptabiliteitswet 2016, aan de Tweede Kamer worden overgelegd.

B

Met dit onderdeel wordt een bijlage opgenomen in de RNES. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar toelichting op begrip stikstofgevoelig areaal dat is opgenomen in artikel 2.15.1.

Artikel II

Dit artikel strekt tot wijziging van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2020. Met deze wijziging wordt de subsidiemodule Energie-efficiëntie glastuinbouw opengesteld van 01-12-2020 tot en met 31-03-2021. Het budget voor deze openstelling bedraagt € 7.000.000.

Artikel III

Artikel I van deze regeling treedt in werking op 1 januari. Dat betekent dat ten aanzien van de inwerkingtreding uitvoering wordt gegeven aan de systematiek van vaste verandermomenten van regelgeving die inhoudt dat ministeriële regelingen in werking treden op 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober en ten minste twee maanden voorafgaand aan deze datum gepubliceerd worden. Ten aanzien van het moment van publicatie wordt afgeweken van deze systematiek. Deze afwijking wordt gerechtvaardigd doordat deze regeling in het voordeel is van potentiële aanvragers. Bovendien wordt aan aanvragers voldoende gelegenheid geboden een aanvraag voor te bereiken en in te dienen, gelet op de datum waarop de subsidiemodule in 2021 wordt opengesteld.

Artikel II van deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van de systematiek van vaste verandermomenten van regelgeving. Deze afwijking wordt tevens gerechtvaardigd door het feit dat deze regeling in het voordeel is van potentiële aanvragers.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Richtlijn 2009/147/EG van het Europees parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010, L 20).

X Noot
2

Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG 1992 L 206).

X Noot
3

Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PBEU 2014, L 178).

X Noot
4

Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB EU 2014, L 187).

Naar boven