Beleidsregel van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 29 juni 2020, nr. WJZ/ 19200531, betreffende de vergoeding van kosten van aardbevingsbestendig bouwen in Groningen

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 52g, derde lid, van de Mijnbouwwet en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

aardbevingsbelasting:

belasting op een gebouw door een aardbeving als bedoeld in NPR 9998;

bouwkosten:

bouwkosten als bedoeld in artikel 4, eerste lid;

eerste eigenaar:

de eigenaar van een nieuw te bouwen gebouw op het moment van oplevering van het gebouw;

gebouw:

bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

minister:

Minister van Economische Zaken en Klimaat;

NPR 9998:

praktijkrichtlijn NPR 9998 uitgave NPR 9998:2018+C1:2020 van de Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie Instituut;

NPR-webtool:

webtool die behoort bij NPR 9998;

piekgrondversnelling:

hoogste waarde op maaiveldniveau van de grondversnelling tijdens een aardbeving;

omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

veiligheidsnorm:

veiligheidsnorm, bedoeld in artikel 1.3a.3, eerste lid, van de Mijnbouwregeling;

windbelasting:

belasting op een gebouw door de wind zoals bedoelt in NEN-EN 1991-1-4+A1+C2 en NEN-EN 1991-1-4+A1+C2/NB.

Artikel 2. Toepassingsbereik

  • 1. Deze beleidsregel is uitsluitend van toepassing op gebouwen in de gemeenten Appingedam, Delfzijl, Groningen, Het Hogeland, Loppersum, Midden-Groningen en Oldambt.

  • 2. Deze beleidsregel is van toepassing op nieuw te bouwen gebouwen, waaronder begrepen een zelfstandige uitbouw of aanbouw van een bestaand gebouw, die zonder aanvullende maatregelen niet voldoen aan de veiligheidsnorm.

  • 3. Deze beleidsregel is niet van toepassing op:

    • a. nieuw te bouwen gebouwen die functioneel verbonden zijn met installaties met gevaarlijke stoffen;

    • b. nieuw te bouwen gebouwen die dienen ter vervanging van gebouwen die in de versterkingsoperatie zijn opgenomen.

Artikel 3. Vergoeding voor aardbevingsbestendig bouwen

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag aan de eerste eigenaar een vergoeding voor de extra kosten in verband met het ontwerpen en bouwen van een nieuw gebouw dat voldoet aan NPR 9998, bij toepassing van de grenstoestand ‘Near Collapse’, indien:

    • a. de piekgrondversnelling op de locatie van het nieuwe gebouw tenminste 0,05 g is, en

    • b. de aardbevingsbelasting van het nieuwe gebouw hoger is dan de windbelasting.

  • 2. De piekgrondversnelling wordt berekend met de NPR-webtool op het moment van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, voor de datum van verwachte oplevering van het gebouw bij een herhalingstijd van 475 jaar.

Artikel 4. Hoogte vergoeding aardbevingsbestendig bouwen

  • 1. De hoogte van de vergoeding, bedoeld in artikel 3, eerste lid, bedraagt, exclusief omzetbelasting, de som van de bouwkosten op basis waarvan de leges voor de omgevingsvergunning zijn berekend of, indien geen omgevingsvergunning is aangevraagd, de som van de bouwkosten die als grondslag dienen voor de berekening van de leges voor de omgevingsvergunning, zoals opgenomen in het contract met de aannemer, vermenigvuldigd met het percentage, genoemd in onderstaande tabel bij de gevolgklasse zoals omschreven in de NPR 9998 waarin het gebouw valt en de piekgrondversnelling die op het gebouw van toepassing is:

    gevolgklasse zoals omschreven in de NPR 9998 met bijbehorende piekgrondversnelling

    percentage

    CC1a, minder dan 0,10 g

    1,5% van de bouwkosten per eenheid tot en met € 1.000.000 en 0% van de bouwkosten hoger dan € 1.000.000

    CC1a, 0,10 g tot 0,15 g

    2,5% van de bouwkosten per eenheid tot en met € 1.000.000 en 0% van de bouwkosten hoger dan € 1.000.000

    CC1a, vanaf 0,15 g

    5% van de bouwkosten per eenheid tot en met € 1.000.000 en 0% van de bouwkosten hoger dan € 1.000.000

    CC1b, minder dan 0,10 g

    4% van de bouwkosten per eenheid tot en met € 250.000 en 0% van de bouwkosten hoger dan € 250.000

    CC1b, 0,10 g tot 0,15 g

    7% van de bouwkosten per eenheid tot € 250.000 en 0% van de bouwkosten hoger dan € 250.000

    CC1b, vanaf 0,15 g

    10% van de bouwkosten per eenheid tot en met € 250.000 en 0% van de bouwkosten hoger dan € 250.000

    CC2, CC3 en CC4, minder dan 0,10 g

    6% van de bouwkosten per constructieve eenheid tot en met € 1.000.000, 5% van de bouwkosten van € 1.000.001 tot en met € 5.000.000 en 4% van de bouwkosten boven € 5.000.000

    CC2, CC3 en CC4, 0,10 g tot 0,15 g

    7% van de bouwkosten per constructieve eenheid tot en met € 5.000.000 en 4% van de bouwkosten boven € 5.000.000

    CC2, CC3 en CC4, vanaf 0,15 g

    10% van de bouwkosten per constructieve eenheid tot en met € 5.000.000 en 5% van de bouwkosten boven € 5.000.000

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de som van de bouwkosten in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de aanvrager de omzetbelasting niet in aftrek kan brengen.

  • 3. Indien een constructieve eenheid bestaat uit meerdere eenheden met verschillende eigenaren, zal de vergoeding worden bepaald naar rato van het vloeroppervlak per eigenaar.

Artikel 5. Vergoeding voor berekening aardbevingsbelasting en windbelasting

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag aan de eerste eigenaar een vergoeding voor de berekening van de aardbevingsbelasting en vergelijking van de aardbevingsbelasting met de windbelasting indien:

    • a. uit de berekening blijkt dat de windbelasting van het gebouw hoger is dan de aardbevingsbelasting, en

    • b. de piekgrondversnelling op de locatie van het nieuwe gebouw tenminste 0,05 g is.

  • 2. De hoogte van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, bedraagt:

    • a. indien de piekgrondversnelling op de locatie van het nieuwe gebouw minder dan 0,1g is, de daadwerkelijk gemaakte kosten voor de berekening van de aardbevingsbelasting en vergelijking daarvan met de windbelasting met een maximum van € 15.000 per constructieve eenheid;

    • b. indien de piekgrondversnelling op de locatie van het nieuwe gebouw 0,1g of hoger is, de daadwerkelijk gemaakte kosten voor de berekening van de aardbevingsbelasting, en de vergelijking van de aardbevingsbelasting met de windbelasting en de detailleringskosten met een maximum van € 15.000 per constructieve eenheid.

Artikel 6. Vergoeding voor toetsing van de berekeningen

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag aan de eerste eigenaar een vergoeding voor de toetsing van het rapport van de eerste constructeur, bedoeld in artikel 7, vierde lid, onderdeel b, indien de piekgrondversnelling op de locatie van het nieuwe gebouw tenminste 0,05 g bedraagt.

  • 2. De hoogte van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, bedraagt de daadwerkelijk gemaakte kosten met een maximum van € 4.250 per constructieve eenheid.

Artikel 7. Aanvraag voor vergoeding

  • 1. Een aanvraag om een vergoeding wordt ten minste 8 weken voor de start van de bouw ingediend per constructieve eenheid.

  • 2. Een aanvraag bevat:

    • a. de locatie van het nieuw te bouwen gebouw;

    • b. de datum van verwachte oplevering;

    • c. of de windbelasting maatgevend is.

    • d. de bij het ontwerp toegepaste versie van de NPR 9998;

    • e. de piekgrondversnelling bij een herhalingstijd van 475 jaar;

    • f. de piekgrondversnelling bij een herhalingstijd van 2475 jaar;

    • g. de op basis van de NPR 9998 gehanteerde rekenmethodiek;

    • h. de ductiliteitsklasse;

    • i. de q-factor;

    • j. de gevolgklasse zoals omschreven in de NPR 9998;

    • k. de bouwkundige tekeningen;

    • l. de constructieve tekeningen;

    • m. de statische berekeningen;

    • n. de seismische berekeningen.

  • 3. Een aanvraag bevat indien van toepassing:

    • a. het funderingsadvies;

    • b. de paalberekening;

    • c. de verwekingsanalyse;

    • d. het geotechnisch onderzoek.

  • 4. Een aanvraag bevat:

    • a. een verklaring van de constructeur dat het ontwerp voldoet aan de eisen van de NPR 9998;

    • b. een verklaring en rapport van een tweede constructeur dat de eerste constructeur een juiste methode van berekening heeft gekozen, de juiste parameters heeft gehanteerd en dat op basis hiervan aannemelijk is dat het ontwerp voldoet aan de eisen van de NPR 9998.

Artikel 8. Voorschriften

Aan een besluit tot toekenning van een vergoeding worden de volgende voorschriften verbonden:

  • a. de houder van een besluit tot toekenning van een vergoeding meldt aan de minister een planning voor de start van de bouw en het verwachte moment dat hij de maatregelen gaat nemen;

  • b. de houder van een besluit tot toekenning van een vergoeding stelt de minister in staat om op de bouwlocatie te controleren of de maatregelen, vereist op grond van NPR 9998, zijn genomen;

  • c. de houder van een besluit tot toekenning van een vergoeding overlegt aan de minister:

    • 1°. foto’s waaruit blijkt dat de maatregelen, genomen ter voldoening aan NPR 9998, genomen zijn;

    • 2°. een verklaring van de aannemer dat de maatregelen ter voldoening aan NPR 9998 zijn genomen;

  • d. de houder van een besluit tot toekenning van een vergoeding meldt aan de minister de som van de bouwkosten, exclusief omzetbelasting, op basis waarvan de leges voor de omgevingsvergunning zijn berekend of, indien geen omgevingsvergunning is aangevraagd, de som van de bouwkosten zoals opgenomen in het contract met de aannemer.

Artikel 9. Eerste eigenaar op moment van start project niet bekend

  • 1. Indien de eerste eigenaar op het moment, bedoeld in artikel 7, eerste lid, niet bekend is, kan degene die op dat moment verantwoordelijk is voor het nieuw te bouwen gebouw aan de minister melden dat er sprake is van een nieuw te bouwen gebouw dat in aanmerking komt voor vergoeding van de kosten, bedoeld in de artikelen 3, 5 of 6.

  • 2. De melding bevat de in artikel 7 genoemde informatie.

  • 3. In afwijking van artikel 3, tweede lid, wordt de piekgrondversnelling berekend op het moment van de melding, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. In afwijking van artikel 7, eerste lid, kan de eerste eigenaar vanaf het moment waarop bekend is dat hij de eerste eigenaar is tot 6 maanden na de eigendomsoverdracht, bij de minister een aanvraag indienen als bedoeld in de artikelen 3, 5 of 6.

  • 5. In afwijking van artikel 7 bevat een aanvraag voor een vergoeding niet de informatie die reeds op grond van het tweede of vierde lid is verstrekt.

  • 6. De voorschriften, bedoeld in artikel 8 gelden niet voor de eerste eigenaar van een gebouw voor zover degene die een melding als bedoeld in het eerste lid doet, aan deze voorschriften heeft voldaan.

Artikel 10. Betaling

  • 1. De betaling van de vergoeding vindt plaats binnen 6 weken na overlegging van de informatie, bedoeld in artikel 8, onderdeel c en d.

  • 2. Indien niet is voldaan aan de aan het besluit verbonden voorschriften, kan de minister besluiten de vergoeding te verlagen of op nihil vaststellen.

Artikel 11. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin hij wordt geplaatst.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 29 juni 2020

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

TOELICHTING

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

Deze beleidsregel voorziet in een procedure voor het vergoeden van de meerkosten van maatregelen bij het bouwen van nieuwe aardbevingsbestendige gebouwen indien dat nodig is als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld. Het gaat om extra kosten zoals meer of duurdere bouwmaterialen. Daarnaast kan er sprake zijn van hogere planontwikkelings-, onderzoeks- en organisatiekosten en kan het traject van ontwerp tot oplevering langer duren. Het gaat hier om de meerkosten ten opzichte van de situatie waarin gebouwd wordt zonder maatregelen om een gebouw aardbevingsbestendig op te leveren.

Artikel 52g, derde lid, van de Mijnbouwwet draagt de Ministers van Economische Zaken en Klimaat (hierna: EZK) en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) op om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs gevergd kunnen worden om te voorkomen dat als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld de veiligheid wordt geschaad. Het bouwen van aardbevingsbestendige gebouwen bevordert de veiligheid. Deze beleidsregel is derhalve één van de maatregelen om invulling te geven aan artikel 52g, derde lid, van de Mijnbouwwet.

De uitvoering van deze beleidsregel zal geschieden door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG). Tot 1 juli 2020 heeft NAM een privaatrechtelijke nieuwbouwregeling (‘NAM-regeling’). De NCG fungeerde sinds 1 januari 2019 als loket voor deze NAM-regeling. Vanaf 1 juli 2020 neemt NAM geen nieuwe aanvragen meer in behandeling. Nieuwe aanvragen worden vanaf dat moment behandeld door de NCG. NAM handelt nog wel de lopende en toegekende aanvragen af.

1.2 Aardbevingsbestendige nieuwbouw en NPR 9998

De toepassing van NPR 9998, een praktijkrichtlijn voor aardbevingsbestendig bouwen, vormt het uitgangspunt van deze beleidsregel. Het Nederlands Normalisatie Instituut heeft in opdracht van de minister van EZK de NPR 9998 opgesteld. Hierin staat beschreven hoe het bouwen van nieuwe gebouwen moet worden aangepakt teneinde te voldoen aan de in artikel 52d, tweede lid, onderdeel a, van de Mijnbouwwet genoemde veiligheidsnorm. Deze veiligheidsnorm is uitgewerkt in artikel 1.3a.3 van de Mijnbouwregeling en betreft het individueel aardbevingsrisico van maximaal 1 op de 100.000 per jaar dat een individu mag lopen in of nabij de verschillende bouwwerken waar dat individu verblijft. De NPR 9998 gaat uit van een integrale aanpak: in het gehele proces van ontwerpen en uitvoeren van de bouw worden de eisen toegepast die voortvloeien uit de NPR. De NPR is een praktijkrichtlijn. Dit betekent dat de inhoud een aanbeveling vormt en dat de bouwer vrij is om andere maatregelen toe te passen dan die zijn beschreven in de NPR. Het is echter aan de bouwer om aan te tonen dat zijn genomen maatregelen tot een gelijkwaardig niveau van veiligheid leidt.

De NPR 9998 onderscheidt een aantal stappen dat doorlopen moet worden bij het bouwen van nieuwe gebouwen. In de eerste plaats moet bepaald worden wat de piek grondversnelling is op de locatie waar gebouwd gaat worden. Deze bepaalt, gegeven het ontwerp van het gebouw, of, en in welke mate, maatregelen moeten worden genomen. De volgende stap is dat in het ontwerp de benodigde maatregelen worden opgenomen. Naast de seismische kracht is dat afhankelijk van factoren, zoals lokale grondomstandigheden. Vervolgens dienen de maatregelen tijdens de bouw te worden uitgevoerd.

Wordt een gebouw niet aardbevingsbestendig gebouwd en de veiligheidsnorm niet gehaald, dan kan het betreffende gebouw onderdeel worden van de versterkingsoperatie. Het is van belang dat daar een zorgvuldige afweging over gemaakt wordt door de opdrachtgever van de nieuwbouw. Versterking van een gebouw kan vele malen ingrijpender zijn dan direct aardbevingsbestendig bouwen.

De extra kosten van het integraal aardbevingsbestendig ontwerpen op basis van de NPR 9998 zijn niet eenvoudig te bepalen. De extra maatregelen vormen immers een integraal onderdeel van het gehele bouwproject. Vanuit het oogpunt van eenvoud en uitvoerbaarheid worden daarom in deze beleidsregel percentages van de bouwsom vastgesteld die dienen als vergoeding van de extra kosten gemoeid met het toepassen van NPR 9998.

1.3 Reikwijdte beleidsregel

Deze beleidsregel heeft betrekking op gebouwen. Onder gebouw wordt verstaan – in het verlengde van de Woningwet -een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Bepaalde transformatorhuisjes, gasverdeelstations, waterdistributiestations en rioolwaterzuiveringen vallen buiten deze definitie, omdat deze bouwwerken niet voor mensen toegankelijk zijn. Dergelijke bouwwerken vallen buiten de reikwijdte van dit besluit, net als alle andere bouwwerken niet zijnde gebouwen, zoals bruggen en industriële installaties.

Gebouwen die functioneel zijn verbonden met installaties met gevaarlijke stoffen, zijn uitgesloten van deze beleidsregel. Aan dergelijke combinaties worden specifieke eisen gesteld en vallen daarom buiten deze beleidsregel.

Deze beleidsregel heeft voorts enkel betrekking op nieuw te bouwen gebouwen. De methodiek en vergoeding voor het aardbevingsbestendig maken van bestaande gebouwen valt onder het Besluit versterken gebouwen Groningen.

Indien in het kader van de versterkingsoperatie wordt besloten tot sloop en nieuwbouw, bevat het budget voor versterking middelen om op norm te komen. Nieuwbouw waarbij gebruik wordt gemaakt van middelen uit de versterkingsoperatie komen niet in aanmerking voor vergoeding op basis van deze beleidsregel.

Tot slot, alleen nieuwbouwprojecten die gebouwd worden op een locatie waar de piekgrondversnelling tenminste 0,05 g is, komen in aanmerking voor een vergoeding. Daarbij wordt uitgegaan van het seismisch risico op het geplande moment van oplevering. Dit sluit aan op de NPR 9998 dat stelt dat ‘indien de piekgrondversnelling [...] op maaiveldniveau (inclusief de bodemfactor), bepaald volgens de NPR 9998-webtool voor een herhalingstijd van 475 jaar, kleiner is dan 0,05 g of wanneer de NPR 9998-webtool geen waarden oplevert, dan behoeft geen beoordeling op aardbevingsbelastingen plaats te vinden (zeer lage seismiciteit)’. De genoemde webtool is te vinden op http://seismischekrachten.nen.nl/ers.php. Op basis van de NPR 9998 is in gebieden met zeer lage seismiciteit dus geen noodzaak om aardbevingsbestendig te bouwen.

De minister van EZK zal als uitgangspunt aan de beleidsregel volgen. Dit bevordert de voorspelbaarheid van het handelen van de overheid en geeft, in het geval van deze beleidsregel, aanvragers duidelijkheid over de criteria om voor een vergoeding in aanmerking te komen en de te volgen procedure. Echter, dit doet niet af aan de bevoegdheid en plicht om in bijzondere gevallen van de beleidsregel af te wijken en over te gaan tot maatwerk. Dit is het geval indien de beleidsregel gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen (artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht). Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als met een bepaalde casus duidelijk geen rekening is gehouden bij het opstellen van de beleidsregel.

2. Vergoeding van kosten voor aardbevingsbestendige nieuwbouw

In deze paragraaf wordt nader toegelicht hoe de vergoeding voor aardbevingsbestendige nieuwbouw wordt toegekend en welke rollen en verantwoordelijkheden de betrokken partijen hebben.

2.1 Aanvraagproces

De aanvraag dient te worden gedaan door de eerste eigenaar van het gebouw die andere betrokkenen bij de bouw – zoals een architect, constructeur of aannemer – aanstuurt en vanuit die rol kan borgen dat NPR 9998 wordt toegepast. Dit laat uiteraard onverlet dat de eerste eigenaar uit praktische overwegingen een andere betrokkene kan machtigen om namens hem een aanvraag in te dienen.

Paragraaf 2.7 van deze toelichting gaat in op de situatie dat de eerste eigenaar van het gebouw nog niet bekend is.

De aanvraag wordt tenminste 8 weken gedaan voordat met de bouw wordt gestart. Dit is van belang omdat de vergoeding enkel wordt verstrekt voor het op de juiste en aantoonbare wijze toepassen van NPR 9998 bij zowel het ontwerp van het gebouw als de bouw zelf. In de tweede plaats kunnen de maatregelen ter uitvoering van NPR 9998 bij nieuwbouw in het gehele bouwproces worden geïntegreerd. Het gevolg daarvan is dat de maatregelen in veel gevallen fysiek niet meer te traceren zijn als de bouw is afgerond, bijvoorbeeld omdat de maatregelen de fundering of de inhoud van vloeren of muren betreffen. Het is van belang dat gecontroleerd kan worden dat deze maatregelen correct worden genomen en dat kan enkel als tijdig een vergoeding wordt aangevraagd.

Het gebouw waarvoor een vergoeding wordt aangevraagd dient bij oplevering aardbevingsbestendig te zijn. Dit houdt in dat een gebouw moet voldoen aan de praktijkrichtlijn NPR 9998 uitgave NPR 9998:2018+C1:2020 uitgaande van de grensstaat van ‘near collapse’. Een nieuw te bouwen gebouw mag ook aan de hand van een eerdere versie van de NPR 9998 beoordeeld zijn, als maar aan het veiligheidsniveau van de NPR 9998:2018+C1:2020 wordt voldaan. De gehanteerde versie van de NPR bij de beoordeling door de constructeur heeft geen invloed op de hoogte van de vergoeding omdat de hoogte uitgaat van de gemiddelde meerkosten bij toepassing van de actuele versie van de NPR 9998.

De NPR 9998 kan ingewikkeld zijn om toe te passen op ontwerpen. Architecten en constructeurs moeten diverse keuzes en onderbouwde aannames maken. Zo moet bijvoorbeeld een keuze gemaakt worden over de te hanteren rekenmethode op basis van het ontwerp. Kwaliteitsborging van de berekening door de constructeur is daarom cruciaal. Onderdeel van de kwaliteitsborging is een toets op de gemaakte berekeningen door een onafhankelijke – dus niet aan de eerste constructeur gelieerde – tweede constructeur. De tweede constructeur stelt een rapport op van zijn bevindingen en geeft een verklaring af dat het aannemelijk is dat het ontwerp voldoet aan de eisen van de NPR 9998. De rol van de tweede constructeur is beoogd dezelfde te zijn als de rol van de constructeur die NAM adviseert over het toekennen van een aanvraag onder de private nieuwbouwregeling. De tweede constructeur neemt geen verantwoordelijkheid voor het ontwerp zelf, uiteraard wel voor zijn rapport daarover.

2.2 Hoogte van de vergoeding

De beleidsregel gaat uit van gemiddelde extra kosten voor aardbevingsbestendig bouwen. De omvang van de meerkosten kan onder andere liggen aan het ontwerp van het gebouw of de gekozen bouwmethode. Met deze beleidsregel wordt zo goed als mogelijk benaderd wat de meerkosten bij verschillende projecten zijn. Echter, om de beleidsregel uitvoerbaar en overzichtelijk te houden, kan de situatie ontstaan dat niet alle mogelijke ontwerpen en bouwstijlen volledig gecompenseerd worden voor de daadwerkelijk gemaakte meerkosten.

De vergoeding is opgebouwd op de volgende wijze. In het kader van deze beleidsregel is de aardbevingsbelasting of de windbelasting maatgevend om te bepalen welke maatregelen genomen moeten worden om het gebouw veilig de mogelijke belasting te laten doorstaan. Wanneer de aardbevingsbelasting maatgevend is kan op grond van artikel 3 een aanvraag gedaan worden voor een vergoeding voor alle maatregelen en berekeningen die nodig zijn om aardbevingsbestendig te bouwen. Wanneer de windbelasting maatgevend is, worden alleen de berekeningen in de ontwerpfase van het gebouw vergoed op grond van artikel 5. Een vergoeding op grond van artikel 3 sluit een vergoeding op grond van artikel 5 dus uit. Visa versa, een vergoeding op grond van artikel 5 sluit een vergoeding op grond van artikel 3 uit. In aanvulling op de vergoeding op grond van artikel 3 of artikel 5, kan een aanvraag gedaan worden voor een vergoeding voor de kosten van de controleberekeningen op grond van artikel 6. De wijze waarop de hoogte van de vergoeding bepaald wordt, wordt hieronder nader toegelicht.

De hoogte van de vergoeding komt overeen met de vergoeding die onder de NAM-regeling gehanteerd werd. In opdracht van het ministerie van EZK wordt op dit moment een onafhankelijke studie naar de hoogte en categorie-indeling van de percentages uitgevoerd. Waar nodig zal deze beleidsregel aangepast worden aan de uitkomsten van deze studie.

2.3 Aardbevingsbelasting is maatgevend

Wanneer uit berekeningen van de constructeur blijkt dat de aardbevingsbelasting maatgevend is, kan een aanvraag op grond van de beleidsregel worden ingediend voor een vergoeding van de extra kosten om het gebouw aardbevingsbestendig te laten zijn. De beleidsregel gaat uit van een vast percentage van de bouwsom als compensatie. De hoogte van het percentage wordt bepaald door het aardbevingsrisico op het moment van oplevering op de locatie van het nieuwe gebouw en de gevolgklasse van het gebouw zoals gedefinieerd in de NPR 9998. De geldende percentages zijn in de tabel in artikel 4 weergegeven. De percentages zijn gestaffeld. Dit betekent bijvoorbeeld dat de nieuwbouw met gevolgklasse CC3 en een bouwsom van € 6 miljoen op een locatie met een grondversnelling van 0,07pga een vergoeding krijgt van € 300.000 (6% over € 1 miljoen, 5% over € 4 miljoen en 4% over € 1 miljoen).

De grondslag van de vergoeding is de bouwsom van de nieuwbouw zoals is aangeleverd bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning. Mogelijk wordt aanspraak gedaan op een vergoeding op grond van deze regeling voor een gebouw waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist. In dat geval wordt de grondslag de kosten van de nieuwbouw zoals afgesproken met de aannemer die de nieuwbouw zal bouwen. De kosten dienen dan wel aan dezelfde eisen te voldoen als wanneer er wel een omgevingsvergunning vereist zou zijn. Uit artikel 1.3, derde lid, van de Regeling Omgevingsrecht de toelichting daarop blijkt dat de aanvrager bij deze opgave van de kosten in ieder geval ook de aannemingssom – als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken (UAV 1989) – van het uit te voeren werk vermeldt. Voor zover deze ontbreekt, verschaft de aanvrager een raming van de bouwkosten als bedoeld in het normblad NEN 2631.

De vergoeding wordt berekend per eenheid in het geval van gevolgklasse CC1a of CC1b en per constructieve eenheid in het geval van gevolgklasse CC2, CC3 of CC4. Een omschrijving van een ‘constructieve eenheid’ komt overeen met de definitie van een pand in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen: kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is. Een omschrijving van een ‘eenheid’ komt overeen met de definitie van verblijfsobject in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen: kleinste binnen één of meer panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige, of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is. Een voorbeeld is een rijtje rijtjeswoningen met vijf woningen. De rijtjeswoningen zijn samen één constructieve eenheid, met vijf eenheden.

2.4 Windbelasting is maatgevend

Het kan voorkomen dat uit berekeningen van de constructeur blijkt dat, gegeven het ontwerp en de piekgrondversnelling, de grootste belasting van het gebouw uit alle richtingen voortvloeit uit windbelasting. Op grond van het Bouwbesluit dienen dan maatregelen genomen te worden zodat het gebouw de windbelasting in voldoende mate op kan vangen. Aangezien de windbelasting groter is dan de aardbevingsbelasting voldoet het gebouw na het nemen van deze maatregelen bij definitie ook aan de NPR. De aanvrager hoeft dan geen extra kosten te maken om aardbevingsbestendig te bouwen. De aanvrager heeft echter wel kosten moeten maken om vast te laten stellen dat de windbelasting groter is dan de aardbevingsbelasting. Indien windbelasting maatgevend blijkt, worden de kosten van de NPR controle-berekening vergoed op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten, met een maximum van € 15.000 excl. BTW per constructieve eenheid. Op locaties met lage seismiciteit (onder 0,1g) mogen volgens de NPR 9998 materiaalspecifieke detailleringsregels voor primaire en secundaire seismische elementen buiten beschouwing blijven. Op deze locaties worden daarom alleen de berekeningskosten vergoed. Op locaties boven 0,1g worden naast de berekeningen ook de detailleringskosten vergoed.

2.5 Vergoeding voor toets op berekeningen

In aanvulling op de vergoeding van maximaal €15.000 exclusief btw wanneer de windbelasting maatgevend is of de vergoeding conform de tabel in artikel 4, eerste lid, wanneer de aardbevingsbelasting maatgevend is ontvangen aanvragers een vergoeding voor de toets van een onafhankelijk tweede constructeur op de constructeursberekeningen. De kosten van de NPR controle-berekening worden vergoed op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten, met een maximum van € 4250 excl. BTW per constructieve eenheid.

2.6 Voorschriften en berekening van de vergoeding

Wanneer een aanvraag wordt ingediend voor een vergoeding, neemt de NCG namens de minister van EZK een besluit. De NCG zal dit, conform artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht als uitgangspunt binnen acht weken na de aanvraag doen. Het kan zijn dat de NCG aanvragers vraagt om meer informatie zodat de NCG tot een goed oordeel kan komen. De NCG zal aanvragers hiervoor een redelijke termijn geven. Gedurende deze termijn wordt de beslistermijn voor de NCG opgeschort.

Indien een vergoeding wordt toegekend, moeten aanvragers gedurende het verdere bouwtraject nog de zaken, genoemd in artikel 8, aanleveren.

Het kan voorkomen dat initiatiefnemers van grotere nieuwbouwprojecten met meerdere (constructieve)eenheden beroep doen op de regeling. Bijvoorbeeld wanneer een appartementencomplex met 20 woningen wordt gebouwd of wanneer een rij rijtjeshuizen en zes twee-onder-een-kapwoningen worden gebouwd. De vergoeding wordt aangevraagd per constructieve eenheid. In geval van het appartementencomplex wordt er dus één aanvraag gedaan. In het geval van de rijtjeshuizen en zes woningen in twee-onder-een-kapwoningen worden vier aanvragen ingediend; aanvragen kunnen uiteraard wel gebundeld worden.

De NCG kan op locatie de genomen maatregelen bekijken. Aanvragers dienen daarom de NCG voor de start van de bouw een planning aan te leveren bij de NCG waarin staat opgenomen wanneer de maatregelen worden genomen en de NCG op diens verzoek toegang te geven tot de bouwlocatie.

Zodra de NCG heeft vastgesteld dat aan alle voorwaarden die zijn opgenomen in de beleidsregel is voldaan, betaalt de NCG de vergoeding door de bouwsom te vermenigvuldigen met het toepasselijke percentage en gaat de NCG over tot betaling.

Het kan ook voorkomen dat niet aan alle voorwaarden van het besluit is voldaan. Bijvoorbeeld doordat niet (alle) benodigde aardbevingsbestendige maatregelen zijn getroffen. Het gebouw is dan niet aantoonbaar aardbevingsbestendig nieuwgebouwd en komt daarom niet (meer) in aan aanmerking voor een vergoeding.

2.7 Eerste eigenaar van de nieuwbouw is onbekend bij aanvang project

De opdrachtgever van de nieuwbouw bouwt niet altijd voor eigen gebruik zoals wonen of verhuren maar bijvoorbeeld om te verkopen. De eigenaar van het nieuw te bouwen gebouw is dan op het moment van aanvragen van de vergoeding op grond van deze beleidsregel niet altijd bekend. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een projectontwikkelaar een bouwproject uitvoert waarmee meerdere woningen worden gebouwd. In deze situatie kan de eerste eigenaar niet acht weken voor de start van de bouw een aanvraag indienen en zou daarmee te laat zijn. Dat is ongewenst. Deze beleidsregel biedt daarom de mogelijkheid dat de projectontwikkelaar of andere partij die in dergelijk geval de bouw start, zich bij de NCG kan melden met de nodige documentatie.

Vanaf het moment dat de eerste eigenaar bekend is, kan deze een aanvraag voor vergoeding indienen, maar niet later dan zes maanden na eigendomsoverdracht van het gebouw. Informatie die de NCG al heeft ontvangen van de projectontwikkelaar, hoeft de aanvrager niet opnieuw aan te leveren.

Het is voorstelbaar dat in grotere projecten de eerste eigenaar en de projectontwikkelaar afspraken maken over het aanvragen van een vergoeding en de daaruit volgende informatieverplichtingen en voorschriften in geval van een positief besluit. Zo kan de eerste eigenaar de projectontwikkelaar bijvoorbeeld machtigen om namens hem een aanvraag te doen. Deze afspraken kunnen gemaakt worden zodra de eerste eigenaar bekend is, voor of tijdens de bouw.

Het komt voor dat binnen de constructieve eenheid zich meerdere woon- of gebruikseenheden bevinden. De vergoeding wordt berekend op het niveau van de eenheid in het geval van stallen (CC1a) of woningen (CC1b) en op het niveau van constructieve eenheid in andere gevallen. De vergoeding vindt echter plaats aan de eerste eigenaar die individueel mogelijk slechts een deel van het gebouw zal bewonen of gebruiken. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een appartementencomplex van 20 woningen (of in terminologie van deze regeling: eenheden). De NCG zal in dat geval het aandeel van het totale bewoonde of gebruikte vloeroppervlak van het gebouw vermenigvuldigen met de totale compensatie voor de constructieve eenheid om te bepalen hoeveel compensatie iedere individuele bewoner of gebruiker uitbetaald krijgt.

3. Evaluatie van de regeling

De NPR 9998 en de dreigingskaarten in de NPR-webtool worden regelmatig bijgewerkt aan de hand van de nieuwste inzichten. Deze aanpassingen van de NPR 9998 kunnen gevolgen hebben voor de maatregelen die genomen dienen te worden bij nieuwe gebouwen. Wanneer dat het geval is, moet ook deze beleidsregel worden bezien zodat de eisen en vergoeding in lijn blijft met de meest recente versie van de NPR. Eventuele aanpassingen van het Bouwbesluit worden dan ook meegenomen bij het bepalen van de gemiddelde meerkosten van aardbevingsbestendig bouwen. Ook de vergoeding voor de berekeningen van de constructeur wanneer de windbelasting maatgevend is en de vergoeding voor de kosten die gemaakt worden door de aanvrager voor de tweede constructeur worden bekeken of deze nog in verhouding staan tot de benodigde werkzaamheden.

Uiteraard zal bij aanpassing van deze beleidsregel rekening worden gehouden met projecten die al wel in de ontwerpfase zitten waarbij de inmiddels achterhaalde NPR wordt toegepast, maar nog niet gereed zijn om een aanvraag in te dienen. Van belang is dat deze projecten doorgang kunnen vinden zonder met nieuwe regels voor de vergoeding te worden geconfronteerd. Door de afbouw van de gaswinning en daarmee seismische dreiging zullen, in het steeds kleinere gebied waarin op grond van NPR 9998 nog steeds aardbevingsbestendig gebouwd moet worden, gebouwen toekunnen met steeds minder maatregelen en daarom zullen de kosten ook minder zijn. Na verloop van tijd, wanneer er geen of nauwelijks meer beroep gedaan wordt op de regeling of wanneer de omvang van de compensatie niet meer in verhouding staat tot de uitvoeringskosten van deze regeling, zal deze regeling beëindigd worden.

4. Staatssteun en technische voorschriften

Zowel burgers als ondernemingen kunnen een vergoeding ontvangen in het kader van deze beleidsregel. Daar waar staatsmiddelen ten goede komen aan bepaalde ondernemingen en deze ondernemingen verkrijgen daarmee een selectief, niet-marktconform voordeel, kan er sprake zijn van staatssteun, mits dit voordeel de mededinging in de interne markt vervalst of dreigt te vervalsen, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt. Uit jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie volgt dat vergoedingen door de overheid, voor zover deze hun basis vinden in een rechtsplicht van de overheid, geen staatssteun zijn omdat er geen sprake is van een selectief voordeel.

Op de Staat rust de plicht om jegens de bewoners en ondernemers in het aardbevingsgebied de maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem mogen worden verwacht om het risico van schending van het EVRM (bescherming recht op leven, bescherming tegen onmenselijke behandeling bescherming tegen inbreuk op woongenot) te vermijden (zie de uitspraak van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2019:1278).

Dit is ook vastgelegd in artikel 52g, derde lid van de Mijnbouwwet. Daarmee is de Staat gehouden om zelf maatregelen te nemen. Zou zij dat niet doen, dan handelt de Staat onrechtmatig en kan zij door de rechter worden veroordeeld tot schadevergoeding, hetzij in de vorm van geld, hetzij in andere vorm (bijvoorbeeld het nemen van feitelijke maatregelen).

Een belangrijke maatregel van de Staat in dit kader is de versterking van bestaande gebouwen. Voor nieuw te bouwen gebouwen in het aardbevingsgebied geldt het deze beleidsregel als de invulling van de zorgplicht van de ministers van EZK en BZK op basis van artikel 52g van de Mijnbouwwet.

De Staat vervangt met deze beleidsregel de NAM-regeling. In andere gevallen dan het Groningerveld ligt de zorgplicht voor veiligheidsmaatregelen echter nog steeds bij de exploitant. Dit gegeven zorgt er voor dat NAM een selectief voordeel kan hebben bij deze beleidsregel. Bovendien is de NAM als (laatste) exploitant van het Groningenveld volgens het civiele recht aansprakelijk voor schade die ontstaat door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of exploitatie van het Groningenveld (artikel 6:177, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het Burgerlijk Wetboek). Ook kan NAM aansprakelijk zijn voor het nemen van afdoende preventieve maatregelen. Ook dit rechtvaardigt dat NAM moet blijven betalen. Er is enkel geen staatssteun als zij al kosten voor aardbevingsbestendige nieuwbouw en de uitvoering van deze regeling blijft betalen. Dit zal het geval zijn op basis van een hiertoe tussen NAM en de Staat te sluiten overeenkomst.

Uit bovenstaande volgt dat deze regeling niet kwalificeert niet als staatssteun.

Deze beleidsregel is gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 5, eerste lid, van richtlijn 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L 241). Het gaat hier om technische specificaties of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen. Hiervoor geldt op grond van artikel 7, vierde lid, van de richtlijn 2015/1335 geen standstill-termijn.

5. Uitvoering

De beleidsregel is opgesteld in nauw overleg met de NCG waarbij veel aandacht is uitgegaan naar de praktische implicaties voor de aanvragers en uitvoering door de NCG. Er worden op voorhand geen problemen met de uitvoering verwacht.

6. Regeldruk

Aanvragers dienen informatie aan te leveren bij de aanvraag en bij uitvoering van de voorschriften in het besluit. Het is aannemelijk dat van aanvragers de grootste inzet van tijd en middelen gevraagd wordt voor het rapport van de constructeur en de toetsing van de tweede constructeur. Daarnaast moeten aanvragers ook aanvullende informatie verzamelen en aan de NCG ter beschikking stellen. De vergoeding op grond van deze regeling voorziet in een vergoeding van de gemiddelde meerkosten van aardbevingsbestendig bouwen, waaronder deze posten ook worden inbegrepen. De regeldrukkosten bevatten daarmee slechts het doen van een aanvraag.

Op grond van het handboek meting regeldruk 2018, en uitgaand van een matig complexe regeling is bepaald dat een burger die een aanvraag doet circa 20 minuten nodig heeft voor de aanvraag en 18 minuten voor uitvoering van de voorschriften bij het besluit. De regeldruk bij een burger per aanvraag zijn daarmee 38 min x uurtarief van €15 = ca €10.

Op grond van het handboek meting regeldruk 2018, en uitgaand van een matig complexe regeling is bepaald dat een bedrijf die een aanvraag doet circa 39 minuten nodig heeft voor de aanvraag en 30 minuten voor uitvoering van de voorschriften bij het besluit. De regeldruk bij een bedrijf zijn daarmee per aanvraag 69 min x uurtarief van €54 = ca €62.

Het aantal aanvragen en de verhouding tussen burgers en bedrijven is op dit moment onbekend. Er kan daarom geen inschatting gemaakt worden van de totale regeldruk van deze beleidsregel.

De bovenstaande berekeningen gaan uit van de gemiddelde tijd die het kost om aan de verplichtingen te voldoen die meekomen met een beroep op deze regeling. Dit kan natuurlijk ook betekenen dat sommige aanvragers meer tijd kwijt zijn of dat het als nuttig ervaren wordt om meer tijd te investeren in de aanvraag, bijvoorbeeld door te overleggen met de NCG over de aanvraag.

7. Consultatie

Van 26 mei tot en met 9 juni is de concept beleidsregel via www.internetconsultatie.nl openbaar geconsulteerd. De reacties zijn meegenomen in de definitieve versie van deze beleidsregel. Veel reacties vroegen om verduidelijking van de rol en positie van de tweede constructeur. Naar aanleiding van deze reacties zijn de eisen aan de rapportage van de tweede constructeur nader geduid. Feitelijk heeft de tweede constructeur dezelfde rol als de rol van de toetsende constructeur in de private nieuwbouwregeling van NAM. Dit is geëxpliciteerd.

Daarnaast waren er diverse verduidelijkende vragen over hoe de regeling in de praktijk zal werken. Hiervoor wordt verwezen naar de website van de NCG die op overzichtelijke wijze het proces van de aanvraag en de verdere afhandeling weergeeft zodra deze beleidsregel in werking treedt. Ook zal op de website zo spoedig mogelijk na inwerkingtreding van deze beleidsregel templates beschikbaar komen voor bijvoorbeeld verklaringen.

Een aantal opmerkingen verwijzen naar de verschillen met de NAM-regeling, zoals het gebruik van depots bij de uitbetaling. Begrijpelijkerwijs wordt er door partijen gezocht naar continuïteit van de processen voor het aanvragen en voldoen aan de eisen om in aanmerking te komen voor een vergoeding voor aardbevingsbestendige nieuwbouw. Dit is ook het uitgangspunt geweest van deze beleidsregel. De overheid is echter aan onder andere de bepalingen van de Algemene Wet Bestuursrecht gebonden waardoor sommige aspecten van de NAM-regeling niet zonder meer overgenomen konden worden. Denk hierbij aan het toepassen van depots in de uitbetaling, maar ook aan de flexibiliteit die NAM had om af te wijken van haar eigen regels in voorkomende gevallen. Deze suggesties vanuit de consultatiereactie zijn daarom niet overgenomen.

Tenslotte zijn naar aanleiding van de consultatiereacties nog diverse verduidelijkingen doorgevoerd in de beleidsregel, bijvoorbeeld door de term constructieve eenheid beter te omschrijven.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

Naar boven