Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 mei 2020, 2020-0000073182, tot wijziging van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 5, onderdeel c, wordt na ‘bedoeld in artikel 10, tweede tot en met vierde lid’ toegevoegd ‘en artikel 7, zevende lid’.

B

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De referentie-omzet, bedoeld in het eerste lid, is de omzet over het kalenderjaar 2019, gedeeld door vier.

2. Onder vernummering van het derde tot en met het vijfde lid tot het vierde tot en met het zesde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het tweede lid, is de referentie-omzet, bedoeld in het eerste lid, de omzet, die is gerealiseerd in de periode tot en met 29 februari 2020, gedeeld door het aantal maanden waarvan de omzet in aanmerking wordt genomen, vermenigvuldigd met drie, gerekend vanaf de eerste volledige kalendermaand vanaf:

    • a. de aanvang van de bedrijfsuitoefening, indien sprake is van een werkgever waarvan de bedrijfsuitoefening na 1 januari 2019 is aangevangen; of

    • b. de overgang, indien de werkgever na 1 januari 2019 een economische eenheid heeft overgenomen in de zin van artikel 7:662 van het Burgerlijk Wetboek.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Het derde lid, onderdeel b, wordt toegepast, indien de werkgever daarom verzoekt bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

C

In artikel 6a, eerste lid, aanhef en onder e en f, wordt ‘artikel 6, vierde lid’ vervangen door ‘artikel 6, vijfde lid’.

D

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van het eerste lid, onderdeel c, vervalt ‘en’.

2. Aan het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door ‘; en’ een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. de loonsom wordt verminderd met een extra periode salaris dat naast het reguliere loon en vakantiebijslag wordt uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid van artikel 10. Onder extra periode salaris wordt verstaan extra loon dat naast het reguliere loon en vakantiebijslag wordt uitbetaald naar aanleiding van afspraken in de individuele of collectieve arbeidsovereenkomst, en dat niet afhankelijk is van bedrijfsresultaten of kwalitatieve of kwantitatieve prestaties van de werknemer.

3. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 7. Indien de loonsom, bedoeld onder de constante E, hoger is dan driemaal de loonsom als bedoeld onder de variabele B, bedoeld in het eerste lid, wordt de subsidie verhoogd met:

    A x (E – B x 3) x 1,3 x 0,9

    Hierbij staat:

    A en B voor de variabelen A en B, bedoeld in het eerste lid;

    E voor de loonsom van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020, met dien verstande dat:

    • a. het bepaalde onder het tweede lid, constante B, van overeenkomstige toepassing is, waarbij het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan € 9.538 per aangiftetijdvak van een maand;

    • b. de gehanteerde aangiftetijdvakken het derde tot en met het vijfde aangiftetijdvak van het jaar 2020 zijn; en

    • c. de maximale hoogte van constante E driemaal de loonsom over het derde aangiftetijdvak van het jaar 2020 is.

  • 8. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op het zevende lid, constante E.

  • 9. In afwijking van het achtste lid worden de in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte van de werkgever ten behoeve van de bepaling van de maximale hoogte van constante E, met betrekking tot het derde aangiftetijdvak van het jaar 2020 beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 mei 2020 is ingediend en met betrekking tot het vierde en vijfde aangiftetijdvak van het jaar 2020 beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 19 juli 2020 is ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op 15 mei 2020, respectievelijk 19 juli 2020 hebben plaatsgevonden.

E

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 8, tweede lid, wordt ‘31 mei 2020’ vervangen door ‘5 juni 2020’.

2. In het vijfde lid wordt ‘artikel 6, vierde lid’ vervangen door ‘artikel 6, vijfde lid’.

F

In artikel 12, onderdeel a, wordt ‘artikel 13, onderdelen a en c tot en met j’ vervangen door ‘artikel 13, eerste lid, onderdelen a en c tot en met i, tweede en derde lid’.

G

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Het eerste lid, onderdeel h, komt te luiden:

  • h. de werkgever overlegt na afloop van de periode waarover subsidie is verleend een definitieve opgave van de omzetdaling in de periode, bedoeld in artikel 8, vierde lid, onderdeel c;

3. Het eerste lid, onderdeel j, wordt verletterd tot onderdeel i.

4. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. De aanvraag van de vaststelling gaat vergezeld van een verklaring over de naleving van de subsidievoorwaarden, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het accountantsberoep. Deze verklaring voldoet aan standaarden die door de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants zijn vastgesteld, met inachtneming van het Accountantsprotocol dat door de Minister wordt vastgesteld. Van de verplichting om een verklaring van een accountant over te leggen is de werkgever vrijgesteld, indien het totale voorschot dat is verstrekt aan die natuurlijke persoon, rechtspersoon of groep als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, minder is dan € 100.000,–. In afwijking van de vorige zin geldt de vrijstelling van de verplichting om een verklaring van een accountant over te leggen niet indien de totale subsidie voor die natuurlijke persoon, rechtspersoon of groep als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, wordt vastgesteld op een bedrag van € 25.000,– of meer, of indien de werkgever heeft verzocht om toepassing van artikel 6a.

  • 3. De werkgever die op grond van het tweede lid is vrijgesteld van de verplichting om een verklaring van een accountant over te leggen, overlegt ten behoeve van de vaststelling van de subsidie een door de Minister beschikbaar gesteld formulier met een verklaring van een deskundige derde waarmee de omzetdaling wordt bevestigd. De Minister wijst aan welke deskundige derden een verklaring kunnen afgeven. Van de verplichting om een verklaring van een deskundige derde te overleggen is de werkgever vrijgesteld, indien het totale voorschot voor die natuurlijke persoon, rechtspersoon of groep als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, dat verstrekt is minder dan € 20.000,– bedraagt. In afwijking van de vorige zin geldt de vrijstelling van de verplichting om een verklaring van een deskundige derde te overleggen niet indien de totale subsidie voor die natuurlijke persoon, rechtspersoon of groep als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, wordt vastgesteld op een bedrag van € 25.000,– of meer.

H

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De werkgever vraagt de vaststelling van de subsidie na 6 oktober 2020 aan, binnen 24 weken na die datum, door middel van een door de Minister vast te stellen formulier. De termijn, bedoeld in de eerste zin, bedraagt 38 weken, indien de werkgever op grond van artikel 13, tweede lid, een verklaring van een accountant overlegt. Artikel 8, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

2. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. de verklaring van een accountant of een derde, bedoeld in artikel 13, tweede en derde lid; en

3. In het tweede lid, onderdeel c, wordt ‘artikel 13, onderdelen a en c tot en met j’ vervangen door ‘artikel 13, eerste lid, onderdelen a en c tot en met i’.

4. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Indien aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon of groep als bedoeld in artikel 6 een voorschot wordt verstrekt van € 100.000,– of meer, of indien de hoogte van de subsidie die wordt verstrekt € 125.000,– of meer bedraagt, vult de werkgever, die op grond van artikel 13, tweede lid, geen verklaring van een accountant heeft meegezonden, op verzoek van de minister de aanvraag binnen 14 weken aan met een verklaring van een accountant.

5. Het vijfde lid (nieuw), onderdeel b, komt te luiden:

  • b. de werkgever geen verklaring van een accountant, als bedoeld in artikel 13, tweede lid, of een verklaring van een deskundige derde als bedoeld in artikel 13, derde lid, verstrekt, tenzij hij daarvan op grond van artikel 13, tweede of derde lid, is vrijgesteld; of.

I

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt ‘onderdelen e en j’ vervangen door ‘eerste lid, onderdelen e en i’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat artikel I, onderdelen A en D, onder 3, terug werken tot en met 20 mei 2020.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 26 mei 2020

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

TOELICHTING

Algemeen

Het is gebleken dat de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW) nogmaals op een aantal punten gewijzigd en aangevuld moet worden. Daartoe strekt deze wijzigingsregeling. Dit is de derde wijziging van de NOW sinds de inwerkingtreding.

I. Overgang van onderneming

Ondernemingen die een (onderdeel van een) onderneming hebben overgenomen in 2019 of begin 2020 blijken in een aantal gevallen in beperktere mate gebruik te kunnen maken van de NOW. Deels is dit een onoverkomelijk gevolg van het karakter van de NOW: een regeling die robuust is en gericht op zoveel mogelijk snelheid en eenvoud in de uitvoering om zoveel mogelijk werkgevers, zo snel mogelijk te helpen via de NOW. Tegelijkertijd is bezien hoe in schrijnende situaties ondernemingen die betrokken zijn geweest bij een overgang van onderneming toch tegemoet gekomen kunnen worden. Onderstaande regels kunnen toegepast worden om de vergelijking tussen omzet en loonsom in de referentieperiode en de omzet en loonsom in de periode waarin de tegemoetkoming op grond van de NOW ontvangen wordt meer representatief te maken indien zich in 2019 of begin 2020 (uiterlijk op 1 februari 2020) een overgang van onderneming heeft voorgedaan.

Ondernemingen die een (onderdeel van een) onderneming hebben overgenomen voorafgaand aan deelname aan de NOW blijken in een aantal gevallen in beperkte mate gebruik te kunnen maken van deze regeling. Bij aanvragers wordt – volgens de standaardregel – het omzetverlies in de gekozen driemaandsperiode in 2020 (maart-mei, april-juni of mei-juli) vergeleken met 25% van de jaaromzet van 2019. In veel gevallen zal in de voornoemde meetperiode toch enige omzet worden gerealiseerd met evt. overgenomen bedrijfsactiviteiten, waardoor de relevante omzet voor deze aanvrager kan vertekenen in de meetperiode, hetgeen nadelig kan uitpakken voor een aanvrager.

Deze problematiek zal worden gemitigeerd door een bepaling op te nemen, vergelijkbaar met de bepaling in de NOW voor startende ondernemingen. De nieuwe bepaling ziet op situaties van overgang van onderneming in 2019 tot en met 1 februari 2020.

De bepaling voor startende bedrijven is eveneens beperkt gewijzigd door de referentie-omzet te laten starten vanaf de eerste kalendermaand op de dag van de aanvang van de bedrijfsuitoefening, in plaats van de dag na aanvang van de bedrijfsuitoefening. Dit heeft tot gevolg dat ondernemingen die starten op 1 februari 2020 ook nog kunnen profiteren van deze alternatieve berekeningswijze voor de referentie-omzet. Een bedrijf moet wel uiterlijk op 1 februari 2020 zijn gestart, omdat er anders geen relevante refertemaand voor de omzet voorhanden is, die moet immers liggen voor maart (de eerste maand waarover NOW-tegemoetkoming ontvangen wordt). Die referentiemaand is vereist om (vermenigvuldigd met 3) af te kunnen zetten tegen de gekozen omzetperiode (maart-mei, april-juni of mei-juli) waarover de tegemoetkoming op grond van de NOW wordt ontvangen. Deze aanpassing is wenselijk, omdat de eerste van een kalendermaand vaak een logische datum is voor een overgang van onderneming.

Deze enigszins uitgebreide bepaling voor startende ondernemingen wordt nu ook op vergelijkbare wijze toegepast voor de situatie dat een onderneming een andere onderneming heeft overgenomen. De aanvrager van een NOW-subsidie kan – indien hij een overname heeft gedaan na 1 januari 2019, maar uiterlijk op 1 februari 2020 – de kalendermaanden vanaf het moment van de overgang hanteren voor de omzetvergelijking, omgerekend naar de omzet over drie maanden. Op die manier wordt beter aangesloten bij de daadwerkelijke omzet(daling) van ondernemingen die betrokken zijn geweest bij een overgang van onderneming.

Elke overgang van onderneming/activiteit/vestiging zal sporen nalaten in de financiële administratie van het bedrijf. Er komen nieuwe medewerkers bij, er worden extra kosten gemaakt en extra opbrengsten. Daarnaast zullen aan elke overgang rechtsgeldige documenten ten grondslag liggen die voorhanden moeten zijn. Daarom moet de afwijkende berekening dan ook controleerbaar zijn door de accountant, indien die over de omzetdaling een verklaring af moet geven.

Een onderneming die te maken heeft gehad met overgang van onderneming zou, afhankelijk van het moment van overgang, eveneens benadeeld kunnen worden doordat de loonsom voor januari of november (de refertemaand voor de loonsom binnen de NOW) niet langer representatief meer is vanwege de overgang van onderneming. Deze problematiek rondom overgang van ondernemingen wordt eveneens gemitigeerd doordat in deze regeling wordt bepaald dat de hierboven genoemde mogelijkheid om een hogere loonsom in de maanden maart t/m mei gesubsidieerd te krijgen (zie hieronder onder ‘II. Loonsombepaling’) ook geldt indien een overname leidt tot een hogere loonsom voor de verkrijgende onderneming. Dan wordt de hieronder toegelichte regel toegepast dat de loonsom van maart t/m mei wordt gehanteerd voor de loonsombepaling, mits die loonsom in de periode maart t/m mei 2020 hoger is dan driemaal de loonsom van januari. Deze regel zal overigens niet in alle gevallen van overgang van onderneming soelaas bieden om de juiste loonsom te bepalen.

II Loonsombepaling

Geregeld wordt dat de loonsom van maart t/m mei gehanteerd kan worden bij de subsidievaststelling. Met deze wijziging wordt het mogelijk gemaakt dat een werkgever niet onnodig benadeeld wordt doordat zijn loonsom in de subsidieperiode (maart t/m mei) hoger is dan de loonsom in de referentiemaand (januari). Deze wijziging zorgt ervoor dat werkgevers de loonsom van maart t/m mei kunnen hanteren bij de subsidievaststelling, mits de loonsom in de periode maart t/m mei 2020 hoger is dan driemaal de loonsom van januari. In deze rekenmethode wordt de hoogte van de loonsom in de maanden april en mei altijd gemaximeerd op het niveau van maart.

De aanleiding voor deze aanvulling is dat sommige werkgevers een te lage, niet-representatieve loonsom in januari blijken te hebben ten opzichte van de subsidieperiode maart t/m mei; dit bijvoorbeeld vanwege een seizoenspatroon. Uiteraard kunnen hier ook andere redenen aan ten grondslag liggen. De hoogte van de compensatie voor loonkosten kan daardoor onvoldoende aansluiten bij de werkelijke loonkosten in de subsidieperiode om die effectief te kunnen compenseren. Voor werkgevers met seizoenspatronen geldt bijvoorbeeld, dat deze ondernemingen binnen de subsidieperiode niet in dezelfde mate profiteren van de loonkostentegemoetkoming van de NOW. In januari zullen zulke bedrijven namelijk een (fors) lagere loonsom hebben dan op maandbasis in de periode maart t/m mei. Door de voorgestelde aanpassing voorziet de regeling ook in adequate tegemoetkoming in de loonkosten indien de loonsom in de periode maart t/m mei hoger is dan in de referentiemaand januari maal drie. De voorgestelde alternatieve rekenmethode voor de loonsom geldt voor alle bedrijven die in de subsidieperiode (maart tot en met mei) een hogere loonsom hadden dan de loonsom in de referentiemaand januari maal drie. Het belang om de hoogte van de subsidie goed aan te laten sluiten op de werkelijke loonkosten in de subsidieperiode geldt immers in al deze gevallen.

De loonsom van april en mei zullen worden gebaseerd op de loongegevens zoals vastgesteld op 19 juli 2020. Hiermee wordt aangesloten bij de reeds bepaalde datum voor de loonsom tijdens de subsidieperiode, zoals aangegeven in artikel 7, lid 4. De loonsom van maart wordt gebaseerd op de loongegevens zoals vastgesteld op peildatum 15 mei. Om misbruik en oneigenlijk gebruik te voorkomen wordt maart vastgesteld op basis van reeds beschikbare gegevens en zijn de loonsommen van april en mei gemaximeerd op het niveau van maart.

Deze aanpassing van de NOW is zodanig vormgegeven dat het niet benadelend of belastend uitwerkt voor lopende aanvragen van de NOW. De aanpassing wordt automatisch toegepast bij aanvragers voor wie dit voordelig uitpakt. Voor gevallen waar de eerdere berekening voordeliger is zal de eerdere berekening blijven gelden.

De aanpassing geldt expliciet alleen voor de berekening van de subsidiehoogte bij vaststelling, na afloop van de subsidieperiode.

III. Extra periode salaris uit loonsom filteren

Geregeld wordt dat extra periode salaris uit de loonsom kan worden gefilterd tijdens zowel de referentieperiode als de subsidieperiode. Bij vormgeving van de NOW was de veronderstelling dat de maand januari in nagenoeg alle gevallen een representatieve loonsom zou genereren voor bedrijven. Sindsdien is gebleken dat een substantieel deel van werkgevers een extra salaris uitkeert in januari, betreffende een dertiende maand. De regeling wordt hierop aangepast om te voorkomen dat werkgevers enkel vanwege de betaling van een dertiende maand in januari een aanzienlijk deel van de NOW-subsidie moeten terugbetalen bij vaststelling. Het blijkt niet mogelijk om andere incidentele betalingen uit de loonsom te filteren zoals eenmalige bonussen. Daarvoor kan de loonsom dan ook niet worden geschoond.

IV. Accountantsverklaring

In de toelichting van de NOW is aangegeven dat gestreefd wordt om snel helderheid te verstrekken onder welke grens een verklaring van een accountant niet wordt vereist. Er is voor gekozen om hierbij uit te gaan van de reguliere grens van de Aanwijzingen voor de subsidievaststelling dat er geen accountantsverklaring gevraagd wordt voor vaststellingen onder de € 125.000,–. Hierbij zal uitgegaan worden van het gevraagde subsidiebedrag bij de vaststelling. Bedrijven en instellingen zullen dus zelf een berekening moeten maken of zij een accountantsverklaring nodig hebben. Dit zal natuurlijk ook bij de vaststelling moeten blijken. Om zoveel mogelijk werkgevers vooraf helderheid te geven of een accountantsverklaring is vereist is bepaald dat bedrijven die een voorschot hebben ontvangen van € 100.000,– of meer een accountantsverklaring moeten overleggen. Een voorschot van € 100.000,– betreft immers in de meeste gevallen een subsidiebeschikking van € 125.000,–. Indien bij een voorschot lager dan € 100.000 naderhand blijkt dat de subsidie toch op een bedrag van € 125.000,– of hoger zal worden vastgesteld, zal de werkgever verzocht worden om alsnog een accountantsverklaring in te leveren. De werkgever krijgt daarvoor 14 weken de tijd, zodat deze werkgevers ook 38 weken krijgen om een accountantsverklaring te overleggen.

Bij de bedragen van € 100.000,– voor het voorschot en € 125.000,– voor het vaststellingsbedrag wordt uitgegaan van het bedrag van de individuele rechtspersoon/natuurlijke persoon of het concern indien er sprake is van een concern. Hierbij zal niet per loonheffingennummer worden gekeken. Belangrijk punt van controle door de accountant is immers de omzetdaling, en die wordt beoordeeld op het niveau van de gehele onderneming, of als er sprake is van een groep van de gehele groep. Dit voorkomt een versnipperde controleaanpak en leidt tot meer efficiency en effectiviteit door een hogere som aan gecontroleerde vaststellingsverzoeken. Deze verklaring van de accountant moet voldoen aan controlestandaarden die door de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants zijn vastgesteld, met inachtneming van het accountantsprotocol dat door de minister wordt vastgesteld.

Naar verwachting zal de meerderheid van de bedrijven geen verklaring van een accountant nodig hebben, omdat er sprake is van een voorschot onder de € 100.000,– of een subsidiebedrag onder de € 125.000,–. Dat betekent echter niet dat er bij hen geen controle plaatsvindt. In alle gevallen zullen de organisaties bij het verzoek tot vaststelling gevraagd worden een aantal bevestigingen te doen dat zij hun aanvraag naar waarheid hebben ingevuld en dat zij onder meer verklaren dat er geen sprake is van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidiegelden en onderneming zich bewust is van extra controles in geval van (vermoeden van) misbruik en oneigenlijk gebruik. Daarnaast zal bij het verzoek om vaststelling van een subsidie met een voorschot boven de € 20.000 of een vaststelling boven de € 25.000,–, een verklaring van een derde overlegd moeten worden mits geen accountantsverklaring overlegd hoeft te worden. Dit kan bijvoorbeeld gaan om een administratiekantoor, financieel dienstverlener, of brancheorganisatie. De minister zal aanwijzen welke deskundigen een dergelijke verklaring mogen tekenen. De Belastingdienst vraagt een dergelijke verklaring ook bij uitstel van betaling bij bijzondere omstandigheden.1 Een verklaring van een derde is niet ongebruikelijk bij subsidie-aanvragen.

Vooralsnog is uitgegaan van een termijn van 24 weken waarbinnen een werkgever een verzoek om vaststelling van de subsidie moet doen en waarbinnen ook de accountantsverklaring moet zijn verstrekt. In de regeling wordt de termijn voor vaststelling verlengd naar 38 weken voor aanvragen waarvoor een verklaring van een accountant wordt meegestuurd. Ten eerste zullen de accountants naar verwachting de komende periode op basis van de huidige stand en rekening houdend met de hiervoor geformuleerde drempelbedragen grote aantallen verklaringen moeten afgeven. Ten tweede zorgt de verlenging van de termijn ervoor dat deze controle ook mogelijk in de reguliere jaarrekeningcontrole kan meelopen, hetgeen efficiënter en effectiever is. Voor andere werkgevers blijft wel gewoon de 24 weken termijn gelden.

IV. Verlenging aanvraagtijdvak

Deze regeling introduceert twee nieuwe mogelijkheden voor aanvragers van een tegemoetkoming op grond van de NOW: de mogelijkheid om voor de berekening van de loonsom ook te kijken naar de maanden maart, april en mei en de mogelijkheid om bij een overgang van onderneming de omzet op een afwijkende manier te bepalen. Hierdoor kunnen werkgevers die in eerste instantie niet in aanmerking kwamen voor een tegemoetkoming op grond van de NOW mogelijk alsnog succesvol een aanvraag doen. Hierom wordt het aanvraagtijdvak voor de eerste tranche van de NOW langer opengesteld: tot en met 5 juni 2020.

De hiervoor genoemde nieuwe mogelijkheden voor aanvragers werken overigens terug tot de datum van de brief van 20 mei waarin deze wijzingen aan de Tweede Kamer zijn aangekondigd. Werkgevers konden dan ook vanaf dat moment een beroep doen op deze mogelijkheden. Ook werkgevers die meenden eerder geen recht te hebben op een tegemoetkoming op grond van de NOW hebben door de verruiming van het aanvraagtijdvak voldoende tijd om alsnog een aanvraag in te dienen.

V. Wijziging moment openstelling loket voor subsidievaststelling

De regeling schrijft voor dat een aanvraag om vaststelling van de subsidie wordt gedaan binnen 24 weken na afloop van het gekozen omzettijdvak (artikel 14). Uit die bepaling kon worden afgeleid dat verzoeken om vaststelling per 1 juni 2020 ingediend konden worden. Inmiddels is duidelijk dat het, mede gelet op de verlenging van de NOW met een tweede aanvraagtijdvak, niet mogelijk is om eerder dan 7 oktober 2020 verzoeken om subsidievaststelling in behandeling te nemen (18 weken later dan 1 juni). Daarom wordt geregeld dat een werkgever een aanvraag om subsidievaststelling kan doen na 6 oktober 2020. De indieningstermijn van 24 weken voor de aanvraag begint vanaf die datum te lopen. De werkgevers waarvoor geldt dat hun omzettijdvak per 31 mei of 30 juni eindigde, krijgen dan ook langer de tijd om een aanvraag om vaststelling van subsidie voor te bereiden.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Dit betreft een technische wijziging in verband met de aanpassing van onderdeel D, onder 1.

Onderdeel B

Artikel 6, tweede lid, is nu opgesplitst in een tweede en derde lid. In het derde lid is een nieuw onderdeel toegevoegd. Hiermee is voor startende ondernemingen de alternatieve berekeningsmethode van de referentie-omzet uitgebreid en is voorts de problematiek rondom het omzetverlies ingeval van een overgang van onderneming als bedoeld in artikel 7:662 Burgerlijk Wetboek, gemitigeerd.

Voor startende ondernemingen was al voorzien in een alternatieve berekeningsmethode voor de referentie-omzet: wanneer de aanvang van de bedrijfsuitoefening van een onderneming in het jaar 2019 of in januari 2020 plaatsvond, werden de kalendermaanden vanaf de dag na aanvang van de bedrijfsuitoefening tot en met 29 februari 2020 in aanmerking genomen. Wanneer een onderneming zodoende zijn bedrijfsuitoefening startte op 1 februari 2020, kwam deze onderneming niet meer in aanmerking voor de alternatieve berekeningsmethode. Met deze wijziging is dat wel het geval; ook voor ondernemingen met als startdatum 1 februari 2020 geldt de alternatieve berekeningsmethode voor de referentie-omzet.

Voor het mitigeren van de problematiek rondom overgang van onderneming is aansluiting gezocht bij de uitgebreidere regeling voor startende ondernemingen.

Is sprake van een overgang van onderneming in het jaar 2019, in januari 2020, of op 1 februari 2020, dan kan de werkgever ervoor kiezen om de referentie-omzet te berekenen door te kijken naar de omzet gerealiseerd in de periode vanaf de eerste kalendermaand op de dag van de overgang tot en met 29 februari 2020.

In het nieuwe zesde lid is geregeld dat deze alternatieve berekeningsmethode bij overgang van onderneming alleen toegepast wordt als de werkgever daarvoor kiest. De werkgever verzoekt in dat geval om toepassing van deze methode bij de aanvraag om subsidievaststelling.

Vindt een overname plaats na 1 februari 2020, dan is het derde lid, onderdeel b, niet van toepassing. Er is dan immers geen kalendermaand meer gelegen tussen het moment van de overname en de uiterlijke datum van 29 februari 2020.

Onderdeel C

Dit betreft technische wijzigingen in verband met de vernummering van artikel 6.

Onderdeel D, onder 1

Met de wijziging van artikel 7 wordt bij de vaststelling van de subsidie de loonsom gecorrigeerd voor het eventuele uitbetaalde extra periode salaris. Deze correctie is van toepassing op zowel de referentieloonsom, zoals bedoeld in het tweede, derde of vierde lid van artikel 10, als de loonsom van de subsidieperiode, zoals bedoeld in het tweede lid onderdeel C van artikel 7.

Een voorbeeld van extra loon is een recht op een dertiende maand. Het betreft hier niet eenmalige bonussen of vakantietoeslagen.

Het extra loon staat los van het opgebouwde recht op extra loon dat op een ander moment uitbetaald wordt. De opbouw wordt gecompenseerd met de forfaitaire opslag van 1,3 om de loonsom te corrigeren voor de verschillende kosten die de werkgever heeft.

Onderdeel D, onder 2

Om ondernemingen die gedurende de referentiemaand veel minder personeel in dienst hebben accurater te ondersteunen via de NOW, is met het zevende lid een alternatieve rekenmethode voor de subsidiehoogte toegevoegd. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf II van de algemene toelichting. In aanvulling daarop volgen hierna twee voorbeeldberekeningen.

Voorbeeld 1

Een werkgever heeft in de berekening van het voorschot waarbij wordt uitgegaan van het tijdvak januari 2020, € 50.000 loonsom en een verwacht omzetdaling van 50%. Dat leidt tot een verwachte vaststelling van de subsidie van (0,5 x € 50.000 x 3 x 1,3 x 0,9) = € 87.750 in totaal. Hiervan krijgt de werkgever een voorschot van € 70.200.

De gerealiseerde omzetdaling is 50%. De uiteindelijke loonsom over de maanden maart, april en mei 2020 is € 200.000 in maart en € 225.000 in de maanden april en mei. Het verschil in loonsom wordt dan als volgt verwerkt in de vaststelling.

Voor de constante E wordt de loonsom, rekening houdend met de maximering van april en mei op maart 2020, vastgesteld op € 600.000. Daarvan wordt afgetrokken de oorspronkelijke loonsom maal 3 (€ 50.000 x 3) = € 150.000. De extra verhoging van de subsidie wordt zodoende 0,5 x (€ 600.000 - € 150.000) x 1,3 x 0,9 = € 263.250. Dit bedrag wordt opgeteld bij het oorspronkelijke vaststellingsbedrag, wat leidt tot een totaal subsidiebedrag van 87.750 + 263.250 = € 351.000.

Voorbeeld 2

Een werkgever heeft in de berekening van het voorschot waarbij wordt uitgegaan van het tijdvak januari 2020, € 50.000 loonsom en een verwachte omzetdaling van 50%. Dat leidt tot een verwachte vaststelling van de subsidie van (0,5 x € 50.000 x 3 x 1,3 x 0,9) = € 87.750 in totaal. Hiervan krijgt de werkgever een voorschot van € 70.200.

De gerealiseerde omzetdaling is 50%. De uiteindelijke loonsom over de maanden maart, april en mei 2020 is € 100.000 in maart, maar slechts € 20.000 in de maanden april en mei. In dit geval is er wel een sprake van stijging in de loonsom van maart t.o.v. januari, maar is de totale loonsom in de maanden maart t/m mei (100.00 + 20.000 + 20.000 = 140.000) niet hoger dan 3x januari (3 x 50.000 = € 150.000). In dit geval zal de alternatieve rekenmethode niet relevant zijn en wordt er volgens de oorspronkelijke methode vastgesteld.

In dit geval is het definitieve subsidiebedrag € 87.750 – (150.000 – 140.000) x 1,3 x 0,9 = € 76.050

In het achtste lid is geregeld dat het bepaalde in het derde en vierde lid van overeenkomstige toepassing is op constante E, uit het zevende lid. Het derde lid regelt de verhoging van de loonsom met 8.33 procent als de werkgever de loonaangifte per vier weken doet.

Voor alle volledigheid wordt opgemerkt dat voor alle subsidieaanvragen het vijfde en zesde lid van artikel 7 onverkort gelden. Dat geldt dus ook in de situatie waarin de werkgever eerst nu, als gevolg van de in deze regeling opgenomen wijzigingen, in aanmerking kan komen voor subsidie.

Onderdeel E en artikel II

Met de wijziging van artikel 8, tweede lid, is het aanvraagtijdvak voor een subsidie op grond van deze regeling verlengd tot en met 5 juni 2020. Deze wijziging houdt verband met de verruimingen die zijn opgenomen in artikel 6, derde lid, en artikel 7, zevende lid. In artikel 6, derde lid, is geregeld dat omzetdaling op een afwijkende wijze kan worden bepaald als sprake is van overgang van onderneming. In artikel 7, zevende lid, is geregeld dat voor de berekening van de loonsom ook gekeken kan worden naar de maanden maart, april en mei 2020. Dit heeft tot gevolg dat werkgevers die in januari 2020 een loonsom 0 hadden, maar in de maanden maart, april en of mei een hogere loonsom kennen, nu wel voor een subsidie op grond van deze regeling in aanmerking komen. Werkgevers konden vanaf het moment waarop deze verruiming is aangekondigd alsnog een aanvraag op grond van de NOW doen. Met het oog daarop is in artikel II geregeld dat de desbetreffende onderdelen terugwerken tot 20 mei 2020. Door daarnaast het aanvraagtijdvak met een korte periode te verlengen hebben deze werkgevers voldoende gelegenheid om een aanvraag in te dienen.

Onderdeel F

Dit betreft technische aanpassingen in verband met de wijzigingen van artikel 13 en vernummering van artikel 6.

Onderdeel GF, onder 1

Dit betreft een technische aanpassing in verband met het nieuwe tweede lid.

Onderdeel G, onder 2

Het eerste lid, onderdeel h, wordt aangepast, nu in het nieuwe tweede lid is geregeld wanneer een verklaring van een accountant nodig is.

Onderdeel G, onder 3

Dit betreft een technische aanpassing.

Onderdeel G, onder 4

Aan artikel 13 wordt twee leden toegevoegd. Hierin is geregeld dat een verklaring van een accountant vereist is, waarbij tevens is voorzien in een vrijstelling van de verplichting om een verklaring van een accountant mee te zenden met de aanvraag bij het voorschot van minder dan 100.000 euro of bij de vaststelling van de subsidie voor subsidies van minder dan 125.000 euro, op het niveau van de natuurlijke persoon, rechtspersoon of concern. Dit leidt tot lagere administratieve lasten voor kleinere werkgevers. Van deze vrijstelling zijn uitgezonderd de werkgevers die onderdeel zijn van een concern en los van het concern subsidie aanvragen met toepassing van artikel 6a, tweede lid. In die situatie is altijd een verklaring van een accountant vereist. De werkgevers die geen verklaring van een accountant hoeven te overleggen, verstrekken in plaats daarvan een verklaring van een andere derde, waarmee de definitieve omzetdaling kan worden aangetoond. Deze verplichting geldt niet indien het totale voorschot minder is dan € 20.000,– betreft of de totale subsidie een bedrag van minder dan € 25.000,–. Deze bedragen worden vastgesteld op het niveau van de natuurlijke persoon, rechtspersoon of concern.

Onderdeel H, onder 1

Met de wijziging van het eerste lid wordt geregeld dat aanvragen na 6 oktober 2020 kunnen worden ingediend. Vanaf deze datum kan UWV een verzoek om subsidievaststelling namelijk in behandeling nemen. De werkgever heeft vanaf dat moment nog 24 weken de tijd om de subsidievaststelling aan te vragen.

Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf IV van de algemene toelichting.

Voorts wordt geregeld dat voor werkgevers die verplicht zijn om een verklaring van een accountant mee te zenden bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, een langere termijn geldt. Zij hebben 38 weken in plaats van 24 weken de tijd om deze aanvraag te doen.

Onderdeel H, onder 2 en 3

Artikel 14, derde lid, onderdeel b, wordt technisch aangepast aan de wijziging, opgenomen in onderdeel D, onder 4, waarin voorzien wordt in een vrijstelling van de verplichting voor kleine subsidieaanvragen om een verklaring van een accountant inzake de omzetdaling over te leggen bij de aanvraag van de vaststelling.

Artikel 14, derde lid, onderdeel c is eveneens een technische aanpassing vanwege een wijziging van artikel 13.

Onderdeel H, onder 4 en 5

In het nieuwe vierde lid is geregeld wanneer de werkgever die vrijgesteld is van de verplichting om een verklaring van een accountant over te leggen alsnog gevraagd wordt om een accountantsverklaring te overleggen. Dat is aan de orde als een werkgever een voorschot heeft ontvangen van € 100.000,– of meer, of wanneer de verwachting is dat de subsidie op een bedrag van € 125.000,– of meer zal worden vastgesteld. De werkgever krijgt in dat geval 14 weken de tijd om alsnog een verklaring van een accountant te overleggen. Als de werkgever dit niet doet, of niet op tijd doet, wordt de subsidie vastgesteld op nihil. Er is in dat geval immers niet aan de voorwaarden die aan de subsidie zijn verbonden voldaan.

De aanpassing van het vijfde lid betreft een technische wijziging in verband met het nieuwe derde lid van artikel 13 waaruit volgt dat een derde verklaring overgelegd moet worden, tenzij de werkgever daarvan is vrijgesteld.

Onderdeel I

Dit betreft een technische aanpassing in verband met de wijzigingen van artikel 13.

Artikel II

Verwezen wordt naar de paragraaf IV van de algemene toelichting.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Naar boven