Mededeling inzake de intrekking door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van de aanwijzing van de Stint als een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, onder d, van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de toelating tot het Nederlandse verkeer

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft bij beschikking van 5 februari 2019 de aanwijzing van bromfietsen van het merk Stint als bromfietsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, onder d, van de Wegenverkeerswet 1994 ingetrokken. Dit besluit volgt op de eerdere schorsing van de aanwijzing bij beschikking van 1 oktober 2018 (Stcrt. 2018, 56871).

Bij beschikking van 14 november 2011 had de toenmalige Minister van Infrastructuur en Milieu bromfietsen van het merk Stint die voldoen aan hoofdstuk 5, afdeling 6, paragraaf 13, van de Regeling voertuigen aangewezen als bromfietsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, onder d, van de Wegenverkeerswet 1994. Het gevolg van deze aanwijzing was dat bromfietsen van het merk Stint in het Nederlandse verkeer gebruikt mochten worden conform de regels die voor deze voertuigen en hun bestuurders gelden.

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft naar aanleiding van het ernstige ongeval op 20 september 2018 in Oss door TNO nader onderzoek laten doen naar de technische werking en veiligheid van de Stint. TNO concludeert dat het veiligheidsniveau van de Stints ontoereikend is voor personenvervoer. Uit het onderzoek blijkt dat geen van de geteste Stints de vereiste remvertraging van 4 m/s2 haalt. Het rapport van TNO bevat daarnaast nog andere bevindingen ten aanzien van de verkeerveiligheid. Deze houden in:

  • dat de bestuurder van het voertuig kan vallen, dat in alle rijsituaties tot een onbeheersbare situatie kan leiden;

  • dat het losraken van de nuldraad naar de gashendel leidt tot ongewenst versnellen, dat niet (intuïtief) te controleren is;

  • dat de automatische parkeerrem kan leiden tot gevaarlijke situaties wanneer deze ongewenst geactiveerd wordt tijdens het rijden, waarbij de kans dat dit gebeurt te groot is; en

  • dat een stilgevallen voertuig pas van een gevaarlijke plek verwijderd kan worden nadat de parkeerrem handmatig gelicht en het contact uitgeschakeld wordt, wat zeker in een panieksituatie geen intuïtieve handelingen zijn.

Al deze bevindingen leiden tot het oordeel dat de veiligheid op de weg niet voldoende is verzekerd en weggebruikers en passagiers onvoldoende worden beschermd. Op basis van deze conclusies is de minister overgegaan tot intrekking van het aanwijzingsbesluit van de Stint.

Het intrekkingsbesluit betekent dat voertuigen van het merk Stint die onder het aanwijzingsbesluit vallen definitief niet meer tot het verkeer op de weg zijn toegelaten. Voor andere Stints, zoals Stints met een motor met een vermogen van 1200 Watt of Stints die niet zijn bedoeld voor personenvervoer, geldt dat deze hoe dan ook niet op de openbare weg zijn toegelaten. Deze Stints vielen niet onder het aanwijzingsbesluit, zijn derhalve nooit toegelaten tot het verkeer op de weg en worden door dit besluit dus niet geraakt. Het betreft alle modellen Stint en gemodificeerde Stints die naar vormgeving, technische specificaties en verkeersveiligheid afwijken van het model dat in 2011 door de RDW en de SWOV is beoordeeld. De ILT heeft in het “Onderzoek Stint. Modificaties en modellen” een overzicht hiervan gepubliceerd.

Informatie over de intrekking van de toelating van de Stint tot het Nederlandse verkeer is te verkrijgen bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, de directie Wegen en Verkeersveiligheid, Postbus 20901, 2500 EX Den Haag.

Bezwaar

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende tegen het besluit binnen zes weken na de dag, waarop dit is bekendgemaakt, een bezwaarschrift indienen. Het bezwaarschrift moet worden gericht aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, ter attentie van de Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, afdeling Algemeen Bestuurlijk-Juridische Zaken, Postbus 20906, 2500 EX Den Haag. Het bezwaarschrift dient te zijn ondertekend en ten minste het volgende te bevatten:

  • a. de naam en het adres van de indiener;

  • b. de dagtekening;

  • c. een vermelding van de datum en het nummer of het kenmerk van het besluit waartegen het bezwaarschrift zich richt; en

  • d. een opgave van de redenen waarom men zich niet met het besluit kan verenigen.

Naar boven