Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 1 oktober 2019, nr. 2019-0000096953, houdende regels met betrekking tot het verstrekken van een eenmalige specifieke uitkering ten behoeve van de reductie van energiegebruik bij koopwoningen (Regeling specifieke uitkering reductie energiegebruik)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet;

Besluit:

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

Onze Minister:

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 2. Activiteiten waarvoor een uitkering kan worden verstrekt

  • 1. Onze Minister kan op aanvraag een eenmalige specifieke uitkering verstrekken aan gemeenten voor activiteiten die tot doel hebben om de CO2-uitstoot te verlagen door reductie van energiegebruik in woningen in particulier eigendom die niet zijn bedoeld voor verhuur.

  • 2. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, omvatten of zijn ondersteunend aan:

    • a. het energiezuinig laten inregelen van verwarmingssystemen en radiatoren door de particuliere eigenaar van een woning; en

    • b. het geven van advies over en stimuleren van andere energiebesparende maatregelen die een particuliere eigenaar van een woning kan uitvoeren of kan laten uitvoeren.

Artikel 3. Hoogte van de uitkering en uitkeringsplafond

  • 1. Een specifieke uitkering bedraagt ten hoogste:

    • a. € 9.000.000; en

    • b. € 90 maal het aantal woningen als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder b.

  • 2. Onze Minister kan in totaal ten hoogste € 87.000.000 aan specifieke uitkeringen verstrekken.

Artikel 4. Aanvraag en verstrekking

  • 1. Een aanvraag voor een specifieke uitkering kan worden ingediend vanaf 9 oktober tot en met 14 november 2019.

  • 2. Een aanvraag bevat ten minste:

    • a. een omschrijving van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd en de wijze waarop de activiteiten bijdragen aan het doel van deze regeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid;

    • b. het beoogde aantal woningen waarvoor voorlichting over energiebesparing wordt gegeven of waar energiebesparende maatregelen worden getroffen;

    • c. een omschrijving van de wijze waarop de activiteiten uitgevoerd worden en welke partijen daarbij betrokken zijn;

    • d. een begroting; en

    • e. de verwachte begin- en einddatum van de activiteiten.

  • 3. Per gemeente kan maximaal één aanvraag ingediend worden.

  • 4. Een aanvraag wordt ingediend via een formulier dat beschikbaar wordt gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

  • 5. Onze Minister beslist binnen 6 weken na het sluiten van de aanvraagtermijn op een aanvraag.

Artikel 5. Weigeringsgronden

Een aanvraag voor een specifieke uitkering wordt afgewezen, indien:

  • a. de activiteiten in de aanvraag niet vallen onder de activiteiten, bedoeld in artikel 2, tweede lid;

  • b. de activiteiten in de aanvraag niet tot doel hebben het energiegebruik in minimaal 1.000 woningen te verminderen;

  • c. de aanvraag minder dan 60 punten scoort bij de beoordeling op basis van de beoordelingscriteria, genoemd in bijlage I;

  • d. niet aannemelijk is dat de activiteiten in de aanvraag voor 1 januari 2021 zijn afgerond; of

  • e. de aanvraag onvoldoende informatie bevat om te beoordelen op basis van de beoordelingscriteria, genoemd in bijlage I.

Artikel 6. Voorwaarden voor de uitkering

De gemeente informeert Onze Minister op verzoek over de voortgang van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt.

Artikel 7. Beoordeling van de aanvragen

  • 1. De specifieke uitkeringen worden verstrekt op basis van rangschikking van de aanvragen.

  • 2. Onze Minister rangschikt de aanvragen door het toekennen van punten aan de hand van de weging van de beoordelingscriteria, bedoeld in bijlage I.

  • 3. Onze Minister kan bij het beoordelen advies vragen van een externe adviescommissie als het totaal aan aanvragen het uitkeringsplafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, overschrijdt.

Artikel 8. Bestemming niet-gebruikte middelen

  • 1. Onze Minister kan het restant van een specifieke uitkering terugvorderen, als de specifieke uitkering niet of niet geheel is besteed voor 1 januari 2021.

  • 2. Onze Minister kan, in overleg met de ontvanger van de specifieke uitkering, afzien van terugvordering als het restant door de ontvanger kan worden besteed aan activiteiten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, na 1 januari 2021.

Artikel 9. Verantwoording en terugvordering

  • 1. De bijlage bij de jaarrekening over het jaar waarvoor uitkering wordt verstrekt, bevat de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 58a van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 2. Als uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet volledig is besteed aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt, of onrechtmatig is besteed, wordt de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door Onze Minister teruggevorderd. Onze Minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan de ontvanger van de specifieke uitkering.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

BIJLAGE I

Criterium

Maximumweging

De uitwerking van de aanpak en methodiek van het programma dat moet leiden tot verlaging van het energiegebruik.

25

De uitvoerbaarheid van de activiteiten binnen de gestelde looptijd.

25

De mate waarin wordt samengewerkt met bedrijven en maatschappelijke partijen die ervaring hebben met het uitvoeren van energiebesparende maatregelen of het geven van voorlichting over energiebesparende maatregelen.

25

De mate waarin de activiteiten zijn ingebed in het beleid van de gemeente.

25

Totaal

100 punten

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling voorziet in het verstrekken van specifieke uitkeringen aan gemeenten waarmee zij huishoudens kunnen ondersteunen bij het reduceren van hun energiegebruik. Doelgroep van de ondersteuning zijn eigenaren van woningen die niet voor verhuur bedoeld zijn (koopwoningen). Met woningen wordt gedoeld op alle soorten woningen, inclusief woonwagens en woonboten.

Het doel van de regeling is het verminderen van CO2-uitstoot door het nemen van energiebesparende maatregelen door huiseigenaren. De regeling is onderdeel van de uitvoering van de Urgenda-uitspraak1, waarover het kabinet op 28 juni 2019 de Tweede kamer heeft geïnformeerd.2 Het kabinet beziet de uitvoering van de Urgenda-uitspraak in samenhang met de maatregelen die het kabinet richting 2030 wil nemen in het kader van het Klimaatakkoord. Het kabinet wil de benodigde maatregelen voor uitvoering van de Urgenda-uitspraak dan ook inzetten om een snelle start te maken met het reduceren van CO2.

In de praktijk blijkt dat eenvoudige energiebesparende maatregelen kunnen helpen het energiegebruik van huishoudens te verminderen. Dit is niet alleen gunstig voor de woonlasten van huishoudens, maar levert tevens een bijdrage aan de verdere reductie van CO2-uitstoot. Het gaat bij kleine maatregelen bijvoorbeeld om zaken als het laten optimaliseren van CV-installaties, het aanbrengen van radiatorfolie en het gebruik van energieverbruiksmanagers. Ook te overwegen verdergaande energiebesparende maatregelen (zoals dak-, raam-, en gevelisolatie) dragen bij aan de doelstelling.

Met deze regeling kunnen gemeenten projecten opzetten waarmee huiseigenaren voorgelicht en gestimuleerd worden om energiebesparende maatregelen te nemen. Daarbij kunnen deze maatregelen gepositioneerd worden als eerste stap in het vergaand verduurzamen van de gebouwde omgeving. De gemeente is daarbij vrij in de inrichting en uitvoering van de maatregelen. Uitvoering kan bijvoorbeeld aan de hand van vouchers aan huiseigenaren die zelf kunnen bepalen welke voorgeselecteerde activiteiten ze willen laten uitvoeren. De gemeente kan ook samenwerking zoeken met lopende activiteiten van energiecoöperaties en activiteiten van energieloketten, waarmee de effectiviteit van de aanpak kan worden vergroot. De vrijheid in inrichting en uitvoering maakt dat de uitkering die de gemeente in het kader van deze regeling ontvangt kan aansluiten bij activiteiten die in gemeenten lopen en gaan lopen in het kader van het Klimaatakkoord (wijkgerichte aanpak).

Artikelsgewijs

Artikel 2. Activiteiten waarvoor een uitkering kan worden verstrekt

In dit artikel is bepaald voor welke activiteiten een specifieke uitkering kan worden verstrekt. De activiteiten moeten strekken tot het verminderen van CO2-uitstoot in woningen door het nemen van energiebesparende maatregelen door huiseigenaren.

In het tweede lid zijn de activiteiten die worden bedoeld in het eerste lid nader gespecificeerd. Een specifieke uitkering kan op grond van artikel 5 alleen verstrekt worden voor initiatieven van gemeenten die aansluiten bij tenminste één van de genoemde activiteiten. Hieronder vallen het energiezuinig inregelen van de CV-installaties en het adviseren over en stimuleren van andere energiebesparende maatregelen. Het inregelen van de de CV-installatie zal door (of namens) de eigenaar-bewoner moeten gebeuren. Bij het treffen van maatregelen gaat het om energiebesparende maatregelen die de eigenaar zelf kan uitvoeren of laten uitvoeren, bijvoorbeeld met hulp van een energiecoach. Het stimuleren van maatregelen kan ook inhouden dat de gemeente het treffen van de maatregelen (mede-)financiert.

Artikel 3. Hoogte van de uitkering en uitkeringsplafond

De hoogte van een specifieke uitkering is op twee manieren beperkt: er kan maximaal € 9 miljoen per gemeente worden aangevraagd (en verleend) en het totaal bedrag bedraagt maximaal € 90 keer het beoogde aantal woningen waarin energiebesparende maatregelen worden getroffen of waarvan eigenaren of bewoners advies ontvangen over energiebesparing. Met energiebesparende maatregelen wordt zowel het energiezuinig inregelen van de CV-installatie bedoeld als het treffen van andere, eenvoudige maatregelen en verdergaande stappen.

Artikel 4. Aanvraag en verstrekking

In dit artikel zijn de aanvraagtermijn, de aanvraagvereisten, de wijze van indienen en de beslistermijn bepaald.

De aanvraagtermijn voor de specifieke uitkering loopt vanaf 9 oktober tot en met 14 november 2019. Het streven is om deze aanvragen in 2019 toe te kennen (met inachtneming van de beslistermijn van maximaal zes weken), waarna de geldbedragen in 2019 en 2020 kunnen worden besteed. Een eventueel overschot na het beoordelen van de aanvragen en verstrekken van de uitkeringen vloeit terug naar de Rijksfinanciën en wordt niet via onderhavige regeling toebedeeld.

In de aanvraag dient op hoofdlijnen te worden ingegaan op de vormgeving van het project, door het omschrijven van de geplande activiteiten, de partijen die de activiteiten organiseren en de wijze waarop dit bijdraagt aan energiebesparing (en zodoende aan de reductie van CO2-uitstoot). Wordt er bijvoorbeeld gekozen om eerst algemene informatiebijeenkomsten te houden, waarbij huiseigenaren zich kunnen opgeven voor verdergaande adviezen, of wordt ingezet op energiecoaches die aan huiseigenaren vouchers aanbieden om met korting werkzaamheden uit te laten voeren? De keuze in activiteiten ligt bij de aanvrager, maar deze wordt wel gevraagd te onderbouwen hoe de activiteiten samenhangen en waarom de aanvrager verwacht dat deze activiteiten effectief zijn. Indien er samenwerking wordt gezocht met andere partijen dient hierop ingegaan te worden. Daarnaast wordt gevraagd om een schatting van het aantal huishoudens dat men verwacht te bereiken met de voorgenomen maatregelen. Daarbij gaat het zowel om het initiële bereik van het project (hoeveel huiseigenaren worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot energiebesparing) als over het aantal huiseigenaren dat met hulp van de gemeente of een betrokken partij energiebesparende maatregelen zal treffen. Bij de aanvraag dient eveneens een globale begroting gevoegd te worden. Daarin moeten in ieder geval de projectkosten, de aan te vragen uitkering en de eventuele bijdragen van andere partijen worden opgenomen. Tot slot moet worden aangegeven wanneer het project start en wanneer het afgerond wordt. Gemeenten mogen ook samen met andere gemeenten in hun regio een aanvraag indienen.

De aanvraag kan worden ingediend op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, RVO.nl. Het formulier is te vinden op: www.rvo.nl/rre.

Artikel 5. Weigeringsgronden

In artikel 5 zijn een aantal voorwaarden opgenomen die gelden als drempel voor het toekennen van een aanvraag. Als niet aan alle voorwaarden wordt voldaan, zal de aanvraag afgewezen worden.

De specifieke uitkeringen kunnen slechts worden verleend aan gemeenten die activiteiten op het gebied van voorlichting over energiebesparing en/of stimuleren van energiebesparende maatregelen opnemen in hun aanvraag. Eventuele ondersteunende activiteiten kunnen onderdeel uitmaken van de aanvraag, maar toekenning zal plaatsvinden aan de hand van het aantal woningen waar beoogd is maatregelen te nemen of advies te verstrekken. Als een aanvraag minder dan 60 punten scoort in de beoordeling aan de hand van de criteria als genoemd in bijlage I, zal de aanvraag worden afgewezen. Daarnaast dient de aanvraag gericht te zijn op tenminste 1.000 huishoudens, waarmee een bepaalde schaalgrootte wordt beoogd. De activiteiten moeten vóór 1 januari 2021 worden afgerond.

Artikel 6. Voorwaarden voor de uitkering

Om eind 2020 vast te kunnen stellen of de specifieke uitkeringen bijgedragen heeft aan de beoogde CO2-reductie kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties informatie opvragen bij gemeenten over de voortgang van de activiteiten. Het gaat dan om inzicht in het aantal woningen waar maateregelen zijn getroffen en/of advies is uitgebracht en de aard van de maatregelen.

Naar verwachting zal in de loop van 2020 een uitvraag naar gemeenten plaatsvinden. De overige verantwoording door de gemeente verloopt via de ‘single information, single audit’-systematiek, zoals beschreven in artikel 9 van deze regeling.

Artikel 7. Beoordeling van de aanvragen

De aanvragen worden gerangschikt aan de hand van een aantal selectiecriteria die zijn opgenomen in bijlage I. In bijlage I is tevens opgenomen hoeveel punten er maximaal kunnen worden toegekend aan een criterium. De beoordeling van de aanvragen gebeurt in het licht van het doel van de activiteiten, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

De beoordeling heeft tot doel om de verwachte effectiviteit in het benaderen van huiseigenaren en effectiviteit in het realiseren van energiebesparende maatregelen door huiseigenaren te kunnen beoordelen. Een graadmeter voor effectiviteit is een goede en duidelijke uitwerking van de aanpak en de methodiek die wordt gebruikt bij de uitvoering van de activiteiten. Uit die aanpak moet ook blijken of de projecten inderdaad vóór (uiterlijk) 1 januari 2021 kunnen worden afgerond. De effectiviteit van het project kan eveneens verbeteren als er wordt samengewerkt met partners die kennis van zaken hebben of die breed bereik hebben onder de doelgroep. Deze samenwerkingsverbanden moeten daarom worden benoemd in de aanvraag. Tot slot zal de aanpak naar verwachting beter kunnen slagen als deze aansluit bij het beleid van de gemeente op het gebied van energiebesparing. Indien de gemeente kiest voor cofinanciering zal dit het bereik vergroten.

Als het totaal bedrag aan ingediende aanvragen het beschikbare budget overschrijdt, zullen er aanvragen moeten worden afgewezen. Desgewenst en als de beoordelingstermijn het toelaat, kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in dat geval een externe adviescommissie vragen om een advies te geven over de aanvragen. Er is echter geen verplichting voor de minister om een adviescommissie in te stellen.

Artikel 8. Bestemming niet-gebruikte middelen

De specifieke uitkering wordt verstrekt op basis van de geschatte kosten en looptijd in de aanvraag. De Minister kan een (deel van een) specifieke uitkering terugvorderen, als blijkt dat de uitkering niet vóór 1 januari 2021 is besteed. Met het oog op de doelstelling van de regeling kan terugvordering achterwege blijven als in overleg met de gemeente wordt vastgesteld dat het geld besteed kan worden aan activiteiten als bedoeld in artikel 2, tweede lid. Dit kunnen de activiteiten zijn waarvoor de uitkering is aangevraagd, die in 2021 worden voortgezet, of het kunnen vergelijkbare activiteiten zijn die eveneens bijdragen aan de doelstelling van de regeling.

Er kan onderscheid gemaakt worden tussen de situatie waarin een specifieke uitkering niet tijdig is besteed, en de situatie waarin achteraf blijkt dat het bestede geld niet is uitgegeven aan de activiteiten waarvoor dit was verstrekt. In dat laatste geval is artikel 9 van deze regeling van toepassing.

Artikel 9. Eindrapportage en verantwoording

De verantwoording voor de besteding van de specifieke uitkering verloopt op grond van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet via de jaarrekening van de gemeente en de systematiek van ‘single information, single audit’ (SiSa-systematiek). Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet is besteed aan de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt, of niet juist is besteed, kan deze (deels) terug gevorderd worden. Deze financiële verantwoording bestaat naast de mogelijkheid voor de Minister om informatie te vragen aan gemeenten over de voortgang van de activiteiten, in het kader van het monitoren van het effect van deze regeling.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Gerechtshof Den Haag, 9 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2591

X Noot
2

Kamerstukken II, 2018–19, 32 813, nr. 341

Naar boven