Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 12 juli 2019, nr. 9161960, houdende regels voor het verstrekken van subsidie ten behoeve van opleidingsscholen (Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen 2019)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluiten:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

aspirant-opleidingsschool:

opleidingsschool als bedoeld in artikel 4;

bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 1.1.1, onder w.1 en w.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs of het instellingsbestuur als bedoeld in artikel 1.1, onder y, van de WHW;

bve:

beroepsonderwijs en volwasseneneducatie als bedoeld in artikel 1.2.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs,

DUO:

Dienst Uitvoering Onderwijs;

DUS-I:

Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen;

hoger onderwijs:

wetenschappelijk onderwijs en hoger beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onder b en d van de WHW;

lerarenopleiding:

op basis van de WHW bekostigde bachelor- of masteropleiding tot leraar po, leraar vo, of leraar bve;

Minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

NVAO:

Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie als bedoeld in artikel 5.2 van de WHW;

opleidingsschool:

partnerschap tussen één of meer scholen voor po, vo of bve en één of meer lerarenopleidingen die in gezamenlijkheid toekomstige leraren op de werkplek opleiden;

peer-review:

beoordeling als bedoeld in artikel 5;

po:

primair onderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra;

school:

uit ’s Rijks kas bekostigde school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, dan wel instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

student:

degene die hoger onderwijs volgt, niet zijnde extraneus, en degene die scholing volgt in de zin van artikel 176g van de Wet op het primair onderwijs, artikel 118p van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 4.2.5 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

schooljaar:

tijdvak dat aanvangt op 1 augustus van enig kalenderjaar en eindigt op 31 juli daaropvolgend;

studiepunt:

studiepunt in de zin van artikel 7.4, eerste lid, van de WHW;

vo:

voortgezet onderwijs, zoals bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;

WHW:

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

HOOFDSTUK 2. SUBSIDIE VOOR OPLEIDINGSSCHOLEN EN ASPIRANT-OPLEIDINGSSCHOLEN

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De Minister kan per schooljaar subsidie verstrekken aan een bevoegd gezag voor een tegemoetkoming in:

    • a. de kosten van een opleidingsschool of aspirant-opleidingsschool voor de begeleiding van studenten die hun opleiding voor een groot gedeelte op de werkplek volgen; en

    • b. de inrichting en instandhouding van een opleidingsinfrastructuur voor een opleidingsschool of aspirant-opleidingsschool.

  • 2. Onder studenten die hun opleiding voor een groot gedeelte op de werkplek volgen, wordt verstaan:

    • a. studenten van een lerarenopleiding in het hoger beroepsonderwijs die minimaal 40% van het curriculum in de praktijk volgen;

    • b. studenten van een eenjarig programma van een lerarenopleiding in het hoger beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 5.2a, onderdeel b, van de Wet studiefinanciering 2000 die minimaal 50%, van het curriculum in de praktijk volgen;

    • c. studenten van een universitaire masteropleiding van 60 studiepunten die opleidt tot het beroep van leraar, die minimaal 40% van het curriculum in de praktijk volgen;

    • d. studenten van een universitaire masteropleiding van 120 studiepunten die opleidt tot het beroep van leraar en die mede voorbereidt op de bevoegdheid voor het geven van onderwijs in het voorbereidend hoger onderwijs, die minimaal 25%, van het curriculum in de praktijk volgen;

    • e. studenten van een universitaire lerarenopleiding van 180 studiepunten die voorbereidt op de bevoegdheid voor het geven van onderwijs in het primair onderwijs, die minimaal 40%, van het curriculum in de praktijk volgen;

    • f. studenten van een universitaire bacheloropleiding die een educatieve minor volgen die gericht is op het behalen van een bevoegdheid voor de theoretische leerweg in het vmbo en de eerste drie leerjaren havo en vwo die bovendien minimaal 15 studiepunten van het curriculum in de praktijk volgen;

    • g. studenten die op basis van een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 176b van de Wet op het primair onderwijs, artikel 118k van de Wet op het voortgezet onderwijs of artikel 4.2.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs als leraar zijn benoemd of aangesteld; of

    • h. studenten die zijn benoemd of aangesteld als leraar en tegelijkertijd een lerarenopleiding volgen met als doel om een andere bevoegdheid te behalen.

Artikel 4. Aspirant-opleidingsschool

  • 1. Een aspirant-opleidingsschool is een opleidingsschool:

    • a. waarvoor gedurende minder dan vier schooljaren subsidie is verstrekt in het kader van de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen;

    • b. waarvoor subsidie is geweigerd op grond van artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen maar waarvoor nadien gedurende minder dan vier schooljaren subsidie is verstrekt in het kader van die regeling; of

    • c. waarvoor niet eerder een subsidie in het kader van de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen is verstrekt.

  • 2. Een aspirant-opleidingsschool is een aspirant-opleidingsschool in het po, vo of bve waarbij minimaal 75% van de opleidingsplaatsen binnen de opleidingsschool zich op scholen in de betreffende onderwijssector bevindt.

Artikel 5. Peer-review

  • 1. De opleidingsschool organiseert éénmaal in de drie jaar peer-review door een panel met deskundigen van buiten de eigen opleidingsschool aan de hand van een op de website van DUS-I te publiceren kwaliteitskader.

  • 2. De eerste peer-review van een opleidingsschool als bedoeld in het eerste lid, vindt plaats uiterlijk drie jaar na afloop van het schooljaar waarin de eerstvolgende accreditatie van de deelnemende lerarenopleiding plaatsvindt.

  • 3. In afwijking van het tweede lid, wordt een aspirant-opleidingsschool als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder c, in het vierde jaar van de aspirant-fase beoordeeld door een panel van deskundigen van buiten de eigen opleidingsschool.

  • 4. Van de peer-review wordt een rapport opgemaakt.

Artikel 6. Advies NVAO

In het laatste subsidiejaar brengt de NVAO advies uit over de kwaliteit van de aspirant-opleidingsscholen die zijn gestart in de schooljaren 2015–2016, 2016–2017 en 2017–2018 op basis van het toetsingskader in bijlage 1.

Artikel 7. Subsidieontvanger

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan een bevoegd gezag.

  • 2. Vanuit de opleidingsschool of aspirant-opleidingsschool treedt één partner op als penvoerder.

  • 3. De penvoerder is de subsidieontvanger.

  • 4. Subsidie wordt aangevraagd door, verstrekt aan en verantwoord door de penvoerder.

  • 5. Wijzigingen in het penvoerderschap van de opleidingsschool of aspirant-opleidingsschool worden uiterlijk 1 mei gemeld worden aan DUO en treden in werking per 1 augustus volgend op de datum waarop de wijziging aan de Minister is doorgeven.

Artikel 8. Subsidiebedrag

  • 1. De hoogte van de subsidie per opleidingsschool en aspirant-opleidingsschool als bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt bepaald aan de hand van het aantal studenten in het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor subsidie wordt gevraagd, zoals in bijlage 2 is aangegeven.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de hoogte van de subsidie per aspirant-opleidingsschool als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder c, voor de eerste periode van twee jaar € 250.000 per schooljaar.

Artikel 9. Subsidietijdvak

  • 1. De subsidie wordt per schooljaar verstrekt.

  • 2. Subsidie voor opleidingsscholen wordt per schooljaar verstrekt tot en met het schooljaar waarin de peer-review plaatsvindt.

  • 3. Subsidie voor aspirant-opleidingsscholen wordt verstrekt voor een periode van vier schooljaren.

  • 4. In afwijking van het derde lid wordt de subsidie voor aspirant-opleidingsscholen die met ingang van het schooljaar 2016–2017 subsidie hebben ontvangen op grond van artikel 3 van de Regeling versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen 2013–2016, verstrekt voor een periode van drie schooljaren.

  • 5. Na afloop van de periode, genoemd in het tweede lid kan de subsidieontvanger een nieuwe aanvraag indienen.

Artikel 10. Subsidieplafond

  • 1. Voor het schooljaar 2019–2020 is een bedrag van € 30.127.000 beschikbaar voor:

    • a. subsidieverstrekking voor opleidingsscholen; en

    • b. subsidieverstrekking voor aspirant-opleidingsscholen als bedoeld in artikel 4, eerste lid aanhef en onder a en b, gedurende het derde en vierde schooljaar van de subsidieperiode.

  • 2. Voor het schooljaar 2019–2020 en voor het schooljaar 2020–2021 is een bedrag van € 4.500.000 beschikbaar voor subsidieverstrekking in de eerste twee schooljaren van de subsidieperiode aan achttien aspirant-opleidingsscholen als bedoeld in artikel 4, eerste lid aanhef en onder c.

  • 3. De subsidie bedoeld in het tweede lid wordt verstrekt ten behoeve van zes aspirant-opleidingsscholen in het po, zeven aspirant-opleidingsscholen in het vo en vijf aspirant-opleidingsscholen in het bve.

Artikel 11. Wijze van verdeling beschikbare middelen

  • 1. De Minister voorziet in een gelijktijdige beslissing op subsidieaanvragen op aanvragen op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstelling van de subsidie.

  • 2. Indien het beschikbare bedrag wordt overschreden, verdeelt de Minister het beschikbare bedrag evenredig over de subsidieontvangers en zodanig dat iedere subsidieontvanger een gelijk percentage ontvangt van het bedrag dat op grond van de tabel in bijlage 2 zou worden verstrekt.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, geschiedt de subsidieverstrekking aan aspirant-opleidingsscholen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, per sector op basis van een beoordeling van de geschiktheid van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd om bij te dragen aan de doelstelling van de subsidie. De Minister hanteert hierbij de in bijlage 3 bij deze regeling opgenomen beoordelingscriteria.

  • 4. In hoeverre een aspirant-opleidingsschool bijdraagt aan een evenwichtige regionale spreiding van opleidingsscholen over Nederland maakt deel uit van de geschiktheid om bij te dragen aan de doelstelling van de subsidie.

  • 5. Indien in een sector in de kosten van minder dan het maximale aantal aspirant-opleidingsscholen subsidie wordt verstrekt, komt het resterende bedrag ten goede aan aspirant-opleidingsscholen in andere sectoren, op basis van een beoordeling als bedoeld in het derde lid, met dien verstande dat voor subsidieverstrekking nooit meer dan de kosten van 15 aspirant-opleidingsscholen in aanmerking komen.

  • 6. In afwijking van het tweede lid, verdeelt de Minister indien het verstrekken van de subsidie voor aspirant-opleidingsscholen aan meerdere aanvragers voor activiteiten van een gelijke geschiktheid zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond bedoeld in artikel 10, tweede lid, het beschikbare bedrag in de volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 12. Advies voorafgaand aan subsidieverstrekking

  • 1. In geval de opleidingsschool bij de aanvraag in het schooljaar waarin peer-review dient plaats te vinden geen rapport van de meest recente peer-review heeft aangeleverd, zal DUS-I de Minister adviseren over het voortzetten, opschorten of stopzetten van de subsidie.

  • 2. De Minister beslist over de subsidieverstrekking na de aspirant-fase aan aspirant-opleidingsscholen die zijn gestart in 2015, 2016 en 2017 op basis van het advies van de NVAO.

  • 3. De Minister beslist over de subsidieverstrekking na de aspirant-fase aan aspirant-opleidingsscholen die zijn gestart in 2019 op basis van het advies van DUS-I dat is gebaseerd op de rapportage van peer-review.

Artikel 13. Weigeringsgronden

  • 1. Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidieverstrekking worden geweigerd of beëindigd indien:

    • a. de aspirant-opleidingsschool, die is gestart in schooljaar 2015–2016, 2016–2017 of 2017–2018, niet of niet langer minimaal aan de vereiste basiskwaliteit voldoet aan de hand van het oordeel van de NVAO in het vierde schooljaar van de aspirant-fase;

    • b. de aspirant-opleidingsschool, die is gestart in het schooljaar 2019–2020, niet of niet langer voldoet aan de hand van het oordeel van de peer-review in het vierde schooljaar van de aspirant-fase;

    • c. de Opleidingsschool niet of niet langer driejaarlijkse peer review organiseert;

    • d. het aantal studenten dat een opleidingsschool opleidt lager is dan 60 per schooljaar;

    • e. niet of niet langer alle deelnemende scholen voor po, vo en bve, of afdelingen daarbinnen, in de opleidingsschool onder het basistoezicht van de Inspectie van het Onderwijs vallen;

    • f. niet of niet langer alle deelnemende lerarenopleidingen in de opleidingsschool geaccrediteerd zijn door de NVAO; of

    • g. het subsidieplafond wordt overschreden.

  • 2. De subsidieverstrekking wordt geweigerd indien niet voldaan is aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 14, tweede en derde lid.

  • 3. De weigeringsgronden van het eerste lid, aanhef en onder c en d zijn niet van toepassing op een aspirant-opleidingsschool.

  • 4. De Minister kan voor bepaalde gevallen van het eerste lid afwijken voor zover deze toepassing, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zal leiden tot onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 14. Informatieplicht

  • 1. De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de Minister ingestelde onderzoeken die erop gericht zijn de Minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het door of namens de Minister te voeren beleid.

  • 2. De subsidieontvanger dient jaarlijks uiterlijk op 30 september de gegevens in over het verstreken schooljaar die nodig zijn voor het verstrekken van de subsidie voor het lopende schooljaar. Tot deze gegevens behoren in ieder geval een verantwoording van het aantal studenten bedoeld in artikel 3, tweede lid.

  • 3. Driejaarlijks verstrekt de subsidieontvanger uiterlijk op 1 oktober een rapportage van de peer-review.

  • 4. De subsidieontvanger geeft aan door of namens de Minister aangewezen ambtenaren op verzoek inzage in de in artikel 17 van de Wet overige OCW-subsidies bedoelde administratie en verstrekt alle inlichtingen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om een juist inzicht te verkrijgen in de besteding van de subsidie.

  • 5. De subsidieontvanger doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de Minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 15. Administratieve voorschriften

In afwijking van artikel 5.2 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS houdt de subsidieontvanger een administratie bij:

  • a. waarin inzichtelijk en controleerbaar het aantal opgeleide studenten in een schooljaar wordt geregistreerd;

  • b. die zodanig is opgezet dat deze voldoende waarborgen biedt voor correcte en adequate rapportages; en

  • c. die voldoende mogelijkheden biedt voor een goede accountantscontrole op de juistheid van de in a genoemde gegevens.

Artikel 16. Aanvraag subsidie

  • 1. De subsidieaanvraag wordt ingediend door de penvoerder, bedoeld in artikel 7, tweede lid.

  • 2. De aanvraag voor een subsidie voor een aspirant-opleidingsschool wordt ingediend vóór 1 oktober 2019.

  • 3. De aanvraag voor een subsidie voor een opleidingsschool, wordt ingediend vóór 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarin het in artikel 9, eerste lid, genoemde tijdvak afloopt en gaat vergezeld van het rapport van de meest recente peer-review.

  • 4. In afwijking van artikel 3.3. van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS dient een opleidingsschool bij de aanvraag het rapport van het meest recente peer-review in en een aspirant-opleidingsschool een samenwerkingsovereenkomst en een ontwikkelplan.

  • 5. De samenwerkingsovereenkomst bevat de afspraken tussen de deelnemende partijen in de aspirant-opleidingsschool en bevat in ieder geval:

    • a. een beschrijving van de gezamenlijke visie op het opleiden van studenten;

    • b. de inzet van middelen die beide partijen hierbij inbrengen; en

    • c. de partner die zal optreden als penvoerder, bedoeld in artikel 7, tweede lid.

  • 6. Het ontwikkelplan is opgesteld aan de hand van de criteria in bijlage 4 bij deze regeling.

Artikel 17. Vereisten subsidieaanvraag

  • 1. De aanvraag voor subsidie voor een aspirant-opleidingsschool wordt ingediend met het formulier Aanvraagformulier tegemoetkoming kosten aspirant-opleidingsscholen dat beschikbaar is gesteld op de website van Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend met behulp van het formulier Opgave aantal studenten voor tegemoetkoming kosten opleidingsscholen dat door de Dienst Uitvoering Onderwijs op de website aan de opleidingsscholen ter beschikking is gesteld.

Artikel 18. Besteding subsidie

Als de activiteiten zijn uitgevoerd en aan de verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

Artikel 19. Betaling in gedeelten

  • 1. Het jaarlijkse subsidiebedrag wordt per schooljaar in twee gedeelten aan subsidieontvanger betaald. Het eerste gedeelte bedraagt 42,24% van het totaalbedrag en wordt betaald in november, het daarop volgende gedeelte bedraagt 57,76% van het totaalbedrag en wordt betaald in februari.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt het subsidiebedrag voor aspirant-opleidingsscholen voor de eerste twee schooljaren jaarlijks in één keer betaald in december.

Artikel 20. Verantwoording

  • 1. De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 1, zoals bedoeld in richtlijn 660 van de Raad voor de Jaarverslaggeving.

  • 2. De subsidieontvanger toont op verzoek van de Minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn.

HOOFDSTUK 3. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 21.

De Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen wordt ingetrokken.

Artikel 22. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van 29 juli 2019 en vervalt met ingang van 29 juli 2024.

Artikel 23. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen 2019.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

BIJLAGE 1, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 6 VAN DE REGELING TEGEMOETKOMING KOSTEN OPLEIDINGSSCHOLEN 2019

Kader beoordeling opleidingsschool

De beoordeling van de kwaliteit van de opleidingsschool wordt uitgevoerd aan de hand van de samenwerkingsovereenkomst en de explicitering daarin van de wijze waarop de partners in de opleidingsschool gestalte geven aan het programma, het personeelsbeleid, de voorzieningen en de kwaliteitszorg, alsook over ieders verantwoordelijkheid daarbij.

Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties

De beoogde eindkwalificaties van de opleiding zijn wat betreft inhoud, niveau en oriëntatie geconcretiseerd en voldoen aan internationale eisen.

Toelichting op standaard 1

De beoogde eindkwalificaties passen wat betreft niveau en oriëntatie (bachelor of master; hbo of wo) binnen het Nederlandse kwalificatieraamwerk. Ze sluiten bovendien aan bij de actuele eisen die in internationaal perspectief vanuit het beroepenveld en het vakgebied worden gesteld aan de inhoud van de opleiding.

Criteria voor de opleidingsschool

De opleidingsschool heeft een geëxpliciteerde visie op opleiden in de school geconcretiseerd in een opleidingsplan.

De opleidingsschool waarborgt dat studenten de gelegenheid hebben de verbinding tussen theorie en praktijk te leggen. Het opleidingstraject in de school kent voldoende diepgang door verbindingen met de theorie. Het opleidingstraject in de lerarenopleiding sluit aan bij de praktijkervaringen in de school en is geconcretiseerd in een opleidingsplan.

De opleidingsschool waarborgt dat studenten de gelegenheid hebben ervaring op te doen in gevarieerde onderwijssituaties.

Standaard 2: Onderwijsleeromgeving

Het programma, het personeel en de opleidingsspecifieke voorzieningen maken het voor de instromende studenten mogelijk de beoogde eindkwalificaties te realiseren.

Toelichting op standaard 2

De inhoud en vormgeving van het programma stellen de toegelaten studenten in staat de beoogde eindkwalificaties te bereiken. De kwaliteit van het personeel en van de opleidingsspecifieke voorzieningen is daarbij essentieel. Programma, personeel en voorzieningen vormen een voor studenten samenhangende onderwijsleeromgeving.

Criteria voor de opleidingsschool

Programma

Het programma dat door de opleidingsschool is uitgewerkt stelt de studenten in staat om de eindkwalificaties te bereiken.

De opleidingsschool heeft een samenhangend programma waarbinnen het gedeelte van het curriculum dat in de school wordt verworven en het gedeelte van het curriculum dat in de lerarenopleiding wordt verworven een geïntegreerd geheel vormen. De individuele trajecten zijn verankerd in dit programma.

De scholen en de lerarenopleidingen hanteren in functie van het traject in de opleidingsschool een didactisch concept waarmee alle partners instemmen.

Personeel

De opleidingsschool zet voldoende personeel in om de studenten op te leiden, te begeleiden en te beoordelen. Bij de algemene gegevens van de opleidingsschool wordt aangegeven het percentage master- en hbo-geschoolde docenten.

Het personeel dat wordt ingezet voor de opleidingsschool is deskundig in het opleiden, begeleiden en beoordelen van de studenten.

De opleidingsschool heeft een visie op professionalisering uitgeschreven en borgt op systematische wijze de kwaliteit van alle personeel dat betrokken is bij de opleidingsschool.

Studiebegeleiding

De opleidingsschool zorgt ervoor dat de begeleiding vanuit de school en vanuit de lerarenopleiding op elkaar is afgestemd, transparant is voor studenten en andere betrokkenen en aansluit bij de specifieke behoeften van de studenten binnen dit traject.

Standaard 3: Toetsing

De opleiding beschikt over een adequaat systeem van toetsing.

Toelichting op standaard 3

De toetsen en de beoordeling zijn valide, betrouwbaar en voor studenten inzichtelijk.

Criteria voor de opleidingsschool

De opleidingsschool hanteert duidelijke afspraken over de rol, de taken en de verantwoordelijkheden van elk van de partners bij beoordeling en toetsing. Iedere student heeft volstrekte helderheid over wat die afspraken in de praktijk van de opleiding betekenen.

De examencommissie van de betreffende instituten heeft expliciet een rol bij de beoordeling en toetsing.

Standaard 4: Kwaliteitszorg

De opleidingsschool wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemende beroepenveld van de opleiding actief betrokken.

Criteria voor de opleidingsschool

De opleidingsschool hanteert een kwaliteitszorgplan dat waarborgt dat de streefdoelen van de opleiding gerealiseerd worden en op regelmatige tijdstippen geëvalueerd worden.

De opleidingsschool geeft aantoonbaar opvolging aan de resultaten van de regelmatige evaluaties.

De medewerkers en studenten van de opleidingsschool alsook het beroepenveld zijn actief betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleidingsschool.

BIJLAGE 2, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 8, EERSTE LID, VAN DE REGELING TEGEMOETKOMING KOSTEN OPLEIDINGSSCHOLEN 2019

Aantal studenten

Tegemoetkoming per jaar

60–139

€ 200.000

140–179

€ 280.000

180–219

€ 320.000

220–259

€ 340.000

260–299

€ 380.000

300–339

€ 420.000

340–379

€ 460.000

380 en meer

€ 500.000

BIJLAGE 3, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 11, DERDE LID, VAN DE REGELING TEGEMOETKOMING KOSTEN OPLEIDINGSSCHOLEN 2019

Beoordelingscriteria aspirant-opleidingsscholen

Deze tabel bevat een samenvatting van de criteria.

Elk van de criteria wordt uitgewerkt op drie onderdelen:

  • a. de ambitie en de visie;

  • b. de huidige stand van zaken;

  • c. het ontwikkelpad.

I. Visie op samen opleiden

a. Beschrijving van de visie op en ambitie voor van het samen opleiden binnen het partnerschap.

b. Stand van zaken van het samen opleiden binnen het partnerschap.

c. Beschrijving hoe het partnerschap tijdens de subsidieperiode de ambitie ten aanzien van samen opleiden wil realiseren.

II. Samenwerking en organisatiestructuur

a. Beschrijving van de ambitie voor de samenwerking en de daarmee samenhangende organisatiestructuur binnen het partnerschap.

b. Stand van zaken van de huidige samenwerking en organisatiestructuur van de partners binnen het partnerschap.

c. Beschrijving hoe het partnerschap tijdens de subsidieperiode de ambitie voor de samenwerking en organisatiestructuur wil realiseren.

III. Professionalisering

a. Beschrijving van de ambitie van het partnerschap voor de professionalisering van de betrokken medewerkers van de scholen (waaronder schoolopleiders, werkplekbegeleiders, management) en betrokkenen vanuit het opleidingsinstituut (bijvoorbeeld de instituutsopleiders).

b. Stand van zaken bij de professionalisering van alle bij het partnerschap betrokken medewerkers.

c. Beschrijving hoe het partnerschap tijdens de subsidieperiode de ambitie met betrekking tot de professionalisering van de betrokken medewerkers van de scholen (waaronder schoolopleiders, werkplekbegeleiders, management) en betrokkenen vanuit het opleidingsinstituut (bijvoorbeeld de instituutsopleiders) wil realiseren.

IV. Kwaliteitszorg

a. Beschrijving van de ambitie voor integrale kwaliteitszorg (borging, ontwikkeling, cultuur) van het partnerschap.

b. Stand van zaken van de integrale kwaliteitszorg binnen het partnerschap.

c. Beschrijving van hoe het partnerschap tijdens de subsidieperiode de ambitie met betrekking tot integrale kwaliteitszorg wil realiseren.

V. Regionale spreiding

Werkgebied van het partnerschap.

Dit criterium wordt alleen toegepast als er meer aanvragen zijn die aan bovenstaande kwalitatieve criteria voldoen, dan vanwege het subsidieplafond kunnen worden toegekend en er zodoende een selectie gemaakt moet worden.

Weging:

De Minister toetst aan vijf criteria:

  • visie op samen opleiden

  • samenwerking en organisatiestructuur

  • professionalisering

  • kwaliteitszorg

  • regionale spreiding

De eerste vier criteria zijn de inhoudelijke criteria. Hier toetst de Minister alle aanvragen aan. De criteria ‘visie op samen opleiden’ en ‘samenwerking en organisatiestructuur’ dienen in ieder geval voldoende te zijn, omdat dit de basis van de aspirant-opleidingsschool is. Een onvoldoende score voor ‘professionalisering’ en ‘kwaliteitszorg’ kan gecompenseerd worden door de overige scores, mits de totaalscore voldoende is. Uitgangspunt is dat ‘professionalisering’ en ‘kwaliteitszorg’ gedurende de komende jaren verder opgezet en ontwikkeld kunnen worden, met de ‘visie op samen opleiden’ en ‘samenwerking en organisatiestructuur’ als duidelijk fundament.

Het criterium ‘regionale spreiding’ wordt alleen toegepast als er meer aanvragen zijn die aan bovenstaande kwalitatieve criteria voldoen, dan vanwege het subsidieplafond kunnen worden toegekend en er zodoende een selectie gemaakt moet worden. Dit criterium geldt niet voor de aanvragers die subsidie hebben ontvangen op grond van artikel 3 van de Regeling versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen 2013–2016.

De wijze waarop wordt beoordeeld en de nadere uitwerking van bovenstaande criteria is te vinden op dus-i.nl via https://www.dus-i.nl/subsidies/t/tegemoetkoming-opleidingsscholen/inhoud/aspirant.

BIJLAGE 4, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 16, ZESDE LID, VAN DE REGELING TEGEMOETKOMING KOSTEN OPLEIDINGSSCHOLEN 2019

Het ontwikkelplan van de aspirant-opleidingsschool bevat in ieder geval:

  • 1. een lijst van deelnemende opleidingen, besturen en scholen (inclusief status accreditatie, laatste inspectieoordeel);

  • 2. een opgave van de beoogde studentenaantallen (per onderwijssector) aan het einde van de ontwikkelperiode;

  • 3. een (concept)beschrijving van de beoogde structuur van de opleidingsschool (inclusief rollen schoolopleider en werkplekbegeleider*);

  • 4. een beschrijving waarin wordt aangegeven op welke onderdelen de aspirant-opleidingsschool al denkt te voldoen aan de kaders genoemd in bijlage 1 bij deze regeling en op welke onderdelen de aspirant-opleidingsschool zich nog gaat ontwikkelen in de ontwikkelperiode (inclusief hiervoor benodigde activiteiten en planning).

Bij de beschrijving van punt 4 worden in ieder geval de volgende producten uit het kader, genoemd in bijlage 1 bij deze regeling, benoemd:

  • opleidingsplan (standaard 1)

  • gezamenlijke visie op professionalisering (standaard 2)

  • gezamenlijke visie op HR-beleid

  • kwaliteitszorgplan (standaard 4)

Specifiek wordt hierbij aangegeven hoe gewerkt wordt aan de benodigde kwalificatie van het personeel.

Het ontwikkelplan is maximaal 20 A4 groot

* De schoolopleider is de algemeen begeleider van studenten en coördinator van de praktijkopleiding op de school die ook verantwoordelijk is voor de kwaliteit van begeleiding en beoordeling.

De werkplekbegeleider is de begeleider van studenten tijdens het werkplekleren in de praktijk.

TOELICHTING

Het ministerie van OCW en de sectorraden PO-Raad, VO-raad, MBO Raad, Vereniging Hogescholen en VSNU hebben de ambitie om van ‘Samen Opleiden en Professionaliseren’ de norm te maken voor het opleiden van toekomstige leraren. Over de uitwerking van deze ambitie wordt op bestuurlijk niveau gesproken en dit traject zal naar verwachting eind 2019 tot een bestuurlijk akkoord leiden. Het doel van het bestuurlijke traject is te komen tot overeenstemming over financiering, kwaliteitszorg, governance en een landelijke ondersteuningsstructuur van/voor Samen Opleiden en Professionaliseren. Vooruitlopend op dit akkoord en nieuwe regelgeving die daarop zal volgen, wordt met voorliggende regeling een aantal punten doorgevoerd waarover nu al overeenstemming is bereikt. Deze regeling vervangt de huidige Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen. Dit zijn de drie grootste wijzigingen:

  • Er wordt een nieuwe systematiek van peer-review ingevoerd die in de plaats komt van de beoordeling van opleidingsscholen door de NVAO. In het vervolg zullen opleidingsscholen driejaarlijks peer-review organiseren en een rapportage hiervan aanleveren bij DUS-I. Dit is voorwaardelijk voor het verkrijgen van de subsidie.

  • Met deze regeling wordt voorzien in een nieuwe aanvraagronde voor maximaal achttien nieuwe aspirant-opleidingsscholen.

  • De subsidieplafonds voor subsidie aan opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen worden gewijzigd.

Achtergrond

Opleiden in de School heeft het afgelopen decennium een steeds belangrijkere plaats ingenomen binnen het opleiden van leraren. De afgelopen jaren heeft Opleiden in de School, waarbij studenten intensiever en meer op de werkplek worden opgeleid, zich ontwikkeld tot Samen Opleiden en Professionaliseren. Leraren in opleiding worden daarbij opgeleid in een intensieve samenwerking tussen hbo en wo lerarenopleidingen, scholen voor po, vo en bve en andere betrokkenen. Studenten, lerarenopleiders op de opleiding en in de school, schoolbesturen en leraren ervaren dat Samen Opleiden en Professionaliseren de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van de opleiding verhoogt. De nauwe samenwerking in een partnerschap verhoogt bovendien de betrokkenheid van lerarenopleidingen en scholen bij elkaar. Deelnemende scholen zijn volgens de Inspectie van het Onderwijs sterker betrokken bij ontwikkelingen binnen de lerarenopleidingen. Tot slot geeft deelname aan een partnerschap binnen scholen in de praktijk in veel gevallen een impuls aan de ontwikkeling van een professionele leergemeenschap op school en de verdere professionalisering van het zittende personeel. Samen Opleiden wordt steeds vaker uitgebreid tot een goede begeleiding van startende leraren en meer aandacht voor professionalisering van ervaren leraren. Dit zijn ontwikkelingen die het ministerie van OCW en de sectorraden verder willen versterken. Daarom is de doelstelling om in 2025 100% van de toekomstige leraren op te leiden binnen een Samen Opleiden en Professionaliseren traject. Met deze regeling worden de eerste stappen gezet om dat doel te bereiken. Doelstelling van deze regeling, met het oog op hierboven genoemde reden, is het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten aan opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen.

In 2009 is met de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen een stelsel van aanvullende bekostiging ten behoeve van opleidingsscholen ingevoerd. De opleidingsscholen ontvangen vanaf dat moment een aanvullende bekostiging voor de extra kosten die zij maken voor de intensievere praktijkopleiding. De aanvullende bekostiging is een aanvulling op de vergoeding die scholen via de lumpsum krijgen voor stagebegeleiding. Hiermee kunnen scholen een opleidingsinfrastructuur in de school inrichten en in stand houden en kosten dekken die gemoeid zijn met de feitelijke begeleiding van de studenten. Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming gelden de volgende voorwaarden:

  • a. alle deelnemende scholen voor po, vo en bve, of afdelingen daarbinnen, in de opleidingsschool dienen onder het basistoezicht van de Inspectie van het Onderwijs te vallen;

  • b. alle deelnemende lerarenopleidingen in de opleidingsschool dienen geaccrediteerd te zijn door de NVAO;

  • c. het aantal studenten dat een opleidingsschool opleidt is niet lager dan 60 per schooljaar, de opleidingsschool geeft jaarlijks voor 1 oktober bij DUO het studentenaantal op;

  • d. de opleidingsschool dient driejaarlijkse peer review te organiseren en de rapportage daarvan aan DUS-I te sturen.

Voor de aspirant-opleidingsscholen gelden bovengenoemde punten c en d niet. In plaats daarvan gelden voor aspirant-opleidingsscholen de volgende voorwaarden:

  • a. de aspirant-opleidingsscholen, die is gestart zijn in 2015, 2016 of 2017, dienen aan de vereiste basiskwaliteit te voldoen aan de hand van het oordeel van de NVAO in het vierde schooljaar van de aspirant-fase;

  • b. de aspirant-opleidingsscholen, die zijn gestart in 2019, dienen te voldoen aan de hand van het oordeel van de peer-review in het vierde schooljaar van de aspirant-fase.

Afhankelijk van het aantal studenten dat in de opleidingsschool wordt opgeleid, wordt de hoogte van de tegemoetkoming vastgesteld. In bijlage 2 is een overzicht van de daarmee gemoeide bedragen opgenomen. Het subsidiebedrag wordt verstrekt op grond van het gerealiseerd aantal studenten van het verstreken schooljaar. De verklaring van de accountant bij de (reguliere) jaarrekening omvat naast een oordeel over de rechtmatige besteding van de subsidie ook een oordeel over de rechtmatigheid van de gegevens op grond waarvan de hoogte van de subsidie is verstrekt. Het subsidiebedrag zal worden overgemaakt aan de penvoerder. De opleidingsschool wijst één van de partners, bij voorkeur een van de deelnemende scholen voor po, vo of bve (op het niveau van het bevoegd gezag), aan als penvoerder. De penvoerder is verantwoordelijk voor verdere verdeling van de middelen onder de partners en voor afrekening en verantwoording.

Peer-review

Met deze regeling wordt een systematiek van peer-review geïntroduceerd. Het past niet bij de huidige ontwikkeling van het Samen Opleiden en Professionaliseren om vast te houden aan beoordeling door de NVAO. Met de groei van het werkplekleren is dit steeds meer integraal onderdeel van de accreditatie van de lerarenopleidingen. Bovendien kan de NVAO slechts het opleiden beoordelen terwijl veel samenwerkingsverbanden meer gezamenlijke activiteiten, zoals de begeleiding van startende leraren, ontplooien. Daarom is gekozen voor een systeem van peer-review op basis van een gedeeld beeld van de kwaliteit van Samen Opleiden en Professionaliseren. Opleidingsscholen dienen driejaarlijks peer-review te organiseren en een rapportage hiervan aan te leveren bij DUS-I. Dit is voorwaardelijk voor het verkrijgen van de subsidie. De peer-review wordt uitgevoerd met onafhankelijke deskundigen van buiten het betreffende partnerschap aan de hand van een kwaliteitskader dat wordt ontwikkeld door de platforms Samen Opleiden en Professionaliseren en vastgesteld in het bestuurlijk overleg van OCW en de sectorraden. Na vaststellen wordt het kwaliteitskader gepubliceerd op de website van DUS-I en op deze wijze aan de opleidingsscholen ter beschikking gesteld. Indien een opleidingsschool geen rapportage van peer-review aanlevert, zal DUS-I de Minister adviseren over het voortzetten, opschorten of stopzetten van de subsidie.

Voor de aspirant-opleidingsscholen die in de schooljaren 2015–2016, 2016–2017 en 2017–2018 voor het eerst subsidie hebben ontvangen geldt onverkort dat zij in het laatste jaar van hun aspirant-fase door een panel van deskundigen van de NVAO worden beoordeeld waarna de NVAO een advies uitbrengt aan de Minister van OCW. Bij deze drie tranches opleidingsscholen zal voor het eerst peer-review plaatsvinden uiterlijk drie jaar na afloop van het schooljaar waarin zij als opleidingsschool toetreden tot het bestel van reguliere opleidingsscholen.

Voor de in het schooljaar 2019–2020 nieuw toe te treden aspirant-opleidingsscholen geldt dat zij in het vierde jaar van hun aspirant-fase binnen het systeem van peer-review worden beoordeeld. Deze beoordeling wordt gedaan aan de hand van het op de website van DUS-I te publiceren kwaliteitskader. Voor aspirant-opleidingsscholen geldt een afwijkende termijn voor de peer-review omdat de peer-review in het vierde subsidiejaar als beoordeling aan het einde van de aspirant-fase fungeert. Na afloop van de aspirant-fase en na toetreding tot het bestel van reguliere opleidingsscholen, draait de opleidingsschool die dan aspirant-af is mee in de reguliere cyclus van driejaarlijkse peer-review.

Subsidieplafonds

Voor het schooljaar 2019–2020 is in totaal een bedrag van maximaal € 30.127.000 beschikbaar voor opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen in hun derde en vierde subsidiejaar. Voor de schooljaren 2019–2020 en 2020–2021 is jaarlijks een bedrag van maximaal € 4.500.000 beschikbaar voor achttien nieuwe aspirant-opleidingsscholen.

Aanvraagronde nieuwe aspirant-opleidingsscholen

De uitbreiding van het aantal opleidingsscholen vormt onderdeel van de kwalitatieve doelstellingen van de Lerarenagenda 2013–2020. De intensievere praktijkcomponent die de opleidingsscholen verzorgen levert een belangrijke bijdrage aan de versterking van de lerarenopleiding en de aantrekkelijkheid van het beroep van leraar. Uitbreiding van het aantal opleidingsscholen zal bijdragen aan de ambitie om in de toekomst 100% van de leraren via een Samen Opleiden en Professionaliseren traject op te leiden.

Op basis van de oude regeling ontvingen 91 opleidingsscholen aanvullende bekostiging. Dit is een gesloten stelsel: nieuwe aspirant-opleidingsscholen kunnen alleen in aanmerking komen voor aanvullende bekostiging wanneer hiervoor een nieuwe aanvraagronde wordt opengesteld. De bestaande 91 opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen groeien weliswaar nog gestaag, maar de mogelijkheden tot groei zijn te beperkt om de ambitie om 100% van de toekomstige leraren via deze manier op te leiden te realiseren. Daarom wordt met deze regeling voorzien in een nieuwe aanvraagronde voor het toetreden van nieuwe aspirant-opleidingsscholen. Er is ruimte voor 15 nieuwe aspirant-opleidingsscholen. In overleg met de PO-Raad, VO-raad, MBO Raad, Vereniging Hogescholen en de VSNU is besloten dat er zes nieuwe aspirant-opleidingsscholen voor primair onderwijs, zeven nieuwe aspirant-opleidingsscholen voor voortgezet onderwijs en vijf nieuwe aspirant-opleidingsscholen voor bve kunnen toetreden. Indien er minder dan het maximale aantal geschikte aanvragen van aspirant-opleidingsscholen uit een bepaalde sector zijn, dan komen de overgebleven plekken ten gunste van aanvragen in de andere sectoren indien daar meer dan het maximale aantal geschikte aanvragen zijn.

Na goedkeuring van de aanvraag krijgen de nieuwe opleidingsscholen een aspirant-status voor de periode van vier schooljaren. Tijdens de eerste twee jaar ontvangen zij een vast bedrag van € 250.000 per jaar. In deze opstartfase zijn naar verwachting de studentenaantallen gemiddeld lager, terwijl de aspirant-opleidingsschool nog wel hogere ontwikkelkosten heeft. Daarom ontvangen aspirant-opleidingsscholen in de eerste twee jaar een vast bedrag per jaar. In de laatste twee jaar van de aspirant fase wordt de hoogte van de subsidie van aspirant-opleidingsscholen vastgesteld aan de hand van studentenaantallen.

De nieuwe opleidingsscholen moeten een aanvraag indienen bij DUS-I. DUS-I stelt een ambtelijke commissie van experts samen die de Minister adviseert bij de beoordeling van de aanvragen.

Administratieve lasten

Met deze regeling komt de beoordeling van opleidingsscholen door de NVAO bij heraanvraag van subsidie na afloop van de accreditatie van de lerarenopleiding te vervallen. Daar komt een systeem van peer-review voor in de plaats. Dit past beter bij de huidige ontwikkeling van het Samen Opleiden en Professionaliseren en de verwachting is dat hiermee ook de regeldruk en de administratieve lasten verminderen.

De aanvraagronde voor nieuwe aspirant-opleidingsscholen betekent een tijdelijke toename van administratieve lasten voor de potentiele aspirant-opleidingsscholen. Ook voor DUS-I is er een extra belasting bij de selectie en begeleiding van de aspiranten.

Caribisch Nederland

De huidige bekostigingsregeling is niet van toepassing op Caribisch Nederland en de uitbreiding daarmee ook niet. Er zijn geen lerarenopleidingen in Caribisch Nederland die vallen onder de Nederlandse wetgeving. De geografische afstand tot Nederland maakt de intensieve samenwerking met Nederlandse lerarenopleidingen die nodig is voor de vorming van een opleidingsschool ook in de praktijk onmogelijk.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (www.overheid.nl/wettenbank/nationaal) is van toepassing, voor zover daarbij in deze regeling niet wordt afgeweken.

Artikel 4

Partnerschappen aan wie in het verleden subsidie is geweigerd na een negatief advies van de NVAO waardoor zij niet langer voldeden aan een van de subsidievoorwaarden, houden de mogelijkheid om opnieuw in aanmerking te komen voor subsidie door een nieuwe aanvraag voor aspirant-opleidingsschool in te dienen.

Artikel 5

De eerste peer-review vindt uiterlijk plaats drie jaar na afloop van het schooljaar waarin de eerstvolgende accreditatie van de in de opleidingsschool deelnemende lerarenopleiding plaatsvindt. Indien meerdere lerarenopleidingen in de opleidingsschool deelnemen vindt de eerste peer-review plaats uiterlijk drie jaar na de eerstvolgende accreditatie van de eerste deelnemende lerarenopleiding. De eerste lerarenopleidingen worden in het schooljaar 2020–2021 geaccrediteerd, dat betekent dat voor hen de eerste peer-review uiterlijk in schooljaar 2024–2025 zal plaatsvinden. Na de eerste peer-review organiseert de opleidingsschool ten minste iedere drie jaar peer-review. De rapportage van de peer-review wordt aan DUS-I verstrekt.

Artikel 6

Voor de aspirant opleidingsscholen die in de schooljaren 2015–2016, 2016–2017 en 2017–2018 voor het eerst subsidie hebben ontvangen geldt het volgende: De subsidieperiode voor aspirant-opleidingsscholen is drie of vier jaar. Aan het einde van deze periode kunnen deze aspirant-opleidingsscholen een nieuwe aanvraag indienen om een reguliere opleidingsschool te worden. De NVAO zal hierbij een advies aan de Minister uitbrengen over de kwaliteit van de samenwerking en praktijkopleiding die door de opleidingsschool wordt verzorgd. Als dit advies positief is en ook aan de overige subsidievoorwaarden is voldaan, krijgt de aspirant-opleidingsschool de status van een bekostigde opleidingsschool. Deze status wordt toegekend voor een periode van drie jaar (artikel 9, lid 2 en 5).

Artikel 7

In artikel 7 wordt omschreven dat één partner uit de opleidingsschool de penvoerder is en daarmee de feitelijke subsidieaanvrager. De penvoerder is bij voorkeur één van deelnemende scholen voor po, vo en/of bve of anders een van de hogescholen of universiteiten die met zijn lerarenopleidingen aan de opleidingsschool deelneemt. De voorkeur om de penvoerder bij één van de deelnemende scholen te leggen, is omdat de extra kosten van het opleiden in de school bovenop de ‘gewone’ lerarenopleidingen vooral liggen bij de deelnemende scholen en niet bij de lerarenopleidingen. De penvoerder zal ook het aanspreekpunt zijn voor de subsidieverstrekking en tevens de subsidieontvanger zijn.

Artikel 8

In bijlage 2 is aangegeven dat de toekenning van een subsidiebedrag plaatsvindt op basis van een aantal staffels van aantallen studenten die in de opleidingsschool in een schooljaar worden opgeleid.Het subsidiebedrag wordt bepaald op grond van de realisatie van aantallen studenten in het voorgaande schooljaar.

Artikel 9

Subsidieverstrekking aan opleidingsscholen wordt gekoppeld aan de accreditatietermijnen van de lerarenopleidingen en aan de driejaarlijkse peer-review.

Subsidieverstrekking aan aspirant-opleidingsscholen wijkt hiervan af. In de eerste twee jaar van de aspirant fase krijgen de aspirant-opleidingsscholen een vast bedrag van 250.000 euro per jaar. In jaar drie en vier wordt de hoogte van de subsidie vastgesteld aan de hand van studentenaantallen gelijk de staffelsystematiek van de reguliere opleidingsscholen.

Artikel 11

De leden 1 en 2 van artikel 11 gaan over de wijze waarop het beschikbare bedrag wordt verdeeld over de opleidingsscholen. De Minister verdeelt het beschikbare bedrag bij overschrijding van het subsidieplafond evenredig over de subsidieontvangers zodanig dat iedere subsidieontvanger een gelijk percentage ontvangt van het bedrag wat op grond van de tabel in bijlage 2 aan hem zou worden verstrekt. De leden 3, 4, 5 en 6 van artikel 11 gaan over de wijze waarop het beschikbare bedrag wordt verdeeld over aspirant-opleidingsscholen.

Artikel 12

Met deze regeling wordt de systematiek van peer-review geïntroduceerd. Peer-review vindt plaats in het vierde jaar van de aspirant-fase en daarna iedere drie jaar. De opleidingsschool levert hiervan een rapportage aan bij DUS-I. Indien de opleidingsschool dit verzuimt te doen, zal DUS-I de Minister adviseren over het voortzetten, opschorten of stoppen van de subsidie. Dat betekent dat er nu alleen wordt gekeken naar de aanwezigheid van een rapportage. Eind 2019 wordt binnen het bestuurlijke traject afgesproken of en hoe hier ook een inhoudelijke beoordeling van zal plaatsvinden na 2020.

Artikel 14 en 15

De subsidie ontvanger heeft een informatieplicht. Dit betekent dat de subsidieontvanger op verzoek van de Minister (of door de Minister aangewezen ambtenaren) alle benodigde inlichtingen met betrekking tot gesubsidieerde project verstrekt. De subsidieontvanger heeft ook een meldlicht. Dit houdt in dat als er tussentijds bijzondere omstandigheden plaatsvinden of zich substantiële wijzigingen voordoen in het gesubsidieerde project dat deze direct aan de door de Minister aangewezen ambtenaren, te weten die van de directie Hoger Onderwijs en Studiefinanciering, worden gemeld.

Jaarlijks uiterlijk op 30 september dient de subsidieontvanger aan DUO een gespecificeerde opgave van het aantal studenten, zoals bedoeld in deze regeling, in. Dit betekent dat DUO de opgave op 1 oktober moet hebben ontvangen. De opgave vormt de basis voor de hoogte van de subsidieverstrekking voor het lopend schooljaar. Indien met betrekking tot het eerste jaar minder dan het beoogde aantal studenten is gerealiseerd heeft dit als zodanig geen invloed op de hoogte van de subsidievaststelling voor dat jaar. De opgave uiterlijk 30 september vormt tevens de basis voor de accountantscontrole als bedoeld in artikel 15.

Artikel 16 en 17

Artikelen 17 en 18 beschrijven de procedure en de vereisten voor het indienen van een subsidieaanvraag. De benodigde aanvraagformulieren worden beschikbaar gesteld op de website van DUO en DUS-I.

Artikel 18

Het subsidiebedrag is een tegemoetkoming in de kosten voor de opleidingsschool. Van de partners die deelnemen aan de opleidingsschool wordt verwacht dat inzet van eigen middelen noodzakelijk zal zijn. Omdat de subsidie niet geoormerkt is, mag de opleidingsschool de subsidie naar eigen inzicht besteden en zullen niet-bestede subsidiegelden niet worden teruggevorderd.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

Naar boven