Ontwerpregeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van .........., nr. WJZ/18106786, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen en de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met de uitvoering van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn

Ten geleide:

Op grond van artikel 43, eerste lid, onderdeel b, van de Meststoffenwet wordt het ontwerp van deze regeling in de Staatscourant bekendgemaakt en vanaf heden ter inzage gelegd bij:

Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Bezuidenhoutseweg 73

2594 AC Den Haag.

Aan een ieder wordt de gelegenheid geboden om binnen 6 weken na de bekendmaking opmerkingen ter kennis van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit te brengen. Op de website www.internetconsultatie.nl wordt het ontwerpbesluit eveneens geconsulteerd. U wordt verzocht uw inbreng via die website aan te leveren. Indien u geen gebruik wilt maken van de elektronische weg, kunt u uw inbreng toezenden aan:

Ministerie van Landbouw, Natuur & Voedselkwaliteit

Directie Plantaardige Agroketens en Voedselkwaliteit

t.a.v. secretariaat programma mest

Postbus 20401

2500 EK Den Haag.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat;

Gelet op de artikelen 10, eerste lid, en 39 van de Meststoffenwet, artikel 8a, eerste en tweede lid, van het Besluit gebruik meststoffen en artikel 70 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

  • 1. Als gewas als bedoeld in artikel 8a, eerste lid, onderdeel a, van het besluit worden aangewezen de gewassen, genoemd in bijlage C.

  • 2. Als gewas als bedoeld in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, van het besluit, worden aangewezen wintergerst, winterrogge en wintertarwe.

B

In bijlage C wordt in het opschrift na ‘artikel 5’ ingevoegd ‘, eerste lid,’ en wordt na ‘maïs’ ingevoegd ‘en uiterlijk op 1 oktober’.

ARTIKEL II

De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 28, eerste lid, onderdeel b, wordt ‘is ingezaaid’ telkens vervangen door ‘wordt geteeld’.

B

In artikel 28c, tweede lid, onderdeel h, wordt ‘fosfaat’ vervangen door ‘stikstof’.

C

Er wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 28f

Onverminderd artikel 28, eerste lid, onderdelen a tot en met e, wordt de hoeveelheid stikstof, bedoeld in artikel 28, eerste lid, aanhef, verminderd met:

  • a. 65 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte grasland, gelegen op zand- of lössgrond, indien na het vernietigen van de graszode in de periode van 1 februari tot en met 10 mei op deze grond direct aansluitend de teelt van maïs aanvangt.

  • b. 50 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte grasland, gelegen op zand- of lössgrond, indien na het vernietigen van de graszode in de periode van 1 juni tot en met 31 augustus op deze grond direct aansluitend de teelt van gras aanvangt.

  • c. 50% indien direct voorafgaand aan de teelt van een groenbemester op bouwland, gelegen op zand- of lössgrond, een gewas, niet zijnde graan, koolzaad, zomerpeen, blauwmaanzaad, karwij of vlas, wordt geteeld.

D

In artikel 83a, eerste lid, wordt ‘gier en filtraat’ vervangen door ‘gier, filtraat’.

E

Artikel 124a* vervalt.

F

Bijlage A wordt als volgt gewijzigd:

1. Tabel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a. Bij het gewas ‘graszaad, veldbeemd’ wordt in de tweede kolom (kleigrond) ‘110’ vervangen door ‘130’.

b. Voor de rij met de categorie-aanduiding bloembollengewassen wordt de volgende rij ingevoegd:

Graszaadstoppel ter vernietiging in najaar

60

50

50

50

60

2. De derde kolom van tabel 1a komt te luiden:

Toegestane verhoging stikstofgebruiksnorm in kilogram stikstof per hectare per jaar op kleigrond, noordelijke, westelijke, centrale en zuidelijke zandgronden, lössgrond en veengrond

5

15

30

35

5

15

25

30

5

20

25

10

15

20

10

15

20

0

15

15

5

15

25

30

5

0

10

15

0

5

10

0

15

20

0

15

20

5

10

25

10

20

25

0

10

20

5

20

30

15

45

60

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Doel en aanleiding

Met de onderhavige wijziging van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen (hierna: Ugm) en de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (hierna: Urm) worden maatregelen uit het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn 2018–2021 (Bijlage bij Kamerstukken II, 33 037, nr. 250) (hierna: zesde actieprogramma) geïmplementeerd per 1 januari 2019. Ook worden enkele wetstechnische correcties gedaan.

In het zesde actieprogramma zijn de maatregelen beschreven die Nederland gedurende de looptijd van het zesde actieprogramma zal nemen om onder andere de nitraatuitspoeling uit landbouwgrond naar het grond- en oppervlaktewater in Nederland te verminderen. Het betreft voorschriften over de wijze van aanwenden van meststoffen om gewassen van nutriënten te voorzien, alsmede over handelingen op of in de bodem die kunnen leiden tot veranderingen in de uit- of afspoeling van nutriënten. Ter implementatie van een aantal onderdelen uit het zesde actieprogramma zijn tevens het Besluit gebruik meststoffen (hierna: Bgm) en het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (hierna Ubm) gewijzigd met ingang van 1 januari 2019.

2. Regeldruk

De regeldrukeffecten van de onderhavige wijzigingen zijn niet kwantificeerbaar.

De aanwijzing van toegestane vanggewassen en hoofdgewassen na de teelt van maïs op zand- en lössgrond houdt geen aanvullend regeldrukeffect in ten opzichte van de bestaande situatie.

De korting op de stikstofgebruiksnorm als gevolg van aanpassing van de voorschriften over het scheuren van grasland, betekent dat ondernemers meer kosten moeten maken voor de afzet van mest.

De aanpassing waardoor de graszaadstoppel wordt gezien als groenbemester maakt een stikstofgift op de graszaadstoppel mogelijk, waardoor minder mest hoeft te worden afgezet en de afzetkosten dus worden verlaagd.

Er wordt een beperkt effect van de verhoging van de stikstofgebruiksnorm voor veldbeemd verwacht, doordat het totale areaal van veldbeemdgras laag is, circa 400 hectare op bijna uitsluitend kleigrond in Zeeland. Op dit areaal kan iets meer mest worden afgezet.

De gewasopbrengstafhankelijke stikstofgebruiksnorm wordt naar beneden bijgesteld. Dit betekent dat bedrijven meer kosten moeten maken voor de afzet van mest.

Het vervallen van de bijdrage voor de kosten van monitoring, zoals was opgenomen in artikel 124a*, betekent een besparing van € 195 per bedrijf per jaar.

3. Uitvoerings- en handhavingslasten

De aanpassing van de stikstofgebruiksnorm voor groenbemesters op bouwland leidt tot een lichte toename van de handhavingslast omdat controleurs moeten vaststellen welk gewas voorafgaand aan de teelt van de groenbemester op het desbetreffende perceel werd geteeld.

Doordat graszaadstoppel wordt gezien als groenbemester is een extra stikstofgift mogelijk. De handhavingslasten nemen hierdoor niet toe, omdat de controle hierop in de plaats komt van de controle of geen bemesting wordt toegepast.

De verhoging van de stikstofgebruiksnorm voor veldbeemd heeft geen gevolgen voor de uitvoering en handhaving.

De verlaging van de gewasopbrengstafhankelijke stikstofgebruiksnormen heeft geen gevolgen voor de uitvoerings- en handhavingslasten ten opzichte van de bestaande situatie.

II. Artikelsgewijs

Artikel I

Een van de maatregelen uit het zesde actieprogramma is gericht op het vergroten van de kans dat een vanggewas dan wel volggewas nutriënten op effectieve wijze vastlegt, teneinde het risico op nitraatuitspoeling te verminderen. Per 1 januari 2019 wordt hiertoe in het Bgm voorgeschreven dat een vanggewas na de teelt van snijmaïs op zand- en lössgronden direct aansluitend en uiterlijk op 1 oktober moet worden geteeld. Dit kan door tijdens of direct na de teelt van maïs een vanggewas in te zaaien. Na de teelt van maïs overeenkomstig de biologische productiemethode en maïs, niet zijnde snijmaïs (dus suikermaïs, corn cob mix, korrelmaïs en maïskolvensillage), geldt dat het vanggewas direct aansluitend en uiterlijk op 31 oktober moet worden geteeld. Ook wordt de mogelijkheid opgenomen om na de teelt van maïs en uiterlijk op 31 oktober een gewas te telen dat dient als hoofdteelt. Deze hoofdteelt wordt dan in het volgende jaar geoogst. Deze regeling wijzigt artikel 5 Ugm, dat ziet op de aanwijzing van de toegestane gewassen. De gewassen die als vanggewas na snijmaïs mogen worden geteeld waren reeds aangewezen in bijlage C. Deze gewassen, die tijdens de teelt van maïs als onderzaai, of direct na de teelt van maïs als vanggewas worden ingezaaid, kunnen na 1 oktober nog stikstof vastleggen en zo nitraatuitspoeling verminderen. Het opschrift van die bijlage wordt in overeenstemming gebracht met de aanpassing van het Bgm en van artikel 5. In artikel 5, tweede lid, worden de gewassen aangewezen die na de teelt van maïs mogen worden geteeld en die uiterlijk op 31 oktober moeten worden ingezaaid. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen een gewas dat dient als vanggewas (artikel 8a, tweede lid, Bgm) en een gewas dat dient als hoofdteelt (artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, Bgm). Deze aangewezen gewassen kunnen bij inzaai na 31 oktober nog stikstof vastleggen en zo nitraatuitspoeling te verminderen.

Artikel II, onderdelen A en B

De formulering van artikel 28 Urm wordt in overeenstemming gebracht met de terminologie in andere onderdelen van de meststoffenregelgeving. In artikel 28c Urm wordt een wetstechnische correctie gedaan.

Artikel II, onderdeel C

Het nieuwe artikel 28f Urm voorziet voor sommige gevallen in een verlaging van de stikstofgebruiksnorm. De onderdelen a en b zien op de stikstofgebruiksnorm na de vernietiging van de graszode op grasland, gelegen op zand- of lössgrond. In de periode na het vernietigen van grasland komt er veel stikstof vrij. Deze stikstof is grotendeels beschikbaar voor het daaropvolgende gewas. Artikel 4b Bgm, zoals gewijzigd ter implementatie van het zesde actieprogramma, bepaalt dat in de periode van 1 februari tot en met 10 mei, op grasland, gelegen op zand- of lössgrond, de graszode mag worden vernietigd indien direct aansluitend de teelt van een aangewezen relatief stikstofbehoeftig gewas aanvangt. Indien de vernietiging plaatsvindt met als vervolgteelt maïs, wordt de hoeveelheid stikstof verminderd met 65 kilogram per hectare per jaar, omdat bij de vertering van de vernietigde graszode veel stikstof vrijkomt. Dit kan, mede door het korte groeiseizoen van maïs, niet worden opgenomen als de reguliere stikstofgebruiksnorm wordt toegepast. Het scheuren van grasland is ingevolge artikel 4b Bgm ook toegestaan indien dit plaatsvindt in de periode van 1 juni tot en met 31 augustus met als vervolgteelt gras. In dat geval wordt de hoeveelheid stikstof verminderd met 50 kilogram hectare per jaar. In het algemeen is het risico van uit- en afspoeling van nitraat in de (na)zomer na het vernietigen van de graszode groter dan in het voorjaar. De verlaging van de stikstofgebruiksnorm na het scheuren van gras in de zomer moet dit risico beperken.

Onderdeel c van artikel 28f betreft de stikstofgebruiksnorm voor groenbemesters op bouwland, gelegen op zand- of lössgrond. De gebruiksnorm is vooral gebaseerd op de gift die nodig is als een groenbemester wordt geteeld na een gewas dat weinig stikstof achterlaat. Deze norm wordt met 50% verlaagd indien direct voorafgaand aan de teelt van de groenbemester een gewas is geteeld dat gevoelig is voor uitspoeling van nitraat (een ander gewas dan graan, koolzaad, zomerpeen, blauwmaanzaad, karwij en vlas), want na een uitspoelingsgevoelig gewas kan een groenbemester het nog in de grond aanwezige nitraat opnemen.

Artikel II, onderdeel D

In artikel 83a Urm wordt verduidelijkt dat de daar geregelde afwijking van de artikelen 84 tot en met 91 ziet op drie te onderscheiden categorieën: gier, filtraat na mestscheiding en koek na mestscheiding.

Artikel II, onderdeel E

Artikel 124a* vervalt. Gedurende de looptijd van het zesde actieprogramma zullen de verschillende equivalente maatregelen vervallen. Bovendien is het totaal aantal deelnemers en de daarbij behorende oppervlakte landbouwgrond tot op heden beperkt, waardoor het niet mogelijk is de effecten van de maatregelen op de waterkwaliteit te meten.

Artikel II, onderdeel F

Op basis van het CDM advies ‘Review Stikstofgebruiksnormen voor Graszaad’ uit 2015, wordt de stikstofgebruiksnorm voor graszaadteelt van veldbeemdgras op kleigrond verhoogd van 110 naar 130 kilogram stikstof per hectare. Dit grasveldtype, dat vooral wordt gebruikt voor sportvelden, gazons en golfterreinen, vraag meer stikstof om tot een goede gewasontwikkeling te komen dan het voedertype, dat meer geschikt is voor gebruik in mengsels voor grasland op veehouderijbedrijven.

De graszaadstoppel na de teelt van graszaad die in juli of augustus wordt geoogst en die in het najaar van hetzelfde jaar of in het vroege voorjaar van het volgende jaar wordt vernietigd is een nuttige bron voor organische stof in de bodem. Deze graszaadstoppel wordt dan ook gezien als groenbemester. Daarom wordt hiervoor, net als voor andere groenbemesters, een stikstofgebruiksnorm opgenomen in tabel 1 van bijlage A Urm. Deze norm sluit aan bij de norm voor niet-vlinderbloemige groenbemesters.

Uit de ‘milieueffectrapportage van maatregelen zesde Actieprogramma Nitraatrichtlijn, op planniveau’. (Groenendijk, P. e.a. (2017) WUR rapport 2842), uitgevoerd bij de totstandkoming van het zesde actieprogramma, is gebleken dat een korting op de gewasopbrengstafhankelijke stikstofgebruiksnorm bij bovengemiddelde gewasonttrekking nodig is om eventuele milieurisico’s te minimaliseren. Daarom wordt tabel 1a van bijlage A aangepast overeenkomstig bijlage 2 van het zesde actieprogramma.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Naar boven