Advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van (rijks)bestuur tot wijziging van het Besluit Wfsv en het Besluit SUWI in verband met het Besluit aanwijzing categorieën arbeidsbeperkten en werknemers voor berekening quotumtekort, met nota van toelichting

Nader Rapport

24 maart 2017

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van (rijks)bestuur tot wijziging van het Besluit Wfsv en het Besluit SUWI in verband met het Besluit aanwijzing categorieën arbeidsbeperkten en werknemers voor berekening quotumtekort, met nota van toelichting

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 21 november 2016, no. 2016002027, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerpbesluit rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 10 februari 2017, nr. W12.16.0372/III, bied ik U hierbij aan.

1. Uitvoering door het UWV

Ten behoeve van de door de Afdeling advisering gesignaleerde risico’s voor de uitvoering door UWV merk ik het volgende op. Het advies van de Afdeling advisering is tweeledig. In de eerste plaats adviseert de Afdeling om het beleggen van de taak van het administreren van de inleenconstructies bij UWV, te heroverwegen. In de tweede plaats dat alternatieven voor het administreren van urenoverdracht tussen uitlener en inlener moeten worden overwogen.

De keuze voor UWV als uitvoerder is weloverwogen genomen. De opdracht tot voorbereiding en uitvoering van de quotumheffing inclusief het systeem van de inlenersadministratie kan worden gezien als een logisch vervolg op de opdracht tot realisatie van het doelgroepregister en de banenmonitor.

In het besluitvormingsproces zijn ook de door UWV genoemde alternatieven bezien. In de eerste plaats is bezien of het mogelijk was om de inleenverbanden in de polisadministratie te registreren. Deze optie zou betekenen dat het fundamentele uitgangspunt dat de polisadministratie alleen de formele dienstverbanden registreert, losgelaten zou moeten worden. Thans worden in de polisadministratie gegevens van de dienstverbanden, zoals gewerkte uren en loon, bij de formele werkgever, ook wel inhoudingsplichtige genoemd, geregistreerd.

De inhoudingsplichtige is namelijk degene die deze gegevens via de loonaangifte aanlevert bij UWV. Het registreren van de dienstverbanden bij de inlener ligt daarom niet in de rede, ook omdat de inlener überhaupt niet beschikt over de gegevens die noodzakelijk zijn voor de polisadministratie.

Aan dit punt zou in theorie tegemoet gekomen kunnen worden door naast de formele dienstverbanden ook de inleenverbanden te registreren in de polisadministratie, zoals UWV in de uitvoeringstoets heeft aangegeven. Dit is echter een majeure, risicovolle operatie, die de stabiliteit van de loonaangifteketen in gevaar zou kunnen brengen. Gezien het financiële belang van de loonaangifteketen voor Nederland – ieder jaar int de Belastingdienst ongeveer 148 miljard euro (begroting 2016) aan loonheffingen – is een dergelijke risicovolle oplossing niet proportioneel in verhouding tot het vraagstuk. Daarom is gekozen voor een oplossing buiten de loonaangifteketen om.

Het tweede alternatief dat is bezien, is dat de uitzendbranche en de werkgevers zelf verantwoordelijk zouden moeten zijn voor het meetellen van de inleenconstructie. Ook deze optie ligt niet in de rede, omdat er bij de formele dienstverbanden voor gekozen is UWV verantwoordelijk te maken voor het tellen van de verloonde uren. In lijn met deze keuze is er voor gekozen UWV ook de verloonde uren van de inleenverbanden te laten tellen. Op deze manier ontstaat er een congruent geheel met de verloonde uren als teleenheid, die bovendien in de polisadministratie geregistreerd staan, waarvan UWV de eigenaar is. Door het tellen bij één uitvoeringsorganisatie neer te leggen is geborgd dat er eenduidig wordt geteld op basis van dezelfde grootheid, namelijk de verloonde uren in de polisadministratie.

Zorgvuldig tellen is van belang voor het nauwkeurig kunnen berekenen van de realisatie van het quotumpercentage, dat door UWV wordt vastgesteld per werkgever op het moment dat de banenafspraak niet wordt gehaald.

Indien een werkgever het opgelegde quotumpercentage niet realiseert, zijn daar rechtsgevolgen aan verbonden. De belastingdienst legt dan namelijk per beschikking – met bezwaar- en beroepsclausule – een quotumheffing op. Gezien deze rechtsgevolgen is het van belang dat de berekening die ten grondslag ligt aan de quotumheffing zorgvuldig is vastgesteld. Een forfaitaire manier van tellen past daar niet bij, omdat deze te grofmazig is en onherroepelijk zal leiden tot grote aantallen bezwaar- en beroepszaken door werkgevers. Dit zal leiden tot een groot beslag op uitvoeringscapaciteit bij zowel Belastingdienst (als loket voor bezwaarzaken) en UWV. Een forfaitair systeem lijkt uit oogpunt van eenvoud aanlokkelijk, maar waarborgt niet de zorgvuldigheid die vereist is in een proces met rechtsgevolgen, met alle gevolgen van dien.

Desalniettemin besef ik dat UWV in de uitvoeringstoets heeft aangegeven dat het meetellen van de inleenverbanden leidt tot een ingewikkeld, fraude- en foutgevoelig proces. De uitvoeringstoets dateert van 17 mei 2016. Nadien is door UWV een projectvoorstel voor de inlenersadministratie en quotumheffing opgesteld. De Raad van Bestuur van UWV heeft op 7 februari jl. dit projectvoorstel goedgekeurd. In dit stadium van het project is er reeds besloten tot maatregelen die uitvoeringsrisico’s beheersbaar houden.

In de eerste plaats is in het projectvoorstel rekening gehouden met het kunnen testen van de overdracht van verloonde uren door middel van een pilot met enkele uitzendorganisaties, SW-bedrijven en werkgevers, voordat dit mechanisme in de inleendatabase in productie gaat.

In de tweede plaats is een fasering aangebracht in de te realiseren onderdelen teneinde de scope en risico’s van het project te beperken. In de eerste fase wordt de inleendatabase en het portaal gereed gemaakt voor de urenoverdracht en in de tweede fase wordt de database gereed gemaakt voor het berekenen en verzenden van de quotumberekening en -heffing naar de Belastingdienst. Tenslotte wordt de database gereed gemaakt voor het afhandelen van bezwaren.

In de derde plaats is het project inlenersadministratie opgenomen in het UWV InformatiePlan 2017–2021 (UIP). Dit betekent dat er voor het voortbrengingsproces en de release van dit project capaciteit is gereserveerd en dit project tevens de juiste prioriteit toegekend heeft gekregen.

In de vierde plaats vertoont het proces van het berekenen van de quotumheffing parallellen met het proces voor de berekening van het lage-inkomensvoordeel (LIV) en de loonkostenvoordelen (LKV), zoals deze door het project van de implementatie van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) worden gerealiseerd. Hierdoor kan de opgedane ervaring bij het project Wtl worden toegepast op het project van de inlenersadministratie, bijvoorbeeld op het gebied van de gekozen oplossingsrichtingen en de governance. Organisatorische besturing van het project wordt aan de hand van de ervaringen in het project Wtl op dezelfde manier ingericht. Naast de UWV projectmanagement standaarden maakt het project gebruik van het Projectmanagement Kwaliteitsmodel (PMK model) ontwikkeld door I-Interim Rijk. Ook zal er een Stuurgroep Startup uitgevoerd gaan worden om focus en eigenaarschap te borgen. En Quality Assurance zal betrokken gaan worden om afhankelijkheden met projecten als de Wtl en de Belastingdienst te monitoren.

Het portfoliobureau van UWV heeft het projectvoorstel getoetst aan 14 gebruikelijke criteria, waaronder criteria voor een heldere en onderbouwde businesscase en beheersbaarheid van de risico’s, en alle criteria positief beoordeeld (m.u.v. de raming van de kosten, aangezien deze op dit moment nog niet exact bekend zijn).

In de laatste plaats verwacht UWV dat dit project zal moeten worden aangemeld bij het bureau ICT-toetsing (BIT). Vervolgens zal het BIT een adviestraject starten alvorens er onomkeerbare stappen mogen worden gezet. Het project zal in dit kader worden doorgelicht door deskundigen op het gebied van ICT-projecten, die het departement zullen adviseren over de haalbaarheid en slagingskans ten aanzien van het project. Dit BIT-traject zal daarom fungeren als een extra waarborg dat er geen onrealistische of onhaalbare doelen worden gesteld. Ook de Kamer zal worden geïnformeerd over de uitkomsten van dit adviestraject.

Gezien bovenstaande waarborgen, acht ik de risico’s van dit project binnen de grenzen van het aanvaardbare.

2. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage

Aan de opmerkingen in de redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is gevolg gegeven. Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal redactionele en technische wijzigingen in het ontwerpbesluit en de nota van toelichting aan te brengen.

Ik moge U hierbij verzoeken het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma.

Advies Raad van State

No. W12.16.0372/III

’s-Gravenhage, 10 februari 2017

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 21 november 2016, no.2016002027, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit Wfsv en het Besluit SUWI in verband met het Besluit aanwijzing categorieën arbeidsbeperkten en werknemers voor berekening quotumtekort, met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit regelt onder meer dat inleenverbanden meetellen voor de berekening of de inlenende werkgever voldoet aan de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten (hierna: Quotumwet).

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft opmerkingen over een deel van het ontwerpbesluit die van dien aard zijn dat zij adviseert het besluit niet vast te stellen dan nadat daarmee rekening is gehouden. De uitvoering van het administreren van de inleenconstructies door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) is duur, er zijn forse risico’s op fraude en fouten, en de stapeling van ICT-projecten bij het UWV leidt tot een risicovol ontwikkelproces. Het beleggen van die taak bij het UWV dient daarom nader te worden bezien en alternatieven daarvoor moeten worden overwogen.

1. Uitvoering door het UWV

a. Inleiding

Het kabinet heeft met sociale partners afspraken gemaakt over het bevorderen van de arbeidsparticipatie van mensen met een beperking (hierna: arbeidsbeperkten). Ondernemers (inclusief de zorg)hebben zich garant gesteld voor 100.000 extra banen en in aanvulling daarop de overheid voor 25.000 banen per 2026. Als de per jaar afgesproken aantallen banen niet worden gerealiseerd, wordt de Quotumwet geactiveerd, en moeten werkgevers die te weinig arbeidsbeperkten arbeid bieden een heffing betalen.

Voor de berekening of een werkgever voldoende arbeidsbeperkten arbeid biedt, worden zogenaamde inleenverbanden thans niet meegeteld, omdat die uren niet geregistreerd staan in de Polisadministratie van het UWV.1 Dit klemt volgens de toelichting, nu uit een nulmeting naar voren is gekomen dat bijna de helft van de 72.000 banen voor personen uit de doelgroep van de Quotumwet via inleenverbanden tot stand is gekomen.2 Het ontwerpbesluit regelt dat de verloonde uren van arbeidsbeperkten alsnog meetellen bij de inlenende werkgever. De uitvoering van het voor de Quotumwet administreren van de ingeleende arbeidsbeperkten wordt bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) belegd.

b. Risico’s uitvoering

Het UWV heeft in zijn uitvoeringstoets opgemerkt dat de betreffende uitvoerende taken voor de inleenconstructie in het kader van de Quotumwet niet bij het UWV belegd zouden moeten worden. Het zou het meest voor de hand liggen dat de omzetting van de uitlenende werkgever naar de inlenende werkgever van verloonde uren van arbeidsbeperkten in de loonadministratie zou worden geadministreerd. Voorts merkt UWV op, dat als niet wordt gekozen voor deze route van de loonaangifte, het voor de hand ligt dat de uitzendbranche en de werkgevers zelf verantwoordelijk moeten worden voor het meetellen van de inleenconstructie en de bijbehorende activiteiten.3 De regering heeft hiervoor echter niet gekozen en belegt met dit ontwerpbesluit de desbetreffende taak bij het UWV.

Het UWV wijst er in de uitvoeringstoets op dat het beleggen van deze taak bij het UWV leidt tot een ingewikkeld, fraude- en foutgevoelig en administratief zwaar proces. Bovendien moet dit proces worden geïmplementeerd in een tijd waarin de druk op de organisatie van het UWV groot is en veel complexe ICT-projecten staan gepland, al dan niet als gevolg van (gewijzigde) regelgeving. Deze trajecten kennen op zich al risico’s, maar stapeling maakt de diverse implementaties nog risicovoller, en stapeling op één moment leidt voor de onderhavige taakuitbreiding tot een lastig uitvoerbaar (en daarmee risicovol) ontwikkelproces. Het UWV concludeert dat het ontwerpbesluit slechts uitvoerbaar is onder de voorwaarde dat de benoemde risico’s worden geaccepteerd.4

De Afdeling merkt op dat de toelichting weliswaar ingaat op de in de uitvoeringstoets geschetste risico’s van het beleggen van de administratie van de inleenconstructie bij het UWV en de daarin geschetste alternatieven, maar daarmee zijn de forse bezwaren van het UWV niet weggenomen. Daarbij komt dat de toelichting niet ingaat op de druk die op de organisatie wordt gelegd om naast andere complexe ICT-projecten ook dit project te implementeren. Ook de Algemene Rekenkamer heeft in haar rapport ‘UWV, balanceren tussen ambities en middelen’ opgemerkt dat ‘Beheer en vernieuwing van ICT in de nabije toekomst een grote opgave voor het UWV is. Ambities en middelen zijn hier nog niet in balans en de ambities voor vernieuwing zijn in het huidige plan beperkt. De ICT-opgave stelt waarschijnlijk beperkingen aan de mate waarin beleidsmatige ambities kunnen worden gerealiseerd’ 5.

De vraag rijst of nog andere alternatieven voor de gekozen constructie dan de al genoemde zijn overwogen. De thans voorgestelde fijnmazige toerekening van inleenverbanden komt de individuele rechtvaardigheid van de bepaling van het quotum weliswaar ten goede maar geeft bovengenoemde uitvoeringsproblemen. Een grofmaziger systeem, waarbij een forfaitaire toedeling van verloonde uren inzake ingeleende arbeidsbeperkten aan werkgevers plaatsvindt, zou mogelijk een oplossing kunnen bieden. Een dergelijk systeem heeft mogelijk als nadeel dat onder omstandigheden heffingen zouden worden opgelegd aan werkgevers die in werkelijkheid het quotum hebben gehaald; voor die situatie zou een oplossing gevonden moeten worden

In het licht van het voorgaande merkt de Afdeling op dat op dit moment niet van het UWV kan worden gevraagd om de administratieve uitvoering van de inleenconstructie ter hand te nemen, in de wetenschap dat hoe dan ook het systeem ingewikkeld, fraude- en foutgevoelig en administratief zwaar zal zijn. Daarbij komt dat alleen al de kosten van het organisatorisch implementeren van het systeem € 6 miljoen zijn. Daarin zijn de ICT-kosten nog niet meegenomen.

Gelet op het bovenstaande adviseert de Afdeling ook andere alternatieven voor de voorgestelde uitvoering van de inleenconstructie te overwegen en het neerleggen van de uitvoering bij het UWV nader te bezien.

2. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen geen besluit te nemen dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W12.16.0372/III

  • In de aanhef 38d, zevende lid, wijzigen in: 38d, negende lid, en voorts toevoegen het vierde lid van artikel 38f Wfsv. Voorts ook verwijzen naar artikel 33, elfde lid, Wet SUWI.

  • In artikel 2.27 in de omschrijving van doelgroepregister na register invoegen: ten behoeve van de registratie,. Voorts de zinsnede ‘van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv)’ wijzigen in: Wfsv (zie artikel 1.1, onder a, Besluit Wfsv).

  • In artikel 2.27 de definitie van ‘uitlener’ nader omschrijven door het bij ministeriële regeling vastleggen van de in de toelichting genoemde SBI-codes betreffende de registratie in het Handelsregister van werkgevers van wie de kernactiviteit is het ter beschikking stellen van arbeid aan derden.

  • In artikel 2.27 de definitie van ‘verloonde uren’ achterwege laten (zie artikel 38b, vierde lid, Wfsv, juncto artikel 5.2 Besluit SUWI en bijlage I).

  • Artikel 2.28, eerste lid, van een toelichting voorzien en verwijzen naar Kamerstukken II 2013/14, 33 981, nr. 3, blz. 58.

  • In artikel 2.28, tweede lid, is de zinsnede ‘die verloonde uren van de arbeidsbeperkte toerekent aan de inlener’ niet duidelijk (overbodig).

  • In artikel 2.28, vierde lid, ‘mits’ wijzigen in: mits niet.

  • In artikel 2.31, opschrift en aanhef, ‘waarvan’ wijzigen in: van wie.

  • In artikel 2.32, onderdelen b en c, ‘als bedoeld’ wijzigen in: bedoeld.

  • Artikel 2.33, tweede lid, laatste zinsnede, ontbreekt en dient als volgt aangevuld te worden: In mindering gebracht op het totaal aantal verloonde uren die de werkgever in de loonafgifte heeft verantwoord.

  • In artikel 3.2a Besluit SUWI, tweede lid, ‘als bedoeld’ wijzigen in: bedoeld. Voorts in het derde lid, na ‘hoofdstuk III’ invoegen: afdeling 4,.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Ontwerpbesluit van ..... tot wijziging van het Besluit Wfsv en het Besluit SUWI in verband met het Besluit aanwijzing categorieën arbeidsbeperkten en werknemers voor berekening quotumtekort

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 november 2016, nr. 2016-0000212336;

Gelet op artikel 34, vijfde lid, 38d, zevende en tiende lid, 38f, derde lid, 38g, vierde en vijfde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van [niet invullen]invullen]],

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I WIJZIGING BESLUIT WFSV

In het Besluit Wfsv wordt na hoofdstuk 2b een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 2c Registratie inleenverbanden en aanwijzing categorieën arbeidsbeperkten en werknemers voor berekening quotumtekort
Artikel 2.27 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

doelgroepregister:

het register, bedoeld in artikel 38d van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv);

identificatienummer:

de door de Belastingdienst en het UWV gebruikte identificatie van de uitlener dan wel de inlener;

inleenverbanden:

het door de uitlener ter beschikking stellen van werknemers die arbeidsbeperkte zijn aan de inlener;

inlener:

degene aan wie de uitlener de arbeidskracht ter beschikking stelt;

peildatum:

31 december van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarover de quotumheffing wordt geheven;

Polisadministratie:

de administratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

uitlener:
  • a. onderneming of rechtspersoon die arbeidskrachten uitzendt op grond van een overeenkomst als bedoeld in artikel 690, Boek 7, van het Burgerlijk Wetboek en die op de peildatum in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007 is ingeschreven waarbij is opgenomen, dat deze onderneming of rechtspersoon de activiteit van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten uitoefent; of

  • b. de werkgever van de werknemer, die werkzaam is in een dienstbetrekking in de zin van artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening, waarbij bij de uitvoering van artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening die werknemer ter beschikking wordt gesteld aan een andere werkgever;

uitzendpersoneel:

personeel dat door de uitlener aan de inlener ter beschikking wordt gesteld en waarvan de werkgever op grond van artikel 28, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de loonbelasting 1964 opgaaf doet aan de inspecteur dat sprake is van een uitzendkracht of een dienstbetrekking in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet sociale werkvoorziening die ter beschikking wordt gesteld aan een andere werkgever;

verloonde uren:

de uren waarover loon is betaald en waarvan door de werkgever op grond van artikel 28, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de loonbelasting 1964 opgave aan de inspecteur is gedaan.

Artikel 2.28 Aanwijzing categorie arbeidsbeperkten die ter beschikking zijn gesteld en tevens meetellen voor de berekening van het quotumtekort bij de inlener
  • 1. Voor de toepassing van artikel 38g, derde lid, van de Wfsv wordt de persoon die arbeid verricht in een dienstbetrekking in de zin van artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening en die aan de werkgever ter beschikking is gesteld, aangewezen als arbeidsbeperkte, bedoeld in artikel 38g, vierde lid, van de Wfsv.

  • 2. De uitlener, die verloonde uren van de arbeidsbeperkte toerekent aan de inlener, kan, voor de berekening van het quotumtekort, bedoeld in artikel 38g, derde lid, van de Wfsv, verloonde uren van de arbeidsbeperkte die de uitlener aan de inlener ter beschikking stelt, toerekenen aan die inlener.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid komen de uitlener en inlener, uiterlijk 1 augustus van het jaar volgend op het kalenderjaar waarover de quotumheffing wordt geheven, tot overeenstemming over het aantal toe te rekenen verloonde uren van de arbeidsbeperkte die de uitlener aan de inlener ter beschikking stelt.

  • 4. Indien het derde lid van toepassing is, wordt voor de berekening van het quotumtekort van de inlener, bedoeld in artikel 38g, derde lid, van de Wfsv variabele C vermeerderd met de toegerekende verloonde uren van de uitgeleende arbeidsbeperkte, mits het totaal aantal verloonde uren dat voor de betreffende uitgeleende arbeidsbeperkte in de Polisadministratie staat, is overschreden.

  • 5. Voor de berekening van het quotumtekort van de uitlener, bedoeld in artikel 38g, derde lid, van de Wfsv, wordt variabele C verminderd met de verloonde uren van uitgeleende arbeidsbeperkten.

  • 6. Voor de toepassing van het vierde en vijfde lid, dient de overeenstemming, bedoeld in het derde lid, als grondslag voor de vaststelling van het aantal verloonde uren dat door de uitlener is toegerekend aan de inlener.

Artikel 2.29 Verplichtingen uitlener

De uitlener, die verloonde uren van de uitgeleende arbeidsbeperkte toerekent aan de inlener, controleert de door het UWV aangeleverde gegevens over de inleenverbanden, bedoeld in artikel 3.2b van het Besluit SUWI, en vult deze gegevens aan met het identificatienummer van de inlener, indien artikel 2.28, tweede lid van toepassing is.

Artikel 2.30 Verplichtingen inlener

De inlener, die verloonde uren van de arbeidsbeperkte toegerekend krijgt van de uitlener, controleert, nadat de uitlener aan zijn verplichtingen, genoemd in artikel 2.29, heeft voldaan, de door het UWV aangeleverde gegevens over de inleenverbanden, bedoeld in artikel 3.2b van het Besluit SUWI, en fiatteert indien akkoord uiterlijk 1 augustus van het jaar volgend op het kalenderjaar waarover de quotumheffing wordt geheven, indien artikel 2.28, tweede lid van toepassing is.

Artikel 2.31 Aanwijzing categorie werknemers waarvan verloonde uren in mindering worden gebracht op het totaal aantal verloonde uren

Als werknemer, bedoeld in artikel 38g, vijfde lid, van de Wfsv waarvan de verloonde uren in mindering wordt gebracht op het totaal aantal verloonde uren, bedoeld in artikel 38g, derde lid, van de Wfsv met betrekking tot variabele A, wordt aangewezen:

  • a. voor de uitlenende werkgever: uitzendpersoneel in de zin van artikel 2.27;

  • b. voor het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen dan wel een privaatrechtelijke rechtspersoon die als uitvoerder van de Wet sociale werkvoorziening is aangewezen op grond van artikel 1, tweede lid, dan wel artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening en als activiteit heeft het ter beschikking stellen van arbeidskrachten: elke persoon die arbeid verricht in een dienstbetrekking in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet sociale werkvoorziening.

Artikel 2.32 Nadere bepaling variabelen quotumpercentages [Aanwijzing categorie werknemers waarvan verloonde uren in mindering worden gebracht op het totaal aantal verloonde uren bij werkgevers in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid bedoeld in artikel 38f, tweede lid, voor de berekening van het quotumpercentage]

Voor de berekening van de quotumpercentages, bedoeld in artikel 38f, tweede lid, van de Wfsv, wordt voor de toepassing van de variabelen van de formule, bedoeld in dat lid, het volgende in acht genomen:

  • a. voor variabele D en E: het totaal aantal banen bij werkgevers in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid (variabele D) vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal verloonde uren van werknemers in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid (variabele E), wordt verminderd met de verloonde uren van uitzendpersoneel in de zin van artikel 2.27.

  • b. voor variabele F: het aantal arbeidsbeperkten, als bedoeld in artikel 38b, tweede lid van de Wfsv, bij werkgevers die op grond van artikel 34, derde, vierde en zesde lid, quotumheffing zijn verschuldigd, bedraagt voor de overheidssector in:

    • 1°. 2017 van 256;

    • 2°. 2018 van 534;

    • 3°. 2019 van 811;

    • 4°. 2020 van 1.089;

    • 5°. 2021 van 1.367;

    • 6°. 2022 van 1.644;

    • 7°. 2023 en verder van 1.922;

  • c. voor variabele F: het aantal arbeidsbeperkten, als bedoeld in artikel 38b, tweede lid van de Wfsv, bij werkgevers die op grond van artikel 34, derde, vierde en zesde lid, quotumheffing zijn verschuldigd, bedraagt voor de niet-overheidssector in:

    • 1°. 2017 van 744;

    • 2°. 2018 van 1.348;

    • 3°. 2019 van 1.953;

    • 4°. 2020 van 2.557;

    • 5°. 2021 van 3.161;

    • 6°. 2022 van 3.766;

    • 7°. 2023 van 4.370;

    • 8°. 2024 van 4.974;

    • 9°. 2025 en de volgende jaren van 5.578.

  • d. voor variabele G: het gemiddeld aantal verloonde uren van arbeidsbeperkten, als bedoeld in artikel 38b, tweede lid van de Wfsv, in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid tezamen bedraagt 1.331 uren per jaar.

Artikel 2.33 Aanwijzing categorieën werknemers wiens verloonde uren in mindering worden gebracht voor de bepaling van de quotumplichtige werkgever (bepaling grootte)
  • 1. Voor de vaststelling of de quotumheffing niet is verschuldigd door de uitlener die minder dan 25 vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal verloonde uren per werknemer heeft verantwoord, bedoeld in artikel 34, vierde en zesde lid, van de Wfsv, wordt het aantal verloonde uren van uitzendpersoneel in mindering gebracht op het totaal aantal verloonde uren die de werkgever in de loonaangifte heeft verantwoord.

  • 2. Voor de vaststelling of de quotumheffing niet is verschuldigd door het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen dan wel en privaatrechtelijke rechtspersoon die als uitvoerder van de Wet sociale werkvoorziening is aangewezen op grond van artikel 1, tweede lid, dan wel artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening en als activiteit heeft het ter beschikking stellen van arbeidskrachten, die minder dan 25 vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal verloonde uren per werknemer heeft verantwoord, bedoeld in artikel 34, vierde en zesde lid, van de Wfsv, wordt het aantal verloonde uren van arbeidsbeperkten die arbeid verrichten in een dienstbetrekking in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet sociale werkvoorziening.

ARTIKEL II.

Het Besluit SUWI wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 3.2 worden in hoofdstuk 3a twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 3.2a Registratie inleenverbanden
  • 1. Ten behoeve van de berekening van het quotumtekort, bedoeld in artikel 38g, derde lid, van de Wfsv, voor de vaststelling van de quotumheffing, verwerkt het UWV in verband met de registratie van arbeidsbeperkten, bedoeld in artikel 38d van de Wfsv, gegevens over inleenverbanden als bedoeld in artikel 2.27 van het Besluit Wfsv.

  • 2. Het UWV verwerkt voor de inleenverbanden, bedoeld in het eerste lid, de gegevens, vastgesteld in artikel 3.2b over de uitlener, de inlener en de arbeidsbeperkte, als bedoeld in artikel 2.27 van het Besluit Wfsv, met het oog op het ter beschikking stellen door de uitlener van de arbeidsbeperkte aan de inlener om arbeid te verrichten.

  • 3. Het UWV verstrekt de Belastingdienst uit eigen beweging de gegevens, die zijn verkregen op grond van het eerste lid, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn taak op grond van hoofdstuk III, paragraaf 4a, van de Wfsv.

  • 4. Het UWV is bevoegd gegevens die het verwerkt voor de uitvoering van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en voor de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 30d van de Wet SUWI, te verwerken voor inleenverbanden.

Artikel 3.2b Gegevens inleenverbanden
  • 1. Van een inleenverband worden de volgende gegevens door het UWV verwerkt:

    • a. het burgerservicenummer van de uitgeleende arbeidsbeperkte;

    • b. identificatienummer uitlener;

    • c. identificatienummer inlener, aangeleverd door de uitlener, overeenkomstig artikel 2.29 van het Besluit Wfsv; en

    • d. het aantal toe te rekenen verloonde uren van de uitgeleende arbeidsbeperkte in het kalenderjaar waarover de quotumheffing wordt geheven dat de uitlener toerekent aan de inlener.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van het eerste lid.

ARTIKEL III. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

NOTA VAN TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

Het kabinet streeft ernaar om te komen tot een inclusieve arbeidsmarkt. Het is essentieel om mensen tot hun recht te laten komen en ze in staat te stellen zo veel mogelijk zelfstandig mee te laten doen aan de samenleving. Participatie, bij voorkeur via werk, zorgt voor sociale, economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en levert een bijdrage aan de economie en aan de sociale cohesie. In zo’n samenleving kan iedereen bijdragen aan het versterken van de economische en sociale kracht van Nederland. Het kabinet wil kansen creëren, ook voor mensen met een arbeidsbeperking.

Om dit doel te realiseren, heeft het kabinet met sociale partners afspraken gemaakt over het aan de slag helpen van mensen met een arbeidsbeperking. Werkgevers in de marktsector (inclusief zorg) stellen zich garant voor 100.000 extra banen. In aanvulling daarop stelt de overheid zich garant voor 25.000 extra banen. Deze afspraken zijn niet vrijblijvend. Afgesproken is dat als de afgesproken aantallen extra banen niet worden gerealiseerd, de bepalingen over de quotumregeling na overleg met sociale partners en gemeenten in werking kunnen treden.

Inleenverbanden1 zijn een vaak gebruikt en succesvol middel om mensen met een arbeidsbeperking werk te bieden. Inleenverbanden bieden kwetsbare mensen een kans om mee te doen. Het belang van inleenverbanden als middel om mensen met een arbeidsbeperking werkgelegenheid te bieden blijkt ook uit de nulmeting. Uit de nulmeting is naar voren gekomen dat van de bijna 72.000 banen voor mensen uit de doelgroep bijna de helft via inleenverbanden tot stand was gekomen. Bij verreweg het grootste deel van de inleenverbanden, 33.600 banen, was er sprake van detachering vanuit de sociale werkvoorziening (sw)2. Niet alleen bij sociale partners, de uitzendbranche en de sw-bedrijven maar ook in de Tweede Kamer, leeft daarom de wens om de mensen uit de doelgroep mee te tellen bij de werkgevers bij wie zij daadwerkelijk werkten. Aan deze wens heeft de wetgever gehoor gegeven, door dit op te nemen in artikel 38g, vierde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Wfsv).

Inleenverbanden zijn een belangrijk middel voor werkgevers om invulling te geven aan de eventuele quotumregeling. Het is daarom van belang dat het voor werkgevers met als kernactiviteit het ter beschikking stellen van arbeid mogelijk is om verloonde uren van mensen uit de doelgroep in inleenverbanden toe te rekenen aan de inlenende werkgever. Ook is het belangrijk dat uitlenende werkgevers herkenbaar zijn zodat inlenende werkgevers weten of de verloonde uren die mensen uit de doelgroep bij hen hebben gewerkt in inleenverbanden meetellen bij het berekenen van het quotumtekort en de eventuele quotumheffing.

De banenafspraak is een macroafspraak, die geldt voor de ‘sector’ overheid en de ‘sector’ niet-overheid. Daarbij kan volstaan worden met registratie of iemand uit de doelgroep wordt ingeleend door de overheid of de niet-overheid. Dit wordt via een jaarlijks uit te voeren representatief onderzoek steekproefsgewijs vastgesteld. Op basis van de nulmeting, de monitoring en de gegevens over de inleenverbanden wordt vastgesteld of aan de banenafspraak wordt voldaan.

Tijdens de eventuele quotumregeling is een systeem op het niveau van de individuele werkgever nodig. Een complicatie voor inleenverbanden is dat de loonaangifte en de Polisadministratie zijn gebaseerd op de formele werkgever of inhoudingsplichtige. Aangezien de verloonde uren van de inleenverbanden, in tegenstelling tot ‘reguliere dienstverbanden’, niet geregistreerd staan in de Polisadministratie bij de inlenende werkgever, diende er gezocht te worden naar een alternatieve manier om deze uren van inleenverbanden toch te kunnen meetellen bij de inlenende werkgever. Daarom is met belanghebbende partijen (ABU, NBBU, VNO-NCW, AWVN) en uitvoeringsinstanties het UWV en de Belastingdienst naar een systeem gezocht om verloonde uren van mensen uit de doelgroep die werkzaam zijn in inleenverbanden toch te kunnen meetellen bij de inlenende werkgever. Deze oplossing wordt uitgewerkt in het voorliggende besluit.

Hoofdstuk 2 Inhoud van dit besluit

Dit besluit vult in de eerste plaats artikel 38g, vierde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met een heffing bij het niet voldoen aan de quotumdoelstelling (Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten; hierna: Wet banenafspraak) nader in. Op grond van artikel 38g, vierde lid, van de Wfsv worden regels gesteld voor categorieën arbeidsbeperkten die vervolgens van invloed zijn op het aantal verloonde uren bij de werkgever in het kalenderjaar waarover het quotumtekort wordt vastgesteld (variabele C) (zie artikel 2.28 van dit besluit). Dit besluit werkt in de tweede plaats uit dat categorieën werknemers kunnen worden aangewezen ten aanzien waarvan de verloonde uren in mindering worden gebracht op het totaal aantal verloonde uren, zoals opgenomen in artikel 38g, vijfde lid, van de Wfsv, met betrekking tot variabele A in de berekening van het quotumtekort (zie artikel 2.31 van dit besluit). In de derde plaats geeft dit besluit invulling aan de nadere bepaling van een aantal variabelen in de berekening van het quotumpercentage, zoals opgenomen in artikel 38f, derde lid en vierde lid, van de Wfsv (zie artikel 2.32 van dit besluit). Tot slot werkt dit besluit nader uit dat categorieën werknemers worden aangewezen ten aanzien waarvan de verloonde uren bij de toepassing van artikel 34, vierde lid en zesde, van de Wfsv, in mindering worden gebracht op het totaal aantal verloonde uren die de werkgever in de loonaangifte heeft verantwoord, zoals opgenomen in artikel 34, vijfde lid, van de Wfsv (zie artikel 2.33 van dit besluit).

2.1 Algemeen

Het UWV beschikt via de Polisadministratie over gegevens per werkgever over het aantal verloonde uren van de werknemers. Voor de vaststelling van de quotumheffing koppelt het UWV het doelgroepregister, waarin de mensen uit de doelgroep zijn opgenomen, aan de bestaande gegevens in de Polisadministratie. De Polisadministratie is een bestaande gegevensinfrastructuur. Het doelgroepregister is nieuw gebouwd voor de uitvoering van de Wet banenafspraak. Het doelgroepregister heeft zowel een functie tijdens de periode van de banenafspraak als bij de eventuele quotumregeling.

De Belastingdienst heeft in de uitvoeringstoets op de Wet banenafspraak aangegeven dat het uitbreiden van de loonaangifte set met gegevens over inleenverbanden van mensen uit de doelgroep ten koste gaat van de stabiliteit. De Polisadministratie is namelijk gebaseerd op de loonaangifte van de formele werkgever of de inhoudingsplichtige en derhalve niet geschikt en ook niet bedoeld voor gegevens over de inlenende werkgever. Bovendien is de eventuele quotumheffing alleen van toepassing op werkgevers met 25 of meer werknemers. Het opnemen van aanvullende gegevens in de loonaangifte zou leiden tot een toename van administratieve lasten voor alle werkgevers. Terwijl de eventuele quotumregeling niet van toepassing is op werkgevers met minder dan 25 werknemers. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft daarom met de Belastingdienst afgesproken dat het systeem voor het meetellen van inleenverbanden bij de inlenende werkgever zodanig wordt vormgegeven in lagere regelgeving dat dit buiten de loonaangifteketen om gebeurt en dat daarin geen rol is weggelegd voor de Belastingdienst.

Zoals eerder aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag3 bestaat overeenstemming dat er een register nodig is met een overzicht van de uitgeleende arbeidsbeperkten om inleenverbanden bij de inlenende werkgever te kunnen meetellen bij een eventuele activering van de quotumregeling. Dit register is alleen noodzakelijk ten tijde van de eventuele quotumregeling. Artikel 38g, vierde lid, van de Wfsv, biedt hiervoor de wettelijke grondslag. De loonaangifte, waar alle werkgevers in Nederland mee te maken hebben, is hiervoor niet bedoeld en ook niet geschikt.

De politieke verantwoordelijkheid voor de werking van de wet en daarmee ook het systeem inleenverbanden quotumregeling berust, conform de toelichting bij de Wet banenafspraak4, bij de Staatssecretaris van SZW. Het UWV berekent het eventuele quotumtekort op basis van de gegevens in het doelgroepregister en de Polisadministratie, aangevuld met de gegevens over inleenverbanden. Het UWV is daarnaast een bekend loket voor werkgevers voor de uitvoering van de Wet banenafspraak. Met het oog hierop heeft het ministerie van SZW aan het UWV gevraagd om het systeem te ontwikkelen en te beheren.

Het UWV bepaalt hoe het gegevensverkeer binnen het systeem wordt ingericht en vormgegeven. Op basis van al beschikbare gegevens over verloonde uren van uitzendkrachten bij uitlenende werkgevers in de Polisadministratie, bestaande gegevens in het doelgroepregister en een overzicht van werkgevers die zich professioneel bezig houden met het uitlenen van arbeidskrachten kan het UWV per uitlenende werkgever een overzicht samenstellen van verloonde uren van mensen uit de doelgroep van de banenafspraak die uitlenende werkgevers ter beschikking hebben gesteld aan inlenende werkgevers. De verloonde uren van mensen uit de doelgroep zullen na wederzijds akkoord van de in- en uitlenende werkgever worden toegerekend aan de inlenende werkgever, zodat deze uren bij de inlenende werkgever meegenomen worden in de berekening van het quotumtekort en de eventuele quotumheffing. Hiertoe stelt het UWV de overzichten ter beschikking aan uit- en inlenende werkgevers. Het UWV berekent vervolgens op basis van gegevens in de Polisadministratie, het doelgroepregister en de gegevens over inleenverbanden de quotumheffing. De uitkomst van de berekening stuurt het UWV, conform de Wet banenafspraak, naar de Belastingdienst, die een beschikking afgeeft.

Het toerekenen van verloonde uren van mensen uit de doelgroep werkzaam in inleenverbanden van de uitlenende werkgever naar de inlenende werkgever wordt in de volgende paragraaf nader toegelicht. In paragraaf 2.4 wordt het werkprocesstap voor stap beschreven.

2.2 Toerekenen van verloonde uren

Het quotumpercentage wordt vastgesteld in het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het quotumpercentage van toepassing is. Of een individuele werkgever op jaarbasis aan het quotumpercentage heeft voldaan, kan pas worden berekend in het jaar na het jaar waarover het quotumpercentage van toepassing is (jaar t+1). Of werkgevers bijvoorbeeld aan het quotumpercentage voor 2017 hebben voldaan wordt na afloop van het kalenderjaar berekend, dus in 2018. Een werkgever is conform de Wet banenafspraak geen quotumheffing verschuldigd indien hij in het kalenderjaar voor het kalenderjaar waarin de quotumregeling van toepassing is minder dan 40.575 verloonde uren in de loonaangifte heeft verantwoord.

In jaar t+1 berekent het UWV op basis van de gegevens in de Polisadministratie, het doelgroepregister en de gegevens over de inleenverbanden de quotumheffing. Voor het berekenen van de quotumheffing berekent het UWV eerst het quotumtekort. De formule voor de vaststelling van het quotumtekort is in de Wet banenafspraak vastgelegd en ziet er als volgt uit:

A

de totaal verloonde uren bij de werkgever in het kalenderjaar waarover het quotumtekort wordt vastgesteld (= het aantal uren van alle werknemers bij de werkgever).

B

het quotumpercentage.

C

het aantal verloonde uren dat wordt ingevuld door mensen met een arbeidsbeperking uit de doelgroep in het kalenderjaar waarover het quotumtekort wordt vastgesteld.

D

de gemiddelde omvang van een dienstverband van een werknemer met arbeidsbeperkingen

Het quotumtekort wordt vermenigvuldigd met 5.000 euro om de quotumheffing te berekenen. Indien het quotumtekort kleiner of gelijk is aan nul, is de werkgever geen quotumheffing verschuldigd.

Het uitgangspunt van het voorliggende besluit is om de verloonde uren gewerkt door mensen uit de doelgroep in inleenverbanden mee te tellen bij de inlenende werkgever. De verloonde uren van mensen uit de doelgroep in inleenverbanden moeten daartoe voor de inlenende werkgever worden opgeteld bij variabele C in de berekening van het quotumtekort.

Het is in het belang van zowel alle betrokken partijen en de goede werking van de Wet banenafspraak als het publieke doel, dat het quotumtekort en de quotumheffing worden vastgesteld op basis van gegevens van de juiste kwaliteit. Het UWV gaat daarom uit van de al beschikbare gegevens over verloonde uren van uitzendpersoneel bij uitlenende werkgevers in de Polisadministratie. Door deze gegevens te combineren met de gegevens in het doelgroepregister en een overzicht van werkgevers die zich professioneel bezig houden met het uitlenen van arbeidskrachten kan per uitlenende werkgever een overzicht worden samengesteld van verloonde uren van mensen uit de doelgroep van de banenafspraak die zij ter beschikking hebben gesteld aan inlenende werkgevers. Het gaat om de volgende gegevens:

  • identificatienummer uitlenende werkgever;

  • identificatienummer inlenende werkgever, aangeleverd door de uitlenende werkgever;

  • burgerservicenummer (BSN) van de uitgeleende persoon uit de doelgroep;

  • aantal verloonde uren van de betreffende persoon uit de doelgroep die de uitlenende werkgever mag toerekenen aan inlenende werkgevers.

Onder het identificatienummer wordt het door de Belastingdienst en het UWV gebruikte identificatie van de uitlenende dan wel de inlenende werkgever verstaan. Dit kan het BSN (afgegeven door gemeente aan natuurlijk personen), RSIN (door de Kamer van Koophandel afgegeven aan samenwerkingsverbanden en rechtspersonen) en fiscaalnummer (door de Belastingdienst afgegeven aan restgroep) zijn. Het gehanteerde identificatienummer is daarmee afhankelijk van de rechtsvorm van de organisatie. Elke werkgever heeft een identificatienummer. Doordat het geen verschillende nummers zijn, heeft het geen gevolgen voor het uitwisselen van de gegevens.

De uitlenende werkgever kan de verloonde uren van uitgeleende personen uit de doelgroep toerekenen aan de inlenende werkgever. Als de inlenende werkgever hiermee akkoord gaat worden de betreffende verloonde uren meegenomen in variabele C in de berekening van het quotumtekort en de eventuele quotumheffing bij de inlenende werkgever. De betreffende verloonde uren (onder vermelding van uit- en inlenende werkgever) slaat het UWV op in het register inleenverbanden. In paragraaf 2.4 is de werkwijze stapsgewijs beschreven.

Om het systeem uitvoerbaar, handhaafbaar en beheersbaar te maken is het noodzakelijk om daarbij uitlenende werkgevers te definiëren die, indien zij dat willen, verloonde uren van mensen uit de doelgroep van de banenafspraak en quotumheffing die ter beschikking zijn gesteld toe te rekenen aan inlenende werkgevers. Paragraaf 2.3 gaat hier op in.

2.3 Uitlenende werkgevers

Het uitgangspunt is dat als werknemers behorende tot de doelgroep van de banenafspraak en quotumregeling worden uitgeleend door werkgevers van wie de kernactiviteit is het ter beschikking stellen van arbeid aan derden, deze verloonde uren mee kunnen tellen bij de inlenende werkgever.

Met het oog op herkenbaarheid en het beperken van administratieve lasten is gekozen om aan te sluiten bij een bestaande indeling. In overleg met betrokken partijen is de registratie in het Handelsregister naar voren gekomen als meest geschikte indeling. Het gaat om de SBI-codes 78.201, 78.202, 78.203, 78.30 en 32.991 waaronder respectievelijk uitzendbureaus, uitleenbureaus, banenpools, payroll-bedrijven en sw-bedrijven vallen. De betreffende codes hebben betrekking op het ter beschikking stellen van arbeid aan derden. Payroll is een vorm van ter beschikking stellen van arbeid en valt daarmee ook onder deze algemene maatregel van bestuur. Het gaat om werkgevers die op basis van een overeenkomst met een derde, welke niet tot stand is gekomen in het kader van het samenbrengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, werknemers ter beschikking stellen om in opdracht en onder toezicht en leiding van die derde arbeid te verrichten, waarbij de werkgever, die de werknemer ter beschikking stelt, alleen met toestemming van die derde gerechtigd is de werknemer aan een ander ter beschikking te stellen.

Iedere onderneming of rechtspersoon die arbeidskrachten ter beschikking stelt, is verplicht om dit te registreren in het Handelsregister. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het bedrijfsmatig en niet-bedrijfsmatig ter beschikking stellen van arbeidskrachten. Indien bedrijfsmatig arbeidskrachten ter beschikking worden gesteld, moet dit blijken uit de bedrijfsomschrijving die door de ondernemer wordt opgegeven. In dat geval wordt door de Kamer van Koophandel een van de SBI-codes 78.201, 78.202, 78.203 en/of 78.30 toegekend.

De indeling in het Handelsregister is bij uitlenende werkgevers goed bekend. Zoals ook aangeven in een brief aan de Tweede Kamer op 27 oktober 20155 is met betrokken partijen afgesproken dat uitlenende werkgevers zelf voor herkenbaarheid zorgen en hierover communiceren richting inlenende werkgevers. Het meetellen van de verloonde uren van mensen uit de doelgroep is onderdeel van het aanbod van uitlenende werkgevers richting inlenende werkgevers.

Uitlenende werkgevers die in het Handelsregister geregistreerd staan onder de SBI codes 78.201, 78.202, 78.203, 78.30 of 32.991 kunnen verloonde uren van mensen uit de doelgroep van de banenafspraak en quotumheffing die ter beschikking zijn gesteld toerekenen aan de inlenende werkgever. Mits de inlenende werkgever daarmee instemt. Uitlenende werkgevers zijn vrij om de bedrijfseconomische afweging te maken of ze de verloonde uren van de persoon uit de doelgroep toerekenen aan de inlenende werkgever. De uitlenende werkgever kan hierover afspraken maken met de inlenende werkgever. Uitlenende werkgevers hebben er belang bij dat mensen uit de doelgroep mee kunnen tellen bij inlenende werkgevers. Anders zou het voor hen ingewikkelder zijn om mensen uit de doelgroep ter beschikking te stellen aan werkgevers.

De verloonde uren van mensen uit de doelgroep die uitlenende werkgevers ter beschikking hebben gesteld en waarvan zij verloonde uren toerekenen aan de inlenende werkgever, tellen mee bij de inlenende werkgever. Daartoe worden eerder genoemde uren bij de inlenende werkgever opgeteld bij variabele C, zoals omschreven in paragraaf 2.2. Bij de uitlenende werkgever worden alle verloonde uren van uitgeleende arbeidsbeperkten in mindering gebracht op variabele C in de formule van de berekening van het quotumtekort. Hiermee wordt voorkomen dat het quotum bij uitlenende werkgevers dat ziet op het reguliere personeel ingevuld wordt met de verloonde uren van uitgeleende arbeidsbeperkten waarvan de uren niet zijn toegerekend aan een inlenende werkgever. De uitlenende werkgever krijgt immers, conform de toelichting bij de Wet Banenafspraak, een zogenaamd nulquotum over het uitgeleende personeel. Paragraaf 2.5 gaat nader in op de bepaling van het quotumtekort voor uitlenende werkgevers.

2.4 Het meetellen van inleenverbanden bij de inlenende werkgever: hoe werkt het?

Voor de berekening van de quotumheffing worden de gegevens in de Polisadministratie gebruikt zoals deze zijn verwerkt op 1 mei van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarover de quotumheffing wordt berekend. Dit is conform de Wet banenafspraak het fotomoment. Het fotomoment is het startpunt voor het werkproces voor het toerekenen van verloonde uren van mensen uit de doelgroep die zijn uitgeleend aan inlenende werkgevers. Verloonde uren van mensen uit de doelgroep die zijn uitgeleend kunnen worden toegerekend aan inlenende werkgevers als de uitlenende en inlenende werkgever hierover op 1 augustus jaar t+1 akkoord zijn, het meetmoment inleenverbanden. Het proces wordt in deze paragraaf stap voor stap toegelicht.

a. Vaststellen uitlenende werkgevers

Uitlenende werkgevers die op 31 december jaar t-1 in het Handelsregister geregistreerd staan onder de SBI codes 78.201, 78.202, 78.203, 78.30 of 32.991 kunnen verloonde uren van mensen uit de doelgroep van de banenafspraak en quotumheffing die ter beschikking zijn gesteld toerekenen aan de inlenende werkgever. Het UWV vraagt deze lijst jaarlijks op bij de Kamer van Koophandel. Deze peildatum wordt ook gebruikt voor de vaststelling of de werkgever groot of klein is.

Een peildatum aan het eind van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de verloonde uren kunnen worden toegerekend biedt rechtszekerheid aan inlenende en uitlenende werkgevers. Uitlenende werkgevers weten aan het begin van het jaar dat zij dat jaar verloonde uren van mensen uit de doelgroep die zij ter beschikking stellen toe kunnen rekenen aan inlenende werkgevers. Ongeacht wijzigingen in het identificatienummer in jaar t mogen uitlenende werkgevers die op 31 december jaar t-1 als zodanig geregistreerd staan, in jaar t+1 verloonde uren uit jaar t toerekenen aan inlenende werkgevers. Ondernemingen die gedurende jaar t starten met het ter beschikking stellen mogen in jaar t+2 verloonde uren toerekenen aan inlenende werkgevers over jaar t+1.

De brancheorganisaties in de uitzendsector en de sociale werkvoorziening kunnen werkgevers informeren dat zij, als zij op 31 december jaar t-1 geregistreerd staan in het Handelsregister onder de betreffende SBI-codes, in de gelegenheid worden gesteld om verloonde uren van mensen uit de doelgroep van de banenafspraak die zij ter beschikking hebben gesteld toe te rekenen aan inlenende werkgevers.

b. Selecteren eventueel toe te rekenen verloonde uren

Het fotomoment op 1 mei jaar t+1 is zoals eerder aangegeven het startpunt voor het werkproces voor het toerekenen van verloonde uren van mensen uit de doelgroep die zijn uitgeleend aan inlenende werkgevers. Op basis van de beschikbare gegevens in de Polisadministratie, gegevens over uitlenende werkgevers en de gegevens in het doelgroepregister selecteert het UWV de verloonde uren die uitlenende werkgevers kunnen toerekenen aan inlenende werkgevers. Per uitlenende werkgever gaat het om de personen uit de doelgroep die geregistreerd staan onder de code aard arbeidsverhouding uitzendkracht, payroll of die in het doelgroepregister zijn opgenomen met als kenmerk Wsw-detachering. Het UWV slaat de geselecteerde gegevens op in het register inleenverbanden.

c. Informeren uitlenende werkgever die uren kan toerekenen

Het UWV informeert alle werkgevers die op basis van bovenstaande stappen zijn geselecteerd dat de uren op het werkgeversportaal klaar staan. Per uitlenende werkgever worden de toe te rekenen verloonde uren getoond. Hierbij krijgt de uitlenende werkgever voor zijn identificatienummer6 een overzicht te zien van de geselecteerde werknemers op het niveau van het burgerservicenummer met het totaal aantal verloonde uren die de betreffende uitlenende werkgever kan toerekenen.

d. Controleren verloonde uren door uitlenende werkgever

De uitlenende werkgever kan inloggen op de site van het UWV en daar de gegevens controleren zoals het UWV deze op de site van het UWV toont. Zoals eerder aangegeven zijn deze gegevens gebaseerd op bestaande gegevens in de Polisadministratie en het doelgroepregister. Als de gegevens volgens de uitlenende werkgever onjuist zijn, dan heeft de werkgever de mogelijkheid hierover met het UWV in contact te treden. Correctieberichten via de loonaangifte na 1 mei (het fotomoment) leiden niet meer tot wijzigingen. De voor het quotumtekort in aanmerking te nemen verloonde uren worden conform artikel 38e, derde lid, van de Wfsv, vastgesteld op grond van de loonaangiften die uiterlijk op 1 mei van het jaar volgend op het in het tweede lid bedoelde kalenderjaar zijn ingediend alsmede de correcties daarop die uiterlijk op die datum zijn ingediend.

e. Selecteren inlenende werkgevers voor toerekening

De uitlenende werkgever mag de verloonde uren toerekenen aan de inlenende werkgever aan wie hij het afgelopen jaar mensen uit de doelgroep ter beschikking heeft gesteld. De uitlenende werkgever voert hiertoe het identificatienummer van de inlenende werkgever op. Onderdeel van het werkproces is dat het UWV het identificatienummer van de inlenende werkgever controleert op een bestaan in de werkgeversadministratie van het UWV. Als het identificatienummer niet voorkomt, dan wordt een foutmelding gegeven. Het identificatienummer is van belang omdat het UWV het eventuele quotumtekort berekent op het niveau van het identificatienummer.

De uitlenende werkgever maakt afspraken met de inlenende werkgever over het toerekenen van verloonde uren van mensen uit de doelgroep werkzaam in inleenverbanden. Het gaat hierbij maximaal om het totaal aantal verloonde uren dat voor de betreffende personen is opgenomen in de Polisadministratie.

f. Beschikbaar stellen verloonde uren voor toerekening aan inlenende werkgever

Het UWV informeert de inlenende werkgever over de verloonde uren die de uitlenende werkgever wil toerekenen.

g. Inlenende werkgever controleert en fiatteert indien akkoord

De inlenende werkgever fiatteert de gegevens die het UWV beschikbaar heeft gesteld indien akkoord. Indien de inlenende werkgever niet akkoord is met het aantal verloonde uren dat de uitlenende werkgever voornemens is om toe te rekenen, heeft de inlenende werkgever de mogelijkheid om het aantal verloonde uren te corrigeren7. In dat geval informeert het UWV de uitlenende werkgever over de correctie. Het totaal aantal verloonde uren die een uitlenende werkgever per persoon uit de doelgroep toerekent aan inlenende werkgevers kan niet het totaal aantal verloonde uren dat voor die persoon in de Polisadministratie staat overschrijden. Als een persoon aan meerdere inlenende werkgevers ter beschikking is gesteld heeft een correctie van één van de inlenende werkgevers daarmee mogelijk ook gevolgen voor andere inlenende werkgevers van de betreffende persoon. Een correctie door een inlenende werkgever betekent daarom het proces vanaf bovengenoemde stap d opnieuw doorlopen moet worden. Dit proces moet uiterlijk 1 augustus jaar t+1 zijn afgerond, het meetmoment inleenverbanden. Indien de uitlenende en inlenende werkgever voor het meetmoment inleenverbanden geen overeenstemming hebben bereikt, rekent het UWV de betreffende verloonde uren niet toe aan de inlenende werkgever.

h. Opslaan gegevens toerekening in register

Na akkoord tussen de uit- en inlenende werkgever slaat het UWV de overgezette verloonde uren (onder vermelding van uit- en inlenende werkgever) op in het register inleenverbanden. Het UWV gebruikt deze gegevens om in combinatie met het doelgroepregister en de Polisadministratie het quotumtekort te berekenen.

i. Informeren in- en uitlenende werkgever over afronden transactie

De uitlenende en inlenende werkgever worden na het afronden van de transactie door het UWV geïnformeerd.

j. Berekening quotumtekort

Het UWV berekent op basis van de gegevens in de Polisadministratie, het doelgroepregister en de verloonde uren over inleenverbanden die op het meetmoment inleenverbanden bij het UWV bekend zijn het quotumtekort en de daaruit voortvloeiende quotumheffing. Conform de Wet banenafspraak (Wfsv, artikel 38h, eerste lid) ontvangen werkgevers van de Belastingdienst een beschikking, gebaseerd op de door het UWV aangeleverde gegevens, ter vaststelling van de quotumheffing. Tegen deze beslissing is bezwaar en beroep mogelijk. Een werkgever in een procedure tegen de quotumheffing kan geen beroep doen op onjuiste gegevens over de verloonde uren over inleenverbanden. Overeenstemming tussen de uitlenende en inlenende werkgever is immers een vereiste is voor het overzetten van deze betreffende verloonde uren.

2.5 Bepaling quotumtekort uitlenende werkgevers

De uitlenende werkgever krijgt, conform de toelichting bij de Wet Banenafspraak, een zogenaamd nulquotum over het uitgeleende personeel. In dat geval zal de bepaling van het quotumtekort zich beperken tot het personeel dat niet wordt uitgeleend. Zoals de staatssecretaris van SZW ook heeft aangeven in een brief aan de Tweede Kamer op 27 oktober 20158 is het noodzakelijk om hiervoor het personeel te onderscheiden. Hiervoor wordt aangesloten bij de code aard arbeidsverhouding zoals deze geregistreerd wordt in de loonaangifte en opgenomen is in de Polisadministratie. Het gaat om de code aard arbeidsverhouding 10 en 11 en de nader vast te stellen code aard arbeidsverhouding voor payrolling9, betreffende personeel dat door de uitlener aan de inlener ter beschikking wordt gesteld en waarvan de werkgever op grond van artikel 28, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de loonbelasting 1964 opgaaf doet aan de inspecteur dat sprake is van een uitzendkracht, payrolling of een dienstbetrekking in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wsw (hierna: uitzendpersoneel).

De betreffende verloonde uren worden in mindering gebracht op het totaal aantal verloonde uren van werknemers bij de werkgever in het kalenderjaar waarover het quotumtekort wordt vastgesteld (variabele A in de berekening van het quotumtekort, zie daartoe artikel 38g, derde lid, van de Wfsv). Daarmee is, indien de quotumregeling wordt geactiveerd, het quotumpercentage voor uitlenende werkgevers alleen van toepassing op het reguliere personeel. Hiermee wordt voorkomen dat het quotum bij uitlenende werkgevers dat ziet op het reguliere personeel ingevuld wordt met de verloonde uren van uitgeleende arbeidsbeperkten waarvan de uren niet zijn toegerekend aan een inlenende werkgever. De uitlenende werkgever krijgt immers, conform de toelichting bij de Wet Banenafspraak, een zogenaamd nulquotum over het uitgeleende personeel.

Voorbeeld

Stel dat een uitlenende werkgever 100 verloonde uren heeft, waarvan 70 verloonde uren van uitzendkrachten. 20 van de 70 verloonde uren van uitzendkrachten zijn ingevuld door mensen uit de doelgroep. De uitlenende werkgever kan deze verloonde uren toerekenen aan inlenende werkgevers conform het systeem dat is beschreven in paragraaf 2.4. Of de uitlenende werkgever de verloonde uren toerekent aan inlenende werkgevers of niet, deze verloonde uren worden in mindering gebracht op variabele C bij de uitlenende werkgever. Indien deze uitlenende werkgever geen mensen uit de doelgroep heeft onder zijn reguliere personeel wordt variabele C -0 (namelijk 20–20). Indien het quotumpercentage 1,5 procent is, dan voldoet de betreffende werkgever niet aan het quotumpercentage voor zijn reguliere personeel.

Voor sw-bedrijven als uitlenende werkgever gaat het om uitzendpersoneel en verloonde uren van arbeidsbeperkten die arbeid verrichten in een dienstbetrekking in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet sociale werkvoorziening waarvan de code van de aard van de arbeidsverhouding is vastgesteld als wet sociale werkvoorziening (wsw). De betreffende verloonde uren worden in mindering gebracht op het totaal aantal verloonde uren van werknemers bij de werkgever in het kalenderjaar waarover het quotumtekort wordt vastgesteld (variabele A in de berekening van het quotumtekort, zie daartoe artikel 38g, derde lid, van de Wfsv).

2.6 Nadere bepaling variabelen quotumpercentage

Zoals eerder aangegeven vindt de berekening van het quotumpercentage plaats in het jaar voorafgaand (jaar t-1) aan het kalenderjaar waarin de quotumregeling van toepassing is. Bij de berekening van het quotumpercentage gaat het om de verhouding tussen het aantal banen dat conform de banenafspraak moet worden ingevuld door mensen uit de doelgroep ten opzichte van het totale aantal banen in de sector markt onderscheidenlijk de sector overheid. Deze banen worden uitgedrukt in verloonde uren. In dit besluit wordt geregeld dat uitlenende werkgevers een nulquotum krijgen over het uitzendpersoneel (zie paragraaf 2.5). Een gevolg is dat het quotumpercentage van toepassing is op een beperkter aantal mensen. Derhalve wordt ook de noemer in de berekening van de formule voor het quotumpercentage (zie artikel 38f, tweede lid, van de Wfsv) nader gedefinieerd.

Dit besluit werkt daarnaast nader uit dat bij de berekening van het quotumpercentage rekening wordt gehouden met de uitbreiding van de doelgroep met personen die vallen onder de Participatiewet met een arbeidsbeperking die is ontstaan voor de leeftijd van 18 jaar en die zonder voorziening niet in staat zijn het wettelijk minimumloon (WML) te verdienen, maar met voorziening wel het WML kunnen verdienen, zoals opgenomen in artikel 38f, vierde lid van de Wfsv (amendement van Weyenberg c.s.)10. Hiervoor worden variabele F en G in de formule voor de berekening van het quotumpercentage nader gedefinieerd.

De formule voor de vaststelling van het quotumpercentage ziet er, conform de Wet banenafspraak, als volgt uit:

A

Aantal banen doelgroep nulmeting werkgevers met 25 of meer medewerkers, die worden vervuld door arbeidsbeperkten op grond van de nulmeting op 1 januari 2013 in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid.

B

het aantal extra banen voor arbeidsbeperkten bij werkgevers dat dient te worden gerealiseerd vanaf het kalenderjaar 2015 overeenkomstig het sociaal akkoord voor de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid.

C

Gemiddeld aantal verloonde uren van arbeidsbeperkten in de sector overheid en de sector niet-overheid tezamen (dit is vastgesteld aan de hand van de nulmeting).

D

het totaal aantal banen bij werkgevers in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid die op grond van artikel 34, derde en vierde lid, quotumheffing zijn verschuldigd.

E

Gemiddeld aantal verloonde uren van een werknemer bij deze werkgevers met 25 of meer werknemers.

F

het aantal arbeidsbeperkten, bedoeld in artikel 38b, tweede lid, in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid.

G

het gemiddeld aantal verloonde uren van arbeidsbeperkten als bedoeld in artikel 38b, tweede lid, in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid.

Variabele D en E

In de noemer van de formule voor de berekening van het quotumpercentage wordt het aantal banen bij werkgevers met 25 of meer werknemers (variabele D) vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal verloonde uren van werknemers als bedoeld in artikel 38b, tweede lid, van de Wfsv in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid (variabele E). De noemer in de formule voor de berekening van het quotumpercentage wordt gecorrigeerd met uitzendpersoneel. Dit is, zoals eerder genoemd, het personeel waarvan de werkgever op grond van artikel 28, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de loonbelasting 1964 opgaaf doet aan de inspecteur dat sprake is van een uitzendkracht/payrolling of een dienstbetrekking in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wsw.

Daarmee wordt het quotumpercentage gebaseerd op de banen in de desbetreffende sector waarbij uitzendpersoneel bij uitlenende werkgevers in de betreffende sector buiten beschouwing blijven. Voor de berekening van het quotumpercentage dat geldt in jaar t wordt in jaar t-1 gerekend met het totaal aantal werknemers bij werkgevers met 25 of meer werknemers in jaar t-2. Dit gebeurt op basis van de registratie in het Handelsregister op 31 december jaar t-2. Dit aantal wordt gecorrigeerd met het uitzendpersoneel bij uitlenende werkgevers in hetzelfde jaar. Voor de berekening van het quotumpercentage over het jaar 2017 dat wordt berekend in 2016 worden bijvoorbeeld ten aanzien van variabele D de gegevens uit de Polisadministratie in 2015 gebruikt.

Het in mindering brengen van het aantal verloonde uren van het uitzendpersoneel bij uitlenende werkgevers op het totaal aantal verloonde uren van werknemers in de sector markt of overheid leidt tot een afname van het aantal verloonde uren in de noemer van de formule van de berekening van het quotumpercentage. Het gevolg is dat het quotumpercentage beperkt omhoog gaat. Hierdoor zal het aantal banen dat middels het quotumpercentage gerealiseerd wordt zoveel als mogelijk aansluiten bij het aantal extra banen uit de banenafspraak. Inlenende werkgevers kunnen makkelijker voldoen aan het quotumpercentage, doordat verloonde uren van ingeleende mensen uit de doelgroep meetellen (en ingeleende reguliere werknemers niet).

Variabele F

Om te voorkomen dat de uitbreiding van de doelgroep tijdens de eventuele quotumregeling (hierna: de additionele doelgroep) de doelgroep van de banenafspraak verdringt worden variabele F en G in de formule voor de berekening van het quotumpercentage nader gedefinieerd. Variabele F bestaat uit het aantal arbeidsbeperkten waaruit de potentiële additionele doelgroep bestaat vermenigvuldigd met een wegingcoëfficiënt. Deze wegingcoëfficiënt drukt de verhouding uit tussen het aantal verloonde uren dat de toegevoegde doelgroep maximaal zou kunnen werken en het aantal extra verloonde uren waartoe werkgevers redelijkerwijs gehouden zijn teneinde te voorkomen dat deze toegevoegde doelgroep de bestaande verdringt.

Variabele F wordt eerst vanaf 2017 ingevuld, aangezien de quotumheffing niet eerder dan per kalenderjaar 2017 kan worden geactiveerd. Variabele F wordt afgeleid van een raming van het UWV over de omvang van de groep jonggehandicapten die meer dan het WML verdient en een voorziening heeft. De raming komt uit op ruim 1.000 personen11. Dit aantal wordt gehanteerd voor 2017. Deze personen werken immers al. Het quotumpercentage wordt berekend voor de sector overheid en de sector niet-overheid.

Voor de verdeling van deze personen over beide sectoren wordt de verdeling van verloonde uren bij werkgevers met 25 of meer werknemers ten tijde van de nulmeting12 toegepast. Ten tijde van de nulmeting werd van het totaal aantal verloonde uren bij werkgevers met 25 of meer werknemers 25,6 procent ingevuld door de overheid en 74,4 procent bij de markt13. Als deze verdeling wordt toegepast op het aantal van 1.000 personen in 2017, komt dit neer op 744 mensen in de markt en 256 mensen bij de overheid in 2017 (afgerond op nul decimalen).

Variabele F wordt in één keer gedefinieerd voor de volledig periode van de banenafspraak. Om na te gaan hoeveel mensen van de additionele doelgroep maximaal zou kunnen werken is een inschatting van de potentiële omvang van de additionele doelgroep van belang. Op basis van de uitvoeringstoets van het UWV op het besluit uitbreiding en beoordeling doelgroep quotumheffing wordt dit aantal vastgesteld op 15.001.

Als de potentiële omvang van de additionele doelgroep, conform eerder genoemde percentages, wordt verdeeld over de sector markt en overheid komt dit neer op 12.391 mensen in de markt in 2025 en 2.610 mensen bij de overheid in 2023. In 2013 bedroeg het aantal werkende Wajongers ten opzichte van het aantal Wajongers 22,2 procent14. In combinatie met het feit dat deze groep met voorziening het WML kan verdienen kan redelijkerwijs verwacht worden dat in de markt eind 2025 en bij de overheid eind 2023 de helft van deze groep werkt. Dit leidt voor de markt in 2025 tot 6.195 en voor de overheid tot 1.305 mensen waartoe werkgevers redelijkerwijs gehouden zijn teneinde te voorkomen dat deze toegevoegde doelgroep de bestaande verdringt. De toename richting deze aantallen is evenredig verdeeld over de tussenliggende jaren in beide sectoren. In de periode 2017–2025 leidt dit tot de aantallen voor variabele F zoals weergeven in tabel 1.

Tabel 1
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Markt

744

1.348

1.953

2.557

3.161

3.766

4.370

4.974

5.578

Overheid

256

534

811

1.089

1.367

1.644

1.922

Totaal

1.000

1.882

2.764

3.646

4.528

5.410

6.292

4.974

5.578

Variabele G

Variabele G geeft het gemiddeld aantal verloonde uren van deze additionele doelgroep aan. Op dit moment zijn er onvoldoende cijfers beschikbaar om een representatief beeld te geven van het gemiddeld aantal verloonde uren dat de additionele doelgroep werkt. Net als bij variabele C in de berekening van het quotumpercentage wordt het gemiddeld aantal verloonde uren van iemand uit de additionele doelgroep (variabele G) vastgesteld op 1.331 verloonde uren op jaarbasis in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid.

2.7 Bepaling van de grootte van de werkgever

In lijn met de bepaling van variabele A in de berekening van het quotumtekort brengt het UWV voor uitlenende werkgevers het aantal verloonde uren van uitzendpersoneel in mindering op het totaal aantal verloonde uren die de uitlenende werkgever in de loonaangifte heeft verantwoord. De grootte van de uitlenende werkgevers wordt in dat geval beoordeeld op de verloonde uren van de niet uitgeleende, werknemers. Voor sw-bedrijven als uitlenende werkgever gaat het om verloonde uren van uitzendpersoneel en verloonde uren van arbeidsbeperkten die arbeid verrichten in een dienstbetrekking in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet sociale werkvoorziening waarvan de code van de aard van de arbeidsverhouding is vastgesteld als wet sociale werkvoorziening (wsw).

De grootte van de werkgever wordt, conform de Wet banenafspraak, bepaald op basis van het aantal verloonde uren die de werkgever in jaar t-1 in de loonaangifte heeft verantwoord. Voor uitlenende werkgevers worden bovengenoemde verloonde uren hierop in mindering gebracht. Dit gebeurt op basis van de registratie in het Handelsregister op 31 december jaar t-1. Op 1 mei van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarover de quotumheffing wordt berekend (het fotomoment) bepaalt het UWV op basis van deze gegevens en de gegevens in de Polisadministratie de grootte. Voorliggend besluit heeft geen gevolgen voor de bepaling van de grootte van inlenende werkgevers. Deze wordt conform artikel 34, vierde en zesde lid, van de Wfsv, bepaald op basis van het aantal verloonde uren verantwoord in de loonaangifte.

Indien bij berekening van het quotumtekort in jaar t+1 wordt vastgesteld dat de werkgever in het jaar waarover het quotumtekort wordt berekend, toch onder de grens van 40.475 verloonde uren valt, is geen quotumheffing verschuldigd. Voor uitlenende werkgevers gebeurt dit onder meer op basis van de registratie in het Handelsregister op 31 december jaar t-1. Of dit het geval is beziet het UWV bij het fotomoment. Het totaal aantal verloonde uren bij de betreffende werkgever moet hiervoor immers ook worden vastgesteld voor de berekening van het quotumtekort en de eventuele quotumheffing. Voor uitlenende werkgevers geldt dat eerder genoemde verloonde uren in mindering worden gebracht op het totaal aantal verloonde uren verantwoord in de loonaangifte.

Hoofdstuk 3 Financiële consequenties

De quotumheffing wordt op zijn vroegst geactiveerd met ingang van 1 januari 2018. Indien daartoe besloten door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad op grond van artikel 122n, eerste lid, van de Wfsv. In dat geval moet het systeem inleenverbanden quotumregeling op 1 januari 2019 operationeel zijn. Het ontwikkelen van het systeem brengt vanaf het jaar 2017 uitvoeringskosten voor het UWV met zich mee. Het betreft kosten voor het ontwikkelen van het systeem, implementatie van ICT en het inrichten van het gegevensverkeer naar het UWV vanuit uitzendbedrijven en sw-bedrijven.

Voor het bepalen van de uitvoeringskosten van het gegevensverkeer zal het UWV ervaring op moeten doen met de inleenconstructie. Het gaat daarbij met name om de gegevensuitwisseling met uit- en inlenende werkgevers. Het UWV kan wel een inschatting geven van de kosten van de veranderorganisatie die het UWV inricht voor de implementatie van de inleenconstructie en van de kosten voor de afhandeling van de bezwaarzaken. De kosten van het organisatorisch implementeren van de inleenconstructie bedragen circa 6 miljoen euro. De kosten van de afhandeling van bezwaarzaken schat het UWV op minder dan één miljoen euro per jaar. Over het moment waarop het systeem inleenverbanden quotumregeling ingevoerd kan worden is de regering ingegaan in de brief waarmee voorliggend besluit is aangeboden aan de Tweede en Eerste Kamer in het kader van de voorhangprocedure.

De totale uitvoeringskosten voor de quotumregeling worden pas bekend in aanloop naar inwerkingtreding van het quotum. Voor dit moment wordt aangenomen dat de opbrengst via de heffingen even hoog is als het geraamde besparingsverlies op de uitkeringslasten en de extra uitvoeringskosten, waardoor het financiële effect van het quotum ten opzichte van de banenafspraak per saldo nihil is. De financiële consequenties van de eventuele quotumregeling ten opzichte van de banenafspraak zullen bij activering van het quotum opnieuw worden bekeken met de gegevens die dan voorhanden zijn.

Hoofdstuk 4 Regeldruk

De regering heeft als uitgangspunt om de uitvoering van de quotumregeling zowel voor werkgevers als de overheid zo eenvoudig mogelijk vorm te geven, met zo weinig mogelijk administratieve lasten voor werkgevers en een zo efficiënt mogelijke uitvoering door overheidsinstanties. De regering bereikt dit door voor de uitvoering aan te sluiten bij de taakverdeling zoals die is afgesproken met de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten en de Wet tegemoetkomingen loondomein. Zoals omschreven in het gedeelte regeldruk in de toelichting op de Wet, is de quotumheffing zo vormgegeven dat de berekening van de heffing gebeurt door het UWV op basis van al bekende gegevens, zonder extra uitvraag van gegevens.

Voor het meetellen van verloonde uren van mensen uit de doelgroep werkzaam in inleenverbanden bij de inlenende werkgever geldt echter dat een aanvullend systeem vereist is. Op basis van de gegevens in de Polisadministratie is het immers niet mogelijk om verloonde uren van mensen uit de doelgroep werkzaam in inleenverbanden mee te tellen bij inlenende werkgevers. Hierdoor zal er tijdens de eventuele quotumregeling sprake zijn van een toename van de regeldruk. Om de gevolgen voor de regeldruk te beperken gaat het systeem uit van bestaande gegevens in de Polisadministratie en het doelgroepregister. De gevolgen voor de eenmalige en structurele regeldruk worden in de volgende paragrafen toegelicht. De effecten voor uitlenende werkgevers en inlenende werkgevers zijn daarbij verschillend. Voor burgers verandert de regeldruk niet. De effecten voor de regeldruk treden pas op, op het moment dat de quotumregeling in werking treedt.

Eenmalige regeldruk

Voor uitlenende werkgevers die mensen uit de doelgroep van de banenafspraak en quotumheffing ter beschikking stellen gaat het om het kennisnemen van de inhoud en gevolgen van de nieuwe regelgeving voor het bedrijf en het aanpassen van de administratie. De administratie moet zodanig worden aangepast worden dat verloonde uren van mensen uit de doelgroep werkzaam in inleenverbanden worden geregistreerd. De kwantitatieve effecten van deze handelingen worden geschat op ongeveer 100.000 euro.

Net als de uitlenende werkgever moet de inlenende werkgever kennisnemen van de inhoud en de gevolgen van de nieuwe regelgeving. Ook moet de inlenende werkgever de administratie aanpassen zodat controle op het aantal verloonde uren geregistreerd door de uitlenende werkgever mogelijk is. Het gaat daarbij alleen om inlenende werkgevers met 25 of meer werknemers. De kwantitatieve effecten van deze handelingen worden geschat op ongeveer 1 miljoen euro in het eerste jaar waarin de quotumregeling is geactiveerd.

Structurele regeldruk

Op basis van gegevens in de Polisadministratie en het doelgroepregister stelt het UWV per uitlenende werkgever een overzicht op met verloonde uren van mensen uit de doelgroep die ter beschikking zijn gesteld. Het UWV informeert uitlenende werkgevers dat het overzicht beschikbaar is. De uitlenende werkgever controleert de gegevens. De uitlenende werkgever kan kiezen de uren beschikbaar te stellen voor toerekening aan de inlenende werkgever aan wie de betreffende uitlener het afgelopen jaar mensen uit de doelgroep ter beschikking heeft gesteld. Hiertoe wordt het identificatienummer van de inlenende werkgever door de uitlenende werkgever opgevoerd. De kwantitatieve effecten van deze handelingen worden geschat op ongeveer een half miljoen euro per jaar.

De structurele regeldruk voor de inlenende werkgever bestaat uit het controleren van de gegevens die zij ontvangt van de uitlenende werkgever en het verlenen van instemming met deze gegevens. De kwantitatieve effecten van deze handelingen worden geschat op 200.000 euro per jaar.

Hoofdstuk 5 Bespreking ontvangen adviezen en commentaren

Dit besluit is op uitvoeringsaspecten beoordeeld door het UWV en de Belastingdienst. Het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) heeft een advies uitgebracht ten aanzien van de administratieve lasten / regeldruk. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft een advies uitgebracht ten aanzien van de privacyaspecten. De VNG heeft een bestuurlijk advies uitgebracht. Daarnaast heeft de Inspectie SZW geadviseerd over toezicht. Hieronder staat de reactie op de inbreng van deze organisaties op dit besluit. Ook heeft het besluit gedurende vier weken opengestaan voor internetconsultatie. De consultatie heeft één reactie opgeleverd. Deze reactie heeft geen aanleiding heeft gegeven voor aanpassing van het besluit.

5.1 UWV

Het UWV heeft besluit beoordeeld op uitvoerbaarheid. Uit het oordeel van het UWV over de uitvoerbaarheid van het systeem is naar voren gekomen dat het systeem voor het UWV een ingewikkeld, foutgevoelig en administratief zwaar proces is. Het UWV ziet voor de uitvoering van het systeem een aantal risico’s. Het besluit inleenverbanden quotumregeling is voor het UWV technisch uitvoerbaar als de risico’s worden geaccepteerd en als aan de uitgangspunten wordt voldaan.

Een van de belangrijkste risico’s volgens het UWV is dat het niet mogelijk is om te controleren of iemand uit de doelgroep daadwerkelijk bij de inlenende werkgever heeft gewerkt. In reactie hierop wil de regering aangeven dat in het systeem een aantal waarborgen zijn opgenomen. Ten eerste, gaat het systeem uit van werkelijk verloonde uren in de Polisadministratie waarover ook loonheffingen worden afgedragen. Hierdoor is het aannemelijk dat deze uren daadwerkelijk zijn gewerkt bij de uitlenende en/of inlenende werkgever en lijkt het geschetste risico beperkt. Ten tweede wordt voor het toerekenen van verloonde uren van mensen uit de doelgroep werkzaam in inleenverbanden aangesloten bij bestaande gegevens in de Polisadministratie, het doelgroepregister en een overzicht van professionele uitlenende werkgevers. Tot slot is het toerekenen van verloonde uren alleen mogelijk als zowel uitlenende als inlenende werkgever akkoord hebben gegeven over de toe te rekenen uren. Bij het vermoeden van fraude bestaat de mogelijkheid om aangifte te doen van valsheid in geschrifte. Werkgevers, werknemers en uitkeringsgerechtigden zijn verplicht de wetten en regels na te leven. Bij het vermoeden van fraude op het terrein van werk en inkomen (uitkeringen, dienstverbanden, subsidies, mogelijke uitbuiting van werknemers) bestaat de mogelijkheid om dit anoniem te melden bij de Inspectie SZW. Bij regelovertreding kan de Inspectie SZW via bestuursrechterlijke handhaving optreden.

Het UWV geeft aan dat bovengenoemd risico wordt versterkt doordat verloonde uren van uitgeleende arbeidsbeperkten die niet worden toegerekend aan inlenende werkgevers meetellen bij uitlenende werkgevers, terwijl uitlenende werkgevers niet quotumplichtig zijn over hun uitzendpersoneel. Dit zou er aldus het UWV toe kunnen leiden dat uitlenende werkgevers alleen uren overdragen die zij niet nodig hebben om zelf aan het quotumpercentage te voldoen. De regering heeft begrip voor het standpunt van het UWV op dit punt en heeft de artikelen en toelichting hierop aangepast. Bij de uitlenende werkgever worden alle verloonde uren van mensen uit de doelgroep die uitlenende werkgevers ter beschikking hebben gesteld in mindering gebracht op variabele C in de formule van de berekening van het quotumtekort. De uitlenende werkgever krijgt immers, conform de toelichting bij de Wet Banenafspraak, een zogenaamd nulquotum over het uitgeleende personeel.

Ook geeft het UWV aan dat zij niet na kan gaan of uitlenende werkgevers terecht geregistreerd staan onder een bepaalde code in het Handelsregister. In reactie hierop wil de regering aangeven dat hierin geen taak is weggelegd voor het UWV. Het UWV vraagt slechts de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering op bij de Kamer van Koophandel. De kwaliteit van de gegevens in het Handelsregister wordt geborgd door kwaliteitsindicatoren en- normen en verslaglegging.

Verder geeft het UWV aan dat het gebruik van het fotomoment voor de bepaling van de grootte van de werkgever niet fraudebestendig is doordat uitlenende werkgevers hierop invloed kunnen uitoefenen door na het fotomoment reguliere en/of uitgeleende verloonde uren te wijzigingen. Dit heeft mogelijk tot gevolg dat de betreffende werkgevers als 'klein' worden aangemerkt, aldus het UWV. In reactie hierop wil de regering aangeven dat dit een rechtmatige uitvoering niet in de weg hoeft te staan zolang dit gebeurt volgens de geldende regels. Gedragseffecten rond de geldende grenzen zijn in geen enkele regeling helemaal uit te sluiten.

Het UWV geeft ook aan dat werkgevers door het opsplitsen van bedrijven of verschillende onderdelen mogelijk de quotumheffing kunnen ontlopen. De regering is van mening dat bij het inrichten van een organisatie verschillende factoren een rol spelen. Het is niet de verwachting dat de eventuele quotumheffing hierin een doorslaggevende rol zal spelen.

Conform de toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet banenafspraak worden werkgevers voorafgaand aan het ontvangen van de beschikking over de quotumheffing geïnformeerd worden over de gegevens waarop de beschikking gebaseerd wordt (vooraankondiging). Met de Belastingdienst en het UWV is overeengekomen dat voor de verstrekking van dit overzicht aan werkgevers wordt aangesloten bij het moment dat hiervoor is vastgelegd in de Wet tegemoetkoming loondomein (Wtl), namelijk 15 maart. Het UWV geeft aan dat het uitvoeringstechnisch niet mogelijk is om het proces voor het toerekenen van de betreffende verloonde uren vóór 15 maart af te ronden. Dat betekent dat het UWV vóór 15 maart volgend op het kalenderjaar waarover de quotumheffing wordt berekend aan werkgevers een overzicht verstrekt met verloonde uren van mensen uit de doelgroep die behoren tot het reguliere personeel (niet-uitzendpersoneel). De regering heeft begrip voor het gegeven dat het UWV in de vooraankondiging om uitvoeringstechnische redenen geen gegevens over mensen uit de doelgroep die werken in inleenverbanden kan meenemen. De regering vindt het net als het UWV belangrijk dat er goede informatie beschikbaar is voor werkgevers. Het ministerie van SZW blijft met het UWV en de Belastingdienst in gesprek om te bezien op welke wijze een goede informatievoorziening naar werkgevers gestalte kan krijgen.

Het UWV geeft aan dat geautomatiseerde uitvoering van het systeem in 2020 (voor het berekenen van heffingen over 2019) mogelijk is, omdat dan het geautomatiseerde systeem van uitvragen bij uitlenende en inlenende werkgevers gereed is. Over wat dit betekent voor het moment waarop het systeem ingevoerd kan worden is de regering ingegaan in de brief waarmee voorliggend besluit is aangeboden aan de Tweede en Eerste Kamer in het kader van de voorhangprocedure.

5.2 Belastingdienst

De Belastingdienst heeft de faciliteit beoordeeld op juridische houdbaarheid, kwaliteit van de gegevens, fraudebestendigheid en robuustheid. Daarnaast heeft de Belastingdienst de effect op het afgeven van beschikkingen en aantallen bezwaarschriften bezien.

Juridische houdbaarheid

Wat betreft de juridische houdbaarheid heeft de Belastingdienst aangegeven dat de definities van de inlener, inleenverbanden en de uitlener op een aantal onderdelen aangepast moeten worden om de juridische houdbaarheid te verbeteren. De definities van de inlener en inleenverbanden zijn naar aanleiding hiervan aangepast. De Belastingdienst heeft de suggestie gedaan om de uitlener te definiëren op basis van een dubbele voorwaarde, waarbij een materiële definitie wordt gegeven (bijvoorbeeld artikel 690, boek 7 BW) en tegelijkertijd wordt bepaald welke SBI-code moet gelden. De regering acht het voldoende dat de betreffende codes zijn opgenomen in de toelichting. Het opnemen van de codes in de artikelen heeft immers tot gevolg dat een wijziging in de codes een wijziging in regelgeving met zich meebrengt.

Ook geeft de Belastingdienst aan dat het proces van het toerekening zoals beschreven in paragraaf 2.4 van de toelichting beter tot uitdrukking moet komen in de artikelen van het besluit. De Belastingdienst geeft aan dat het gegeven dat de inlenende werkgever akkoord moet geven moet worden opgenomen in artikel 2.30. En dat een wettelijk fotomoment geformuleerd moet worden voor de toerekening van de verloonde uren over inleenverbanden. In reactie hierop wil de regering aangeven dat artikel 2.29 en 2.30 van het besluit, het proces beschreven in paragraaf 2.4 van de toelichting weergeven. Het akkoord van de inlenende werkgever is opgenomen in artikel 2.30. Het meetmoment inleenverbanden (1 augustus jaar t+1) is onderdeel van artikel 2.28, derde lid. Daarnaast is naar aanleiding van de opmerkingen van de Belastingdienst een zesde lid aan artikel 2.28 toegevoegd. Hierin wordt aangegeven dat het vereiste akkoord tussen de uitlenende werkgever en de inlenende werkgever als grondslag dient voor de vaststelling van het aantal verloonde uren dat door de uitlenende werkgever is toegerekend aan de inlenende werkgever.

De Belastingdienst geeft aan dat variabele C in de berekening van het quotumtekort bij uitlenende werkgevers verminderd zou moeten worden met alle verloonde uren van arbeidsbeperkt uitzendpersoneel, ongeacht of de uren worden toegerekend aan inlenende werkgevers. Dit om te voorkomen dat het quotum dat ziet op het reguliere personeel wordt ingevuld met de verloonde uren van arbeidsbeperkte uitzendkrachten waarvan de uren niet zijn toegerekend aan inlenende werkgevers. Zoals aangegeven in de reactie op het oordeel over de uitvoerbaarheid door het UWV heeft de regering begrip voor dit standpunt. Het besluit is op dit punt gewijzigd.

Kwaliteit van de gegevens

De Belastingdienst heeft een aantal opmerkingen bij de kwaliteit van de gegevens, fraudebestendigheid en robuustheid van de faciliteit. Ten eerste geeft de Belastingdienst aan dat zij de kwaliteit van de SBI-codes die door de Kamer van Koophandel worden toegekend niet kennen. In reactie hierop wil de regering aangeven dat de kwaliteit van de gegevens in het Handelsregister wordt geborgd door kwaliteitsindicatoren en- normen en verslaglegging.

De Belastingdienst merkt op dat het UWV niet kan toetsen of een uitgeleende arbeidsbeperkte feitelijk bij de inlenende werkgever heeft gewerkt. Zoals aangegeven in reactie op het oordeel van het UWV over de uitvoerbaarheid wil de regering aangeven dat het systeem uitgaat van werkelijk verloonde uren in de Polisadministratie waarover ook loonheffingen worden afgedragen. Hierdoor is het aannemelijk dat deze uren daadwerkelijk zijn gewerkt bij de uitlenende en/of inlenende werkgever en lijkt het geschetste risico beperkt. Bovendien is het toerekenen van verloonde uren alleen mogelijk als hierover overeenstemming bestaat tussen de uitlenende en inlenende werkgever. Bij het vermoeden van fraude bestaat de mogelijkheid om aangifte te doen van valsheid in geschrifte.

De Belastingdienst geeft aan dat het nulquotum voor uitlenende werkgevers invloed kan hebben op de wijze waarop werkgevers hun arbeidsvoorziening gaan inrichten, bijvoorbeeld door meer gebruik te maken van (eigen) uitzendbedrijven. Zoals ook aangegeven in reactie op het oordeel van het UWV over de uitvoerbaarheid is de regering van mening dat bij het inrichten van een organisatie verschillende factoren een rol spelen. Het is niet de verwachting dat de eventuele quotumheffing hierin een doorslaggevende rol zal spelen.

Effect op het afgeven van beschikkingen en aantallen bezwaarschriften.

De Belastingdienst acht communicatie naar werkgevers over de quotumheffing van groot belang voor een robuuste uitvoering van het systeem inleenverbanden quotumregeling. De Belastingdienst stelt voor om deze communicatie te relateren aan de communicatie naar werkgevers in vergelijkbare processen zoals de Wet tegemoetkoming loondomein (WTL). Daarbij geeft de Belastingdienst aan dat de vooraankondiging kan worden ingezet als communicatief instrument dat de werkgever het gevoel geeft dat hij invloed heeft op de uiteindelijke uitkomst; door middel van correctieberichten en overdracht van ingeleende uren kan hij tot een lagere quotumheffing komen. Dat sluit aldus de Belastingdienst goed aan bij een gezamenlijke doelstelling om de werkgever niet pas bij de beschikking te confronteren met het te betalen bedrag. De regering vindt net als de Belastingdienst de communicatie richting werkgevers van groot belang. Het ministerie van SZW blijft de Belastingdienst en het UWV in gesprek om te bezien op welke wijze een goede informatievoorziening naar werkgevers gestalte kan krijgen.

De Belastingdienst geeft dat aan de termijn voor het vaststellen van de beschikking moet worden verruimd van 1 augustus naar 1 november van het jaar volgend op het kalenderjaar waarover het quotumtekort wordt vastgesteld. Het proces voor het toerekenen van de verloonde uren van mensen uit de doelgroep werkzaam in inleenverbanden kan pas plaats vinden als de loonaangifte stabiel is. Dat is doorgaans rond 1 mei. Hierdoor is het niet mogelijk om de beschikking vast te stellen vóór 1 augustus van het jaar volgend op het kalenderjaar waarover het quotumtekort wordt vastgesteld (conform artikel 38h, derde lid, van de Wfsv). De regering heeft begrip hiervoor en zal op dit punt een wetswijziging voorbereiden.

De Belastingdienst heeft separaat een aantal juridische opmerkingen onder de aandacht gebracht. Deze zijn in het besluit verwerkt.

5.3 Actal

Het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) heeft een advies uitgebracht ten aanzien van de administratieve lasten / regeldruk. Actal heeft een aantal aanbevelingen gedaan met het doel om onnodige regeldruk te voorkomen.

Op basis van de Nota van toelichting concludeert Actal dat de werkzaamheden op de werkvloer van de inlenende werkgever moeten worden verricht en dat daardoor alleen met inleenverbanden rekening mag worden gehouden als de arbeidsbeperkte werknemer fysiek ten kantore of op de werkvloer van de inlenende werkgever werkzaam is. Actal wijst er op dat dit een beperking kan zijn om mensen uit de doelgroep aan het werk te helpen. Hetzelfde geldt voor de voorwaarde in een van de artikelen dat het werk onder leiding en toezicht van de inlenende werkgever moet plaatsvinden. Actal adviseert daarom om de voorwaarde ‘onder leiding en toezicht’ te laten vervallen.

In reactie hierop wil de regering aangeven dat werken onder leiding en toezicht van de inlenende werkgever niet noodzakelijkerwijs plaatsgebonden is. Werken onder leiding en toezicht is daarom geen beperking van het systeem tot inleenverbanden op de werkvloer van de inlenende werkgever. Het artikel en de toelichting waarin wordt gesuggereerd dat dit wel zo is, is aangepast. Een aparte controle om te toetsen of de persoon uit de doelgroep feitelijk bij de inlenende werkgever acht de regering niet nodig. Dit kan een drempel opwerpen om meer mensen uit de doelgroep van de banenafspraak aan het werk te helpen en draagt niet bij aan het bereiken van de doelstelling van de Wet banenafspraak. Daarom zijn de effecten voor de regeldruk hiervan niet in kaart gebracht.

Verder plaatst Actal een kanttekening bij het beperken van het besluit tot uitlenende werkgevers. Zoals de staatssecretaris van SZW in haar brief aan de Tweede Kamer op 27 oktober 201515 heeft aangegeven is uit de overleggen met betrokken partijen naar voren gekomen dat een robuuste en uitvoerbare afbakening van uitlenende werkgevers die kunnen deelnemen aan het systeem noodzakelijk is, om het systeem uitvoerbaar en beheersbaar te maken. Sociale ondernemingen die arbeid ter beschikking stellen en als zodanig geregistreerd staan in het Handelsregister kunnen, indien de quotumregeling wordt geactiveerd, verloonde uren van mensen uit de doelgroep die werkzaam zijn in inleenverbanden toerekenen aan inlenende werkgevers.

Wat betreft de regeldruk adviseert Actal om de beschrijving van de eenmalige en structurele regeldruk aan te vullen en op handelingsniveau de effecten te berekenen. De regeldruk paragraaf is naar aanleiding hiervan aangepast. Daarnaast adviseert Actal om ruimte te laten voor de uitlenende werkgever om voorafgaand aan de registratie van de inleenverbanden de instemming van de inlenende werkgever te vragen. De uitlenende werkgever maakt afspraken met de inlenende werkgever over het toerekenen van verloonde uren van mensen uit de doelgroep werkzaam in inleenverbanden. Inlenende werkgevers krijgen bericht van het UWV als uitlenende werkgevers verloonde uren van mensen uit de doelgroep willen toerekenen. De inlenende werkgever fiatteert de gegevens die het UWV beschikbaar heeft gesteld indien akkoord.

5.4 Autoriteit Persoonsgegevens

De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft het besluit getoetst aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Daarnaast heeft de AP ook acht geslagen op het advies dat zij op 7 augustus 2014 heeft uitgebracht over het besluit lagere regelgeving ter uitvoering van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten.

Op grond van artikel 38d, zevende lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) is het UWV bevoegd aan een werkgever op diens verzoek mee te delen of een (potentiële) werknemer is opgenomen op het doelgroepregister. Op 7 augustus 2014 heeft de AP erop gewezen dat een bepaling over de informatievoorziening over de betrokken werknemer en diens plaatsing in het doelgroepregister tussen de uitlenende en inlenende partij ontbreekt. De AP heeft geadviseerd om op te nemen aan wie (de inlenende of uitlenende werkgever) het UWV de mededeling als bedoeld in artikel 38d, zevende lid, van de Wfsv doet. Naar aanleiding van het advies van de AP wordt in de Verzamelwet SZW 2017 een wijziging van artikel 38d, zevende lid, van de Wfsv voorgesteld. Mensen uit de doelgroep banenafspraak en quotumregeling die werkzaam zijn in inleenverbanden tellen ten tijde van de eventuele quotumregeling mee bij de inlenende werkgever. Het is daarom ook van belang dat de inlenende werkgever bij het UWV kan informeren of een persoon tot de doelgroep behoort.

In het advies over het voorliggend besluit wijst de AP erop dat er aangezien er geen verplichting maar slechts een mogelijkheid wordt gecreëerd om gegevens aan het register inleenverbanden aan te leveren, deze mogelijkheid niet is terug te voeren op een van de grondslagen als bedoeld in artikel 8 Wbp. De AP adviseert om de tekst en/of toelichting zodanig aanpassen zodat de mogelijkheid tot verstrekking van persoonsgegevens (artikel 2.29) ook berust op de wettelijke verplichting van artikel 8 Wbp. Naar aanleiding hiervan wordt in de Verzamelwet SZW 2017 een wijziging artikel 38d, tiende lid, van de Wfsv voorgesteld. Hiermee krijgt gegevensverstrekking door uitlenende en inlenende werkgevers aan het UWV een grondslag voor nadere regels vastgesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

De AP plaatst een kanttekening bij de opgenomen bewaartermijnen. De AP adviseert daarom om een nadere toelichting op te nemen ten aanzien van de bewaartermijnen en dan met name op de noodzaak van deze bewaartermijnen en de wijze waarop de genoemde bewaartermijnen zich tot elkaar verhouden. Mede naar aanleiding van het advies van het AP is besloten om af te zien van opname van bewaartermijnen in dit besluit. Voor dit besluit geldt dan ook de algemene regel in artikel 10 Wbp met betrekking tot de bewaartermijnen. In het kader van de Wbp is het belangrijk dat persoonsgegevens slechts verwerkt mogen worden voor zover zij gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of worden verwerkt en toereikend zijn. Daarbij geldt dat op grond van artikel 10, eerste lid, Wbp de gegevens worden vernietigd wanneer de bewaartermijn van persoonsgegevens voorbij is of wanneer de gegevens niet meer noodzakelijk zijn. Persoonsgegevens mogen dus niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor ze zijn verzameld. De gegevens die door het UWV worden verwerkt voor de registratie inleenverbanden met als uiteindelijke doel de quotumheffing te kunnen vaststellen (artikel 38d, tweede lid, Wfsv) betreffen werknemers (die in de Polisadministratie zijn opgenomen) en arbeidsbeperkten (die het UWV in het doelgroepregister opneemt).

Ook plaats de AP een kanttekening bij de verantwoordelijkheid voor de verwerkingen van persoonsgegevens voorafgaand aan het opnemen van de gegevens in het register inleenverbanden. Aangezien hierbij verschillende partijen betrokken zijn (de inlenende partij, de uitlenende partij en het UWV), adviseert de AP om duidelijkheid te verschaffen over welke partij voor welke gegevensverwerking verantwoordelijke is in de zin van artikel 1, onder d, Wbp. Het systeem is zodanig gewijzigd dat het uitgaat van bestaande gegevens in de Polisadministratie en het doelgroepregister. Het UWV is de verantwoordelijke in de zin van de Wbp met betrekking tot de verwerking van gegevens, waaronder persoonsgegevens als bedoeld in de Wbp, ten behoeve van het register inleenverbanden.

Tot slot wijst de AP op de plicht om op grond van de artikelen 33 en 34 Wbp, uitgeleende werknemers te informeren over het feit dat persoonsgegevens van de betreffende persoon worden opgenomen in het register. Voor het toerekenen van verloonde uren van mensen uit de doelgroep werkzaam in inleenverbanden wordt aangesloten bij bestaande gegevens in de Polisadministratie en het doelgroepregister. Met het oog op privacybelangen van mensen zijn betrokken personen die zijn opgenomen in het doelgroepregister hierover geïnformeerd. Indien iemand meent dat hij ten onrechte is of wordt opgenomen in het doelgroepregister, kan de betreffende persoon het UWV verzoeken de inschrijving te verwijderen. Dit is in lijn met de Wbp.

5.5 VNG

De VNG onderschrijft het belang van het meetellen van mensen uit de doelgroep werkzaam in inleenverbanden bij de inlenende werkgever. De VNG vindt de intentie van het besluit positief.

De VNG plaatst een kanttekening bij de administratieve lasten van het systeem. De VNG geeft aan dat onduidelijk is welke kosten hiermee samenhangen maar verwacht dat deze relatief hoog zullen zijn. Voor het meetellen van verloonde uren van mensen uit de doelgroep werkzaam in inleenverbanden bij de inlenende werkgever geldt dat een aanvullend systeem vereist is. Op basis van de gegevens in de Polisadministratie is het immers niet mogelijk om verloonde uren van mensen uit de doelgroep werkzaam in inleenverbanden mee te tellen bij inlenende werkgevers. Door uit te gaan van bestaande gegevens in de Polisadministratie en het doelgroepregister worden de gevolgen voor de regeldruk zo veel mogelijk beperkt.

In haar tweede kanttekening wijst de VNG erop een uitlenende werkgever alleen kan deelnemen aan het systeem als deze werkgever beschikt over de juiste registratie in het Handelsregister. De VNG geeft aan dat niet alle sociale werkbedrijven of andere uitlenende werkgevers die in opdracht van de gemeente (delen van) de Participatiewet uitvoeren ingeschreven staan onder de betreffende codes. De regering wil er op wijzen dat iedere onderneming of rechtspersoon die arbeidskrachten ter beschikking stelt, sinds 1 juli 2012 op basis van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) verplicht is om zich te registreren in het Handelsregister. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het bedrijfsmatig en niet-bedrijfsmatig ter beschikking stellen van arbeid. Ondernemingen die bedrijfsmatig arbeid ter beschikking krijgen een SBI-code toegewezen.

De VNG staat niet afwijzend tegenover het informeren van haar leden over de verplichting om ingeschreven te staan, om deel te kunnen nemen aan het systeem. De VNG benadrukt daarbij het belang van communicatie over de gevolgen van het besluit. De regering vindt het net zoals de VNG belangrijk dat er goede informatie beschikbaar komt voor alle betrokkenen. Het ministerie van SZW blijft met het UWV en andere betrokkenen in gesprek om te bezien op welke wijze een goede informatievoorziening naar alle betrokkenen gestalte kan krijgen indien de quotumregeling wordt geactiveerd.

De VNG heeft ook een aantal redactionele opmerkingen geplaatst. De toelichting is waar nodig hierop aangepast.

5.6 Inspectie SZW

Het ontwerp besluit heeft de Inspectie SZW aanleiding gegeven tot het maken van enkele opmerkingen over de toezichtbaarheid. De Inspectie wijst er op dat niet duidelijk is hoe in een situatie van doorlenen moet worden omgegaan met de registratie inleenverbanden. Door de definitie van inlenende werkgever is het mogelijk om de verloonde uren ook toe te rekenen aan een doorlener of derde. Zoals aangegeven in de reactie op de uitvoeringstoets van zowel het UWV als de Belastingdienst is de definitie aangepast waardoor doorleensituaties buiten de reikwijdte van het besluit inleenverbanden vallen.

De Inspectie SZW heeft aangegeven dat niet duidelijk is hoe het voorgestelde artikel 2.30, derde lid, van het besluit zich verhoudt tot artikel 38g, tweede lid, van de Wfsv. En heeft in overweging gegeven om deze onderdelen in onderling verband nader te beoordelen. Op grond van artikel 38g, tweede lid, Wfsv zijn personen die in een Wsw-dienstverband werken geen werknemer noch arbeidsbeperkte. In voorliggend besluit worden deze personen op grond van artikel 38g, vierde lid, van de Wfsv aangewezen als arbeidsbeperkten. Onder artikel 38g, vijfde lid, van de Wfsv wordt vervolgens geregeld dat het quotumpercentage voor sw-bedrijven niet van toepassing is op verloonde uren van arbeidsbeperkten die arbeid verrichten in een dienstbetrekking in de zin van artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening (wsw). De betreffende verloonde uren worden in mindering gebracht op het totaal aantal verloonde uren van werknemers bij de werkgever in het kalenderjaar waarover het quotumtekort wordt vastgesteld (variabele A in de berekening van het quotumtekort, zie daartoe artikel 38g, derde lid, van de Wfsv). Verder wijst de Inspectie SZW op de formulering in het voorgestelde artikel 2.28, tweede lid, van het besluit. De formulering van dit artikel is naar aanleiding van dit commentaar aangepast.

Tot slot trekt de Inspectie SZW uit de samenhang van de bepalingen in artikel 2.30 en 2.31 van het besluit de conclusie dat verloonde uren van mensen uit de doelgroep waarvan geen toerekening aan de inlenende werkgever plaatsvindt, bij de uitlenende werkgever wel worden meegerekend in variabele C, terwijl diezelfde uren niet worden meegerekend in variabele A. Dit zou er aldus de inspectie SZW toe kunnen leiden dat de uitlenende werkgever voor het reguliere personeel eerder voldoet aan de quotumverplichting (geen quotumtekort) en het voor de uitlenende werkgever gunstiger is om de uren niet toe te rekenen aan de inlenende werkgever. Zoals aangegeven bij de reactie op het advies van het UWV en de Belastingdienst hebben de ontvangen commentaren en adviezen aanleiding gegeven tot een wijziging van het besluit op dit punt.

De Inspectie SZW heeft separaat een aantal meer technische opmerkingen onder de aandacht gebracht. De artikelen en toelichting zijn hierop aangepast.

5.7 Voorhangprocedure

Het ontwerpbesluit heeft gedurende meer dan vier weken voorgehangen bij de Staten-Generaal. Het ontwerpbesluit is vervolgens aan de orde geweest in het algemeen overleg over de Participatiewet van 27 oktober 2016. De leden Karabulut en Siderius, van de fractie van de SP, hebben een motie ingediend waarin zij de regering verzoeken om, het besluit registratie inleenverbanden en aanwijzing categorieën arbeidsbeperkten en werknemers voor berekening quotumtekort, die het meetellen van inleenverbanden bij de inlenende werkgever voor de quotum banenafspraak mogelijk maakt, in te trekken. Deze motie is op 8 november 2016 verworpen. De voorhangprocedure leidt derhalve niet tot wijzigingen in onderhavig besluit.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I Wijziging Besluit Wfsv, Hoofdstuk 2c Registratie inleenverbanden en aanwijzing categorieën arbeidsbeperkten en werknemers voor berekening quotumtekort.

Met artikel I wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd in het Besluit Wfsv. Hiermee worden nadere bepalingen opgenomen in het Besluit Wfsv die betrekking hebben op de variabelen voor de berekening van het quotumtekort, het quotumpercentage en de vaststelling van de quotumheffing en omtrent de inrichting van een nieuw register.

Artikel 2.27 Definities

In dit artikel worden de voor deze algemene maatregel van bestuur noodzakelijk geachte definities opgenomen van: inleenverbanden, identificatienummer16, peildatum, uitlener, inlener, uitzendpersoneel, Polisadministratie, doelgroepregister en verloonde uren.

Met name voor het begrip uitlener is het van belang gebleken dit begrip goed te definiëren. Werkgevers die als hoofdactiviteit het uitlenen van werknemers hebben, dienen immers goed herkenbaar te zijn zodat inlenende werkgevers weten of de verloonde uren van arbeidsbeperkten bij inleenverbanden meetellen voor de berekening van het quotumtekort.

Voor een toelichting op het begrip uitlener wordt voor het overige verwezen naar paragraaf 2.3 en 2.4 onderdeel a, van het algemene deel van de toelichting.

Artikel 2.28 Aanwijzing categorie arbeidsbeperkten die ter beschikking zijn gesteld en tevens meetellen voor de berekening van het quotumtekort

In dit artikel worden, onder toepassing van artikel 38g, vierde lid, van de Wfsv, categorieën arbeidsbeperkten die aan de werkgever ter beschikking zijn gesteld, aangewezen. Dit artikel bevat regels voor categorieën arbeidsbeperkten die van invloed zijn op het aantal verloonde uren bij de werkgever in het kalenderjaar waarover het quotumtekort wordt vastgesteld (variabele C). Het aantal gewerkte arbeidsuren van de desbetreffende categorieën uitgeleende arbeidsbeperkten die de uitlener aan de inlener wil toerekenen, tellen dan niet mee bij de werkgever die deze werknemers ter beschikking heeft gesteld. Voor de inlenende werkgever betekent dit dat het aantal toegerekende verloonde uren van de desbetreffende categorieën uitgeleende arbeidsbeperkten in aanmerking worden genomen. Over het aantal toe te rekenen uren van de uitgeleende arbeidsbeperkten die de uitlener aan de inlener ter beschikking stelt, moeten de uitlener en de inlener overeenstemming hebben bereikt, uiterlijk 1 augustus van het jaar volgend op het kalenderjaar waarover de quotumheffing wordt geheven. Hetgeen overeengekomen is op voorgenoemde datum, vormt de basis voor de berekening van het quotumtekort voor wat betreft de inleenverbanden. Een overeengekomen wijziging in het aantal toe te rekenen uren, na 1 augustus volgend op het kalenderjaar waarover de quotumheffing wordt geheven, heeft geen invloed op desbetreffende berekening. Zonder overeenstemming is het niet mogelijk om uren van de uitgeleende arbeidsbeperkten die de uitlener aan de inlener ter beschikking stelt, toe te rekenen. Voor een verdere toelichting op dit artikel wordt verwezen naar paragraaf 2.4 van het algemene deel van de toelichting.

Artikel 2.29 Verplichtingen uitlener

Dit artikel bepaalt dat indien artikel 2.28, tweede lid van toepassing is, de uitlener, die verloonde uren van de uitgeleende arbeidsbeperkte toerekent aan de inlener, de gegevens over de inleenverbanden die door het UWV worden aangeleverd, controleert en aanvult met het identificatienummer van de betreffende inlener. Welke gegevens over de inleenverbanden het UWV aanlevert, wordt genoemd in artikel 3.2b van het Besluit SUWI. Voor een nadere toelichting op dit artikel wordt verwezen naar paragraaf 2.4 onderdeel d, e en f, van het algemene deel van de toelichting.

Artikel 2.30 Verplichtingen inlener

In dit artikel is de verplichting voor de inlener opgenomen om akkoord te geven op de door de uitlener aan hem toegerekende verloonde uren van de ingeleende arbeidsbeperkten, zoals aangeleverd door het UWV. Nadat de uitlener de verloonde uren van de inleenverbanden, die hij wil toerekenen aan de uitlener, heeft gecontroleerd, worden deze ter akkoord door het UWV aangeboden aan de inlener. Blijft het akkoord van de inlener op de door de uitlener aan hem toegerekende verloonde uren van de ingeleende arbeidsbeperkten, zoals aangeleverd door het UWV, achterwege dan kunnen deze uren niet in aanmerking worden genomen voor toerekening en worden deze uren niet opgenomen in de registratie inleenverbanden. Voor een nadere toelichting op dit artikel wordt verwezen naar paragraaf 2.4 onderdeel f, g en h, van het algemene deel van de toelichting.

Artikel 2.31 Aanwijzing categorie werknemers waarvan verloonde uren in mindering worden gebracht op het totaal aantal verloonde uren (nulquotum)

In dit artikel wordt onder toepassing van artikel 38g, vijfde lid, van de Wfsv, categorieën van werknemers aangewezen ten aanzien waarvan de verloonde uren in mindering worden gebracht op het totaal aantal verloonde uren van werknemers (variabele A) met betrekking tot de berekening van het quotumtekort. Voor een verdere toelichting op dit artikel wordt verwezen naar paragraaf 2.5 van het algemene deel van de toelichting.

Artikel 2.32 Aanwijzing categorie werknemers waarvan verloonde uren in mindering worden gebracht op het totaal aantal verloonde uren bij werkgevers in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid (bedoeld in artikel 38f, tweede lid, met betrekking tot variabele D en E in de berekening van het quotumpercentage, 38f, tweede lid)

Op grond van artikel 38f, derde lid, kunnen krachtens algemene maatregel van bestuur categorieën arbeidsbeperkten worden aangewezen waarvan de banen in mindering worden gebracht op het totaal aantal banen bij werkgevers in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid, die op grond van artikel 34, derde en vierde lid, quotumheffing zijn verschuldigd (variabele D).

In dit artikel wordt geregeld dat uitzendpersoneel bij uitlenende werkgevers buiten beschouwing blijft bij de bepaling van het quotumpercentage. Voor het vaststellen van het quotumpercentage in artikel 38f wordt daartoe in de noemer van de formule (artikel 38f, tweede lid) de variabele D (het aantal banen bij werkgevers met 25 of meer werknemers) gecorrigeerd met de uitgeleende arbeidskrachten bij uitlenende werkgevers die onder code aard arbeidsverhouding uitzendkracht/payrolling geregistreerd staan in de Polisadministratie en personeel met een dienstbetrekking in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wsw. Hiermee wordt het quotumpercentage gebaseerd op de banen in de desbetreffende sector, waarbij uitzendfuncties buiten beschouwing blijven. Voor een toelichting op de nadere invulling van variabele F en G wordt verwezen naar paragraaf 2.6 van het algemene deel van de toelichting.

Artikel 2.33 Aanwijzing categorieën werknemers wiens verloonde uren in mindering worden gebracht ten behoeve van de bepaling quotumplichtige werkgever

In dit artikel wordt uitgewerkt dat categorieën werknemers worden aangewezen ten aanzien waarvan de verloonde uren bij de toepassing van artikel 34, vierde en zesde lid, van de Wfsv, in mindering worden gebracht op het totaal aantal verloonde uren die de werkgever in de loonaangifte heeft verantwoord. Op grond hiervan kunnen bijvoorbeeld verloonde uren van uitzendkrachten door het uitzendbureau buiten beschouwing blijven bij de beoordeling of het uitzendbureau quotumplichtig is. In dat geval zal bij de bepaling van de quotumplicht worden uitgegaan van de verloonde uren van de werknemers die niet worden uitgeleend. De grootte van de uitlenende werkgevers (25 of meer werknemers) wordt in dat geval beoordeeld op de verloonde uren van de reguliere, niet uitgeleende, werknemers.

Door dit te regelen wordt de grootte van uitleners – gedefinieerd als zodanig – bepaald op basis van het totaal aantal verloonde uren in de loonaangifte minus het aantal verloonde uren waarvan de werkgever op grond van artikel 28, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de loonbelasting 1964 opgaaf doet aan de inspecteur dat sprake is van een uitzendkracht/payrolling of een dienstbetrekking in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wsw in mindering op het totaal aantal verloonde uren die de uitlenende werkgever in de loonaangifte heeft verantwoord. Zie ook paragraaf 2.7 van het algemene deel van de toelichting.

Artikel II Wijziging Besluit SUWI
Artikel 3.2b Registratie inleenverbanden

In het eerste lid van dit artikel is de inrichting van het register inleenverbanden nader vormgegeven. Voor de redactie van dit artikel is voor zover noodzakelijk en voor zoveel mogelijk aangesloten bij de redactie van artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (inrichting van de Polisadministratie) en van artikel 38d van de Wfsv (inrichting van het doelgroepregister arbeidsbeperkten). Genoemde registers worden immers ook door het UWV beheerd.

Onder het identificatienummer wordt het door de Belastingdienst en het UWV gebruikte identificatie van de uitlenende dan wel de inlenende werkgever verstaan. Dit kan het BSN (afgegeven door gemeente aan natuurlijk personen), RSIN (door de KvK afgegeven aan samenwerkingsverbanden en rechtspersonen) en fiscaalnummer (door de BD afgegeven aan restgroep) zijn.

Voor een aanvullende toelichting op de juiste werking van dit artikel wordt verwezen naar de paragrafen 2.1 en 2.2 van het algemene deel van de toelichting.

In artikel 3.2b, tweede lid, is een mogelijkheid gecreëerd om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen met betrekking tot hetgeen in het eerste lid is opgenomen. Het betreffen nadere regels met betrekking tot de gegevens die nodig zijn voor de inrichting van de registratie van de inleenverbanden.

Artikel III Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, maar dat zal in de praktijk met ingang van de dag zijn, waarop op grond van artikel 112n, eerste lid, van de Wfsv, tot invoering van de quotumheffing, bedoeld in hoofdstuk 3, afdeling 4, paragraaf 4a, is besloten. Dat tijdstip zal in elk geval niet eerder gelegen zijn dan 1 januari 2017.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,


X Noot
1

In geval van een inleenverband stelt de uitlener werknemers ter beschikking aan de inlener.

X Noot
2

Toelichting, Hoofdstuk 1 (Inleiding),

X Noot
3

Uitvoeringstoets Concept amvb aanwijzing categorieën arbeidsbeperkten en werknemers voor berekening quotumtekort d.d. 17 mei 2016, paragraaf 2, onder ‘Inleiding’.

X Noot
4

Uitvoeringstoets UWV, paragraaf 3.

X Noot
5

Algemene Rekenkamer, 30 januari 2017, blz. 62.

X Noot
1

Het door de uitlener ter beschikking stellen van werknemers die arbeidsbeperkte zijn aan de inlener.

X Noot
2

Kamerstukken II 2014/15, 33 981, nr. 46.

X Noot
3

Kamerstukken II 2013/14, 33 981, nr. 8, p. 45.

X Noot
4

Kamerstukken II 2013/14, 33 981, nr. 3, p. 32.

X Noot
5

Kamerstukken II 2015/16, 33 161 nr. 198, p. 14.

X Noot
6

Hieronder wordt het BSN (afgegeven door gemeente aan natuurlijk personen), RSIN (door de KvK afgegeven aan samenwerkingsverbanden en rechtspersonen) en fiscaalnummer (door de BD afgegeven aan restgroep) verstaan.

X Noot
7

Deze correctie loopt via het systeem inleenverbanden quotumregeling en niet via de correctieberichten in de loonaangifte.

X Noot
8

Kamerstukken II 2015/16, 33 161 nr. 198.

X Noot
9

De keteneigenaren van de loonaangifte zijn voornemens om de codelijst van het attribuut code aard arbeidsverhouding met ingang van 1 januari 2017 uit te breiden met een code voor payrolling.

X Noot
10

Kamerstukken II 2014/15, 33 981, nr. 22.

X Noot
11

Kamerstukken II 2015/16, 34 352, nr. 1.

X Noot
12

Kamerstukken II 2014/15, 33 981, nr. 46.

X Noot
13

Staatscourant, nr. 31259, 24 september 2015: Van het totaal aantal verloonde uren bij werkgevers met 25 of meer werknemers van 5.278.995 ten tijde van de nulmeting op 1 januari 2013 gaat het om 1.352.741 verloonde uren bij de overheid (25,6 procent) en 3.926.254 verloonde uren bij de markt (74,4 procent).

X Noot
14

UWV Monitor arbeidsparticipatie 2014.

X Noot
15

Kamerstukken II 2015/16, 33 161, nr. 198.

X Noot
16

Hieronder wordt het BSN (afgegeven door gemeente aan natuurlijk personen), RSIN (door de KvK afgegeven aan samenwerkingsverbanden en rechtspersonen) en fiscaalnummer (door de BD afgegeven aan restgroep) verstaan.

Naar boven