Besluit van 23 maart 2017, nr 2017000498 tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeente Amstelveen krachtens artikel 78 van de onteigeningswet (onteigeningsplan Amstelveenlijn Opstelterrein).

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz

Ingevolge de artikelen 77 en 78 van de onteigeningswet kan worden onteigend voor de uitvoering van een bestemmingsplan.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

De gemeenteraad van Amstelveen (hierna: verzoeker) heeft Ons bij besluit van 15 juni 2016, nummer 40, verzocht om in die gemeente over te gaan tot het aanwijzen van onroerende zaken ter onteigening, begrepen in het onteigeningsplan Amstelveenlijn Opstelterrein. De onroerende zaken zijn nodig voor de uitvoering van het bestemmingsplan Amstelveenlijn Opstelterrein.

Burgemeester en wethouders van Amstelveen hebben bij brief van 28 juli 2016, kenmerk Z-2016/024578, D-2016/208062, het verzoek aan Ons ter besluitvorming voorgedragen.

Planologische grondslag

De onroerende zaken die in het onteigeningsplan zijn begrepen, zijn gelegen in het bestemmingsplan Amstelveenlijn Opstelterrein, verder te noemen: het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is op 15 juni 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van Amstelveen. Het plan is onherroepelijk geworden door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 november 2016.

Aan de onroerende zaken zijn de onderscheiden bestemmingen Verkeer-Openbaar Vervoer, Groen en Water alsmede de dubbelbestemming Waarde-Archeologie toegekend.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 78, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 79 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 20 september 2016 tot en met 31 oktober 2016 in de gemeente Amstelveen en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft de burgemeester van Amstelveen van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken op 14 september 2016 openbaar kennis gegeven in Amstelveen Dichtbij. De Minister van Infrastructuur en Milieu (Onze Minister) heeft van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken openbaar kennis gegeven in de Staatscourant van 14 september 2016, nr. 46748.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

De Amstelveenlijn is één van de belangrijkste slagaders van het openbaar vervoer in de regio. Op 12 maart 2013 heeft de raad van de stadsregio Amsterdam het nieuwe tracé van de Amstelveenlijn vastgesteld. De Amstelveenlijn wordt daarmee betrouwbaarder, sneller en comfortabeler. Amstelveen krijgt met deze lijn een goede aantakking op de Zuidas én op de trein, metro, tram en bus op station Zuid. De hoogwaardige tram is berekend op een groeiend aantal reizigers. De realisatie van het nieuwe tracé is opgeknipt in diverse bestemmingsplannen, waaronder het bestemmingsplan Amstelveenlijn Opstelterrein.

Deze onteigening is gericht op het in eigendom verkrijgen van gronden voor de realisatie van het opstelterrein. Het opstelterrein komt aan het einde van de Amstellijn ten zuiden van de bebouwing van Amstelveen in de Noorder Legmeer Polder. Op de ter onteigening aan te wijzen gronden worden de volgende voorzieningen gerealiseerd:

  • sporen voor het opstellen van tramvoertuigen;

  • een dienstengebouw (kabelkelder, verblijfsruimte, ruimtes voor technische installaties en opslag);

  • een quick service spoor (voor klein onderhoud en inspectie);

  • een overdekte fietsenstalling en 20 parkeerplaatsen;

  • bijkomende voorzieningen.

De stadsregio Amsterdam geeft opdracht voor de realisatie. Zij heeft daarvoor een bestuursovereenkomst gesloten met de gemeenten Amstelveen en Amsterdam. Op 15 december 2015 heeft de regioraad een uitvoeringsbesluit genomen voor de nieuwe tramlijn met het opstelterrein. Hierdoor komt een regiobijdrage ter beschikking van 225 miljoen euro. Het Ministerie van Infrastructuur & Milieu heeft een bijdrage van 75 miljoen euro beschikbaar gesteld.

In de door de verzoeker om onteigening gewenste wijze van planuitvoering wordt inzicht verschaft door het bestemmingsplan met de daarbij behorende planregels, toelichting en verbeelding, als ook door de zakelijke beschrijving behorende bij het onteigeningsplan. De inrichting van het opstelterrein is nader weergegeven op tekening G 2016-A00, genaamd “Langs de Amstelveense Tocht, aankooptekening samen met het ontwerp”.

Om de werken en werkzaamheden ter uitvoering van het bestemmingsplan tijdig te kunnen realiseren, wenst de gemeente Amstelveen de eigendom, vrij van lasten en rechten, te verkrijgen van de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken.

De verzoeker heeft met de eigenares van de in de onteigening betrokken onroerende zaken overleg gevoerd om deze minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, heeft de gemeenteraad van Amstelveen tot zijn onteigeningsverzoek besloten, om de tijdige verwezenlijking van het bestemmingsplan zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat uiterlijk in 2017 de aanbesteding van het werk zal plaatsvinden. Tevens wordt dan de uitvoering van het werk voorbereid. De bouwwerkzaamheden starten in 2018. De Amstelveenlijn moet uiterlijk in 2020 in gebruik gaan. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen is daarover bij brief van 31 oktober 2016 een zienswijze naar voren gebracht door Ammink Agro B.V., eigenares van de onroerende zaken met de grondplannummers 1 tot en met 6, verder te noemen: reclamante. Reclamante heeft haar zienswijze toegelicht in een brief van 4 november 2016, aangezien zij niet aanwezig kon zijn bij de hoorzitting.

Overeenkomstig artikel 78, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamanten in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op 7 november 2016 te Amstelveen gehouden hoorzitting. Reclamante heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

Reclamante brengt in haar zienswijze de volgende punten naar voren.

  • 1. Formele / procedurele gebreken.

    Volgens reclamante is het ontwerpbesluit niet op de juiste wijze bekend gemaakt. De Kroon heeft nagelaten de op de zaak betrekking hebbende stukken digitaal ter beschikking te stellen. Dat is ook in strijd met de actieve openbaarmakingsplicht in de Wob, alsmede in strijd met de beginselen van algemeen bestuur (waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel en het beginsel van fair trial).

  • 2. Geen publiek belang / deugdelijke titel tot onteigening.

    Reclamante vindt dat niet de gemeente Amstelveen het verzoek tot onteigening had moeten nemen, maar de Stadsregio, mede gezien het uitvoeringsbesluit. Of anders had tenminste de Stadsregio de gemeente Amstelveen moeten verzoeken om tot onteigening over te gaan.

    Volgens reclamante is er geen publiek belang voor het opstelterrein als zodanig, omdat het opstelterrein slechts een ondergeschikt onderdeel is van de gewenste ombouw van de sneltramlijn. Dat geeft dus onvoldoende aanleiding tot onteigening. Het publiek belang ligt hooguit in de sneltramlijn zelf. De ombouw van de sneltramlijn kan ook zonder het opstelterrein gerealiseerd worden. In de toelichting op het bestemmingsplan staat weliswaar dat het huidige opstelterrein te krap zou zijn, maar dat wordt niet toegelicht of met stukken of onderzoek onderbouwd. Voorts staat het niet vast dat een opstelterrein op de locatie van de te onteigenen gronden noodzakelijk is. Zo ontbreekt een motivering waarom een opstelterrein in Amstelveen aldaar de juiste keuze is. Reclamante wijst op de mogelijkheid dat de tramverbinding tot Uithoorn wordt doorgetrokken en dan is een opstelterrein aldaar aan het einde logischer.

  • 3. Ten onrechte niet / onvoldoende getracht gronden op minnelijke wijze te verkrijgen.

    Volgens reclamante zijn het logboek en onderliggende bewijsstukken van de onderhandelingen niet opgenomen bij de raadsstukken. Deze stukken waren op verzoek in te zien door raadsleden bij de behandelend ambtenaar. De gemeenteraad heeft dus niet zelf onderzocht c.q. vastgesteld of van adequate onderhandelingen sprake is geweest.

    Volgens reclamante ontbreekt een delegatie- of mandaatbesluit waaruit zou blijken dat het ingeschakelde rentmeesters kantoor bevoegd is om namens verzoeker minnelijk overleg te voeren.

    Reclamante heeft tevergeefs verzocht om een gesprek met de eindverantwoordelijke van de gemeente waarmee direct 'zaken' gedaan zou kunnen worden. In dat verband wijst zij op de zinssnede in de brief van 1 oktober 2016, waarin staat "Aangezien de gemeente in deze in opdracht van de Stadregio Amsterdam werkt, kan ik geen gesprek organiseren met een persoon waar u direct 'zaken' mee kan doen. (...)". Volgens reclamante blijkt hieruit dat onderhandelingen op het juiste niveau kennelijk niet mogelijk zijn en voorts dat niet de gemeente maar de Stadsregio de bevoegde instantie is die het project realiseert.

    Volgens reclamante zijn de onderhandelingen beperkt gebleven tot enkele korte gesprekjes en de facto één aanbod, terwijl zij al had aangegeven dat bij het aanbod rekening gehouden moet worden met de te verwachten ontwikkelingen ter plaatse.

  • 4. Noodzaak.

    Het planologische traject dwingt niet, dan wel onvoldoende tot onteigening, althans reeds op dit moment. Reclamante wijst erop dat het bestemmingsplan niet onherroepelijk is en dat derhalve de onteigening prematuur is.

  • 5. Urgentie.

    Volgens reclamante maakt het ontwerp koninklijk besluit niet of onvoldoende duidelijk wat de urgentie van de onteigening is. De Stadsregio heeft de wens uitgesproken om de tramlijn om te bouwen, maar geeft niet waarom dat spoedeisend is, laat staan de realisering van het opstelterrein.

De zienswijze van reclamante geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen

Ad 1. Formele / procedurele gebreken.

Wij overwegen hierover dat de wijze van publiceren van de noodzakelijke stukken is bepaald in artikel 78 van de onteigeningswet. Daarin staat dat op de voorbereiding van het ontwerpbesluit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. De Awb kent geen verplichting tot het elektronisch beschikbaar stellen van stukken. Het ontwerp koninklijk besluit is op de juiste wijze op 14 september 2016 bekend gemaakt in het weekblad Amstelveen Dichtbij en in de Staatscourant van 14 september 2016. Voorts heeft reclamante per brief van 31 augustus 2016 een persoonlijke kennisgeving ontvangen.

Nu de voorbereiding heeft plaatsgevonden overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb, geeft hetgeen reclamante aanvoert geen reden voor de conclusie dat zou zijn gehandeld in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur. Overigens overwegen Wij dat de gestelde openbaringsplicht op grond van de Wob niet ter beoordeling staat in een onteigeningsprocedure, maar in een procedure op grond van de Wob.

Wij zien derhalve geen formele of procedurele onvolkomenheden in de gevolgde procedure.

Ad 2. Geen publiek belang / deugdelijke titel tot onteigening.

In artikel 11 van de bestuursovereenkomst is vastgelegd dat de gemeenten zelf zorgdragen voor grondverwerving. In paragraaf 1.6 van de zakelijke beschrijving behorend bij de onteigeningsstukken wordt verwezen naar deze bestuursovereenkomst. Wij concluderen dat het besluit om een verzoek tot onteigening in te dienen terecht is genomen door de gemeenteraad van Amstelveen.

Voor zover wordt betoogd door reclamante dat het opstelterrein geen algemeen dient, overwegen Wij dat het publiek belang in beginsel met het bestemmingsplan is gegeven. Voor zover het betoog gericht is tegen de voorgestelde locatie van het opstelterrein overwegen Wij dat dit betoog planologisch van aard is en in de procedure over het bestemmingsplan aan de orde kon worden gesteld. Reclamante heeft overigens geen beroep ingesteld tegen het bestemmingsplan.

Volledigheidshalve merken Wij ten aanzien van de locatiekeuze van het opstelterrein nog het volgende op. In de toelichting op het bestemmingsplan is een beschrijving van de Voorkeursvariant opgesteld. Deze is als bijlage 3 bij het bestemmingsplan gevoegd. Daarin staat ook vermeld dat op de Amstelveenlijn nieuwe tramstellen zullen gaan rijden, zogenaamde tweerichtingsvoertuigen, en dat voor het starten van de exploitatie van de Amstelveenlijn een nieuw opstelterrein noodzakelijk is. De ombouw van de Amstelveenlijn en de realisatie van het opstelterrein zijn aan elkaar gekoppeld. In de stedelijke omgeving tussen Station Zuid en het eindpunt is geen ruimte voor een opstelterrein. De eerste mogelijkheid is bij de thans beoogde – te onteigenen- locatie.

Over de opmerking van reclamante dat de lijn mogelijk wordt doorgetrokken naar Uithoorn, waardoor het opstelterrein wellicht elders wordt aangelegd, overwegen Wij het volgende. De verzoeker heeft Ons medegedeeld dat het doortrekken van de Amstelveenlijn naar Uithoorn momenteel nog zeer onzeker is. Maar zelfs als die doortrekking er in de toekomst komt, dan nog zal volgens de verzoeker het opstelterrein om verkeerstechnische redenen en om redenen van ruimtebeslag gehandhaafd blijven op de te onteigenen locatie.

Ad 3. Ten onrechte niet / onvoldoende getracht gronden op minnelijke wijze te verkrijgen.

Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid.

Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op basis van artikel 78 van de onteigeningswet in beginsel voldaan als voor de datum van het verzoekbesluit met de onderhandelingen over de minnelijke eigendomsverkrijging tijdig een begin is gemaakt en het op het moment van het verzoekbesluit aannemelijk is dat die onderhandelingen tot een redelijk punt zijn voortgezet, maar dat deze voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van het verzoekbesluit al een formeel schriftelijk aanbod is gedaan.

In het bijzonder overwegen Wij ten aanzien van de wijze van onderhandelen allereerst dat een delegatie- of mandaatbesluit niet vereist is omdat het rentmeesterskantoor niet in naam van de gemeente een besluit neemt.

Uit het logboek grondverwerving blijkt voorts, dat de door de gemeente ingeschakelde rentmeester vanaf de eerste contacten betrokken is geweest bij de onderhandelingen. Van gemeentezijde is ook duidelijk gemaakt aan reclamante dat de rentmeester het aanspreekpunt namens de gemeente is voor het minnelijk overleg. Ook in de aanbiedingsbrieven staat dat de rentmeester onderhandelt namens de gemeente Amstelveen. De rentmeester is ook aanwezig geweest bij gesprekken met reclamante en ambtenaren. De rentmeester beschikt niet over een mandaat of machtiging om een overeenkomst te sluiten. Dat is ook niet nodig of gebruikelijk. De brieven met aanbiedingen worden immers telkens afgesloten met de mededeling dat het aanbod wordt gedaan onder voorbehoud van goedkeuring van het college van burgemeester en wethouders.

Wat betreft de opmerking over de raadsleden overwegen Wij dat de stukken aangaande de onderhandelingen beschikbaar zijn in het onteigeningsdossier. Daarnaast is in de zakelijke beschrijving een toelichting op het minnelijk overleg gegeven. Daarmee hebben de raadsleden alle informatie beschikbaar om te beoordelen of sprake is geweest van voldoende minnelijk overleg.

Reclamante haalt een zin aan uit de (aanbiedings-)brief van 1 oktober 2016. Deze zin staat, zo overwegen Wij, niet op zichzelf. Daaraan voorafgaand is in de brief vermeld dat een gesprek met de betrokken ambtenaar van de gemeente Amstelveen mogelijk is maar dat ook zij geen bevoegdheid heeft tot het sluiten van overeenkomsten (zonder een voorbehoud van goedkeuring door het college). De aangehaalde zin is tenslotte een samenvatting van diverse feiten van het project: de grondverwerving is een aangelegenheid van de gemeente Amstelveen, terwijl planaanpassingen van de tramlijn een taak is van de Stadsregio. Hoe dan ook, uit de stukken blijkt naar Onze mening genoegzaam dat er anders dan reclamante veronderstelt, onderhandelingen met de gemeente goed mogelijk zijn.

In het bijzonder overwegen Wij ten aanzien van het minnelijk overleg verder het volgende. Uit het logboek grondverwerving blijkt dat op 27 mei 2015, 11 december 2015, 5 januari 2016, 9 februari 2016, 15 maart 2016 gesprekken hebben plaatsgevonden. Tussen deze gesprekken zijn ook telefonische contacten en emailwisselingen geweest. Vervolgens is op 19 maart 2016 een eerste aanbod uitgebracht. Dit aanbod is op 9 april 2016 gecorrigeerd. Op 4 mei 2016 is er weer overleg gevoerd met de adviseur van reclamante. De verzoeker heeft op 10 mei 2016 een rappel verzonden op het eerder uitgebracht aanbod. Op 15 juni 2016 is het verzoekbesluit tot onteigening genomen. Ook nadien zijn de onderhandelingen voortgezet en zijn aanbiedingen uitgebracht. Er zijn telefonische contacten geweest. De adviseur van reclamante heeft daarop bij brief van 29 juni 2016 gereageerd. Daarop heeft verzoeker gereageerd bij brief van 14 juli 2016. De stelling van reclamante dat er ‘de facto één aanbod’ is gedaan en dat in het aanbod geen rekening is gehouden met de ontwikkelingsverwachtingen kunnen Wij niet delen. Er zijn immers meerdere (herhaalde) aanbiedingen gedaan. Wel verschillen partijen over de hoogte van de schadeloosstelling.

Voorts merken Wij in het algemeen op dat de onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. Artikel 41 van de onteigeningswet ziet daarnaast op de te vergoeden waardevermindering van het overblijvende. De samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde.

Anders dan reclamante stelt, zien Wij gelet op de overgelegde stukken geen reden om te oordelen dat de verzoeker geen zorgvuldig minnelijk overleg heeft gevoerd.

Ad. 4. Noodzaak.

Wij wijzen erop dat de administratieve onteigening op basis van Titel IV van de onteigeningswet kan worden gestart zodra het bestemmingsplan is vastgesteld. Wij hebben in het ontwerp koninklijk besluit de gebruikelijke opschortende en ontbindende voorwaarden opgenomen, omdat het bestemmingsplan toen nog niet onherroepelijk was. Inmiddels heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 november 2016 uitspraak gedaan en is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden.

Ad. 5. Urgentie.

Wat betreft de spoedeisendheid of urgentie verwijzen Wij naar hetgeen Wij hieromtrent bij de Noodzaak en urgentie hebben vermeld. Ook verwijzen Wij naar de planning in de zakelijke beschrijving. Wij herhalen dat de bouwwerkzaamheden starten in 2018. De Amstelveenlijn moet uiterlijk in 2020 in gebruik gaan. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamante Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van het bestemmingsplan niet kan worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling worden geacht dat de gemeente Amstelveen de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van de gemeenteraad van Amstelveen tot het nemen van een besluit krachtens artikel 78, eerste lid, van de onteigeningswet toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 22 december 2016, nr. RWS-2016/53393, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het besluit van de gemeenteraad van15 juni 2016, nummer 40;

gelezen de voordracht van burgemeester en wethouders van Amstelveen van 28 juli 2016, kenmerk Z-2016/024578, D-2016/208062;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 22 februari 2017,no. W14.16.0438/IV;

gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 20 maart 2017, nr. RWS-2017/9332, Rijkswaterstaat Corporate Dienst.

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de uitvoering van het bestemmingsplan Amstelveenlijn Opstelterrein van de gemeente Amstelveen ten name van die gemeente ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken, aangeduid op de grondtekening die ingevolge artikel 78 van de onteigeningswet in de gemeente Rijswijk en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage heeft gelegen en die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister van Infrastructuur en Milieu is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Wassenaar, 23 maart 2017

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: Amstelveenlijn Opstelterrein

VERZOEKENDE INSTANTIE: gemeente Amstelveen

 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Amstelveen

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte

Als

Ter grootte

van

Sectie

en nr.

Ten name van

ha

a

ca

ha

a

ca

1

00

02

80

Terrein (akkerbouw)

02

57

75

O 1817

Immink Agro BV, Amstelveen

                   

2

00

17

29

Terrein (akkerbouw)

02

68

85

O 1818

Immink Agro BV, Amstelveen

                   

3

00

20

02

Terrein (akkerbouw)

02

76

15

O 1819

Immink Agro BV, Amstelveen

                   

4

00

20

49

Terrein (akkerbouw)

02

80

90

O 1820

Immink Agro BV, Amstelveen

                   

5

00

21

11

Terrein (akkerbouw)

02

87

90

O 1821

Immink Agro BV, Amstelveen

                   

6

02

03

01

Terrein (akkerbouw)

23

95

79

O 6682

Immink Agro BV, Amstelveen

Naar boven