Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 29 maart 2017, nr. 2045955 houdende regels voor de verstrekking van zaaksinformatie aan slachtoffers

De Minister van Veiligheid en Justitie,

gelet op de artikel 51ac, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de wet:

het Wetboek van Strafvordering.

b. slachtoffer:

de personen als bedoeld in artikel 51a, eerste lid, onder a en c, van de wet.

c. minister:

Minister van Veiligheid en Justitie;

d. de opsporingsambtenaar:

een ambtenaar als bedoeld in artikel 141 van de wet.

Artikel 2

  • 1. Het slachtoffer kan gedurende het strafproces op elk moment bij de opsporingsambtenaar, of andere ambtenaar van een organisatie die opsporing van strafbare feiten tot taak heeft, het verzoek doen om de informatie te ontvangen als bedoeld in artikel 51ac, eerste lid, onder a tot en met h, van de wet.

  • 2. Naast de informatie als bedoeld in artikel 51ac, eerste lid, onder a tot en met h, van de wet kan het slachtoffer de opsporingsambtenaar, of andere ambtenaar van een organisatie die opsporing van strafbare feiten tot taak heeft, gedurende het strafproces verzoeken om andere informatie te ontvangen over de aanvang en voortgang van de zaak, naar aanleiding van een tegen het slachtoffer gepleegd strafbaar feit.

  • 3. Wanneer het slachtoffer het verzoek als bedoeld in het eerste lid heeft gedaan, doet de ambtenaar of andere ambtenaar van een organisatie die opsporing van strafbare feiten tot taak heeft, binnen 14 dagen vanaf het moment dat de informatie als bedoeld in artikel 51ac, eerste lid, onder a van de wet bekend is, schriftelijk mededeling hiervan.

  • 4. Wanneer het slachtoffer het verzoek als bedoeld in het eerste lid heeft gedaan, doet de officier van justitie binnen 14 dagen vanaf het moment dat de informatie als bedoeld in artikel 51ac, eerste lid, onder b tot en met h, van de wet bekend is, schriftelijk mededeling hiervan.

  • 5. Wanneer het slachtoffer mededeling wordt gedaan van de informatie als bedoeld in artikel 51ac, eerste lid, onder d, van de wet, wordt, in het geval de zaak wordt overgedragen aan een ander onderdeel van het Openbaar Ministerie of buitenlandse autoriteiten, het slachtoffer hierover onverwijld schriftelijk geïnformeerd.

  • 6. Wanneer het slachtoffer het verzoek als bedoeld in het eerste lid heeft gedaan, brengt de officier van justitie het slachtoffer in geval van een onderbreking of schorsing van het onderzoek ter terechtzitting op de hoogte van de plaats en tijd van de nieuwe zitting zodra dit bekend is, indien en voor zover de wet daartoe verplicht.

  • 7. Wanneer het slachtoffer mededeling wordt gedaan van de informatie als bedoeld in artikel 51ac, eerste lid, onder g, van de wet, en het slachtoffer zich tevens heeft gevoegd als benadeelde partij informeert de officier van justitie het slachtoffer schriftelijk over de beslissing die bij einduitspraak op de vordering tot schadevergoeding is genomen. Tevens informeert de officier van justitie het slachtoffer schriftelijk over de gevolgen van deze beslissing.

Artikel 3

  • 1. Het slachtoffer kan op elk moment in het strafproces en in de fase van de tenuitvoerlegging bij de officier van justitie het verzoek doen om de informatie te ontvangen als bedoeld in artikel 51ac, vierde lid, van de wet.

  • 2. Wanneer het slachtoffer het verzoek als bedoeld in het eerste lid heeft gedaan, stelt de officier van justitie het slachtoffer:

    • mondeling in kennis van invrijheidstelling van de verdachte of de veroordeelde binnen 7 dagen na de uitspraak, of nadien zodra bekend is dat de verdachte of de veroordeelde in vrijheid wordt gesteld. Tevens stelt de officier van justitie het slachtoffer hiervan schriftelijk in kennis.

    • schriftelijk in kennis van invrijheidstelling van de verdachte of de veroordeelde 7 dagen na de uitspraak, of nadien zodra bekend is dat de verdachte of de veroordeelde in vrijheid wordt gesteld.

    • schriftelijk in kennis van het eerste verlof van de verdachte of de strafonderbreking of eerste verlof van de veroordeelde, zodra bekend is wanneer het verlof of de strafonderbreking zal plaatsvinden.

    • mondeling in kennis van ontsnapping of niet terugkeren van begeleid of onbegeleid verlof van de verdachte of de veroordeelde, binnen 1 uur nadat dit de officier van justitie bekend is geworden. Tevens stelt de officier van justitie de verdachte hiervan schriftelijk in kennis.

  • 3. Alvorens het slachtoffer in kennis wordt gesteld van de informatie als bedoeld in het tweede lid bepaalt de officier van justitie of sprake is van een aanwijsbaar risico voor de verdachte als bedoeld in artikel 51ac, zesde lid, van de wet. Wanneer hiervan sprake is, blijft elke mededeling als bedoeld in het tweede lid van deze bepaling achterwege.

Artikel 4

  • 1. Het slachtoffer kan op elk moment in het strafproces en in de fase van de tenuitvoerlegging bij de officier van justitie het verzoek doen om de informatie te ontvangen als bedoeld in artikel 51ac, vijfde lid, van de wet.

  • 2. Wanneer het slachtoffer het verzoek als bedoeld in het eerste lid heeft gedaan, doet de officier van justitie het slachtoffer:

    • mondeling mededeling van de maatregelen als bedoeld in artikel 51ac, vijfde lid, van de wet bij invrijheidstelling van de verdachte of de veroordeelde binnen 7 dagen na de uitspraak, of nadien zodra bekend is dat de verdachte of veroordeelde in vrijheid wordt gesteld. Tevens stelt de officier van justitie het slachtoffer hiervan schriftelijk in kennis.

    • op zijn verzoek schriftelijk mededeling van de maatregelen als bedoeld in artikel 51ac, vijfde lid, van de wet bij invrijheidstelling van de verdachte of de veroordeelde 7 dagen of later na de uitspraak, zodra bekend is dat de verdachte of de veroordeelde in vrijheid wordt gesteld.

    • op zijn verzoek schriftelijk mededeling van de maatregelen als bedoeld in artikel 51ac, vijfde lid, van de wet bij het eerste verlof of de eerste strafonderbreking van de veroordeelde, zodra bekend is wanneer het verlof of de strafonderbreking zal plaatsvinden.

    • mondeling mededeling van de maatregelen als bedoeld in artikel 51ac, vijfde lid, van de wet bij ontsnapping of niet terugkeren van begeleid of onbegeleid verlof van de verdachte of de veroordeelde, binnen 1 uur nadat dit de officier van justitie bekend is geworden. Tevens stelt de officier van justitie de verdachte hiervan schriftelijk in kennis.

  • 3. Alvorens het slachtoffer in kennis wordt gesteld van de informatie als bedoeld in het tweede lid, bepaalt de officier van justitie of sprake is van een aanwijsbaar risico voor de verdachte als bedoeld in artikel 51ac, zesde lid, van de wet. Wanneer hiervan sprake is, blijft elke mededeling als bedoeld in het tweede, derde, vierde of vijfde lid van deze bepaling achterwege.

Artikel 5

  • 1. De informatie als bedoeld in artikel 2, 3 en 4 wordt kosteloos en in eenvoudige en toegankelijke bewoordingen aan het slachtoffer verstrekt.

  • 2. Bij de communicatie met het slachtoffer wordt rekening gehouden met zijn persoonlijke kenmerken, waaronder de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van het slachtoffer.

Artikel 6

Indien een slachtoffer de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, verstrekt de opsporingsambtenaar, of andere ambtenaar van een organisatie die opsporing van strafbare feiten tot taak heeft, de informatie als bedoeld in artikel 2, 3 en 4 in beginsel aan de wettelijk vertegenwoordigers van het slachtoffer, indien zij om deze informatie hebben verzocht.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2017.

Artikel 8

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling verstrekken zaaksinformatie aan slachtoffers.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 29 maart 2017

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling houdt verband met de implementatie van de richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ. Artikel 6 van deze richtlijn verplicht lidstaten ertoe ervoor ter zorgen dat het slachtoffer zonder onnodige vertraging in kennis wordt gesteld van zijn recht om informatie te ontvangen over de strafprocedure die is ingesteld naar aanleiding van zijn aangifte van een tegen hem gepleegd strafbaar feit, en dat hij deze informatie op verzoek ontvangt.

De genoemde bepaling van de richtlijn is geïmplementeerd in het Wetboek van Strafvordering (hierna: de wet), door het invoegen van een nieuw artikel 51ac. De officier van justitie draagt er zorg voor dat het slachtoffer onverwijld in kennis wordt gesteld van zijn recht om informatie te ontvangen over de aanvang en de voortgang van de zaak, naar aanleiding van een tegen het slachtoffer gepleegd strafbaar feit. Het slachtoffer wordt in het bijzonder in kennis gesteld van zijn recht om de in artikel 51ac, eerste lid, onder a tot en met h, genoemde informatie te ontvangen. Daarnaast wordt het slachtoffer desgewenst geïnformeerd over de invrijheidsstelling of ontsnapping van de verdachte of veroordeelde en over maatregelen die voor bescherming van het slachtoffer zijn genomen.

Het slachtoffer wordt in beginsel schriftelijk geïnformeerd over de aanvang en voortgang van de zaak, tenzij mondelinge informatievoorziening noodzakelijk is omdat het slachtoffer binnen zeer korte termijn op de hoogte gesteld moet worden. Schriftelijke informatievoorziening kan ook via elektronische weg geschieden. Daarnaast staat het de organisaties in de strafrechtketen vrij om slachtoffers persoonlijk te informeren over het verloop van de zaak, in aanvulling op de schriftelijke informatievoorziening.

Zo worden nabestaanden vaak persoonlijk door de familierechercheur van de politie of de zaakscoördinator van het Openbaar Ministerie geïnformeerd over de stand van zaken. Artikel 51ac, zevende lid, bepaalt dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld inzake het recht van het slachtoffer om informatie te ontvangen en inzake het doen van mededeling aan het slachtoffer. Deze regeling stelt die nadere voorschriften. Het gaat hier om instructienormen voor het openbaar ministerie, de politie of een andere overheidsorganisatie die opsporing van strafbare feiten tot taak heeft.

Net als de hiervoor genoemde wettelijke bepaling is deze regeling van toepassing op het strafproces. Alleen voor zover het gaat om informatievoorziening aan het slachtoffer wanneer de veroordeelde in vrijheid wordt gesteld of uit de gevangenis is ontsnapt (artikelen 3 en 4 van deze regeling), ziet deze regeling ook op de fase van de tenuitvoerlegging. Voor een toelichting op deze reikwijdte verwijs ik naar de memorie van toelichting op de implementatiewet.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Artikel 2, eerste lid

Op grond van de verplichtingen die voortvloeien uit de EU-richtlijn moet het slachtoffer, indien hij te kennen heeft gegeven daarover geïnformeerd te willen worden, door de politie of de officier van justitie op de hoogte worden gebracht van de informatie als bedoeld in artikel 51ac, eerste lid, onder a tot en met h, Sv.

Een slachtoffer dient zelf aan te geven of hij op de hoogte gehouden wil worden van de aanvang en de voortgang van de zaak, naar aanleiding van het tegen hem gepleegde strafbare feit. Veelal zal hij door de ambtenaar van politie, een andere opsporingsambtenaar of de officier van justitie gevraagd worden of hij deze informatie wenst te ontvangen. Met ‘aanvang en voortgang van de zaak’ wordt bedoeld de periode vanaf de aangifte of zaken waarvan geen aangifte is gedaan maar die door de politie of het OM ambtshalve worden onderzocht/vervolgd tot en met de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel.

Daarbij kan het slachtoffer geen onderscheid maken tussen schriftelijke informatie die hij wel, en schriftelijke informatie die hij niet wenst te ontvangen. Hij ontvangt ofwel alle zaaksinformatie waar hij recht op heeft, ofwel in het geheel geen zaaksinformatie. De reden hiervan is dat het voor de politie en het Openbaar Ministerie niet uitvoerbaar is om per zaak bij te houden welke informatie aan een slachtoffer moet worden verstrekt en welke niet. Daarom is gekozen voor een variant die voor de politie en het Openbaar Ministerie gemakkelijk in de systemen te registreren is. Wel kan het slachtoffer op elk moment zijn wens om informatie te ontvangen wijzigen.

Het slachtoffer kan het verzoek op elk moment vanaf de aanvang van de zaak (en in bepaalde gevallen tot en met de tenuitvoerlegging) doen. Als slachtoffer het verzoek niet bij het eerste contact, maar pas op een later moment doet, kan de politie of de officier van justitie een kort resumé geven van belangrijkste informatie over voortgang zaak in de voorliggende periode. De verwachting is echter dat dit in de praktijk weinig zal voorkomen. Een verzoek van het slachtoffer kan niet worden geweigerd, tenzij de wet hierin voorziet.

Voor de politie en het Openbaar Ministerie is het belangrijk om in de systemen te kunnen achterhalen dat het slachtoffer te kennen heeft gegeven al dan niet van zijn recht op zaaksinformatie gebruik te willen maken. De ambtenaar van politie, een andere opsporingsambtenaar of de officier van justitie registreren daarom dat het slachtoffer het verzoek heeft gedaan dan wel te kennen heeft gegeven geen gebruik te willen maken van zijn recht om zaaksinformatie te ontvangen. Indien het slachtoffer in een later stadium aangeeft zijn wens om zaaksinformatie te ontvangen te willen wijzigen, wordt dit ook geregistreerd.

De registratie in de systemen zorgt ervoor dat de politie en het Openbaar Ministerie niet meerdere malen aan het slachtoffer hoeven te vragen of hij gebruik wil maken van zijn recht om informatie te ontvangen. Wanneer het slachtoffer na bekend te zijn geworden van zijn rechten nog geen keuze heeft gemaakt, vindt er geen registratie plaats. Op het moment van de totstandkoming van deze regeling beschikken politie en Openbaar Ministerie nog niet over één gemeenschappelijk systeem. Registratie van zaken rondom het slachtoffer vindt daarom plaats in de afzonderlijke systemen van de politie en het openbaar ministerie.

Artikel 2, tweede lid

Naast de informatie als bedoeld in artikel 51ac, eerste lid, onder a tot en met h, Sv kan het slachtoffer de officier van justitie gedurende het strafproces en de fase van de tenuitvoerlegging te allen tijde verzoeken om hem te informeren over andere informatie over de voortgang van de zaak en die relevant is voor het slachtoffer. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan informatie over belangrijke ontwikkelingen in het opsporingsonderzoek of aan informatie over een TBS-verlenging van de veroordeelde of andere informatie die relevant kan zijn voor het slachtoffer om te weten. Niet vereist is dat deze aanvullende informatie schriftelijk wordt verstrekt. Zo kan de opsporingsambtenaar of bijvoorbeeld een medewerker van het Openbaar Ministerie een slachtoffer ook telefonisch informeren over de stand van het onderzoek, indien een slachtoffer daarom heeft verzocht. In sommige gevallen zal de politie het slachtoffer hierover informeren, op verzoek van de officier van justitie. Indien er redenen zijn om het slachtoffer bepaalde informatie over de voortgang van de zaak te onthouden, bijvoorbeeld wanneer er naar inschatting van de officier van justitie een risico is voor represailles van het slachtoffer richting de verdachte of getuigen, dan kan de officier van justitie weigeren zulke informatie te verstrekken.

Artikel 2, derde lid

Gekozen is voor een termijn van 14 dagen omdat het slachtoffer met enige voortvarendheid moet worden geïnformeerd over zijn zaak. Het niet verbinden van een termijn aan deze informatie is daarom onwenselijk. Of de termijn van 14 dagen in de praktijk daadwerkelijk haalbaar is, zal na de inwerkingtreding van deze regeling moeten blijken. Zo nodig kan de regeling in de toekomst nog op dit punt worden aangepast. Het voorgaande geldt ook voor de termijn van 14 dagen die in het vierde lid van dit artikel is opgenomen.

Artikel 2, vierde lid

In bepaalde situaties is het niet mogelijk om het slachtoffer tijdig te informeren over het inzenden van een proces-verbaal naar het Openbaar Ministerie, conform artikel 51ac, eerste lid onder c Sv.

Indien een zaak wordt afgedaan door middel van de ZSM-werkwijze of door de toepassing van supersnelrecht, is het door de snelheid van het proces niet mogelijk het slachtoffer hierover schriftelijk te informeren. In het kader van het ZSM-werkproces worden slachtoffers door Slachtofferhulp Nederland geïnformeerd over het verloop van de procedure. Het Openbaar Ministerie informeert slachtoffers over de wijze van afdoening.

Artikel 2, zesde lid

De zinsnede ‘Indien en voor zover de wet daartoe verplicht’ verwijst naar het feit dat de wet slechts de oproeping van een slachtoffer verplicht voor zover hem de nieuwe datum/tijdstip van de zitting niet is aangezegd door de zittingsrechter (o.g.v. artikelen 319 en 320 Sv). In het geval van een aanzegging hoeft het slachtoffer niet nog eens te worden opgeroepen. Aanzeggingen worden gedaan in het geval van het onderbreken of voor bepaalde tijd schorsen van het onderzoek ter terechtzitting en wanneer het slachtoffer in kwestie daarbij aanwezig is.

Artikel 2, zevende lid

Deze bepaling gaat over het verstrekken van informatie aan het slachtoffer over de beslissing van de rechter op een vordering tot schadevergoeding wanneer het slachtoffer als benadeelde partij een dergelijke vordering heeft ingediend. Deze beslissing kan volgens de wet inhouden het (al dan niet gedeeltelijk) toewijzen of afwijzen, dan wel het (al dan niet gedeeltelijk) niet ontvankelijk verklaren van de vordering. De officier van justitie informeert het slachtoffer tevens schriftelijk over de gevolgen van de beslissing op de vordering. Dit betekent bijvoorbeeld dat het slachtoffer wordt geïnformeerd over het feit dat bij toekenning van schadevergoeding aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van de wet aan de verdachte wordt opgelegd met een bepaling dat de Staat de schadevergoeding vooruit betaalt wanneer de verdachte in gebreke blijft. Voorts kan een gevolg van de beslissing tot het niet-ontvankelijk verklaren van het slachtoffer in zijn of haar vordering tot schadevergoeding betekenen dat het slachtoffer wordt verwezen naar de burgerlijke rechter omdat de vordering volgens de strafrechter te ingewikkeld is.

Artikel 3

Deze bepaling ziet op de informatie zoals omschreven in artikel 51ac, vierde lid, Sv., namelijk het onverwijld mededeling doen door de officier van justitie aan het slachtoffer van de invrijheidstelling of ontsnapping van de verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, of van de veroordeelde. Artikel 3 stelt regels aan het Openbaar Ministerie voor de wijze en termijn waarop deze informatie moet worden verstrekt. Met ‘onverwijld’ wordt bedoeld dat het slachtoffer zo spoedig mogelijk geïnformeerd moet worden en dat dit niet onnodig moet worden uitgesteld. De informatievoorziening over het detentieverloop van de verdachte of de veroordeelde betreft verschillende modaliteiten. Het gaat om verlof, beëindiging van of een harde onttrekking aan een gevangenisstraf van een veroordeelde. Met een harde onttrekking wordt gedoeld op onttrekking aan het toezicht vanaf het inrichtingsterrein of vanuit een (zeer) beperkt beveiligde inrichting. Ook worden slachtoffers desgewenst op de hoogte gehouden van het verloop van voorlopige hechtenis van een verdachte. In geval van een maatregel ter beschikkingstelling met dwangverpleging wordt op verzoek informatie verstrekt over verlof, verlenging, beëindiging, een harde onttrekking of overlijden van de tbs-gestelde. Bij jeugddetentie of plaatsing in een inrichting voor jeugdigen worden slachtoffers op verzoek geïnformeerd over plaatsing, verlof, beëindiging, een harde onttrekking of overlijden van de jeugdige.

Artikel 3, tweede lid

Wanneer de verdachte binnen zeven dagen na de (eind)uitspraak in vrijheid wordt gesteld, stelt de officier van justitie het slachtoffer hiervan mondeling in kennis. Hieronder valt zowel de situatie dat bij tussenbeslissing op verzoeken omtrent de opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis door de rechter wordt besloten om de verdachte in vrijheid te stellen, als de situatie dat dit bij eindbeslissing wordt besloten.

Reden van het mondeling op de hoogte stellen is de snelheid waarmee het slachtoffer op de hoogte moet worden gebracht.

Onder mondeling wordt ook telefonisch verstaan, dus het is niet noodzakelijk dat de officier van justitie en het slachtoffer elkaar fysiek treffen voor een gesprek. In aanvulling op de mondelinge mededeling van invrijheidsstelling van de verdachte of de veroordeelde, informeert de officier van justitie het slachtoffer hierover schriftelijk.

Indien het na een herhaalde poging niet is gelukt om het slachtoffer mondeling op de hoogte te stellen, volstaat een schriftelijke verstrekking van de informatie dat de verdachte of de veroordeelde in vrijheid wordt gesteld.

Artikel 3, derde lid

Bij invrijheidstelling zeven dagen na de uitspraak volstaat een schriftelijke verstrekking van de informatie dat de verdachte of de veroordeelde in vrijheid wordt gesteld.

Artikel 3, vijfde lid

Het slachtoffer wordt desgewenst door de officier van justitie in kennis gesteld van een ontsnapping of niet terugkeren van begeleid of onbegeleid verlof van de verdachte of de veroordeelde. Aangezien het slachtoffer hierover moet worden geïnformeerd binnen 1 uur nadat dit de officier van justitie bekend is geworden, zal de officier van justitie hem hierover mondeling informeren. Onder mondeling wordt ook telefonisch verstaan, dus een fysiek treffen van de officier van justitie en het slachtoffer is niet noodzakelijk.

Indien het na een herhaalde poging niet is gelukt om het slachtoffer mondeling op de hoogte te stellen, volstaat een schriftelijke verstrekking van de informatie dat de verdachte of de veroordeelde in vrijheid wordt gesteld.

Artikel 3, zesde lid

Wanneer naar het oordeel van de officier van justitie er een risico bestaat dat de verdachte of veroordeelde door die mededeling als bedoeld in artikel 51ac, vierde lid, schade wordt berokkend, dan blijft die mededeling achterwege. Hierbij moet worden gedacht aan gevallen waarin de officier van justitie concrete aanwijzingen heeft dat het slachtoffer wraak wil nemen jegens de verdachte of veroordeelde.

Artikel 4

Deze bepaling ziet op de informatie zoals omschreven in artikel 51ac, vijfde lid, Sv, namelijk het op verzoek van het slachtoffer mededeling doen door de officier van justitie van de maatregelen die zijn voor zijn bescherming zijn genomen indien de verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, of de veroordeelde in vrijheid wordt gesteld of is ontsnapt.

Artikel 4 stelt regels aan het Openbaar Ministerie voor de wijze en termijn waarop deze informatie moet worden verstrekt. Vanzelfsprekend is het ook van belang dat de officier van justitie waar mogelijk, bijvoorbeeld bij een van tevoren geplande invrijheidsstelling, in contact treedt met het slachtoffer om kennis te kunnen nemen van eventuele risico’s en dreigingen richting het slachtoffer. Deze kennis kan dan vervolgens meegewogen worden bij de beslissing of beschermingsmaatregelen moeten worden ingezet.

Artikel 4, vijfde lid

In het vijfde lid wordt bepaald dat bij onvoorzien op vrije voeten komen van de dader de officier van Justitie het slachtoffer binnen 1 uur nader het hem bekend is geworden informeert over de genomen beschermingsmaatregelen.

Artikel 4, zevende lid

Voor de toelichting op de achtergrond van deze bepaling verwijs ik naar hetgeen ik hierover onder artikel 3, derde lid, heb toegelicht.

Artikel 5

De informatie als bedoeld in artikel 2, 3 en 4 van deze regeling wordt kosteloos verstrekt omdat het niet van de draagkracht van het slachtoffer mag afhangen of hij voldoende wordt geïnformeerd.

De verstrekking van zaaksinformatie dient in eenvoudige bewoordingen plaats te vinden. Bij mondelinge verstrekking betekent dit dat de officier van justitie in zo begrijpelijk mogelijk taalgebruik de bewuste informatie moet overbrengen. Ter controle kan hij het slachtoffer vragen of deze de door de officier van justitie overgebrachte informatie voldoende begrijpt.

Schriftelijke verstrekking van zaaksinformatie dient eveneens in zo begrijpelijk mogelijk taalgebruik plaats te vinden. Hierbij zou kunnen worden vermeld dat het slachtoffer contact kan opnemen met de desbetreffende autoriteit of met Slachtofferhulp Nederland wanneer hij alsnog de verstrekte informatie niet (voldoende) begrijpt.

Artikel 6

In de meeste gevallen zijn wettelijk vertegenwoordigers van minderjarige slachtoffers betrokken bij de afhandeling van een strafbaar feit door de politie. Vaak doen zij aangifte namens het minderjarige slachtoffer.

Indien een slachtoffer jonger is dan twaalf jaar wordt de informatie over de aanvang en voortgang van de zaak in beginsel verstrekt aan de wettelijke vertegenwoordigers van het slachtoffer, indien zij hebben aangegeven deze informatie te willen ontvangen. In bepaalde gevallen is het echter niet wenselijk om de wettelijke vertegenwoordigers te informeren, bijvoorbeeld in de situatie dat een wettelijk vertegenwoordiger niet in staat is om de belangen van het minderjarige slachtoffer te behartigen, zoals in de situatie wanneer een wettelijk vertegenwoordiger tevens verdachte is in de desbetreffende zaak. De politie en het openbaar ministerie zullen hier maatwerk toepassen en kijken naar de omstandigheden van de zaak. Indien de politie of het openbaar ministerie besluit de wettelijke vertegenwoordigers niet te informeren, raden zij het slachtoffer aan om contact te zoeken met iemand die hij of zij vertrouwt.

Aan minderjarige slachtoffers van twaalf jaar of ouder wordt zaaksinformatie in beginsel wel direct verstrekt. De politie en het Openbaar Ministerie kunnen besluiten om ook de wettelijke vertegenwoordigers te informeren, als de ernst van het feit of andere omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

In de gevallen waarin de wettelijk vertegenwoordigers van minderjarige slachtoffers vanaf twaalf jaar (nog) niet betrokken zijn in de contact n met de politie, worden alleen de slachtoffers geïnformeerd. De politie raadt e het slachtoffer daarbij aan om contact te zoeken met iemand die hij of zij vertrouwt. Hiervan kan de politie afwijken, als de ernst van het feit of andere omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

Naar boven