Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 14 februari 2015 , nr. VO/697476, betreffende subsidie voor zomerscholen in het voortgezet onderwijs in 2015 (Regeling zomerscholen VO 2015)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op artikel 74 van de Wet op het voorgezet onderwijs en artikel 2.2.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs juncto artikelen 2 en 4 van de Wet overige OCW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en voor zover het betreft het onderwijs op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving, de Minister van Economische Zaken;

b. school:

een uit ’s Rijks kas bekostigde school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, onder 3°, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

c. vo:

het voortgezet onderwijs, bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;

d. zomerschool VO:

door een school geboden voorziening om leerlingen, die anders zouden blijven zitten, in de zomer van 2015 in de gelegenheid te stellen om extra onderwijs te volgen, met als doel alsnog over te gaan naar de volgende klas;

e. uitvoerende school:

de school die eindverantwoordelijk is voor het verzorgen of doen verzorgen van de zomerschool VO en die de subsidie aanvraagt en verantwoordt;

f. deelnemende school:

elke school die deelneemt aan een zomerschool VO, waaronder de uitvoerende school;

g. subsidieontvanger:

de uitvoerende school.

Artikel 2. Te subsidiëren activiteiten

De minister verstrekt subsidie aan uitvoerende scholen voor het aantal deelnemers dat in de zomer van 2015 deelneemt aan een zomerschool VO, met als doel het aantal zittenblijvers te verminderen.

Artikel 3. Subsidieplafond en prioritering

  • 1. Voor subsidieverstrekking aan scholen voor het in artikel 2 genoemde doel is in 2015 een bedrag van maximaal € 8.400.000,– beschikbaar.

  • 2. Bij overschrijding van het subsidieplafond wordt door middel van loting bepaald welke subsidieaanvragen worden gehonoreerd, met dien verstande dat in elk geval de subsidieaanvragen van scholen die hebben deelgenomen aan de door de VO-raad en CNV Onderwijs geïnitieerde pilots zomerscholen 2013 of 2014 worden gehonoreerd.

Artikel 4. Indienen en vereisten subsidieaanvraag

  • 1. Uiterlijk op 12 maart 2015 dient de uitvoerende school bij de Dienst Uitvoering Onderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te Zoetermeer (DUO) een door alle deelnemende scholen ondertekende subsidieaanvraag in via het daarvoor bestemde formulier, dat beschikbaar is via www.duo.nl. De ondertekening kan geschieden door een gescande of geüploade handtekening.

  • 2. De subsidieaanvraag bevat de gevraagde informatie genoemd in de bijlage bij deze regeling.

Artikel 5. Beslistermijn, subsidiebedrag, betaling, meldingsplicht en deelname aan onderzoek

  • 1. De minister beslist uiterlijk 24 april 2015 op een subsidieaanvraag.

  • 2. Subsidie wordt verstrekt op basis van het door de subsidieontvanger begrote aantal in 2015 aan de zomerschool VO deelnemende leerlingen maal € 650,–.

  • 3. De subsidie wordt uiterlijk in juli 2015 ineens betaald aan de subsidieontvanger.

  • 4. De subsidieontvanger doet in september 2015 via een daarvoor bestemd formulier, dat beschikbaar is via www.duo.nl, aan DUO melding van het aantal leerlingen dat in de zomer van 2015 daadwerkelijk is begonnen aan de zomerschool VO.

  • 5. Deelnemende scholen werken mee aan onderzoek naar ervaringen en effecten van zomerscholen VO.

Artikel 6. Subsidieverstrekking en verantwoording

  • 1. De subsidie wordt uiterlijk 24 april 2015 verstrekt.

  • 2. Voor zover het subsidie tot € 25.000,– betreft, geschiedt de verantwoording overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs in de jaarverslaggeving, en toont de subsidieontvanger op verzoek van de Minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 3. Voor zover het subsidie van € 25.000,– of meer betreft, geschiedt de verantwoording overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs in de jaarverslaggeving met model G1.

Artikel 7. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij is geplaatst, en vervalt op 1 januari 2017.

Artikel 8. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling zomerscholen VO 2015.

Deze regeling zal met de bijlage en toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

BIJLAGE

Aan te leveren informatie

  • 1. Algemene gegevens

    Administratieve gegevens subsidieaanvrager (de uitvoerende school)

    • Naam instelling

    • Postadres, postcode, plaats

    • Bezoekadres, postcode, plaats

    • BRIN-nummer (incl. volgnummer)

    • Gegevens contactpersoon (naam, telefoonnummer, e-mail)

    • Handtekening bevoegde (kan gescande of geüploade handtekening zijn)

    Administratieve gegevens van de andere deelnemende scholen (naast de uitvoerende school), weergegeven per deelnemende school

    • Naam instelling

    • BRIN-nummer (incl. volgnummer)

    • Gegevens contactpersoon (naam, telefoonnummer, e-mail)

    • Handtekening bevoegde (kan gescande of geüploade handtekening zijn)

  • 2. Aan te leveren informatie

    Via het daarvoor bestemde aanvraagformulier, dat beschikbaar is via www.duo.nl, levert de subsidieaanvrager onder meer de volgende informatie aan:

    • Per deelnemende school een prognose van het aantal leerlingen per schoolsoort (vmbo, havo, vwo) dat zal deelnemen aan de zomerschool VO

    • Informatie over de inrichting en organisatie van de beoogde zomerschool VO

    • Informatie over randvoorwaarden en afspraken

TOELICHTING

Algemene toelichting

1. Zomerscholen in het voortgezet onderwijs

In het Sectorakkoord VO 2014–2017, dat het kabinet met de VO-raad als vertegenwoordiger van de sector voortgezet onderwijs heeft gesloten, is afgesproken om het percentage zittenblijvers in het VO terug te dringen van 5,8% (in 2014) naar 3,8% in 2020. Daarom wordt vanaf 2015 jaarlijks een bedrag van € 9 miljoen beschikbaar gesteld voor het voorkómen van zittenblijven, (onder meer) middels het inrichten van zomerscholen. Voor het opzetten van een landelijke infrastructuur, het inrichten en onderhouden van een helpdesk, coördinatie, voorlichting en communicatie, uitvoering van de regeling en monitoring van de ervaringen en effecten van zomerscholen is in overleg met de VO-raad en CNV Onderwijs in 2015 een bedrag van € 600.000,– gereserveerd. Dat betekent dat in 2015 voor subsidievertrekking aan scholen per saldo € 8,4 miljoen beschikbaar is. Omdat het onze gezamenlijke ambitie is te komen tot een landelijk dekkend netwerk van zomerscholen, is het streven dat er vanaf dit jaar in alle provincies zomerscholen zullen worden gestart.

De financiële tegemoetkoming van de zomerscholen in de zomers van 2015 en 2016 verloopt conform afspraak in het Sectorakkoord VO via een subsidieregeling. Onderhavige subsidieregeling regelt dit voor het jaar 2015. Belangrijke uitgangspunten van de subsidieregeling zijn dat:

  • het bedrag de scholen in staat stelt de (opstart)kosten voor zomerscholen te dekken, en hen zal aanmoedigen werk te maken om het percentage zittenblijvers (substantieel) te beperken;

  • de plan- en verantwoordingslast zo min mogelijk administratieve lasten voor scholen met zich meebrengt en er gewerkt wordt met een eenduidige en simpele vorm van tegemoetkoming.

Vanaf 2017 zullen de beschikbare middelen worden toegevoegd aan de regeling van de prestatiebox dan wel de lumpsum van de scholen, afhankelijk van de in 2015 en 2016 op het terrein van zomerscholen in het voortgezet onderwijs bereikte resultaten en de ervaringen met deze regeling.

2. Voorkómen onnodig zittenblijven

Onderzoek toont aan dat het zittenblijverspercentage in het VO in Nederland relatief hoog is in vergelijking met andere OECD1-landen. ‘Het OECD-gemiddelde van het percentage leerlingen dat in het voortgezet onderwijs blijft zitten is 14,3%, terwijl in Nederland ruim één op de vijf scholieren wel eens een jaar heeft moeten overdoen.’2 Zittenblijven is voor veel leerlingen een nogal ‘bot’ en demotiverend instrument. Een leerling moet immers een vol jaar hetzelfde onderwijsprogramma volgen, terwijl de achterstand vaak slechts betrekking heeft op een deel daarvan. Daarnaast is zittenblijven relatief kostbaar: leerlingen moeten immers een geheel, volledig door de overheid bekostigd, jaar overdoen.3 Dat hoeft niet in alle gevallen de doorslag te geven, maar het is wel wenselijk dat schoolleiders en leraren zich hiervan ook bewust zijn.

Er kunnen goede onderwijskundige of sociaal-emotionele redenen voor zijn dat een jaar ‘herkansen’ het meest in het belang van de leerling is. Dit is echter niet voor alle leerlingen het geval. Het is daarom belangrijk dat leraren en scholen méér mogelijkheden hebben – én benutten – om leerlingen die een te grote leer- of ontwikkelachterstand hebben om zonder meer door te stromen naar de volgende klas, een passend onderwijsprogramma aan te bieden. Nu beperkt de keuze zich nog te vaak tot het laten zitten of het laten afstromen van de leerling. Die (professionele) keuzes kunnen nog steeds gemaakt worden als dat naar het oordeel van de school voor de leerling de beste keuze is. Zomerscholen zijn voor een deel van de leerlingen die anders zouden blijven zitten echter een realistisch, onderwijskundig te prefereren en bovendien aanzienlijk goedkoper alternatief voor zittenblijven.

3. Organisatie en effect zomerscholen VO

In de zomer van 2013 en 2014 heeft de VO-raad samen met CNV Onderwijs een kleinschalige pilot geïnitieerd, om leerlingen die door een achterstand op één of twee vakken dreigden te blijven zitten, extra bij te spijkeren, zodat zij niet een heel jaar over behoefden te doen. Op dertien individuele en twee regionale zomerscholen werden leerlingen gedurende twee vakantieweken door externe docenten en mentoren intensief begeleid bij hun opdrachten.

Redenen voor het organiseren van een regionaal arrangement waren dat samenwerking met andere scholen voor de hand lag en dat het aantal deelnemende leerlingen vergroot werd. Dit maakte het tevens mogelijk voor de leerlingen om naast de kernvakken (Nederlands, Engels en wiskunde) ook ‘kleinere’ vakken te herkansen.

Om aan de zomerschool deel te kunnen nemen moesten leerlingen aan bepaalde criteria voldoen. Zo werden tijdens de pilot de volgende criteria gehanteerd:

  • de leerlingen voldoen niet aan de bevorderingsnorm van de school en zouden blijven zitten;

  • het betreft leerlingen met een beperkte noodzaak tot reparatie;

  • een realistische inschatting van de mogelijkheid dat de leerling de achterstand in twee weken weg kan werken;

  • een positieve inzet en werkhouding van de leerlingen die in aanmerking komen.

Als aanvulling op deze criteria is het belangrijk individuele afspraken met ouders/verzorgers te maken gericht op hun betrokkenheid en het motiveren van hun kind. Om dit soort afspraken te bevorderen kan de school zomerschoolcontracten laten ondertekenen door zowel de leerling als diens ouder(s)/verzorger(s). Voorbeelden van dergelijke contracten zijn te vinden op de website www.zomerscholenvo.nl.

Gedurende de pilot zijn er verschillende actoren ingezet op de deelnemende scholen. Het team van de zomerschool bestond uit een interne projectleider, een externe projectleider, verschillende zomerschooldocenten en studiecoaches. De zomerschooldocenten en studiecoaches konden extern zijn, dat wil zeggen ingehuurd door een commerciële aanbieder en dus niet van de ‘eigen’ school. Dit was echter niet verplicht, scholen hadden de mogelijkheid om eigen personeelsleden in te zetten wanneer dezen zich daarin konden vinden.

De zomerschooldocenten zijn ingezet vanwege hun vakinhoudelijke expertise en de studiecoaches brengen expertise in op het gebied van motivatie(problemen) van leerlingen. Daarnaast leren studiecoaches de leerlingen een realistische planning te maken en kunnen zij de leerlingen helpen met strategieën voor het bestuderen van de stof.4 De studiecoaches die aan de pilot deelnamen, hadden overigens geen lesbevoegdheid, maar wel een opleiding gevolgd in de orthopedagogiek, psychologie of sociaal-maatschappelijke hulpverlening.

Ook in het kader van de regeling 2015 kunnen scholen ervoor kiezen om externe zomerschooldocenten en studiecoaches in te huren of de organisatie van de zomerschool geheel of gedeeltelijk uit te besteden aan een externe partij. Dit is echter niet verplicht, scholen hebben de mogelijkheid om – in goed overleg – het eigen personeel in te zetten. Het eigen personeel kan hiertoe echter op grond van deze regeling niet worden verplicht.

Aan het eind van twee weken zomerschool moesten leerlingen via een toets laten zien dat ze de stof beheersten. De school bepaalt uiteindelijk of een leerling is bevorderd. De zomerschooldocent kijkt de toets doorgaans na, waarna de school bepaalt of de betreffende leerling over gaat. Uit de pilot is gebleken dat 85% (2013) en 90% (2014) van de deelnemers aan de zomerschool alsnog is bevorderd naar een volgend leerjaar. De Rijksuniversiteit Groningen (RUG) heeft in haar onderzoek naar de effectiviteit van zomerscholen gekeken naar het duurzame effect na één jaar. Dit onderzoek toont aan dat voor 75% van de leerlingen die een zomerschool hebben gevolgd de zomerschool een effectieve manier is geweest om zittenblijven terug te dringen. Ook geeft het onderzoek een beeld van succesfactoren van zomerscholen, zoals criteria waaraan leerlingen moeten voldoen om succesvol een zomerschooltraject te volgen. De RUG stelt echter wel dat representatieve studies van longitudinale effecten van zomerscholen nodig zijn om de duurzaamheid van zomerscholen nauwkeuriger te onderzoeken. Dat is een reden om in 2015 en 2016 zomerscholen nog niet regulier, via de lumpsum, te bekostigen, maar met deze subsidieregeling en een landelijke projectorganisatie te voorzien in een zekere coördinatie.

4. Uitvoering van deze regeling

Uitvoerende scholen kunnen zich aanmelden door uiterlijk 12 maart 2015 een door alle deelnemende scholen ondertekende aanvraag in te dienen bij DUO. De aanvraag dient een prognose te bevatten van het aantal leerlingen van de deelnemende scholen dat in 2015 aan de zomerschool zal deelnemen. Het maken van een goede prognose is belangrijk, maar tegelijkertijd ook lastig. Het creëren van draagvlak onder ouders, leerlingen en docenten kan hier positief aan bijdragen. De website van ‘ZomerscholenVO’ biedt checklists die van hulp kunnen zijn bij het prognosticeren van het aantal leerlingen. Op de website www.zomerscholenvo.nl vindt u ook meer informatie over onder andere de subsidiemaatregel, goede voorbeelden uit de praktijk en het opzetten van een zomerschool.

De subsidie wordt verstrekt aan de uitvoerende school. De uitvoerende school is de school die als subsidieaanvrager de ondertekende aanvraag indient bij DUO, de subsidie als subsidieontvanger van DUO ontvangt (als enige van de deelnemende scholen) en als subsidieontvanger verantwoordelijk is voor de verantwoording daarvan. De andere aan de zomerschool deelnemende scholen moeten deze aanvraag medeondertekenen. De subsidiemaatregel heeft als uitgangspunt dat zowel de maatregel als de aanvraagprocedure minimaal belastend is voor de scholen. Zo kan de aanvraag digitaal worden ingevuld en loopt de verantwoording achteraf met de jaarrekening mee.

Met deze regeling wordt afgeweken van de minimale invoeringstermijn die in principe gehanteerd dient te worden in het kader van vaste verandermomenten (twee maanden). De reden daarvoor is dat het opzetten van de landelijke projectorganisatie voor de zomerscholen en het opstellen van deze regeling parallel verliepen, om regeling, aanvraagprocedure en projectorganisatie zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. Om te ondervangen dat deze regeling relatief laat is gepubliceerd, zijn alle scholen in het voortgezet onderwijs sinds eind december 2014 via de VO-raad geïnformeerd over de uitgangspunten en beoogde uitwerking van deze regeling, en is sinds begin februari 2015 aangegeven welke informatie in elk geval aangeleverd moet worden bij de aanvraag, zodat scholen zich tijdig hebben kunnen voorbereiden op het opzetten van een zomerschool en het aanvragen van subsidie daarvoor.

5. Administratieve lasten

Administratieve lasten als zodanig betreffen de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Het gaat om het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie aan de overheid. Deze lasten doen zich voor bij de subsidieaanvraag en bij de verantwoording hiervan. Ook worden scholen gevraagd te melden hoeveel leerlingen daadwerkelijk hebben deelgenomen aan de zomerschool. Voor het invullen van het aanvraagformulier, en zorg te dragen voor medeondertekening door alle deelnemende scholen (artikel 4 van deze regeling), wordt geschat dat een tijdsinvestering van 2 uur per aanvraag nodig is. In dit formulier wordt alleen de benodigde informatie opgevraagd, om de administratieve lasten tot het minimum te beperken. Voor het doen van de melding van het aantal leerlingen dat daadwerkelijk is begonnen aan en heeft deelgenomen aan de zomerschool (artikel 5, vierde lid), wordt een half uur per aanvraag gerekend. Voor de verantwoording ten slotte, wordt uitgegaan van anderhalf uur. De administratieve lasten zijn daarbij beperkt omdat de verantwoording via de jaarverslaggeving plaatsvindt. Uitgaande van € 45,– per uur, bedragen de administratieve lasten per subsidieaanvraag dus € 112,50 (2,5 uur) tot € 180 (4 uur). Omdat niet op voorhand aan te geven is hoeveel scholen een aanvraag zullen indienen, en met hoeveel aanvragen een bedrag gemoeid is hoger dan € 25.000,–, is niet te kwantificeren wat de totale administratieve lasten voor alle scholen zijn. De verwachting is echter dat er niet veel meer dan 100 aanvragen zullen worden ingediend, hetgeen betekent dat de totale administratieve lasten (p x q) maximaal € 18.000,– (100 aanvragen voor subsidie van meer dan € 25.000,–) zullen bedragen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 en 2. Doel en reikwijdte van deze regeling

In artikel 1 worden enkele begrippen in deze regeling gedefinieerd. De term ‘zomerschool’ wordt ook voor andere vormen van onderwijs gebruikt, bijvoorbeeld om leerlingen in een achterstandssituatie of excellente leerlingen gedurende de zomer extra onderwijsaanbod te bieden, of om basisschoolleerlingen nader voor te bereiden op instroom in het voortgezet onderwijs. In de context van deze regeling wordt met de term ‘zomerschool’ echter specifiek en uitsluitend geduid op een onderwijsvoorziening gericht op het voorkómen van zittenblijven in het voortgezet onderwijs, in het bijzonder in de zomer van 2015. Alleen voor dát doel kan in het kader van deze regeling subsidie worden aangevraagd, zoals ook in artikel 2 tot uitdrukking komt.

De deelnemende scholen behoeven niet allen afzonderlijk subsidie aan te vragen. De aanvraag wordt ‘gekanaliseerd’ en gecoördineerd ingediend door één school: de school die de zomerschool daadwerkelijk organiseert of doet organiseren en eindverantwoordelijk is voor en aanspreekbaar is op deze zomerschool (de uitvoerende school; deze school is de subsidieaanvrager en subsidieontvanger). Alleen de uitvoerende school vraagt de subsidie aan, ontvangt deze subsidie en verantwoordt zich hierover. Dit veronderstelt dat de deelnemende scholen onderling afspraken maken en zich hieraan committeren. Alleen ‘reguliere’ vo-scholen en de ‘groene’ vmbo’s binnen een agrarisch opleidingscentrum kunnen gebruik maken van deze regeling.

Artikel 3. Voor deze regeling beschikbare middelen en de verdeling daarvan

Het is in theorie mogelijk dat de totaal in het kader van deze regeling aangevraagde subsidie boven het totaal beschikbare bedrag uitkomt. In dat geval is sprake van overschrijding van het subsidieplafond en wordt een prioritering in de aanvragen aangebracht. Scholen die in 2013 en 2014 deelnamen aan de pilots zomerscholen hebben daarbij voorrang boven andere subsidieaanvragers. Indien nodig wordt dan vervolgens op basis van loting bepaald welke aanvragen voor subsidie in aanmerking komen en welke niet.

Artikel 4. Indienen en vereisten subsidieaanvraag

Voor de subsidieaanvraag is een speciaal formulier beschikbaar op www.duo.nl. De aanvraag kan via het webformulier, per post of e-mail worden ingediend. Het is mogelijk om als individuele school subsidie aan te vragen (de enige deelnemende school is dan tevens de uitvoerende school).

Artikel 5. Beslistermijn, subsidiebedrag, betaling, meldingsplicht en deelname aan onderzoek

Elke subsidieontvanger meldt na afloop van de zomerschool, in september 2015, aan DUO hoeveel leerlingen daadwerkelijk zijn begonnen en hebben deelgenomen aan de zomerschool (vierde lid). Daarbij wordt ten behoeve van onderzoek naar ervaringen en effecten van zomerscholen VO meteen ook gevraagd hoeveel van de daadwerkelijk deelnemende leerlingen alsnog zijn bevorderd naar de volgende klas (vijfde lid). Dit gebeurt via een eenvoudig, op www.duo.nl digitaal beschikbaar, formulier, waarin ook de mogelijkheid wordt geboden om desgewenst afwijkingen ten opzichte van de begrote deelname toe te lichten. De bevragingslast wordt zo tot een minimum beperkt.

Op basis van de meldingen die subsidieontvangers moeten doen wordt openbaar inzichtelijk gemaakt welke scholen hebben deelgenomen aan deze regeling, voor hoeveel leerlingen er door elk van deze scholen subsidie is aangevraagd en hoeveel leerlingen bij elk van deze scholen daadwerkelijk aan de zomerschool hebben deelgenomen. Als er sprake is van (sterk) tegenvallende realisatie, kunnen scholen dit toelichten.

Artikel 6. Verstrekking en verantwoording subsidie

De wijze waarop de subsidie wordt verstrekt en verantwoord verschilt naar gelang de hoogte van de subsidie. Hierbij is aangesloten bij het Uniform Subsidiekader (Stcrt. 2009, 20306) en de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.

Als het subsidie betreft tot € 25.000,– (dat is het geval wanneer voor maximaal 38 leerlingen subsidie wordt aangevraagd), wordt verantwoord via de jaarverslaggeving en behoeft de subsidieontvanger achteraf alleen desgevraagd te verklaren dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden. Dit gebeurt steekproefsgewijs. Als het subsidiebedrag meer dan € 25.000,–, bedraagt (dat is het geval wanneer voor 39 of meer leerlingen subsidie wordt aangevraagd), moet het gebruik van de subsidie achteraf worden verantwoord in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs, met model G1. Daarin moet worden verklaard dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden. Het gebruik van model G1 geldt ook voor subsidies vanaf € 125.000,– om de administratieve lasten zo beperkt mogelijk te houden.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Organisation for Economic Cooperation and Development.

X Noot
2

Rapport RUG, ‘De zomerschool: een effectieve interventie tegen zittenblijven (Faber, Timmerman, & Kievitsbosch, 2014).

X Noot
3

Zie bijvoorbeeld Van Vuuren, D. & Van der Wiel, K. (2015), Zittenblijven in primair en voortgezet onderwijs, een inventarisatie van de voor- en nadelen. CPB Policy Brief 2015/01. Den Haag: Centraal Planbureau.

X Noot
4

Rapport RUG, ‘De zomerschool: een effectieve interventie tegen zittenblijven (Faber, Timmerman, & Kievitsbosch, 2014).

Naar boven