Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 13 december 2013, nr. 461218, tot indexering van bedragen in de Algemene wet bestuursrecht, het Besluit proceskosten bestuursrecht, de Wet griffierechten burgerlijke zaken en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 11:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 2 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken en artikel 7.67 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

Besluit:

ARTIKEL I

De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4:113, eerste lid, wordt ‘€ 6’ vervangen door: € 7.

B

Artikel 8:41, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘€ 44’ vervangen door: € 45.

2. In onderdeel b wordt ‘€ 160’ vervangen door: € 165.

3. In onderdeel c wordt ‘€ 318’ vervangen door: € 328.

C

Artikel 8:109, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘€ 118’ vervangen door: € 122.

2. In onderdeel b wordt ‘€ 239’ vervangen door: € 246.

3. In onderdeel c wordt ‘€ 478’ vervangen door: € 493.

ARTIKEL II

Het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, eerste lid, onder d, wordt ‘€ 78’ vervangen door: € 80.

B

In onderdeel B van de bijlage wordt ‘€ 472’ telkens vervangen door ‘€ 487’ en wordt ‘€ 235’ vervangen door: € 243.

ARTIKEL III

De in de Wet griffierechten burgerlijke zaken genoemde bedragen worden als volgt gewijzigd:

A

In artikel 17, eerste lid, wordt ‘€ 581’ vervangen door: € 599.

B

In artikel 19, eerste lid, wordt ‘€ 346’ vervangen door: € 357.

C

In artikel 21, eerste lid, wordt ‘€ 19’ vervangen door: € 20.

D

In artikel 22, eerste lid, wordt ‘€ 117’ vervangen door: € 120.

E

In artikel 23, eerste lid, wordt ‘€ 176’ vervangen door: € 181.

F

In artikel 23, tweede lid, wordt ‘€ 19’ vervangen door: € 20.

G

In artikel 23, derde lid, wordt ‘€ 19’ vervangen door: € 20.

H

De in de bijlage bij de wet genoemde bedragen komen te luiden:

Aard c.q. hoogte van de vordering of het verzoek

Griffierecht voor rechtspersonen

Griffierecht voor natuurlijke personen

Griffierecht voor on- en min vermogenden

Griffierechten bij een kamer voor kantonzaken van de rechtbank

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:

– van onbepaalde waarde of

– met een beloop van niet meer dan € 500 in hoofdsom

€ 115

€ 77

€ 77

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 500 en niet meer dan € 12.500 in hoofdsom.

€ 462

€ 219

€ 77

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500 in hoofdsom.

€ 923

€ 462

€ 77

Griffierechten bij een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de rechtbank

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek van onbepaalde waarde

€ 608

€ 282

€ 77

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 25.000 en niet meer dan € 100.000 in hoofdsom

€ 1.892

€ 868

€ 77

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000 in hoofdsom

€ 3.829

€ 1.519

€ 77

Griffierechten bij de Gerechtshoven

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:

– van onbepaalde waarde of

– met een beloop van niet meer € 12.500 in hoofdsom

€ 704

€ 308

€ 308

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000 in hoofdsom

€ 1.920

€ 704

€ 308

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000 in hoofdsom

€ 5.114

€ 1.601

€ 308

Griffierechten bij de Hoge Raad

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:

– van onbepaalde waarde of

– met een beloop van niet meer € 12.500 in hoofdsom

€ 770

€ 319

€ 319

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000 in hoofdsom

€ 2.558

€ 770

€ 319

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000 in hoofdsom

€ 6.396

€ 1.920

€ 319

ARTIKEL IV

In artikel 7.67 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt ‘€ 44’ vervangen door: € 45.

ARTIKEL V

  • 1. Artikel 4:113 van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat artikel luidde voor 1 januari 2014 blijft van toepassing indien de aanmaning betrekking heeft op een voor die datum ontstane betalingsverplichting.

  • 2. Artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat lid luidde voor 1 januari 2014 blijft van toepassing op een beroep tegen een voor die datum bekendgemaakt besluit.

  • 3. Artikel 8:109, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat lid luidde voor 1 januari 2014 blijft van toepassing op een hoger beroep tegen een voor die datum bekendgemaakte uitspraak.

  • 4. In afwijking van het tweede en derde lid wordt voor een beroep, onderscheidenlijk hoger beroep, wegens niet tijdig beslissen het griffierecht geheven dat geldt op de dag waarop het beroepschrift, onderscheidenlijk hogerberoepschrift, wordt ontvangen.

  • 5. Indien voor een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht griffierecht verschuldigd is ingevolge artikel 8:94, eerste lid, van die wet, wordt voor dat verzoek het griffierecht geheven dat geldt op de dag waarop het verzoekschrift wordt ontvangen.

  • 6. Het Besluit proceskosten bestuursrecht zoals dat luidde voor 1 januari 2014 blijft van toepassing op een voor die datum bekendgemaakte beslissing op een bezwaar of administratief beroep en op een voor die datum bekendgemaakte uitspraak van een bestuursrechter. In afwijking van de eerste volzin gelden de nieuwe bedragen indien:

    • a. de bestuursrechter na 31 december 2013 een beslissing op een bezwaar of op een administratief beroep vernietigt en een kostenvergoeding vaststelt die betrekking heeft op de behandeling van dat bezwaar of administratief beroep;

    • b. de bestuursrechter na 31 december 2013 een uitspraak van een bestuursrechter vernietigt en een kostenvergoeding vaststelt die betrekking heeft op een eerdere fase van de procedure.

  • 7. Ten aanzien van griffierechten als bedoeld in de Wet griffierechten burgerlijke zaken die voor 1 januari 2014 verschuldigd zijn geworden door een eiser of verzoeker of voor die datum rechtsgeldig een gedaagde of belanghebbende zijn aangezegd op grond van artikel 111, tweede lid, onder k, of 276, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, blijft het griffierecht zoals het voor die datum gold, van toepassing.

  • 8. Artikel 7.67 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zoals dat artikel luidde voor 1 januari 2014 blijft van toepassing op een beroep tegen een voor die datum bekendgemaakte beslissing van een orgaan van een instelling voor hoger onderwijs.

ARTIKEL VI

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s Gravenhage, 13 december 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.

TOELICHTING

Algemeen

Met deze regeling worden diverse bedragen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en het Besluit proceskosten bestuursrecht en de bedragen in de Wet griffierechten burgerlijke zaken aangepast aan de stijging van de consumentenprijsindex (CPI) (inflatiecorrectie). De griffierechten worden geïndexeerd met het percentage waarmee de CPI sinds de vorige indexering is gestegen (periode van 31 juli 2012 tot en met 31 juli 2013). Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek is de CPI (totalen alle huishoudens) in die periode gestegen van 112,09 naar 115,54, een stijging van 3,08%.

Deze regeling geeft uitvoering aan drie wettelijke bepalingen:

  • 1. Op grond van artikel 11:2, eerste lid, Awb worden de in artikel 4:113 Awb bedoelde aanmaningsvergoeding, de griffierechten en de proceskostenforfaits jaarlijks bij ministeriële regeling aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex. Daarbij worden de bedragen rekenkundig afgerond op hele euro’s. Zie de artikelen I en II van deze regeling.

  • 2. Op grond van artikel 2 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken kunnen de bedragen genoemd in die wet en in de bijlage bij die wet, jaarlijks met ingang van 1 januari bij ministeriële regeling worden gewijzigd, voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft. Zie artikel III van deze regeling.

  • 3. Een met artikel 11:2, eerste lid, Awb vergelijkbare bepaling is opgenomen in artikel 7.67 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, voor het griffierecht voor het instellen van beroep bij het College van beroep voor het hoger onderwijs. Zie artikel IV van deze regeling.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (artikel 4:113 Awb)

Artikel 4:113, eerste lid, Awb luidt: ‘1. Het bestuursorgaan kan voor de aanmaning een vergoeding in rekening brengen. De vergoeding bedraagt € 6 indien de schuld minder dan € 454 bedraagt en € 15 indien de schuld € 454 of meer bedraagt.’ Onderdeel A indexeert het bedrag van € 6. Dat bedrag is sinds de inwerkingtreding van artikel 4:113 op 1 juli 2009, nog niet aangepast aan de inflatie. In die periode is de CPI gestegen van 105,87 naar 115,54, een stijging van 9,13%. Die stijging leidt na afronding tot een bedrag van € 7.

Het bedrag van € 15 is per 1 januari 2013 al aangepast aan de inflatie sinds 1 juli 2009 (zie de Regeling indexering griffierechten en aanmaningsbedragen Awb 2013). De CPI-stijging van het afgelopen jaar geeft geen aanleiding tot aanpassing.

Artikel II (Besluit proceskosten bestuursrecht)

De CPI-stijging van het afgelopen jaar geeft aanleiding tot aanpassing van het maximale uurtarief voor verletkosten (artikel 2, eerste lid, onder d) en van de waarden per punt, genoemd in onderdeel B van de bijlage. De CPI geeft geen aanleiding tot het verhogen van het minimale uurtarief voor verletkosten (€ 7).

Artikel V (overgangsrecht)

Eerste lid: Voor de wijziging van artikel 4:113, eerste lid, Awb is het tijdstip bepalend waarop de betalingsverplichting is ontstaan. De betalingsverplichting ontstaat door het vaststellen van een beschikking (artikel 4:86 Awb) of van rechtswege (artikel 4:88 Awb). Als de verplichting is ontstaan voor 1 januari 2014 blijft het oude bedrag gelden (€ 6).

Tweede en derde lid: Voor het griffierecht in bestuursrechtelijke procedures is de datum bepalend waarop het besluit van het bestuursorgaan of de uitspraak van de bestuursrechter is bekendgemaakt. Op deze wijze wordt voorkomen dat de hoogte van het griffierecht wijzigt gedurende de termijn waarbinnen beroep of hoger beroep kan worden ingesteld. Is het bestreden besluit bekendgemaakt voor 1 januari 2014, dan geldt het oude griffierecht voor het instellen van beroep bij de rechtbank. Wordt vervolgens de uitspraak van de rechtbank bekendgemaakt na 2013, dan geldt het nieuwe griffierecht voor het instellen van hoger beroep tegen die uitspraak.

Ingevolge artikel 8:82, tweede lid, Awb is het griffierecht voor een verzoek om een voorlopige voorziening even hoog als het griffierecht voor het instellen van beroep in de hoofdzaak. Het overgangsrecht in artikel V, tweede lid, van deze regeling geldt dus ook voor een verzoek om voorlopige voorziening. Artikel 8:82, tweede lid, Awb is van overeenkomstige toepassing in hoger beroep (zie artikel 8:108, eerste lid, Awb), dus het overgangsrecht in artikel V, derde lid, van deze regeling geldt ook voor een verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep. Een vergelijkbare regeling geldt voor het griffierecht voor een verzoek om herziening (zie artikel 8:119, derde lid, Awb).

Vierde lid: Voor (hoger)beroepschriften die een (hoger) beroep bij niet tijdig beslissen betreffen, geldt in afwijking van het algemene uitgangspunt, dat het griffierecht wordt geheven dat geldt op de dag waarop het (hoger)beroepschrift wordt ontvangen.

Zesde lid: Bij de op 1 januari 2013 in werking getreden indexering van de proceskostenforfaits is afgezien van het opnemen van overgangsrecht en gekozen voor onmiddellijke werking van de nieuwe bedragen (zie Stb. 2012, 683, blz. 5). Onmiddellijke werking is ook nu het uitgangspunt. Dat betekent dat in beginsel het tijdstip bepalend is waarop het bestuursorgaan, het beroepsorgaan of de bestuursrechter de kostenvergoeding vaststelt (bij beslissing of uitspraak, zie respectievelijk de artikelen 7:15, 7:28 en 8:75 Awb). De nieuwe bedragen gelden als de vergoeding na 2013 wordt vastgesteld.

Naar aanleiding van het ontbreken van overgangsrecht bij de op 1 januari 2013 in werking getreden indexering heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 19 april 2013 geoordeeld: ‘In overeenstemming met de inmiddels door de andere hoogste bestuursrechters gevolgde lijn dient te gelden dat indien de hogere rechter na vernietiging van de uitspraak van een lagere rechter een proceskostenvergoeding vaststelt die betrekking heeft op een eerdere fase van de procedure, het verhoogde tarief moet worden toegepast, ook als die lagere rechter in die eerdere fase vóór 1 januari 2013 uitspraak heeft gedaan.’1 In een dergelijke situatie leidt de onmiddellijke werking van de nieuwe bedragen er dus toe dat zij in een latere fase van de procedure alsnog worden toegepast op uitspraken van vóór de indexering. Deze rechtspraak is vastgelegd in de tweede volzin van het zesde lid (aanhef en onderdeel b), aangevuld met een vergelijkbare bepaling voor bezwaar en administratief beroep (onderdeel a). Alleen in deze gevallen leidt de onmiddellijke werking ertoe dat de nieuwe bedragen alsnog worden toegepast op beslissingen en uitspraken van vóór 2014. In andere gevallen geldt voor dergelijke beslissingen en uitspraken de eerbiedigende werking van de eerste volzin.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.


X Noot
1

ECLI:NL:HR:2013:BX4034, r.o. 4.

Naar boven