Besluit mandaat en machtiging ProRail inzake uivoering tracébesluiten

3 mei 2011

Nr. IENM/SK-2011-56685

Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken i.o.

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 10:3, 10:4, 10:5, tweede lid, en 10:6 van de Algemene wet bestuursrecht;

Gezien de schriftelijke instemming van de Directeur Projecten van ProRail B.V.;

Gezien de schriftelijke instemming van de Manager Grondverwerving en Juridische Zaken van ProRail B.V.;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

Directeur Projecten:

Directeur Projecten van ProRail;

Manager GJZ:

Manager Grondverwerving en Juridische Zaken van ProRail;

minister:

Minister van Infrastructuur en Milieu;

ProRail:

ProRail B.V., gevestigd te Utrecht;

projectmanager:

bij ProRail werkzame manager die verantwoordelijk is voor de realisering van het in zijn functieaanduiding genoemde tracébesluit;

tracébesluit:

een besluit op grond van de Tracéwet tot aanleg of wijziging van een landelijke spoorweg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van die wet, met uitzondering van het Tracébesluit Betuweroute en het Tracébesluit HSL-Zuid.

§ 2. Mandaat en machtiging coördinatie vergunningprocedures

Artikel 2

Aan de Manager GJZ wordt mandaat en machtiging verleend om namens de minister de bevoegdheden uit te oefenen en de taken uit te voeren, zoals deze aan de minister op grond van artikel 20, tweede tot en met vierde lid, en tiende lid, van de Tracéwet zijn toegekend.

Artikel 3

  • 1. De Manager GJZ kan van het hem in artikel 2 verleende mandaat ondermandaat verlenen en de in dat artikel bedoelde machtiging doorgeven aan een of meer onder hem ressorterende medewerkers, met uitzondering van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 20, vierde lid, onderdelen a en d, van de Tracéwet.

  • 2. Van de verlening van ondermandaat en van het doorgeven van machtiging doet de Manager GJZ schriftelijk mededeling aan de minister.

Artikel 4

Bij de uitoefening van het mandaat en de machtiging neemt de Manager GJZ of, indien toepassing is gegeven aan artikel 3, de betreffende medewerker, de in de bijlage bij dit besluit opgenomen algemene instructie en de door de minister per geval gegeven instructie in acht.

§ 3. Mandaat en machtiging schadevergoeding

Artikel 5

Aan de projectmanager wordt mandaat verleend om namens de minister te beslissen op een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 20d, eerste lid, van de Tracéwet en machtiging verleend om ter voorbereiding van die beslissing de benodigde handelingen te verrichten. De projectmanager geeft daarbij toepassing aan de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999.

Artikel 6

Aan de projectmanager wordt mandaat verleend om namens de minister een beslissing te nemen over de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij niet tijdig beslissen op verzoeken als bedoeld in artikel 5 en machtiging verleend om ter voorbereiding van die eerstgenoemde beslissing de benodigde handelingen te verrichten.

Artikel 7

  • 1. De projectmanager kan van het mandaat, bedoeld in de artikelen 5 en 6, ondermandaat verlenen en de machtiging, bedoeld in die artikelen, doorgeven aan een plaatsvervanger.

  • 2. Van de verlening van ondermandaat en van het doorgeven van de machtiging doet de projectmanager schriftelijk mededeling aan de minister.

Artikel 8

Bij de uitoefening van het mandaat en de machtiging neemt de projectmanager of, indien toepassing is gegeven aan artikel 7, zijn plaatsvervanger, de in de bijlage bij dit besluit opgenomen algemene instructie in acht.

Artikel 9

Aan de Directeur Projecten wordt mandaat verleend om namens de minister te beslissen op een bezwaar tegen een beslissing als bedoeld in artikel 5 en machtiging verleend om ter voorbereiding van die beslissing de benodigde handelingen te verrichten.

Artikel 10

Aan de Directeur Projecten wordt mandaat verleend om namens de minister een beslissing te nemen over de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij niet tijdig beslissen op bezwaar als bedoeld in artikel 9 en machtiging verleend om ter voorbereiding van die eerstgenoemde beslissing de benodigde handelingen te verrichten.

Artikel 11

  • 1. De Directeur Projecten kan van het mandaat, bedoeld in de artikelen 9 en 10, ondermandaat verlenen aan een plaatsvervanger, niet zijnde de projectmanager of diens plaatsvervanger, en de machtiging, bedoeld in die artikelen, doorgeven aan de Manager GJZ of een onder die manager ressorterende medewerker.

  • 2. Van de verlening van ondermandaat en van het doorgeven van de machtiging doet de Directeur Projecten schriftelijk mededeling aan de minister.

Artikel 12

Bij de uitoefening van mandaat en machtiging nemen de Directeur Projecten en, indien toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 11, eerste lid, zijn plaatsvervanger, de Manager GJZ of de onder die manager ressorterende medewerker, de in de bijlage bij dit besluit opgenomen algemene instructie in acht.

Artikel 13

  • 1. Aan de Manager GJZ wordt machtiging verleend de minister te vertegenwoordigen in de procedure bij de bestuursrechter naar aanleiding van een door belanghebbende ingesteld beroep tegen een beslissing als bedoeld in artikel 5 of artikel 9 of naar aanleiding van een door een belanghebbende ingesteld hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank en alle daartoe benodigde handelingen te verrichten.

  • 2. Aan de Manager GJZ wordt machtiging verleend om namens de minister hoger beroep in te stellen tegen een uitspraak van de rechtbank inzake een beroep tegen een beslissing als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 14

  • 1. De Manager GJZ kan de machtiging, bedoeld in het artikel 13, eerste lid, doorgeven aan een of meer onder hem ressorterende medewerkers.

  • 2. Van het doorgeven van de machtiging doet de Manager GJZ mededeling aan de minister.

Artikel 15

Bij de uitoefening van mandaat en machtiging nemen de Manager GJZ en, indien toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 14, eerste lid, die medewerker, de in de bijlage bij dit besluit opgenomen algemene instructie in acht.

§ 4. Slotbepalingen

Artikel 16

De volgende besluiten worden ingetrokken:

a. het Besluit mandaat en machtiging projectuitvoering en nadeelcompensatie Hanzelijn en Sloelijn;

b. het Besluit mandaat en machtiging projectuitvoering ‘Sporen in Utrecht’ en ‘Sporen in Arnhem’;

c. het Besluit mandaat en machtiging Nadeelcompensatie ‘Sporen in Arnhem’ en ‘Sporen in Utrecht’;

d. het Besluit projectuitvoering SAAL; en

e. het Besluit mandaat en machtiging projectuitvoering Vrije Spoorkruising Amersfoort-West.

Artikel 17

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Artikel 18

Dit besluit kan worden aangehaald als: ‘Besluit mandaat en machtiging ProRail inzake uitvoering tracébesluiten’.

Dit besluit zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

Bezwaar

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen dit besluit binnen zes weken na de dag waarop dit besluit is bekendgemaakt een bezwaarschrift worden ingediend. Het bezwaarschrift moet worden gericht aan de Minister van Infrastructuur en Milieu, ter attentie van de Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken i.o., sector Infrastructuur & Omgeving, Postbus 20906, 2500 EX Den Haag.

Het bezwaarschrift dient te zijn ondertekend en ten minste het volgende te bevatten:

  • a. naam en adres van de indiener;

  • b. de dagtekening;

  • c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaarschrift zich richt (datum en nummer of kenmerk);

  • d. een opgave van de redenen waarom men zich met het besluit niet kan verenigen.

BIJLAGE ALGEMENE INSTRUCTIE UITOEFENING MANDAAT EN MACHTIGING UITVOERING TRACÉBESLUITEN

Paragraaf 1 Coördinatie vergunningprocedures

  • 1. Bij het Besluit mandaat en machtiging ProRail inzake uitvoering tracébesluiten (verder: Besluit) worden aan de Manager Grondverwerving en Juridische Zaken van ProRail (hierna: de Manager GJZ) de navolgende bevoegdheden en taken in mandaat en machtiging verleend:

    • a. De bevordering van de gecoördineerde voorbereiding van besluiten. Daaronder wordt hier onder meer verstaan het inventariseren en analyseren van alle benodigde vergunningen, hun onderlinge samenhang en de benodigde afstemming daartussen, de clustering van vergunningen en het daartoe samenstellen, beleggen en voeren van (voor)overleg met de aanvrager en de betrokken bestuursorganen:

    • b. Het met het oog op de gecoördineerde voorbereiding van besluiten vorderen van medewerking van de betrokken bestuursorganen. In geval die medewerking niet wordt verleend, stelt de Manager GJZ de minister tijdig daarvan op de hoogte;

    • c. De toepassing van artikel 20, vierde lid, van de Tracéwet op de voorbereiding van de besluiten die benodigd zijn voor de uitvoering van een tracébesluit. Onder deze activiteiten worden onder meer begrepen: het in goed overleg met de betrokken bestuursorganen bepalen binnen welke termijn de ontwerpbesluiten door de betrokken bestuursorganen aan de minister moeten worden toegezonden, dan wel binnen welke termijn de besluiten door deze bestuursorganen moeten worden genomen, (het toezien op) de publicatie en verzending van de ontwerpbesluiten, de mededeling en de terinzagelegging daarvan, het – indien doelmatig – houden van een (gecombineerde) hoorzitting, het maken van een verslag, en het houden van een zienswijzenoverleg;

    • d. De bekendmaking van besluiten met het oog op de uitvoering van een tracébesluit.

  • 2. In voorkomende gevallen informeert de Manager GJZ de minister tijdig over het nemen van mogelijk beleids- en bestuurlijk-juridisch gevoelige beslissingen en stelt hij de minister in de gelegenheid hem aanwijzingen te geven. Zonodig treedt de Manager GJZ met de minister in overleg.

  • 3. Het overleg als bedoeld in onderdeel 2 vindt in ieder geval plaats in die gevallen, waar in de Manager GJZ geen overeenstemming heeft kunnen bereiken met het betrokken vergunningverlenende bestuursorgaan over de bepaling van de termijn, waarbinnen de ontwerpbesluiten door dat bestuursorgaan aan ProRail moeten worden toegezonden, dan wel waarbinnen de besluiten door dat bestuursorgaan moeten worden genomen (artikel 20, vierde lid, onderdelen a en d, van de Tracéwet).

  • 4. De Manager GJZ en de onder hem ressorterende werknemers voeren bij de uitoefening van het (onder)mandaat en de (doorgegeven) machtiging een ordentelijke en voor de minister transparante administratie. De Manager GJZ verschaft de minister desgevraagd alle inlichtingen die betrekking hebben op de uitoefening van het bij het Besluit verleende mandaat en machtiging.

  • 5. De Manager GJZ en de onder hem ressorterende medewerkers zijn niet rechtstreeks betrokken bij, noch verantwoordelijk voor het aanvragen van vergunningen door (functionarissen van andere dienstonderdelen van) ProRail, die nodig zijn voor de uitvoering van een tracébesluit.

  • 6. De Manager GJZ en de onder hem ressorterende medewerkers laten zich bij de uitoefening van hun mandaat en machtiging niet alleen leiden door het belang van de aanvrager van de vergunningen, maar wegen zorgvuldig dit belang af tegen de belangen van de betrokken bestuursorganen.

  • 7. Het in een document vastleggen van een beslissing of handeling, genomen respectievelijk verricht op grond van de artikelen 2 en 3, dient te geschieden op briefpapier van ProRail met het briefhoofd ‘COÖRDINATOR VERGUNNINGEN’ gevolgd door de naam van het project.

  • 8. Een document als bedoeld in onderdeel 7, vastgesteld door de Manager GJZ, vermeldt aan het slot:

    ‘DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,

    namens deze,’

    gevolgd door de functieaanduiding ‘De Manager Grondverwerving en Juridische Zaken van ProRail B.V.’, zijn handtekening en zijn naam.

  • 9. Een document als bedoeld in onderdeel 7, vastgesteld door een onder de Manager GJZ ressorterende medewerker als bedoeld in artikel 3 van het Besluit vermeldt aan het slot:

    ‘DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,

    namens deze,’

    gevolgd door de functieaanduiding, de handtekening en de naam van de medewerker.

Paragraaf 2 Schadevergoeding

  • 1. Het in een document vastleggen van een beslissing of handeling, genomen respectievelijk verricht op grond van de artikelen 5, 6, 9, 10 en 13 geschiedt op briefpapier van ProRail.

  • 2. Een document als bedoeld in onderdeel 1, vastgesteld door de projectmanager van ProRail, vermeldt aan het slot:

    ‘DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,

    namens deze,’

    gevolgd door de functieaanduiding ‘De Projectmanager’, de naam van desbetreffend project van ProRail, zijn handtekening en zijn naam.

  • 3. Een document als bedoeld in onderdeel 1, vastgesteld door de Directeur Projecten van ProRail, vermeldt aan het slot:

    ‘DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,

    namens deze,’

    gevolgd door de functieaanduiding ‘De Directeur Projecten van ProRail B.V.’, zijn handtekening en zijn naam.

  • 4. Een document als bedoeld in onderdeel 1, vastgesteld door de Manager GJZ, vermeldt aan het slot:

    ‘DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,

    namens deze,’

    gevolgd door de functieaanduiding ‘De Manager Grondverwerving en Juridische Zaken van ProRail B.V.’, zijn handtekening en zijn naam.

  • 5. Een document als bedoeld in onderdeel 1, vastgesteld door degenen aan wie ondermandaat is verleend door de projectmanager of de Directeur Projecten of machtiging is doorgegeven door de projectmanager, de Directeur Projecten of de Manager GJZ vermeldt aan het slot:

    ‘DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,

    namens deze,’

    gevolgd door de functieaanduiding, de handtekening en de naam van de plaatsvervanger of medewerker.

  • 6. De Directeur Projecten beslist niet op bezwaar dan nadat ter zake advies is uitgebracht door een commissie bestaande uit:

    • a. twee vertegenwoordigers van ProRail B.V., waarvan één tevens handelend als voorzitter;

    • b. twee vertegenwoordigers van Rijkswaterstaat.

  • 7. Gemandateerden en gemachtigden voeren bij de uitoefening van hun mandaat een ordentelijke en voor de minister transparante administratie en verschaffen de minister desgevraagd alle inlichtingen die betrekking hebben op de uitoefening van het bij het Besluit verleende mandaat en machtiging. Het archief bevat ten minste afschriften van ieder genomen besluit en van de verslagen van hoorzittingen van de bezwaarcommissie.

  • 8. Gemandateerden en gemachtigden verstrekken desgevraagd alle inlichtingen omtrent de behandeling van de verzoeken, de behandeling van de bezwaar- en de beroepschriften en de redenen om tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep in te stellen.

  • 9. Gemandateerden en gemachtigden informeren de minister over zaken van principiële aard dan wel met buitengewone consequenties of een grote precedentwerking.

TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit heeft tot doel voor een aantal bevoegdheden en taken van de Minister van Infrastructuur en Milieu op grond van de Tracéwet, mandaat en machtiging te geven aan ProRail. Het gaat daarbij om bevoegdheden ten aanzien van de uitvoering van tracébesluiten die betrekking hebben op de aanleg of wijziging van landelijke spoorwegen.

Tot nu werd per tracébesluit een apart besluit mandaat en machtiging vastgesteld en in de Staatscourant gepubliceerd. Het verdient de voorkeur – vanuit oogpunt van vereenvoudiging en vermindering van regelgeving – om voor de uitvoering van alle tracébesluiten die zien op de aanleg of wijziging van een landelijke spoorweg ProRail mandaat te geven en te machtigen voor een aantal taken en bevoegdheden die de Tracéwet toekent aan de Minister van Infrastructuur en Milieu. Deze algemene regeling is niet van toepassing op het tracébesluit Betuweroute en de HSL-Zuid, enerzijds omdat die projecten een wat afwijkende specifieke regeling kennen en anderzijds bijna uitgewerkt zijn.

Zo zijn in het verleden de navolgende besluiten vastgesteld:

  • het Besluit mandaat en machtiging projectuitvoering en nadeelcompensatie Hanzelijn en Sloelijn (Stcrt. 2005, 109);

  • het Besluit mandaat en machtiging projectuitvoering ‘Sporen in Utrecht’ en ‘Sporen in Arnhem’ (Stcrt. 2009, 10592);

  • het Besluit mandaat en machtiging Nadeelcompensatie ‘Sporen in Arnhem’ en ‘Sporen in Utrecht’ (Stcrt. 2009, 14315);

  • het Besluit projectuitvoering SAAL (Stcrt. 2010, 10664); en

  • het Besluit mandaat en machtiging projectuitvoering Vrije Spoorkruising Amersfoort-West (Stcrt. 2011, 2551).

Zonder deze algemene regeling zouden daarnaast ook besluiten vastgesteld moeten worden voor vele andere spoorprojecten, zoals Saal cluster a en Sporen in Den Bosch.

Met dit besluit worden de vijf bovengenoemde besluiten ingetrokken en behoeven er voor toekomstige spoorprojecten geen aparte mandaat- en machtigingsbesluiten worden gepubliceerd.

Dit algemene besluit biedt niet de grondslag voor mandaat of machtiging van andere taken en bevoegdheden dan reeds voorzien in de diverse tracébesluitgebonden besluiten, met uitzondering van het bepaalde in artikel 13, waarin de Manager Grondverwerving en Juridische Zaken van ProRail (verder: Manager GJZ) gemachtigd wordt om ook in beroepsprocedures namens de minister op te treden en het nodige ter voorbereiding daarvan te doen.

Coördinatie vergunningen (paragraaf 2)

Met dit besluit wordt aan de Manager GJZ mandaat en machtiging verleend om diverse bevoegdheden en taken uit te oefenen op basis van artikel 20 van de Tracéwet ter coördinatie van de voorbereiding van besluiten op vergunningaanvragen en ambtshalve besluiten die nodig zijn voor de uitvoering van tracébesluiten die betrekking hebben op de aanleg of wijziging van landelijke spoorwegen.

ProRail is belast met de uitvoering van deze projecten en heeft als beheerder van de hoofdspoorweginfrastructuur reeds mandaat tot het nemen van diverse besluiten op grond van de Spoorwegwet.

De Manager GJZ is niet ondergeschikt aan de Minister van Infrastructuur en Milieu. Daarom is als bijlage bij dit besluit een algemene instructie opgenomen en heeft de Minister de mogelijkheid tot het geven van instructies in concrete gevallen. De algemene instructie waarborgt een onafhankelijke positie van de gemandateerde ten opzichte van andere onderdelen van ProRail B.V. die als aanvrager van vergunningen kunnen optreden. De Manager GJZ heeft een mogelijkheid tot ondermandaat en het doorgeven van de machtiging aan onder hem ressorterende medewerkers. Hiervan zijn de bevoegdheden van artikel 20, vierde lid, onderdelen a en d, van de Tracéwet uitgezonderd, vanwege het zware karakter van die bevoegdheden.

Schadevergoeding ten gevolge van een tracébesluit (paragraaf 3)

Verder wordt met dit besluit mandaat verleend om te beslissen op verzoeken om schadevergoeding (de beslissing in eerste aanleg) en tevens om te beslissen op bezwaren tegen die beslissing omtrent schadevergoeding. Zo ook wordt machtiging verleend om de handelingen te verrichten die nodig zijn voor het nemen van deze beslissingen. Bij de voorbereiding van besluiten in eerste aanleg wordt gehandeld volgens de procedure zoals vastgelegd in de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999.

De projectmanagers van ProRail worden gemandateerd om voor hun project de beslissingen in eerste aanleg te nemen. De Directeur Projecten van ProRail wordt gemandateerd te beslissen op bezwaarschriften tegen de besluiten van de projectmanager, zodat de beslissing op bezwaar niet wordt genomen door degene die het besluit in primo heeft genomen. De algemene instructie schrijft voor dat ten behoeve van beslissingen op bezwaar een bezwaarcommissie wordt ingesteld, waarin, gezien de aanwezige ervaring en expertise, vertegenwoordigers van ProRail en Rijkswaterstaat participeren.

De projectmanager en de Directeur Projecten hebben een mogelijkheid tot het verlenen van ondermandaat en het doorgeven van de machtiging aan een plaatsvervanger respectievelijk een onder hem ressorterende medewerker.

Het is wenselijk het mandaat en de machtiging met betrekking tot nadeelcompensatie voor bedoelde projecten bij ProRail neer te leggen, vanwege de aanwezige juridische kennis en tevens de specialistische kennis met betrekking tot technische aangelegenheden, externe veiligheid, landschappelijke inpassing, geluid, trillingen etc. voor betreffende projecten.

Tegen in mandaat genomen beslissingen op bezwaar staat beroep open en tegen de uitspraak van de rechtbank kan hoger beroep worden ingesteld. Aangezien het aan een gerechtelijke procedure voorafgaande (besluitvormings)proces zich op grond van dit Besluit bij ProRail afspeelt en derhalve de inhoudelijke kennis van de zaak ook hier berust, ligt het in de rede dat ook ProRail de minister vertegenwoordigt bij uit de uitoefening van het mandaat voortvloeiende gerechtelijke procedures. Het Besluit voorziet hierin.

Uit het oogpunt van efficiëntie is er voor gekozen ook het nemen van beslissingen over de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom met betrekking tot de beslissing in eerste aanleg en de beslissing op bezwaar aan de projectmanagers respectievelijk de Directeur Projecten te mandateren.

De projectmanagers, de Directeur Projecten alsmede de functionarissen aan wie ondermandaat is verleend dan wel een machtiging is doorgegeven zijn bij de uitoefening van het mandaat en machtiging gehouden aan de algemene instructie bij het mandaat en zijn volledige verantwoording verschuldigd aan de Minister van Infrastructuur en Milieu.

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

Naar boven