Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 oktober 2010, nr. G&VW/VW/2010/19703, houdende regels ter stimulering van de arbeidsveiligheidscultuur in MKB-ondernemingen (Tijdelijke stimuleringsregeling veilig werken door gedragsverandering)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikelen 3, eerste lid, en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

adviseur:

een natuurlijk persoon, niet zijnde een werknemer van de MKB-ondernemer, dan wel een rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf werkzaam is op het gebied van het verbetering van de veiligheid op de werkvloer door middel van gedragsbeïnvloeding of cultuurverandering;

minister:

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

MKB-ondernemer:

natuurlijk persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die een onderneming in stand houdt met ten minste 1 werknemer en ten hoogste 250 werknemers.

Artikel 2 Subsidie arbeidsveiligheid

De minister verstrekt, overeenkomstig de regels van deze regeling, op aanvraag subsidie als bijdrage in de kosten van een adviseur voor het stellen van een diagnose, het opstellen van een advies of het uitvoeren van een ondersteuningstraject, gericht op het op gang brengen van een gedragsverandering bij management en medewerkers, met als doel veiliger werken en het ontstaan van een cultuur waarin minder gevaarlijke incidenten en ongevallen voorkomen.

Artikel 3 Subsidiabele kosten

  • 1. Als subsidiabele kosten worden slechts in aanmerking genomen de kosten van een adviseur voor:

    • a. het stellen van een diagnose met betrekking tot gedragspatronen of cultuurpatronen die aanleiding geven, dan wel kunnen geven tot onveilig werken binnen de onderneming van de aanvrager;

    • b. het opstellen van een advies over de wijze waarop gedragspatronen of cultuurpatronen veranderd kunnen worden, opdat binnen de onderneming van de aanvrager veiliger gewerkt zal worden;

    • c. het uitvoeren van een ondersteuningstraject, waarbij maatregelen worden genomen op het gebied van gedragsinterventies of cultuurinterventies op de werkvloer, opdat binnen de onderneming van de aanvrager veiliger gewerkt zal worden.

  • 2. Tot de subsidiabele kosten worden in ieder geval niet gerekend, de kosten voor:

    • a. de aanschaf of huur van (veilige) arbeidsmiddelen;

    • b. fysieke aanpassingen binnen de onderneming gericht op het verhogen van arbeidsveiligheid;

    • c. het opstellen of implementeren van een arbocatalogus;

    • d. het opstellen, dan wel het verbeteren van een risico-inventarisatie en -evaluatie.

Artikel 4 Weigeren van de subsidie

  • 1. Subsidie wordt in ieder geval niet verleend:

    • a. voor zover in de offerte opgenomen kosten naar het oordeel van de minister niet redelijk zijn;

    • b. indien met betrekking tot de adviseur minder dan drie referenties van drie verschillende opdrachtgevers worden overgelegd;

    • c. indien ten tijde van de behandeling van de subsidieaanvraag voor de subsidieaanvrager of zijn onderneming surseance van betaling, of faillissement is aangevraagd;

    • d. voor kosten die gemaakt zijn voorafgaande aan, dan wel na afloop van het tijdsbestek van 26 weken, bedoeld in artikel 13, eerste lid;

    • e. voor aan de subsidieaanvrager in rekening gebrachte btw;

    • f. indien aan de subsidieaanvrager al eerder op grond van deze regeling subsidie is verleend.

  • 2. De subsidie kan worden geweigerd indien de adviseur naar het oordeel van de minister over onvoldoende kwaliteit beschikt om de werkzaamheden te verrichten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 75% van de kosten van een adviseur tot een maximum van € 4125,– , met dien verstande dat geen subsidie wordt verleend indien de te verlenen subsidie € 1875,– of minder bedraagt.

  • 2. De in het eerste lid vermelde bedragen zijn exclusief btw.

  • 3. Subsidie wordt slechts verleend voor de werkelijke, ten laste van de subsidieaanvrager gebleven kosten van een adviseur.

Artikel 6 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor subsidie op grond van deze regeling bedraagt voor de kalenderjaren 2010 en 2011 tezamen: € 1,215 miljoen.

Artikel 7 Aanvraagtijdvak

  • 1. Uitsluitend de subsidieaanvragen die zijn ontvangen tijdens een door de minister vastgesteld aanvraagtijdvak worden in behandeling genomen.

  • 2. Het aanvraagtijdvak voor de kalenderjaren 2010 en 2011 is gelegen in de periode vanaf de datum van inwerkingtreding van deze regeling tot en met 31 december 2011.

Artikel 8 Subsidieaanvrager

  • 1. De subsidie wordt aangevraagd door een in Nederland gevestigde MKB-ondernemer die direct belang heeft bij het advies of het ondersteuningsproject van de adviseur.

  • 2. De subsidie wordt verleend aan de subsidieaanvrager.

Artikel 9 Subsidieaanvraag

  • 1. De subsidieaanvraag wordt bij het Agentschap SZW ingediend met gebruikmaking van het door het Agentschap SZW beschikbaar gestelde:

    • a. aanvraagformulier;

    • b. model van de de-minimis verklaring;

    • c. model van de portfolio van de adviseur.

  • 2. Het aanvraagformulier en het model van de de-minimis verklaring worden door de subsidieaanvrager volledig ingevuld en ondertekend. Het model van de portfolio van de adviseur wordt door de adviseur volledig ingevuld en ondertekend.

  • 3. Naast de documenten, bedoeld in het tweede lid, wordt bij de subsidieaanvraag gevoegd de offerte van de adviseur, waaruit blijkt wat de aard en de omvang van de door die adviseur te verrichten activiteiten zijn en welke kosten daarvoor in rekening worden gebracht.

  • 4. De documenten, bedoeld in het tweede en derde lid, worden ingediend bij het Agentschap SZW.

Artikel 10 Behandeling aanvragen

  • 1. Voor het bepalen van het bereiken van het subsidieplafond worden de subsidieaanvragen op volgorde van binnenkomst behandeld, waarbij alleen volledige subsidieaanvragen in behandeling worden genomen. Van een volledige subsidieaanvraag is sprake indien wordt voldaan aan artikel 9.

  • 2. Wanneer de subsidieaanvrager op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid is gesteld zijn subsidieaanvraag aan te vullen, geldt als datum van binnenkomst de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag.

  • 3. Indien subsidieverlening op grond van de volledige subsidieaanvragen die op dezelfde datum zijn binnengekomen leidt tot overschrijding van het subsidieplafond wordt, ingeval de volgorde van binnenkomst van die subsidieaanvragen niet kan worden vastgesteld, in afwijking van het eerste lid, met betrekking tot die aanvragen de volgorde door loting vastgesteld. De loting wordt verricht door het Agentschap SZW. Het Agentschap SZW nodigt de subsidieaanvrager wiens subsidieaanvraag in de loting betrokken wordt uit om aanwezig te zijn bij de loting.

Artikel 11 Subsidieverlening en ambtshalve vaststelling

  • 1. De minister beslist binnen 8 weken na ontvangst van de subsidieaanvraag.

  • 2. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt de datum waarop de subsidiabele activiteiten uiterlijk zijn verricht.

  • 3. De minister verleent bij de beschikking tot subsidieverlening een voorschot van 100% van de te verlenen subsidie.

  • 4. De subsidie wordt uiterlijk 39 weken na dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening ambtshalve vastgesteld. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt de datum waarop de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld.

Artikel 12 Meldingplicht

De subsidieontvanger is verplicht om onverwijld aan de minister een schriftelijke melding te doen zodra aannemelijk is dat:

  • a. de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig, niet geheel zullen worden verricht;

  • b. de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet worden verricht door de adviseur ten aanzien van wie de referenties, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, zijn overgelegd;

  • c. de feitelijk te betalen kosten lager zijn dan de kosten die zijn opgenomen in de bij de subsidieaanvraag overeenkomstig artikel 9, derde lid, ingediende offerte;

  • d. niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan; of

  • e. voor de onderneming van de aanvrager surseance van betaling wordt aangevraagd, of dreiging van faillissement bestaat.

Artikel 13 Overige verplichtingen subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht om binnen het tijdsbestek van 26 weken, te rekenen vanaf de datum van dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening, de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend volledig te doen afronden.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht op een daartoe strekkend verzoek van de minister door overlegging van een algemeen aanvaard betalingsbewijs aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht.

  • 3. De subsidieontvanger verleent desgevraagd kosteloos medewerking aan een steekproef door of namens de minister teneinde te onderzoeken of de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht en of is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 14 Begrotingsvoorbehoud

  • 1. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de op grond van deze regeling verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na vaststelling of na goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal subsidieaanvragers aan wie subsidie is verleend en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.

Artikel 15 De-minimis verordening / Europees steunkader

  • 1. Deze regeling valt onder de verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, waarbij steun die onder de zogenaamde de-minimisdrempel blijft met de gemeenschappelijke markt verenigbaar wordt verklaard.

  • 2. De minister beslist geheel of gedeeltelijk afwijzend op een subsidieaanvraag voor zover dit nodig is om te voldoen aan de de-minimis verordening of een Europees steunkader.

Artikel 16 Algemene wet bestuursrecht / Algemene Regeling SZW-subsidies

Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene regeling SZW-subsidies zijn niet van toepassing.

Artikel 17 Mandaat Agentschap SZW

  • 1. Aan de directeur van het Agentschap SZW wordt mandaat verleend om namens de Minister besluiten ter zake van subsidie te nemen in het kader van de uitvoering van deze regeling. De directeur van het Agentschap SZW kan van dit mandaat ondermandaat verlenen aan één of meer onder hem ressorterende functionarissen.

  • 2. Aan de directeur van het Agentschap SZW wordt machtiging verleend om ter voorbereiding van de in het eerste lid bedoelde besluiten of handelingen alle benodigde werkzaamheden te verrichten. De directeur van het Agentschap SZW kan deze machtiging doorgeven aan één of meer onder de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ressorterende functionarissen.

Artikel 18 Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2013.

  • 2. In afwijking van het eerste lid blijft de regeling zoals die geldt op 31 december 2012 van toepassing op de afwikkeling van de subsidie van de minister aan de subsidieontvanger.

Artikel 19 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke stimuleringsregeling veilig werken door gedragsverandering.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 11 oktober 2010

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.P.H. Donner.

TOELICHTING

Algemeen

Op 1 januari 2010 is het Actieplan Arbeidsveiligheid van start gegaan.

Het plan van uitvoering hiervoor is op 3 februari 2010 naar de Tweede Kamer gestuurd (TK, 2009–2010, 25 883, nr. 162).

Het Actieplan Arbeidsveiligheid (2010–2012) richt zich op het voorkomen van arbeidsongevallen door concrete acties op het gebied van cultuur- en gedragsinterventies op de werkvloer in bedrijven.

De directe aanleiding voor het Actieplan is dat de dalende trend in het aantal arbeidsongevallen vanaf 2005 tot stilstand is gekomen. Het plan streeft naar een verdere daling van het aantal arbeidsongevallen. Verder sluit het plan aan bij de EU-strategie voor gezond en veilig werken, die een reductie van 25% van het aantal ongevallen in de totale EU in de periode 2008–2012 beoogt.

Doelstelling van het plan is een reductie van 25% van het aantal arbeidsongevallen tussen 2010 en 2012 bij de bedrijven waarop het plan zich richt.

Het Actieplan Arbeidsveiligheid levert een bijdrage aan de doelstelling die het Ministerie van SZW nastreeft, namelijk: ‘meer mensen aan het werk’. Immers, naast meer mensen aan werk helpen, hoort daar ook meer mensen aan werk houden bij. Hierbij zijn goede arbeidsomstandigheden onontbeerlijk.

Het Actieplan Arbeidsveiligheid bouwt voort op het programma Versterking Arbeidsveiligheid (2003–2008) en de verspreiding van de daarbij opgedane kennis en ervaring in het MKB. In 22 pilotbedrijven is bewezen dat de aanpak van gedrag- en cultuurinventies op de werkvloer werkt: tot 90% minder ongevallen is mogelijk gebleken. Het Actieplan Arbeidsveiligheid wil deze successen verspreiden naar zoveel mogelijk sectoren, met name in het MKB.

Het plan kent drie aandachtsgebieden:

  • grootste fysieke arbeidsrisico’s: aanrijding, vallen van hoogte en werken met machines;

  • risicosectoren: bouw, horeca, die ten opzichte van andere sectoren de minste daling in arbeidsongevallen kenden, en verder de risicosectoren industrie, landbouw en transport;

  • risicogroepen: jonge werknemers, flexwerkers en werknemers met een niet-Nederlandse afkomst.

Drie categorieën van activiteiten vinden gedurende het driejarige Actieplan plaats:

  • Kennisontwikkeling: het uitvoeren van praktisch toepasbaar onderzoek door kennisinstellingen naar de verbinding van veiligheidswetenschap met sociale en gedragswetenschappen;

  • Communicatie: het verbeteren van veiligheidsgedrag en -cultuur door netwerkbijeenkomsten en media-uitingen gericht op branches/bedrijven, maar ook op het onderwijs;

  • Toolsontwikkeling en -toepassing: het ontwikkelen van tools om veiligheidsgedrag en -cultuur te verbeteren, de ondersteuning van de invoering daarvan in bedrijven en het verspreiden van de tools en al eerder ontwikkelde gedrags- en cultuurinterventies in bedrijven.

Deze subsidieregeling beoogt een aantal van de activiteiten die tot de laatst genoemde categorie behoren, te faciliteren, namelijk de ondersteuning van de invoering van tools in bedrijven.

Het beschikbaar stellen van subsidie past bij het arbeidsomstandighedenbeleid, dat er op gericht is werkgevers en werknemers gezamenlijk verantwoordelijk te maken voor gezond en veilig werk, waarbij de overheid faciliterend optreedt.

Met de subsidieregeling wordt een MKB ondernemer in staat gesteld een advies- of ondersteuningstraject te kopen bij een deskundig adviseur. Deze adviseur is een professional op het gebied van de verbetering van de arbeidsveiligheid door middel van gedragsbeïnvloeding of cultuurverandering. Het advies of de ondersteuning moet bijdragen aan het ontstaan van een cultuur waarin minder gevaarlijke incidenten en (bijna) ongevallen optreden en beoogt een aanzet tot concrete verbetering te geven.

Vastgesteld is dat gedragsinterventies zowel door de werkvloer als het management van de organisatie gedragen moeten worden, wil er sprake zijn van een succesvolle en langdurige verandering, en dus cultuurverandering.

Nadrukkelijk gaat het niet om het opstellen van regels of handleidingen hoe er veilig gewerkt zou moeten worden binnen een organisatie. Het gaat om het bewustzijn over veilig werken binnen de organisatie en hoe gedrag en of cultuur beïnvloed kan worden.

Inschakeling van de professional op het gebied van veiligheidsgedrag en -cultuur kan eventueel plaatsvinden door tussenkomst van een adviseur van Innovatienetwerk Syntens, dat zich eerder succesvol heeft bewezen in het programma Versterking Arbeidsveiligheid.

De effecten van het Actieplan Arbeidsveiligheid worden onder de deelnemers van het Actieplan gemeten. Hiervoor wordt een nul- en een eindmeting voorzien. Daar de subsidieregeling onderdeel is van het Actieplan, worden de aanvragers van subsidie benaderd om mee te werken aan de nul- en een eindmeting. Deze medewerking vindt plaats op vrijwillige basis.

Deze subsidieregeling is voorgelegd aan het Adviescollege vermindering administratieve lasten (Actal). De subsidieregeling is op basis van de reactie van het Actal op een enkel onderdeel gewijzigd. Na deze aanpassing heeft het Actal ingestemd met deze subsidieregeling.

De administratieve lasten gemoeid met deze subsidieregeling bedragen 2,5% van het bedrag aan subsidie dat binnen deze regeling ter beschikking wordt gesteld.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in het kader van deze regeling wordt gehanteerd, gedefinieerd. Met betrekking tot het begrip ‘adviseur’ doet zich het probleem voor dat in deze niet verwezen kan worden naar certificaten of andere documenten waarover een adviseur moet beschikken. Gelet hierop is bij de definiëring van het begrip ‘adviseur’ aangesloten bij de definitie van re-integratiebedrijven, zoals die in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) is vervat. Ook bij re-integratiebedrijven doet zich immers het probleem voor dat niet verwezen kan worden naar specifieke documenten, waarover zo’n bedrijf, dan wel de werknemers daarvan, dienen te beschikken. In het verlengde van de Wet SUWI is gekozen voor de omschrijving dat sprake dient te zijn van een natuurlijk persoon, dan wel een rechtspersoon die ‘in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf’ op een bepaald gebied werkzaam is. In casu is dat gebied: verbetering van de veiligheid op de werkvloer door middel van gedragsbeïnvloeding of cultuurverandering. In afwijking van de in de Wet SUWI is in deze regeling met betrekking tot de ‘natuurlijk persoon’ een nadere beperking aangebracht. Uitdrukkelijk is bepaald dat de natuurlijk persoon niet een werknemer van de MKB-ondernemer / subsidieaanvrager mag zijn. Aldus is uitgesloten is dat een MKB-ondernemer voor zijn eigen personeel subsidie zou kunnen verkrijgen.

Artikelen 2, 3 en 4

Uit artikel 2, juncto 3, blijkt dat de minister desgevraagd subsidie verleent als bijdrage in kosten van een door een adviseur voor het stellen van een diagnose, het opstellen van een advies of het uitvoeren van een ondersteuningstraject, waarbij een gedragsverandering bij management en medewerkers op gang wordt gebracht, teneinde te bewerkstelligen dat binnen de onderneming van de aanvrager veiliger zal worden gewerkt en een cultuur zal ontstaan waarin minder gevaarlijke incidenten en ongevallen voorkomen.

Niet alle aan een dergelijke diagnose of een dergelijk advies cq. ondersteuningstraject verbonden kosten komen voor subsidie in aanmerking. Zoals in artikel 3 is aangegeven komen slechts voor subsidie in aanmerking de kosten van een adviseur voor:

  • het stellen van een diagnose met betrekking tot gedragspatronen of cultuurpatronen die aanleiding (kunnen) geven tot onveilig werken binnen de onderneming van de aanvrager;

  • het opstellen van een advies over de wijze waarop gedragspatronen of cultuurpatronen veranderd kunnen worden, opdat binnen de onderneming van de aanvrager veiliger gewerkt zal worden;

  • het uitvoeren van een ondersteuningstraject, waarbij maatregelen worden genomen op het gebied van gedragsinterventies of cultuurinterventies op de werkvloer, opdat binnen de onderneming van de aanvrager veiliger gewerkt zal worden.

Tot de subsidiabele kosten worden uitdrukkelijk niet gerekend de kosten voor de aanschaf of huur van (veilige) arbeidsmiddelen, fysieke aanpassingen binnen de onderneming gericht op het verhogen van arbeidsveiligheid, het opstellen of implementeren van een arbocatalogus, en/of het opstellen, dan wel het verbeteren van een risico-inventarisatie en -evaluatie.

Wanneer de voor subsidie in aanmerking te brengen kosten gerekend kunnen worden tot de subsidiabele kosten, is het nochtans mogelijk dat de subsidie wordt geweigerd. Uit artikel 4 vloeit voort dat de subsidie in ieder geval wordt geweigerd voor zover de in de offerte opgenomen kosten naar het oordeel van de minister niet redelijk zijn. Voor disproportionele kosten (onnodig opgevoerde kosten / buitensporig hoge kosten) wordt derhalve geen subsidie verleend.

Subsidie wordt evenmin verleend voor aan de subsidieaanvrager in rekening gebrachte btw.

Ook voor de kosten die gemaakt zijn voorafgaande aan de beschikking tot subsidieverlening, dan wel voor de kosten die gemaakt zijn na afloop van het tijdsbestek, bedoeld in artikel 13, eerste lid, dus 26 weken na de datum van dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening, wordt geen subsidie verleend.

Tevens wordt geen subsidie verleend indien ten tijde van de behandeling van de subsidieaanvraag voor (de onderneming van) de subsidieaanvrager surseance van betaling, of faillissement is aangevraagd. In een dergelijk geval dreigt immers het gevaar dat de subsidiegelden in een failliete boedel terechtkomen.

Teneinde tot een zo’n breed mogelijke verspreiding van de subsidiegelden over de doelgroep te komen is in artikel 4 bepaald dat de subsidie wordt geweigerd, indien aan de subsidieaanvrager al eerder op grond van deze regeling subsidie is verleend. Gedurende de gehele looptijd van deze regeling kan een MKB-ondernemer dus maar eenmaal subsidie op grond van deze regeling ontvangen.

Voorts is nog bepaald dat de subsidie wordt geweigerd indien met betrekking tot de adviseur minder dan drie referenties van drie verschillende opdrachtgevers worden overgelegd. Zoals hiervoor is aangegeven doet zich met betrekking tot de adviseur het probleem voor dat deze niet beschikt over een bepaald certificaat/document waaruit zijn deskundigheid en/of ervaring op het onderhavige werkterrein blijkt. Teneinde te kunnen beoordelen of een adviseur daadwerkelijk beroepsmatig, cq bedrijfsmatig werkzaamheden verricht op het in deze regeling bedoelde werkterrein, is het van belang dat vastgesteld kan worden dat de desbetreffende natuurlijk persoon of de desbetreffende rechtspersoon al langer als adviseur op dat werkterrein werkzaam is. Voor die vaststelling is overleggen van referenties onder meer van belang. Indien minder dan drie referenties overgelegd worden moet, zo blijkt uit artikel 4, de subsidie worden geweigerd. Dit betekent echter niet dat ingeval er wèl ten minste drie referenties overgelegd worden, er voor wat de referenties betreft geen gronden meer zijn om de subsidie te weigeren. Doel van de referenties is uiteraard mede om te beoordelen of de adviseur over voldoende kwaliteit beschikt om de subsidiabele werkzaamheden te verrichten. Indien uit de referenties blijkt dat die kwaliteit niet of onvoldoende aanwezig is, kan de minister de subsidie weigeren.

Artikelen 5, 6 en 7

Subsidieaanvragen moeten tijdens een door de minister vastgesteld aanvraagtijdvak zijn ontvangen. Subsidieaanvragen die buiten zo’n aanvraagtijdvak worden ontvangen, worden niet in behandeling genomen. Voor de kalenderjaren 2010 en 2011 is het aanvraagtijdvak gelegen in de periode vanaf de datum van inwerkingtreding van deze regeling tot en met 31 december 2011. Het subsidieplafond voor de kalenderjaren 2010 en 2011 tezamen bedraagt € 1,215 miljoen. Indien toekenning van een subsidieaanvraag zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond wordt die aanvraag afgewezen.

De subsidie is 75% van de kosten van een adviseur, tot een maximum van € 4125,-. Teneinde te voorkomen dat kleine subsidies moeten worden verleend, waarvan de daarmee gepaard gaande uitvoeringskosten in geen verhouding staan tot het te verlenen (lage) subsidiebedrag, is uitdrukkelijk bepaald dat geen subsidie wordt verleend, indien de te verlenen subsidie € 1875,– of minder bedraagt.

Ter illustratie een drietal voorbeelden:

I

*

Kosten adviseur exclusief BTW

€ 10.000,–.

*

Hoogte subsidie 75%

€  7.500,–.

De hoogte van de subsidie is hoger dan de maximumsubsidie van € 4.125,–.

In casu bedraagt de te verlenen subsidie derhalve: € 4.125,–.

II

*

Kosten adviseur exclusief BTW

€ 4.000.–.

*

Hoogte subsidie 75%

€ 2.250,–.

De hoogte van de subsidie is lager dan de maximumsubsidie van € 4.125,–.

In casu bedraagt de te verlenen subsidie derhalve: € 2.250,–.

III

*

Kosten adviseur exclusief BTW

€ 2.000.–.

*

Hoogte subsidie 75%

€ 1.500,–.

Subsidie wordt echter niet verleend indien de te verlenen subsidie € 1.875,– of minder bedraagt.

In casu wordt derhalve: geen subsidie verleend.

Artikelen 8, 9 en 10

Uit artikel 8 vloeit voort dat de subsidie aangevraagd moet worden door de in Nederland gevestigde MKB-ondernemer die direct belang heeft bij het advies of het ondersteuningsproject van de adviseur. Aan die MKB-ondernemer, de ondernemer derhalve die een direct belang heeft bij het te verrichten werk van de adviseur, wordt ook de subsidie verleend. Het is in het kader van deze regeling niet mogelijk dat een niet belanghebbende de subsidie aanvraagt ten behoeve van de belanghebbende MKB-onderneming.

Bij de subsidieaanvraag moet, zo blijkt uit artikel 9, gebruik worden gemaakt van het door het Agentschap SZW beschikbaar gestelde aanvraagformulier, alsmede van het door het Agentschap SZW beschikbaar gestelde model van de de-minimis verklaring en het model van de portfolio van de adviseur. Het aanvraagformulier en de de-minimusverklaring moeten door de subsidieaanvrager volledig worden ingevuld en worden ondertekend. Het model van de portfolio van de adviseur moet door de adviseur volledig worden ingevuld en ondertekend en wordt vervolgens door de subsidieaanvrager bij zijn aanvraag gevoegd. Naast het aanvraagformulier, de de-minimusverklaring, de portfolio van de adviseur, moet bij de aanvraag tevens gevoegd worden de offerte van de adviseur, waaruit blijkt wat de aard en de omvang van de door die adviseur te verrichten activiteiten zijn en welke kosten daarvoor in rekening worden gebracht. Beoordeeld moet immers kunnen worden of de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd tot de subsidiabele kosten gerekend worden, alsmede wat de hoogte van die kosten is. De subsidie vormt immers een bijdrage in die kosten.

Voormelde documenten worden toegezonden aan het Agentschap SZW.

Ingevolge artikel 10 worden uitsluitend volledige subsidieaanvragen in behandeling genomen. Van een volledige subsidieaanvraag is sprake wanneer geheel voldaan is het bepaalde in artikel 9 van de regeling. De volledige aanvragen worden in volgorde van binnenkomst behandeld. Wanneer subsidieverlening op grond van in behandeling genomen subsidieaanvragen die op dezelfde datum zijn binnengekomen leidt tot overschrijding van het subsidieplafond wordt, als de volgorde van binnenkomst van die subsidieaanvragen niet kan worden vastgesteld, met betrekking tot die aanvragen de volgorde door loting vastgesteld. De subsidieaanvrager wiens subsidieaanvraag in de loting betrokken wordt door het Agentschap SZW uitgenodigd om aanwezig te zijn bij de loting.

Artikelen 11,12 en 13

Op de subsidieaanvraag wordt door de minister binnen 8 weken beslist.

Uit artikel 11 blijkt dat de onderhavige subsidieverstrekking is ingericht overeenkomstig aanwijzing 7, tweede lid, onderdeel b, van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking. Dit betekent dat indien tot subsidieverlening wordt besloten, de beschikking tot subsidieverlening de datum vermeldt waarop de subsidiabele activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht. Dat is blijkens artikel 13, eerste lid, in ieder geval binnen 26 weken, te rekenen vanaf de datum van dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening. Bij de beschikking tot subsidieverlening wordt een voorschot van 100% van de te verlenen subsidie verleend.

De subsidie wordt uiterlijk 39 weken na dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening ambtshalve vastgesteld. De datum van ambtshalve vaststelling van de subsidie wordt in de beschikking tot subsidieverlening vermeld. Dit betekent dat de subsidieontvanger geen vaststellingsbeschikking ontvangt.

De subsidieontvanger is ingevolge artikel 12, onderdelen a en d, verplicht om onverwijld aan de minister een schriftelijke melding te doen zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan. Deze meldingsplichten zijn in overeenstemming met aanwijzing 8 van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking.

Tevens is aangegeven dat de subsidieontvanger verplicht is om onverwijld schriftelijk te melden dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet worden verricht door de adviseur ten aanzien van wie de referenties, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, zijn overgelegd. Ten aanzien van de adviseur waarop de drie bij de subsidieaanvraag overgelegde referenties betrekking hebben is door subsidieverstrekker geoordeeld dat die adviseur over een bepaalde (beroepsmatige cq bedrijfmatige) ervaring en voldoende kwaliteit beschikt om de werkzaamheden te verrichten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Indien de subsidieontvanger na de subsidieverlening de werkzaamheden feitelijk laat verrichten door een andere adviseur ontbreekt ten aanzien van die adviseur de toets op de referenties. Naast de hiervoor genoemde meldingsplichten geldt een meldingplicht ingeval de feitelijk te betalen kosten lager zijn dan de kosten die zijn opgenomen in de bij de subsidieaanvraag ingediende offerte of dat voor de onderneming van de aanvrager surseance van betaling wordt aangevraagd, of dreiging van faillissement bestaat (artikel 12, onderdelen c en e). In geval niet aan de meldingsplichten wordt voldaan zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld.

In artikel 13, eerste lid, is opgenomen dat de subsidieontvanger verplicht is om binnen een periode van 26 weken, te rekenen vanaf de datum van dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening, de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, volledig te doen afronden.

Uit artikel 13, tweede lid, blijkt dat de subsidieontvanger verplicht is op een daartoe strekkend verzoek van de minister door overlegging van een algemeen aanvaard betalingsbewijs aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht. Zo’n algemeen aanvaard betalingsbewijs zal normaliter een overboekingsbewijs van een bancaire instelling zijn.

Tot slot voorziet de regeling in artikel 13, derde lid, in een medewerkingsverplichting van de subsidieontvanger. Zo is subsidieontvanger verplicht desgevraagd kosteloos medewerking aan een steekproef door of namens de minister teneinde te onderzoeken dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Met betrekking tot de beantwoording van de vraag of de activiteiten waarvoor subsidie is verleend daadwerkelijk zijn verricht kan de minister dus kiezen om ofwel een algemeen aanvaard betalingsbewijs te vragen, dan wel medewerking te vragen aan een steekproef. Dit laatste is ruimer, omdat in dat kader tevens onderzocht kan worden of aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

Artikelen 14, 15, 16 en 17

In de artikelen 14 tot en met 16 is een aantal bepalingen opgenomen die de inhoud en de strekking van de regeling regarderen.

Zo is in artikel 14 het voorbehoud opgenomen dat voor zover subsidie wordt verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, die subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld. Het opnemen van deze bepaling is noodzakelijk omdat het subsidieplafond betrekking heeft op de gehele looptijd van de regeling. Indien niet voldoende gelden ter beschikking worden gesteld, worden de op grond van deze regeling verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na vaststelling of na goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal subsidieaanvragers aan wie subsidie is verleend en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.

In artikel 15 is aangegeven dat deze regeling onder de verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen valt, waarbij steun die onder de zogenaamde de-minimisdrempel blijft met de gemeenschappelijke markt verenigbaar wordt verklaard. Op een subsidieaanvraag wordt geheel of gedeeltelijk afwijzend beslist, voor zover dit nodig is om te voldoen aan de de-minimis verordening of een Europees steunkader.

Uit artikel 16 blijkt dat afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht, die betrekking heeft op per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen, niet van toepassing is. Ook de Algemene regeling SZW-subsidies, die niet geënt is op ambtshalve vaststelling van de subsidies, is in deze niet van toepassing.

Tot slot voorziet artikel 17 in de mandaatverlening aan de directeur van het Agentschap.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.P.H. Donner.

Naar boven