Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 9 april 2009, nr. PO/117098, houdende vaststelling van de Subsidieregeling onderwijstijdverlenging basisonderwijs (Subsidieregeling onderwijstijdverlenging basisonderwijs)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 4 van de Wet overige OCW-subsidies;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

a) minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b) school:

basisschool als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs die in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging voor personeelskosten voor de bestrijding van onderwijsachterstanden als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van het Besluit bekostiging WPO;

c) onderwijstijdverlenging:

een verlenging van de effectieve leertijd, waarin de extra tijd benut wordt voor het actief tegengaan van onderpresteren bij leerlingen;

d) samenwerkingsverband:

ten minste drie basisscholen die met ten minste een school voor voortgezet onderwijs en de betreffende gemeente gezamenlijk een project in het kader van onderwijstijdverlenging uitvoeren.

Artikel 2. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De minister kan projectsubsidie per kalenderjaar verstrekken aan bevoegde gezagsorganen van scholen ten behoeve van een project in het kader van onderwijstijdverlenging dat wordt uitgevoerd in een samenwerkingsverband.

  • 2. De projectsubsidie wordt met inachtneming van de artikelen 3 tot en met 7 verleend voor projecten die ten doel hebben:

    • a. het duurzaam verhogen van leerling-prestaties in het basis- en voortgezet onderwijs door middel van het aanbieden van extra leertijd aan achterstandsleerlingen;

    • b. het bewerkstelligen van een betere overgang van achterstandsleerlingen van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs.

Artikel 3. Subsidieaanvrager

  • 1. Subsidie op grond van deze regeling wordt slechts verleend aan het bevoegd gezag van een school ten behoeve van een project dat wordt uitgevoerd in een samenwerkingsverband.

  • 2. Een bevoegd gezag dient als vertegenwoordiger van het samenwerkingsverband een aanvraag in.

  • 3. Een school kan slechts bij één aanvraag voor projectsubsidie op grond van deze regeling betrokken zijn.

  • 4. Een gemeente kan slechts bij één aanvraag voor projectsubsidie op grond van deze regeling betrokken zijn, met uitzondering van de gemeenten Rotterdam en Almere die ieder aan maximaal drie samenwerkingsverbanden mogen deelnemen.

Artikel 4. Subsidieplafond en subsidiebedrag

  • 1. Voor subsidie op grond van deze regeling is voor het schooljaar 2009–2010 maximaal € 12.000.000 beschikbaar.

  • 2. De subsidie bedraagt voor het schooljaar 2009–2010 ten minste € 60.000,– en ten hoogste € 200.000,– per school. In een samenwerkingsverband kunnen meerdere scholen subsidie ontvangen. De maximale subsidie voor een project per samenwerkingsverband bedraagt voor het schooljaar 2009–2010 ten hoogste € 800.000,– en bedraagt maximaal 95% van de gebudgetteerde kosten van het project. Voor het overige deel dient cofinanciering plaats te vinden.

  • 3. Van het totale beschikbare bedrag onder deze regeling is in ieder geval € 4.000.000,– en maximaal € 6.000.000,– voor het schooljaar 2009–2010 beschikbaar voor scholen uit gemeenten waarvan de scholen gezamenlijk na de wijziging van de gewichtenregeling in 2006 substantieel minder gewichtenmiddelen tot hun beschikking hebben; het betreft in ieder geval Almere en Rotterdam.

  • 4. Maximaal 70% van het totaal van de beschikbare middelen onder deze regeling kan toegekend worden aan aanvragen die in de eerste termijn worden ingediend, bedoeld in artikel 6.

HOOFDSTUK 2. SUBSIDIEAANVRAAG

Artikel 5. Subsidieaanvraag

  • 1. De subsidieaanvraag, bedoeld in artikel 3, wordt uitsluitend ingediend bij CFI door middel van een formulier dat de volgende gegevens bevat:

    • a. de partijen die deelnemen in het samenwerkingsverband en hun taak in het project;

    • b. een begroting van het gehele project, inclusief cofinanciering;

    • c. een activiteitenplan voor de gehele duur van het project dat de hoofdlijnen van de voorgenomen activiteiten en de daarmee beoogde resultaten bevat, zowel op het niveau van de individuele scholen als binnen het samenwerkingsverband.

    • d. Een verklaring die is ondertekend door de partijen als bedoeld onder a en waarin partijen zichzelf committeren aan de inhoud en uitvoering van het project, bedoeld in artikel 12.

  • 2. De minister stelt een formulier vast, dat als nummer heeft CFI-69016 en via de website van CFI beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 6. Termijn indiening aanvraag

  • 1. De aanvraag, bedoeld in artikel 5, dient uiterlijk op 1 juni 2009 door CFI te zijn ontvangen om voor beoordeling in de eerste tranche in aanmerking te komen.

  • 2. Voor de tweede tranche dienen aanvragen niet eerder dan 1 juni en uiterlijk op 31 juli 2009 door CFI te zijn ontvangen.

  • 3. Met inachtneming van artikel 10, tweede lid, worden aanvragen die op of na 1 augustus 2009 door CFI zijn ontvangen afgewezen.

Artikel 7. Criteria bij subsidieverlening

  • 1. De minister voorziet in een gelijktijdige beslissing op aanvragen per tranche, bedoeld in artikel 6, op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van de subsidie, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4 lid 3.

  • 2. De aanvragen worden onderverdeeld in categorieën van activiteiten waarbinnen de aanvragen vergeleken worden. Deze categorieën zijn:

    • zomerschool;

    • weekendschool;

    • verlengde schooldag.

  • 3. Binnen de categorieën worden aan de aanvragen punten toegekend op basis van de volgende criteria:

    • de beoogde doelgroep wordt bereikt en gemotiveerd tot deelname gedurende meerdere schooljaren;

    • het project heeft een duurzaam positief effect op de prestaties van de deelnemende leerlingen;

    • er is aansluiting bij het bestaande curriculum van met name taal en rekenen en er wordt verrijkende leerstof aangeboden in de extra onderwijstijd;

    • de geplande activiteiten zijn uitvoerbaar en haalbaar;

    • de taakverdeling tussen de partijen in het samenwerkingsverband is toepasselijk en heeft oog voor de doorlopende leerlijn van primair naar voortgezet onderwijs;

    • de rol van de gemeente is duidelijk en biedt een meerwaarde in het project;

    • de aanpak in het project is wijkgericht, dan wel gericht op een brede, integrale aanpak;

    • het project bevat een goed evaluatieplan met procesevaluatie en resultaatmetingen;

    • de begroting is gebaseerd op een realistische inschatting van kosten.

  • 4. Voor ieder criterium kunnen maximaal tien punten toegekend worden. Na beoordeling wordt per aanvraag de totaalscore berekend. Binnen iedere categorie worden minimaal de vier aanvragen op basis van de hoogste score toegekend.

  • 5. Indien sprake is van een gelijke score zal voor de toekenning een goede landelijke spreiding van projecten en evenwichtige spreiding op basis van het inwonertal van de gemeenten doorslaggevend zijn in het bepalen van de rangorde van toekenning.

  • 6. Niet volledig ingevulde aanvragen worden afgewezen.

Artikel 8. Tijdvak subsidieverlening

De subsidieverstrekking geschiedt voor een periode van vier jaar.

Artikel 9. Begrotingsvoorwaarde

In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de met inachtneming van artikel 3 verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal subsidieaanvragers aan wie subsidie is verleend en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.

Artikel 10. Besluitvorming door de minister

  • 1. De Minister neemt een beslissing over de subsidieverlening.

  • 2. De Minister kan besluiten na afloop van de aanvraagtermijn, zoals bedoeld in artikel 6, een derde tranche in te stellen.

HOOFDSTUK 3. VERPLICHTINGEN SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 11. Egalisatiereserve

De subsidieontvanger kan een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de Algemene wet bestuursrecht vormen.

Artikel 12a. Algemene subsidieverplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoeken die erop gericht zijn de minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het door of namens de minister te voeren beleid.

  • 2. De subsidieontvanger geeft aan door of namens de minster aangewezen ambtenaren op verzoek inzage in de in artikel 17 van de Wet overige OCW-subsidies bedoelde administratie en verstrekt alle inlichtingen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om een juist inzicht te verkrijgen in de besteding van de subsidie.

  • 3. De subsidieontvanger doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 12b. Subsidieverplichtingen ten aanzien van het project

  • 1. Het project start in 2009 en loopt door tot 31 augustus 2013.

  • 2. In de projecten wordt een vorm van verlengde onderwijstijd aangeboden door bevoegde leerkrachten aan in ieder geval de achterstandsleerlingen van de bovenbouw van de basisschool.

  • 3. Door de onderwijstijdverlenging wordt de leertijd voor in ieder geval taal en rekenen voor de deelnemende leerlingen effectief verlengd.

  • 4. Partijen in het samenwerkingsverband maken afspraken over de overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs, inclusief gecontinueerde monitoring van de leerlingen die hebben deelgenomen in het project.

  • 5. De scholen zorgen voor goede communicatie met en naar ouders of verzorgers en hun instemming met deelname van de betreffende leerling in het project.

  • 6. Partijen in het samenwerkingsverband nemen deel in een evaluatietraject en stellen alle gegevens over onder meer de leervorderingen en de gemaakte afspraken beschikbaar aan de door de minister aangewezen onderzoeksinstelling(en).

  • 7. Partijen in het samenwerkingsverband passen indien hiertoe verzocht wordt door de onderzoekers in het evaluatietraject het activiteitenplan aan om te komen tot beter evalueerbare activiteiten.

HOOFDSTUK 4. VERANTWOORDING EN SUBSIDIEVASTSTELLING

Artikel 13. Financiële verantwoording

  • 1. De subsidie wordt uitsluitend aangewend voor het doel waarvoor zij is vertrekt. Eventueel niet-bestede middelen na afloop van de looptijd van de subsidie zullen worden teruggevorderd.

  • 2. De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving, bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs, met model G, behorende bij de richtlijn RJ 660, alinea 212, zoals vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving. De verwerking van niet-bestede middelen geschiedt in de jaarrekening van het laatste jaar van de besteding. De verklaring van de accountant bij de jaarrekening omvat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van de subsidie.

  • 3. Eventuele rentebaten als gevolg van de vooruitbetaling dienen aan het project ten goede te komen.

  • 4. In geval van wanprestatie of wanneer niet aan de subsidieverplichtingen wordt voldaan, kan het subsidiebedrag geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

Artikel 14. Inhoudelijke verslaglegging

  • 1. Na afloop van het project, per 31 augustus 2013, stelt de subsidieontvanger een inhoudelijk verslag van de activiteiten en resultaten van het project op. Dit verslag bevat in ieder geval een vergelijking tussen de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen. De inrichting van de projectverantwoording komt overeen met de inrichting van het activiteitenplan en bevat maximaal 3000 woorden.

  • 2. Dit inhoudelijk verslag wordt uiterlijk drie maanden na afloop van het project toegestuurd aan CFI.

  • 3. Een externe onderzoeksinstelling is verantwoordelijk voor jaarlijkse tussenrapportages waarin resultaten gepresenteerd worden.

HOOFDSTUK 5. BETALING

Artikel 15. Betaling in gedeelten

Het subsidiebedrag wordt in termijnen uitgekeerd, conform het in de beschikking opgenomen betaalritme.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 16. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt op 31 december 2013.

Artikel 17. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling onderwijstijdverlenging basisonderwijs.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S.A.M. Dijksma.

TOELICHTING

I. Algemeen

1.1 Projecten Onderwijstijdverlenging

In mijn brief van 19 februari aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 700 VIII, nr. 143) heb ik gerichte acties aangekondigd op het gebied van intensiever onderwijs en extra leertijd. Onderhavige regeling strekt daartoe.

Op basis van deze regeling kan een samenwerkingsverband van basisscholen, gemeenten en scholen voor voortgezet onderwijs in aanmerking komen voor subsidie om een project op te zetten gericht op een vorm van onderwijstijdverlenging. Uit deze projecten moet duidelijk gaan worden wat de effecten zijn van de verlenging van schooltijd op de leerprestaties van leerlingen. De projecten moeten aantonen welke werkwijze werkt, onder welke condities en voor welke kinderen.

In de praktijk betekent dit dat basisscholen een subsidie kunnen ontvangen om gedurende vier jaar bijvoorbeeld zomer- of weekendscholen te organiseren. Basisscholen die in aanmerking komen voor gewichtengeld kunnen de subsidie voor onderwijstijdverlenging aanvragen. Een deel van de middelen is gereserveerd voor die scholen in gemeenten die na de wijziging van de gewichtenregeling in 2006 en na de invoering van de impulsgebieden er meer dan een miljoen euro op achteruit zijn gegaan. Echter ook scholen die niet zijn achteruitgegaan kunnen een aanvraag indienen.

Aanvragen kunnen ingediend worden door middel van het formulier dat te downloaden zal zijn van de CFI website. De eerste indieningtermijn loopt tot 1 juni 2009. De tweede indieningtermijn is tussen 1 juni 2009 en 1 augustus 2010.

1.2 Onderpresteren

Onderzoek van de Onderwijsraad laat zien dat 10% van de leerlingen onder zijn/haar kunnen werkt, waardoor veel talent verloren gaat. Om onderpresteren tegen te gaan zijn al veel activiteiten in gang gezet. Te denken valt aan de acties die zijn genoemd in de Kwaliteitsagenda, waaronder het onderwijsachterstandenbeleid. Dit project richt zich specifiek op achterstandsleerlingen in het basisonderwijs die meer leertijd nodig hebben om achterstanden in te halen en beter te presteren om zo een hogere vervolgopleiding te kunnen volgen.

1.3 Overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs

Een goede overgang naar het voortgezet onderwijs is essentieel in het tegengaan van onderpresteren. Daarom vormen afspraken tussen scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs een belangrijke ondersteunende activiteit in dit project om de resultaten van de projecten voor onderwijstijdverlenging duurzaam te versterken.

1.4 Aantonen wat werkt

Er hebben verschillende onderzoeken plaatsgevonden naar de effecten van onderwijstijdverlenging. De effectiviteit in het tegengaan van onderpresteren wordt door sommige onderzoeken aangetoond, maar door andere onderzoeken weer bestreden. Aangezien onderwijstijdverlenging een potentieel effectieve methode lijkt, maar tevens kostbaar is om toe te passen in de praktijk worden de projecten goed gemonitord. Voorts zal de effectiviteit wetenschappelijk onderzocht worden. Er wordt dan gekeken naar wat werkt: voor welke leerlingen en onder welke condities werkt welke vorm van onderwijstijdverlenging. Aan het einde van de projectperiode zal een onderzoeksrapport uitgebracht worden.

1.5 Administratieve lasten

Actal heeft aangegeven geen advies uit te zullen brengen ten aanzien van onderhavige subsidieregeling omdat de administratieve lasten in ieder geval minder dan 5% van het totale subsidiebedrag zullen zijn. Het totale subsidiebedrag ligt per samenwerkingsverband tussen de € 60.000,– en € 200.000,– per school per jaar. De (beperkte) administratieve lasten voor scholen zullen liggen op het gebied van het indienen van de aanvraag, het maken van afspraken in het samenwerkingsverband en voor de verantwoording.

De administratieve lasten worden onder meer beperkt doordat een externe partij zorg zal dragen voor monitoring en evaluatie.

II. Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1

Artikel 1:
1b) School:

Met een school wordt in deze regeling een door het Rijk bekostigde basisschool bedoeld conform de definitie in de wet op het primair onderwijs. In deze regeling is een school aldus expliciet geen school voor voortgezet onderwijs.

1c) Onderwijstijdverlenging:

De leertijd kan verlengd worden door een verlengde schooldag, een schooldag gedurende het weekeinde of een zomerschool. Gedurende deze extra leertijd wordt aandacht besteed aan de cognitieve ontwikkeling van leerlingen en aan het inhalen van achterstanden. Dit betreft met name taal en rekenen, eventueel aangevuld met andere cognitieve vakken zoals aardrijkskunde en techniek.

1d) Samenwerkingsverband:

Het samenwerkingsverband dat vertegenwoordigd wordt door het bevoegd gezag, bestaande uit scholen voor basis- en voortgezet onderwijs en (deel)gemeenten moet hun samenwerking kunnen aantonen in de aanvraag. Een samenwerkingsverband bestaat uit minimaal drie basisscholen, minimaal een school voor voortgezet onderwijs en de betreffende gemeente.

Artikel 2, eerste lid:

Het bevoegd gezag van een van de deelnemende basisscholen in het samenwerkingsverband dient een aanvraag in. Niet alle scholen die vallen onder het bevoegd gezag hoeven te participeren. Een school kan slechts deelnemen aan één project onder deze regeling.

Het bevoegde gezagsorgaan dat optreedt als aanvrager vertegenwoordigt alle partijen in het samenwerkingsverband, inclusief eventuele andere betrokken bevoegde gezagsorganen.

Artikel 3, eerste lid:

Het samenwerkingsverband dient om onder meer tot een geïntegreerde aanpak te komen en om de leerlingen gedurende een langere periode te volgen. Een samenwerkingsverband kan dus bijvoorbeeld alle scholen in een bepaalde wijk omvatten, die gezamenlijk een project voor extra onderwijstijd organiseren.

Artikel 3, tweede lid:

Scholen voor basisonderwijs zijn ontvanger(s) van de subsidie onder deze regeling, maar zij kunnen ook middelen voor activiteiten beschikbaar stellen aan deelnemende scholen voor voortgezet onderwijs en aan gemeenten binnen het samenwerkingsverband. Tevens kan een samenwerkingsverband besluiten om derden te contracteren voor de uitvoering van bepaalde activiteiten. De verdeling van de middelen dient te worden opgenomen in de aanvraag.

Een project kan voor maximaal 95% van de totale gebudgetteerde projectkosten bekostiging ontvangen. De overige 5% zal bestaan uit cofinanciering, door de school, de gemeente of door derden. Een school is vrij om hier invulling aan te geven.

Artikel 3, derde en vierde lid:

Aangezien er een maximum bedrag beschikbaar is en om iedereen een gelijke kans te bieden, wordt een maximum van één toekenning per school gesteld. Idem voor de deelname door gemeenten.

Uitzondering wordt gemaakt voor de gemeenten Almere en Rotterdam die na de wijziging van de gewichtenregeling in 2006 en na de invoering van de impulsgebieden er meer dan een miljoen euro op achteruit zijn gegaan. Deze gemeenten kunnen zich ieder aan maximaal drie samenwerkingsverbanden verbinden.

Artikel 4, eerste lid:

Voor het schooljaar 2009–2010 is een totaalbedrag van € 12.000.000,– beschikbaar. Voor de schooljaren 2010–2011, 2011–2012, 2012–2013 is een jaarlijks totaalbedrag van € 15.000.000,– begroot.

Artikel 4, tweede lid:

Gezien het maximale subsidiebedrag per jaar per samenwerkingsverband is vastgesteld op € 800.000,– kunnen er tenminste 18 projecten worden toegekend. Er wordt uitgegaan van een toekenning aan tussen de 20 en 40 projecten, afhankelijk van de omvang van de samenwerkingsverbanden.

Artikel 4, derde lid:

De reservering van het budget betreft in ieder geval de gemeenten Almere en Rotterdam. Vervolgens kunnen andere gemeenten die er ten opzichte van de regeling uit 2006 op achteruit zijn gegaan, in aanmerking komen.

Hoofdstuk 2

Artikel 5:

Een aanvraag kan alleen worden gedaan door middel van indiening van het daarvoor bestemde aanvraagformulier, met een bijlage bestemd voor het activiteitenplan. Het formulier inclusief bijlage zijn te downloaden op www.cfi.nl.

Door gebruik te maken van een formulier kan een transparante vergelijking gemaakt worden van de diverse aanvragen die vanuit het onderwijsveld zullen worden ingediend. Voorts wordt hiermee beoogd om de administratieve lasten voor zowel scholen als overheid zoveel mogelijk te beperken. Gebruik de bijlage voor het activiteitenplan (zie ook onder c) en kopieer het format in het door u gebruikte tekstverwerkingsdocument.

Bij de aanvraag wordt, zoals aangegeven op het formulier, in elk geval de volgende informatie gevoegd die nodig is om tot een objectieve beoordeling te komen over al dan niet toekenning van subsidie:

  • a. Een overzicht van de partijen die deelnemen aan het samenwerkingsverband en hun taken: dit betreft een overzicht van de scholen en de bevoegde gezagsorganen die deelnemen aan het project. Dit overzicht is nodig om te voorkomen dat scholen of bevoegde gezagen aan meerdere projecten deelnemen en daarvoor subsidie aanvragen. Voorts is het belangrijk om de rol- en taakverdeling van de projectpartners reeds voorafgaand aan de implementatie te bestendigen.

  • b. Een begroting van het gehele beoogde project, inclusief cofinanciering: de begroting heeft betrekking op alle kosten die het project als geheel met zich meebrengt, inclusief cofinanciering. Projecten starten in 2009 en lopen door tot 31 augustus 2013.

  • c. Een activiteitenplan: dit bevat de hoofdlijnen van de activiteiten en de daarmee beoogde resultaten. Het activiteitenplan kan worden ingevuld en toegelicht met behulp van de bijlage behorend bij het formulier.

  • d. Een door alle partijen ondertekende verklaring over de duur, inhoud en uitvoering van het project. Deze verklaring is reeds onderdeel van het te downloaden formulier.

Indien voor een aanvraag geen gebruik is gemaakt van het vastgestelde formulier dan wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten.

Artikel 6, eerste lid en tweede lid:

De eerste indieningtermijn loopt vanaf de datum van inwerkingtreding tot 1 juni 2009. Voor de aanvragen die in deze termijn zijn ontvangen is maximaal 70% van het totaalbedrag in de regeling beschikbaar.

De tweede indieningtermijn loopt van 1 juni 2009 tot 1 augustus 2009. Voor aanvragen die in deze termijn ontvangen zijn is minimaal 30% van het totaalbedrag in de regeling beschikbaar.

Ingediende aanvragen die niet compleet zijn worden afgewezen, tenzij de aanvraagtermijn nog niet is verlopen. Dan mag een nieuwe (complete) aanvraag ingediend worden.

Artikel 7, eerste lid:

Er is een maximum bedrag voor deze regeling vastgesteld. Daarom zijn criteria vastgelegd voor de verdeling van de beschikbare middelen. De aanvragen worden onderling vergeleken binnen een van de drie categorieën zoals weergegeven in de regeling.

Uit iedere categorie zullen minimaal vier aanvragen worden toegekend. De projecten worden binnen deze categorieën gerangschikt op basis van de in de regeling vermelde criteria en aanwijzingen.

Artikel 7, tweede lid:

De projecten zullen bestaan uit één of meer hoofdactiviteiten, te weten:

1) Verlengde schooldag:

Om meer tijd voor instructie en oefening te bieden wordt de schooldag verlengd of wordt de woensdagmiddag benut voor onderwijs.

2) Weekendschool:

Gedurende weekenddagen wordt onderwijs aangeboden aan achterstandsleerlingen voor verrijkende leerstof en/of het inhalen van achterstanden.

3) Zomerschool:

De zomerschool heeft met name ten doel om te voorkomen dat achterstandsleerlingen door de zomervakantie afzakken naar een lager niveau wanneer ze aan het nieuwe schooljaar beginnen.

Artikel 7, derde lid:

Op basis van de hier opgesomde criteria zal het activiteitenplan beoordeeld worden. Hiervoor dient de bijlage bij het aanvraagformulier te worden gebruikt. Kopieer het format bij voorkeur in een tekstverwerkingsdocument. Onderstaande doelen vormen de basis van de criteria:

  • De projecten hebben ten doel om onderpresteren tegen te gaan door middel van onderwijstijdverlenging en een verbeterde overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs.

  • De beoogde deelnemers aan de projecten zijn leerlingen uit de bovenbouw die onderpresteren en/of kampen met onderwijsachterstanden. De doelgroep beperkt zich niet tot enkel gewichtenleerlingen, maar alleen de scholen die in aanmerking komen voor aanvullende bekostiging ter bestrijding van onderwijsachterstanden komen in aanmerking voor subsidie onder deze regeling. Op het aanvraagformulier moet daarom aangegeven worden wat de doelgroep is en hoe deze bereikt en gemotiveerd wordt tot deelname gedurende meerdere jaren.

  • Voorts zullen ondersteunende activiteiten door het samenwerkingsverband worden uitgevoerd, te weten:

  • het maken van afspraken tussen de scholen voor basis- en voortgezet onderwijs over de overdracht van leerlingen;

  • het maken van afspraken over de doorgaande leerlijn tussen basisonderwijs en voortgezet onderwijs;

  • het volgen van de leervorderingen van leerlingen die hebben deelgenomen aan de activiteiten in het project gedurende minstens de looptijd van het project in zowel het basisonderwijs als het voortgezet onderwijs.

Bovenstaande afspraken worden gesteld als minimale eis. Er zijn echter meer mogelijkheden. Gedacht kan worden aan afspraken waarbij gecontinueerde extra onderwijstijd wordt geboden aan leerlingen ook in het voortgezet onderwijs. Bijvoorbeeld aan leerlingen die een hogere vervolgopleiding gaan doen dan hetgeen passend zou zijn bij hun eindtoetsscore, maar die wel aansluit bij het leerpotentieel van deze leerlingen. Het zou hier bijvoorbeeld kunnen gaan om de beste 5–10% leerlingen van een school waar veel leerlingen met achterstanden zijn. Deze leerlingen zouden nu in plaats van het vmbo naar een havo/vwo brugklas kunnen gaan, waar zij door extra ondersteuning hun achterstanden kunnen inhalen.

Artikel 8:

De projecten lopen gedurende vier schooljaren. Deze regeling voorziet in principe de toekenning voor de gehele projectperiode, tenzij niet aan de subsidievoorwaarden of -verplichtingen wordt voldaan.

Artikel 10:

Indien het budget na de tweede aanvraagtermijnen niet is uitgeput kan de Minister besluiten een derde aanvraagtermijn open te stellen.

Hoofdstuk 3

Artikel 12a:

De uitkomsten van deze pilots dienen mede om wetenschappelijk aan te tonen welke maatregelen onder welke omstandigheden het beste werken om met onderwijsverlenging taal- en rekenachterstanden in te lopen.

Deelnemende scholen verplichten zich daarom om mee te werken aan monitoring en evaluaties door nog aan te wijzen onderzoeksinstituten.

Tevens zal een nog aan te wijzen instituut worden ingezet om de deelnemende scholen te begeleiden en te volgen. Hiermee worden tevens de gegevens en informatie verzameld bestemd voor tussenrapportages.

Artikel 12b, eerste tot zesde lid:

De opgesomde randvoorwaarden zijn cruciaal voor het welslagen van de projecten en het boeken van resultaten en daarom als subsidieverplichting opgenomen.

Zo is de instemming en betrokkenheid van ouders onontbeerlijk en dienen de in te zetten leerkrachten die de extra leertijd verzorgen bevoegd te zijn.

Verder dienen scholen zich er voor in te zetten dat leerlingen over een langere periode deelnemen: voor veel activiteiten is het belangrijk dat de leerlingen gedurende langere periode deelnemen aan activiteiten gericht op het inhalen van achterstanden (continuïteit). Ook leidt een combinatie van activiteiten tot de grootste resultaten.

Artikel 12b, zesde en zevende lid:

Gedurende het project zijn wetenschappelijke instellingen betrokken voor monitoring en evaluatie. Om dit mogelijk te maken, gaan de partijen in het samenwerkingsverband de verplichting aan om mee te werken aan onderzoekingen, bezoeken of andere informatieve activiteiten ten behoeve van monitoring en inlichtingen zowel naar de minister over de voortgang van beleid als naar de onderzoeksinstelling welke aangesteld wordt door de minister.

Met de onderzoeksinstelling(en) worden afspraken gemaakt over de uitwerking van de monitoring, het onderzoek naar ‘wat werkt’, onderlinge informatie-uitwisseling en het verspreiden van opgedane kennis. Hierover zullen met de betrokken partijen nadere afspraken worden gemaakt, waarbij de lasten voor de betrokken scholen die voortvloeien uit het verzamelen van deze informatie in redelijkheid moeten opwegen tegen de baten in de vorm van de verkregen subsidie.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S.A.M. Dijksma.

Naar boven