Aanwijzing Speciale beschermingszones (EG-Vogelrichtlijn) en Wetlands (Wetlands-Conventie) op grond van artikel 27, eerste lid1, van de Natuurbeschermingswet 19982 ‐ Algemene toelichting

Vogelrichtlijn

· Artikel 4, eerste lid, van de richtlijn 79/409/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103) bepaalt dat voor de leefgebieden van de in bijlage I van deze richtlijn vermelde vogelsoorten speciale beschermingsmaat-regelen getroffen moeten worden, opdat deze soorten daar waar zij nu voorkomen, kunnen voortbestaan en zich kunnen voortplanten.

De lidstaten van de Europese Unie dienen met name de naar aantal en oppervlakte voor de instandhouding van deze soorten meest geschikte leefgebieden als speciale beschermingszone aan te wijzen, waarbij rekening wordt gehouden met de bescherming die deze soorten behoeven.

Gelijksoortige maatregelen dienen de lidstaten ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Vogelrichtlijn te nemen ten aanzien van geregeld voorkomende trekvogels.

· Een aanwijzing als speciale beschermingszone heeft een aantal rechtsgevolgen. Deze vloeien voort uit artikel 4 van de Vogelrichtlijn en de artikelen 6 en 7 van de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206). In de nota van toelichting behorende bij de besluiten worden de rechtsgevolgen beschreven.

· In aanvulling op de dertig eerder aangewezen speciale beschermingszones zijn thans 49 gebieden aangewezen als speciale beschermingszone ter uitvoering van de Vogelrichtlijn.

Wetlands-Conventie

· Artikel 2 van de op 2 februari 1971 te Ramsar, Iran, totstandgekomen Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels (Trb. 1975, 84 en Trb. 1980, 90) (hierna: Wetlands-Conventie) bepaalt dat elke Overeenkomst-sluitende partij de daarvoor in aanmerking komende binnen haar grondgebied liggende watergebieden aanwijst voor opname in een lijst van watergebieden van internationale betekenis.

· Aanwijzing als wetland heeft het volgende rechtsgevolg. Artikel 4.9 Wet milieubeheer bepaalt dat gebieden die als wetland worden aangewezen de status van milieubeschermingsgebied dienen te krijgen in het milieubeleidsplan van de betreffende provincie, behoudens voor zover bij de aanwijzing als wetland anders is bepaald. De verhouding tussen de aanwijzing als wetland en artikel 4.9 van de Wet milieubeheer wordt nog uitgewerkt in een later besluit.

· In aanvulling op de achttien reeds eerder aangewezen wetlands zijn 25 gebieden aangewezen als wetland ter uitvoering van de Wetlands-Conventie. Het gebied Rottige Meenthe wordt uitsluitend aangewezen als wetland. Het voldoet alleen aan de criteria voor aanwijzing als wetland. De in de desbetreffende besluiten onder artikel 2, eerste en tweede lid, genoemde kaart en nota van toelichting zijn dezelfde als die genoemd in artikel 1 van de desbetreffende besluiten.

1 Stb. 1999, nr. 15: inwerkingtreding van art. 27 en 28 Natuurbeschermingswet 1998

2 Stb. 1998, nr. 403

Bezwarenprocedure

Een belanghebbende kan tegen deze besluiten een met redenen omkleed bezwaarschrift3 indienen bij de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Als een bezwaarschrift wordt ingediend, dan moet dit binnen 6 weken na bekendmaking van dit besluit in de Staatscourant worden gezonden aan het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, afdeling Rechtsbescherming, Postbus 20401, 2500 EK ’s-Gravenhage.

3 Stb. 2000, nr. 109: inwerkingtreding art. 39 Natuurbeschermingswet

Naar boven