Bewapeningsregeling Politie

«Politiewet 1993»

15 december 1997

Nr. EA97/U4365

Regeling van de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie, houdende vaststelling van de bewapening van de politie (Bewapeningsregeling Politie)

De Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken,

Gelet op artikel 49, eerste lid, van de Politiewet 1993;

Besluiten:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de Ministers: de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken;

b. ambtenaar: een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, van de Politiewet 1993 met de rang hoger dan die van surveillant van politie;

c. pistool: het semi-automatisch pistool van het merk Walther, type P5, kaliber 9 millimeter maal 19 millimeter.

Artikel 2

1. De bewapening van de ambtenaar, van de bijzondere ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 43 van de Politiewet 1993, en van degene die is benoemd tot adspirant van politie voor de duur dat hij de praktijkstage volgt, bestaat tijdens de uitoefening van de dienst uit:

a. een korte wapenstok van een door de Ministers goedgekeurd merk en type;

b. het pistool.

2. De bewapening van de surveillant van politie bestaat tijdens de uitoefening van de dienst uit een korte wapenstok van een door de Ministers goedgekeurd merk en type. Het bewapenen van een surveillant van politie met het pistool is alleen toegestaan indien de Ministers daarvoor toestemming hebben verleend. Aan deze toestemming kunnen door de Ministers voorwaarden worden verbonden.

3. Het verzoek voor het bewapenen van de surveillant van politie met het pistool wordt gedaan door de korpsbeheerder.

Artikel 3

1. Het bewapenen van de ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Politiewet 1993, die op grond van artikel 8, zevende lid, van de Politiewet 1993, de bevoegdheid heeft geweld te gebruiken, met een korte wapenstok van een door de Ministers goedgekeurd merk en type of met het pistool is alleen toegestaan indien de Ministers daarvoor toestemming hebben gegeven.

Aan deze toestemming kunnen door de Ministers voorwaarden worden verbonden.

2. Het verzoek voor het bewapenen, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan door de korpsbeheerder.

Artikel 4

1. De bewapening van de ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c, van de Politiewet 1993 bestaat tijdens de uitoefening van de dienst uit een korte wapenstok van een door de Ministers goedgekeurd merk en type.

2. Het bewapenen van de ambtenaar van politie, bedoeld in het eerste lid, met het pistool is alleen toegestaan indien de Ministers daarvoor toestemming hebben verleend. Aan deze toestemming kunnen door de Ministers voorwaarden worden verbonden.

3. Het verzoek voor het bewapenen met het pistool wordt gedaan door de korpsbeheerder.

Artikel 5

De bewapening van de ambtenaar, met inbegrip van de surveillant van de politie, die dienst doet met een politiesurveillance-hond, bestaat mede uit een elektrische wapenstok van een door de Ministers goedgekeurd merk en type.

Artikel 6

De korpsbeheerder kan bepalen dat de bewapening van de ambtenaar die behoort tot een bereden onderdeel, mede bestaat uit:

a. een lange wapenstok van een door de Ministers goedgekeurd merk en type;

b. een ceremonieel ruitersabel.

Artikel 7

De bewapening van de ambtenaar die behoort tot de mobiele eenheid, bestaat mede uit:

a. een lange wapenstok van een door de Ministers goedgekeurd merk en type;

b. CS-traangasgranaten en traangasverspreidende middelen van een door de Ministers goedgekeurd merk en type;

c. het semi-automatisch vuurwapen, merk Heckler en Koch, type MP5A2, kaliber 9 millimeter maal 19 millimeter, voor zover hij belast is met de uitvoering van de bewakings- en beveiligingstaak.

Artikel 8

De bewapening van de ambtenaar die is belast met persoonsbeveiliging en die behoort tot een eenheid van de Divisie Koninklijke en Diplomatieke beveiliging van het Korps landelijke politiediensten dan wel tot een eenheid als bedoeld in artikel 11a van het Besluit beheer regionale politiekorpsen, bestaat mede uit:

a. CS-traangasgranaten, traangasverspreidende middelen en CS-traangasspuitbussen van een door de Ministers goedgekeurd merk en type;

b. het semi-automatisch vuurwapen, merk Heckler en Koch, type MP5A2, kaliber 9 millimeter maal 19 millimeter;

c. het automatisch vuurwapen, merk Heckler en Koch, type MP5A3 en type MP5K, kaliber 9 millimeter maal 19 millimeter.

Artikel 9

De bewapening van de ambtenaar die behoort tot een aanhoudings- en ondersteuningseenheid, bestaat mede uit:

a. lawaaigranaten van een door de Ministers goedgekeurd merk en type;

b. een elektrische wapenstok van een door de Ministers goedgekeurd merk en type;

c. CS-traangasgranaten en traangasverspreidende middelen van een door de Ministers goedgekeurd merk en type;

d. het semi-automatisch vuurwapen, merk Heckler en Koch, type MP5A2, kaliber 9 millimeter maal 19 millimeter;

e. het automatisch vuurwapen, merk Heckler en Koch, type MP5A3 en type MP5K, kaliber 9 millimeter maal 19 millimeter.

Artikel 10

De bewapening van de ambtenaar die behoort tot een bijzondere bijstandseenheid, bestaat mede uit een vuurwapen waarmee lange-afstandsprecisievuur kan worden afgegeven van een door de Ministers goedgekeurd merk en type.

Artikel 11

De korpsbeheerder kan in bijzondere, door het bevoegd gezag aangegeven situaties toestaan dat de ambtenaar tijdelijk mede wordt bewapend met:

a. een lange wapenstok van een door de Ministers goedgekeurd merk en type;

b. CS-traangasgranaten en traangasverspreidende middelen van een door de Ministers goedgekeurd merk en type, of

c. het semi-automatisch vuurwapen, merk Heckler en Koch, type MP5A2, kaliber 9 millimeter maal 19 millimeter, voor zover hij belast is met de uitvoering van de bewakings- en beveiligingstaak.

Artikel 12

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 11 kunnen de Ministers aan door hen aangewezen ambtenaren andere dan de in deze regeling genoemde wapens toekennen.

Artikel 13

Indien de korpsbeheerder dit noodzakelijk acht, behoudt de vrijwillige ambtenaar, bedoeld in artikel 1, tweede lid, van afdeling 1, hoofdstuk 2, van de Invoeringswet Politiewet 1993 het pistool waarmee hij op 31 maart 1994 was uitgerust.

Artikel 13a

Onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, is, indien de korpsbeheerder dat noodzakelijk acht, het bewapenen met het pistool van de ambtenaar van politie die voor 1 april 1994 werkzaam was bij een groep parketpolitie van het Korps Rijkspolitie, zijn werkzaamheden verrichtte op basis van de Taakbeschikking parketpolitie (Stcrt. 1985, nr. 170) en deze taak volledig behouden heeft, toegestaan

a. indien het betreft een surveillant van politie: uiterlijk tot 1 april 2001;

b. indien het betreft een ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie:

uiterlijk tot 1 januari 1997.

Artikel 14

1. Het pistool, het semi-automatisch vuurwapen, bedoeld in de artikelen 7 tot en met 9 en 11, en het automatisch vuurwapen, bedoeld in de artikelen 8 en 9, worden geladen met het munitiepatroon van het merk Dynamit Nobel A.G., type Action, model 3, kaliber 9 millimeter maal 19 millimeter.

2. De Ministers bepalen het merk, het type, het model en het kaliber van de munitie waarmee de in de artikelen 10 en 12 bedoelde vuurwapens worden geladen.

Artikel 15

De Ministers kunnen toestemming geven tot beproeving van andere wapens en munitie dan in de artikelen 2 tot en met 12 en 14 bedoeld. De Ministers bepalen de omstandigheden waaronder de beproeving wordt uitgevoerd.

Artikel 16

De korpsbeheerder draagt er zorg voor dat de ambtenaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en c, van de Politiewet 1993, slechts over een wapen beschikt indien hij voldoet aan de door de Ministers gestelde eisen van bekwaamheid.

Artikel 17

1. De wapens en de munitie, bedoeld in de artikelen 2 tot en met 15, worden via het Korps landelijke politiediensten aangeschaft en afgevoerd.

2. In bijzondere gevallen kunnen de Ministers ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

3. De Ministers kunnen aanwijzingen geven over de wijze waarop de wapens en de munitie worden afgevoerd.

Artikel 18

1. De korpsbeheerder geeft regels met betrekking tot het dragen, het onderhoud en het in een inbraakvrije ruimte bewaren van de wapens en de munitie, bedoeld in de artikelen 2 tot en met 15.

2. Het pistool wordt gedragen in een holster van een door de Ministers goedgekeurd merk en type.

Artikel 19

Na de inwerkingtreding van deze regeling berusten de krachtens de Bewapeningsregeling politie van 25 maart 1994 (Stcrt. 1994, 64) vastgestelde besluiten op deze regeling.

Artikel 20

De Bewapeningsregeling politie van 25 maart 1994 (Stcrt. 1994, 64) wordt ingetrokken.

Artikel 21

Deze regeling wordt aangehaald als: Bewapeningsregeling politie.

Artikel 22

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 15 december 1997. De Minister van Binnenlandse Zaken,
H.F. Dijkstal.

Toelichting

De onderhavige regeling vervangt de Bewapeningsegeling politie van 25 maart 1994. Het ontwerp van laatstgenoemde regeling werd niet genotificeerd overeenkomstig artikel 8, eerste lid, van de richtlijn nr. 83/189/EEG van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 109).1 Om alsnog aan de verplichting tot notificatie te kunnen voldoen, is de onderhavige regeling in ontwerp aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen genotificeerd (zie ook kamerstukken 1996/97, 25 389).

De in de regeling gestelde eisen ten aanzien van de bewapening en munitie van de politie gelden zonder onderscheid voor nationale en ingevoerde producten. Door het vaststellen van de eisen aan de bewapening en de munitie wordt gestreefd naar maximale waarborgen dat geweldgebruik tijdens de uitoefening van de dienst voldoet aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Daarvoor is noodzakelijk dat de effecten en het geweldsniveau van de wapens zo exact mogelijk voorspelbaar zijn. De regeling is gelet op de handhaving van de rechtsorde c.q. openbare orde noodzakelijk. Voor een toelichting op de achtergronden van de regeling zij verwezen naar de oorspronkelijke toelichting op de Bewapeningsregeling politie van 25 maart 1994 (Stcrt. 1994, 64).

De tekst van de onderhavige regeling is grotendeels identiek aan de tekst van de oorspronkelijke regeling. Nieuw zijn de - wetstechnische - artikelen 19 en 20.

Het ontwerp van deze regeling is op 7 augustus 1997 gemeld aan de Commissie ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van de bovenvermelde richtlijn (notificatienr. 97/0512/NL). Het ontwerp is tevens gemeld aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie, (notificatienr. TBT 97.633), ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van het op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen verdrag inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235). Een aankondiging van de onderhavige regeling is gepubliceerd in Stcrt. 1997, 164.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H.F. Dijkstal.

1 Laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 94/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 maart 1994 (PbEG L 100). Een bijgewerkte integrale tekst is gepubliceerd in PbEG 1997, C 78.

Naar boven