Besluit van 29 maart 2019 tot wijziging van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 en het Bouwbesluit 2012

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 13 december 2018, nr. IENW/BSK-2018/271611, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95.46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016 L 119) en de artikelen 9.2.2.1, eerste lid, 9.2.2.1b, 9.5.7, derde en vierde lid, en 11a.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer en artikel 2, tweede lid, van de Woningwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 20 februari 2019, No.W17.18.0388/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 25 maart 2019, nr. IENW/BSK-2019/56511, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Asbestverwijderingsbesluit 2005 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    algemene verordening gegevensbescherming:

    Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95.46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016 L 119);

    asbestinventarisatie:

    inventarisatie als bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

    asbestinventarisatierapport:

    rapport als bedoeld in artikel 4.54a, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

    asbestsanering:

    keten van handelingen die tot doel hebben een gebouw, object of terrein, waar asbest of een asbesthoudend product aanwezig is, geheel of gedeeltelijk te saneren en die achtereenvolgens de inventarisatie en verwijdering van het asbest of asbesthoudend product, de eindbeoordeling van het resultaat van de verwijdering en de afvoer en verwerking van het asbestafval omvat;

    bouwwerk:

    bouwwerk in de zin van de Woningwet;

    LAVS:

    landelijk asbestvolgsysteem, bedoeld in artikel 9.5.7, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

    LAVS-beheerder:

    Rijkswaterstaat, optredend namens Onze Minister ter uitvoering van artikel 9.5.7, tweede lid, van de Wet milieubeheer;

    object:

    constructie, installatie, apparaat of transportmiddel, niet zijnde een bouwwerk en niet bedoeld ter ondersteuning van de functie van een bouwwerk;

    sloopmelding:

    melding als bedoeld in artikel 1.26, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012.

B

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

  • 1. Degene die:

    • a. anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf een bouwwerk of object geheel of gedeeltelijk afbreekt of uit elkaar neemt, of

    • b. een bouwwerk of object geheel of gedeeltelijk doet afbreken of uit elkaar doet nemen,

    draagt er zorg voor dat voor het bouwwerk of object, dan wel het gedeelte daarvan ten aanzien waarvan de handeling wordt verricht, eerst een asbestinventarisatie wordt verricht en een asbestinventarisatierapport wordt opgesteld indien in het bouwwerk of object naar redelijke verwachting asbest of een asbesthoudend product is toegepast.

  • 2. Degene die:

    • a. anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf asbest of een asbesthoudend product uit een bouwwerk of object verwijdert, of

    • b. asbest of een asbesthoudend product uit een bouwwerk of object doet verwijderen,

    draagt er zorg voor dat voor het bouwwerk of object eerst een asbestinventarisatie wordt verricht en een asbestinventarisatierapport wordt opgesteld.

  • 3. Degene die materialen of producten doet opruimen die ten gevolge van een incident zijn vrijgekomen, draagt er zorg voor dat voor de materialen of producten eerst een asbestinventarisatie wordt verricht en een asbestinventarisatierapport wordt opgesteld indien in de materialen of producten naar redelijke verwachting asbest of een asbesthoudend product is toegepast.

  • 4. De personen, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, beschikken met betrekking tot het bouwwerk of object waar handelingen worden verricht als in die leden bedoeld, over het asbestinventarisatierapport dat ten behoeve van die handelingen is opgesteld.

C

Onder vernummering van het derde en vierde lid van artikel 9 tot vierde en vijfde lid, wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Het bedrijf dat de eindbeoordeling dan wel de visuele inspectie als bedoeld in het eerste lid, onderscheidenlijk tweede lid, heeft uitgevoerd, voert het eindresultaat binnen twee weken nadat de eindbeoordeling is verricht, in het LAVS in.

D

Paragraaf 4 komt te luiden:

§ 4. Het LAVS

Artikel 10
  • 1. De LAVS-beheerder draagt er zorg voor dat de gegevens en bescheiden over asbestsaneringsprojecten die in het LAVS zijn ingevoerd, onverwijld ter beschikking worden gesteld van de instanties waarvoor de gegevens en bescheiden op grond van artikel 13, eerste lid, onder a en b, toegankelijk zijn.

  • 2. De LAVS-beheerder draagt er zorg voor dat degene die verplicht is gegevens en bescheiden over een asbestsaneringsproject te verstrekken of in het LAVS in te voeren, ter voldoening aan die verplichting gebruik kan maken van gegevens en bescheiden die al in het LAVS zijn ingevoerd zonder deze opnieuw te hoeven invoeren.

Artikel 11
  • 1. De LAVS-beheerder draagt er zorg voor dat aan elk asbestsaneringsproject waarover in het LAVS gegevens en bescheiden worden opgenomen, een uniek kenmerk wordt toegekend, waarmee het project kan worden geïdentificeerd.

  • 2. De LAVS-beheerder draagt er zorg voor dat de gegevens en bescheiden die met betrekking tot een asbestsaneringsproject in het LAVS of de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 7.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zijn ingevoerd, in het LAVS worden opgenomen onder het unieke kenmerk van het asbestsaneringsproject waarop ze betrekking hebben.

  • 3. De LAVS-beheerder is niet gehouden de juistheid, volledigheid en waarheidsgetrouwheid van de gegevens en bescheiden die in het LAVS worden opgenomen, te onderzoeken.

  • 4. De LAVS-beheerder draagt er zorg voor dat de gegevens en bescheiden die in het LAVS zijn ingevoerd, na de invoering niet worden gewijzigd, tenzij hij daartoe verplicht is op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder d, of artikel 16 van de algemene verordening gegevensbescherming of indien een verzoek is gedaan voor een wijziging die gelet op de doelstellingen van het desbetreffende voorschrift van ondergeschikt belang is. In aanvulling op eerder ingevoerde onjuiste of onvolledige gegevens en bescheiden kunnen, mede ter uitvoering van genoemde bepalingen, alsnog de juiste of volledige gegevens en bescheiden in het LAVS worden ingevoerd.

  • 5. De LAVS-beheerder kan de mogelijkheid bieden dat de instanties en bedrijven die op grond van artikel 13, eerste en tweede lid, toegang tot het LAVS hebben, andere gegevens en bescheiden met betrekking tot het asbestsaneringsproject in het LAVS invoeren, voor zover die gegevens en bescheiden de persoonlijke levenssfeer van een persoon op wie zij betrekking hebben, niet kunnen schaden.

Artikel 12
  • 1. De LAVS-beheerder draagt er zorg voor dat het LAVS zeven dagen per week gedurende 24 uur per dag beschikbaar is, behoudens korte perioden waarin dat onverenigbaar is met aangekondigde werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de goede werking van het systeem.

  • 2. De LAVS-beheerder draagt er zorg voor dat storingen in de goede werking van het LAVS zoveel mogelijk worden voorkomen en dat eventuele storingen zo snel mogelijk worden verholpen.

  • 3. De LAVS-beheerder draagt zorg voor de instandhouding van een helpdesk, die fungeert als centraal aanspreekpunt voor de gebruikers. De helpdesk is in elk geval per e-mail bereikbaar.

Artikel 13
  • 1. De gegevens en bescheiden die in het LAVS zijn opgenomen, zijn toegankelijk voor:

    • a. de instanties die belast zijn met het toezicht op de naleving van de voor asbestsaneringen geldende regels en de handhaving van die regels, voor zover het asbestsaneringsprojecten betreft die behoren tot het werkgebied van de betrokken instantie;

    • b. certificerende instellingen die op grond van de Arbeidsomstandighedenwet zijn aangewezen door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het verstrekken van certificaten aan bedrijven die werkzaamheden verrichten met betrekking tot asbestsaneringen;

    • c. de Stichting Raad voor Accreditatie;

    • d. de instanties die op grond van de Wet veiligheidsrisico’s zijn belast met de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening;

    • e. de politie;

    • f. de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland of andere instanties die zijn belast met de verstrekking van overheidswege van subsidies voor asbestsaneringsprojecten;

    • g. de Belastingdienst, voor zover het asbestsaneringsprojecten betreft waarvoor op grond van artikel 29b, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag een vrijstelling van de afvalstoffenbelasting geldt.

  • 2. De gegevens en bescheiden die in het LAVS zijn opgenomen, zijn toegankelijk voor:

    • a. bedrijven die in het bezit zijn van een certificaat als bedoeld in artikel 4.54a, vierde lid, of 4.54d, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, voor zover het bedrijf of zijn rechtsvoorgangers ten behoeve van het asbestsaneringsproject waarop de gegevens en bescheiden betrekking hebben, werkzaamheden verrichten of hebben verricht, alsmede de rechtsopvolgers van die bedrijven;

    • b. bedrijven of instellingen die door middel van eHerkenning kunnen worden geauthentiseerd, of hun rechtsvoorgangers of rechtsopvolgers, die asbest of een asbesthoudend product uit een bouwwerk of object hebben doen verwijderen of doen verwijderen, voor zover het de gegevens en bescheiden betreft die op hun asbestsaneringsproject betrekking hebben;

    • c. laboratoria als bedoeld in artikel 4.51a, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit en bedrijven als bedoeld in artikel 4.51a, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

  • 3. Voor de toegang tot het LAVS wordt gebruikgemaakt van eHerkenning of een ander door de LAVS-beheerder aangewezen elektronisch authenticatiemiddel.

  • 4. De toegang tot het LAVS is beperkt tot medewerkers van de in het eerste en tweede lid bedoelde instanties en bedrijven die rechtstreeks zijn betrokken bij de uitvoering van de wettelijke taak van de betrokken instantie dan wel de werkzaamheden die het betrokken bedrijf ten behoeve van een asbestsaneringsproject verricht en die door de instantie of bedrijf zijn geautoriseerd.

  • 5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van invoering en raadpleging van gegevens en bescheiden in het LAVS door degenen die toegang tot dat systeem hebben. Daarin kan ook het vereiste betrouwbaarheidsniveau van de eHerkenning worden vastgesteld.

Artikel 14
  • 1. De gegevens en bescheiden die in het LAVS zijn opgenomen, worden bewaard totdat het LAVS is opgeheven.

  • 2. De LAVS-beheerder kan ten behoeve van de goede werking van het LAVS gegevens en bescheiden die in het LAVS zijn opgenomen, verwijderen overeenkomstig bij ministeriële regeling gestelde regels indien de gegevens en bescheiden voor degenen die op grond van artikel 13, eerste en tweede lid, toegang tot het LAVS hebben, redelijkerwijs niet meer van belang zijn om te kunnen raadplegen.

Artikel 15
  • 1. De LAVS-beheerder draagt ter uitvoering van artikel 32 van de algemene verordening gegevensbescherming zorg voor het nemen van technische en organisatorische maatregelen voor de beveiliging van het LAVS tegen verlies of aantasting van gegevens en bescheiden die in het LAVS zijn opgenomen, en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging en verstrekking ervan.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beveiliging van het LAVS.

E

Paragraaf 5 komt te luiden:

§ 5. Bestuursrechtelijke handhaving

Artikel 16
  • 1. Voor zover het handelingen als bedoeld in de paragrafen 2 en 3 met betrekking tot bouwwerken betreft, zijn burgemeester en wethouders in plaats van Onze Minister belast met de bestuursrechtelijke handhaving van dit besluit.

  • 2. In afwijking van het eerste lid zijn gedeputeerde staten belast met de bestuursrechtelijke handhaving van dit besluit, in de gevallen waarin zij het bevoegd gezag zijn, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

F

De paragrafen 6 en 7 vervallen.

G

Paragraaf 8 wordt vernummerd tot paragraaf 6.

H

Artikel 14a wordt vernummerd tot artikel 17.

I

De artikelen 15 (oud) en 16 (oud) vervallen.

J

Artikel 17 (oud) wordt vernummerd tot artikel 18.

ARTIKEL II

Het Bouwbesluit 2012 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

LAVS:

landelijk asbestvolgsysteem, bedoeld in artikel 9.5.7 van de Wet milieubeheer;

B

Aan artikel 1.27 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Een sloopmelding die betrekking heeft op slopen waarbij asbest wordt verwijderd dat is ingedeeld in risicoklasse 2 of 2A als bedoeld in artikel 4.48, onderscheidenlijk 4.53a van het Arbeidsomstandighedenbesluit, wordt uitsluitend langs elektronische weg gedaan.

C

Artikel 1.29, tweede lid, onderdeel b, wordt «artikel 1.33, tweede lid» vervangen door «artikel 1.33, derde lid».

D

Artikel 1.33 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot derde lid, wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Indien bij de sloopwerkzaamheden asbest wordt verwijderd dat is ingedeeld in risicoklasse 2 of 2A als bedoeld in artikel 4.48, onderscheidenlijk 4.53a van het Arbeidsomstandighedenbesluit, voert degene die de sloopwerkzaamheden gaat uitvoeren, in afwijking van het eerste lid, ten minste twee werkdagen voor de feitelijke aanvang van de sloopwerkzaamheden, bedoeld in artikel 1.26, de datum van aanvang in het LAVS in.

2. Het derde lid (oud) vervalt.

3. Onder vernummering van het vierde tot vijfde lid wordt na het derde lid (nieuw) een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Indien bij de sloopwerkzaamheden asbest is verwijderd dat is ingedeeld in risicoklasse 2 of 2A als bedoeld in artikel 4.48, onderscheidenlijk 4.53a van het Arbeidsomstandighedenbesluit, voert degene die de sloopwerkzaamheden heeft uitgevoerd, in afwijking van het derde lid, uiterlijk de eerste werkdag na de beëindiging van de sloopwerkzaamheden, bedoeld in artikel 1.26, de datum van beëindiging in het LAVS in.

4. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Indien bij de sloopwerkzaamheden asbest is verwijderd dat is ingedeeld in risicoklasse 2 of 2A als bedoeld in artikel 4.48, onderscheidenlijk artikel 4.53a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, voert degene die de sloopwerkzaamheden heeft uitgevoerd, in afwijking van het vijfde lid binnen twee weken nadat de eindbeoordeling is verricht, in het LAVS een bewijs in van de afvoer van het asbestafval, onder opgave van het gewicht en van de afvoerbestemming van het asbestafval.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 29 maart 2019

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

Uitgegeven de drieëntwintigste april 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

1. Inleiding

Dit besluit heeft allereerst tot doel om het landelijk asbestvolgsysteem (LAVS)1 te operationaliseren, zoals aangekondigd in de memorie van toelichting2 bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer en van de Woningwet, waarin is voorzien in de instelling van het LAVS 3 (hierna: de wijzigingswet).

Het LAVS is bedoeld om inzicht te krijgen in de asbestsaneringsketen en om een bijdrage te leveren aan de verbetering van de naleving van de asbestregelgeving. Daarmee wordt beoogd te voorkomen dat in de keten van werkzaamheden die in het kader van asbestsaneringen worden verricht, nadelige gevolgen optreden voor de gezondheid van de mens, in het bijzonder werknemers, en het milieu.

De instelling van het LAVS is geregeld in artikel 9.5.7, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna ook afgekort als: Wm). De redenen voor de invoering van het LAVS zijn toegelicht in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel van de wijzigingswet.4

Voor het operationaliseren van het LAVS voorziet dit besluit in het opnemen van een nieuwe paragraaf 4 in het Asbestverwijderingsbesluit 2005 (hierna ook afgekort als: Avb 2005).

In samenhang hiermee bevat het besluit ook enkele bepalingen die nodig zijn voor de uitvoering van de algemene verordening gegevensbescherming van de EU5 (hierna ook afgekort als: AVG), die op 25 mei 2018 van kracht is geworden.

Tevens is in dit besluit bepaald dat aan enkele informatieverplichtingen op grond van het Bouwbesluit 20126 (hierna ook afgekort als: Bb 2012) en het Asbestverwijderingsbesluit 20057 alleen nog langs elektronische weg kan worden voldaan. De wijzigingswet voorziet in de grondslagen om dit te regelen. Deze zijn opgenomen in artikel 2, vijfde lid, van de Woningwet en artikel 9.2.2.1b Wm. De verplichting om een eindbeoordeling in het LAVS in te voeren wordt van het Bouwbesluit 2012 verplaatst naar het Asbestverwijderingsbesluit 2005.8 Hiervoor wordt het bedrijf dat de eindbeoordeling heeft verricht, verantwoordelijk. Eerder was dit het asbestverwijderingsbedrijf.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om los van de invoering van het LAVS in het Asbestverwijderingsbesluit 2005 een omissie te herstellen door burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten voor asbestsaneringen van bouwwerken uitdrukkelijk aan te wijzen als bevoegd gezag voor de bestuursrechtelijke handhaving van dat besluit, in de gevallen waarin ze voor die bouwwerken het bevoegd gezag zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (zie: toelichting op artikel I, onderdeel E).

Tot slot voorziet dit besluit in enkele redactionele verduidelijkingen van bepalingen van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 en het schrappen van enkele bepalingen van dat besluit die hun betekenis hebben verloren.9

In deze nota van toelichting komen achtereenvolgens de volgende onderwerpen aan de orde:

  • achtergronden van het LAVS (paragraaf 2);

  • achtergronden van dit besluit (paragraaf 3);

  • de informatie die in het LAVS wordt opgenomen (paragraaf 4);

  • de toegankelijkheid van het LAVS (paragraaf 5);

  • de bewaartermijn van de informatie die in het LAVS is opgenomen (paragraaf 6);

  • toezicht en handhaving (paragraaf 7);

  • gevolgen voor bedrijven en burgers (paragraaf 8);

  • gevolgen voor bestuursorganen en toezichthouders (paragraaf 9);

  • gevolgen voor de Rijksbegroting (paragraaf 10);

  • totstandkoming van het besluit (paragraaf 11);

  • artikelsgewijze toelichting.

2. Achtergronden van het LAVS

De redenen voor de invoering van het LAVS zijn toegelicht in de memorie van toelichting bij het voorstel van de wijzigingswet.10 Hieruit wordt voor het goede begrip van dit besluit het volgende geciteerd.

«Het wetsvoorstel (...) heeft tot doel een bijdrage te leveren aan de verbetering van de naleving van de asbestregelgeving. De asbestregelgeving heeft tot doel te voorkomen dat bij asbestsanering nadelige gevolgen optreden voor de gezondheid van de mens of voor het milieu of dat in dat kader risico’s ontstaan voor werknemers. De bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu is geregeld in het kader van de Wet milieubeheer en de Woningwet. De bescherming van werknemers is geregeld in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet.

In 2008 concludeerde de Algemene Rekenkamer dat de naleving van de asbestregelgeving te wensen overliet11. Samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de betrokken bedrijven en toezicht- en handhavingsinstanties zijn volgens de Algemene Rekenkamer kritische succesfactoren voor een goede naleving van de asbestregelgeving van het begin tot en met het eind van de asbestsaneringsketen. Een asbestsanering omvat een keten van achtereenvolgende handelingen, te weten de inventarisatie van de aanwezigheid van asbest in een bouwwerk of object door een gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf, de verwijdering van asbest door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf, de eindbeoordeling van het resultaat van de asbestverwijdering door een geaccrediteerd eindinspectielaboratorium, de afvoer van het asbestafval door een daartoe bevoegd bedrijf en de stort van het asbestafval onder gecontroleerde omstandigheden op een stortplaats of een andere (toekomstige) vorm van verwerking van asbest.

Ter verbetering van de naleving van de asbestregelgeving beoogt het wetsvoorstel allereerst het feitelijk al bestaande en op vrijwillige basis12 functionerende digitaal landelijk asbestvolgsysteem een wettelijke status te geven. Het LAVS is een landelijke voorziening waarin alle informatie die moet worden verstrekt over handelingen die in de loop van de asbestsaneringsketen worden verricht, systematisch wordt opgeslagen en voor de daarbij betrokken overheden en bedrijven toegankelijk wordt gemaakt. Betrokken overheden zijn de toezicht- en handhavingsinstanties voor asbestsaneringen, te weten de Inspectie SZW (I-SZW), certificerende instellingen13, Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), provincies en gemeenten (omgevingsdiensten), ieder voor zover het hun werkgebied betreft. Betrokken bedrijven zijn gecertificeerde asbestinventarisatiebedrijven en asbestverwijderingsbedrijven, ieder voor zover het de asbestsaneringen betreft waaraan zij meewerken.»14

«Door de invoering van het LAVS en de verplichtstelling van gebruikmaking van het LAVS voor het verstrekken van de wettelijke vereiste informatie kan de beoogde bijdrage worden geleverd aan de verbetering van de naleving van de asbestregelgeving.

In de eerste plaats maakt het LAVS het voor bedrijven eenvoudiger om te voldoen aan hun vigerende informatieverplichtingen met betrekking tot werkzaamheden in het kader van asbestsaneringen. Bovendien zullen bedrijven die de werkzaamheden uitvoeren, elkaar naar verwachting eerder aanspreken op onjuiste of onvolledige informatie die over een asbestsanering in het LAVS is ingevoerd, omdat zij die informatie zelf nodig hebben om aan hun wettelijke informatieverplichtingen te voldoen. Dit zal leiden tot een betere naleving van de wettelijke informatieverplichtingen. Hierdoor wordt de informatie die over asbestsaneringen beschikbaar is, vollediger en betrouwbaarder.

In de tweede plaats helpt het LAVS toezichthouders om hun toezicht meer risicogestuurd in te richten doordat alle informatie over handelingen met asbest systematisch op één plaats wordt opgeslagen en die informatie digitaal overal kan worden geraadpleegd. Via het LAVS kunnen toezichthouders eerder onvolkomenheden in de informatieverstrekking op het spoor komen. Dit kan aanleiding zijn om tevens op de slooplocatie te controleren of aan de asbestregelgeving wordt voldaan, vanuit de gedachte dat als niet aan de informatieverplichtingen is voldaan, er een groter risico bestaat dat ook niet wordt voldaan aan de regels over de wijze waarop de saneringswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd. Bovendien kunnen toezichthouders die al op een slooplocatie zijn, ter plaatse alle informatie die in het LAVS over de asbestsanering op die locatie is ingevoerd, oproepen, waardoor zij gerichter kunnen controleren of de asbestregelgeving wordt nageleefd.

Het LAVS is een informatiesysteem, dat als zodanig niet geschikt is om te controleren in hoeverre werkzaamheden in het kader van asbestsaneringen overeenkomstig de asbestregelgeving zijn uitgevoerd. Dit is dan ook geen doelstelling van het wetsvoorstel. De juiste uitvoering van de werkzaamheden moet door de toezichthouder op de gebruikelijke wijze worden gecontroleerd, bijvoorbeeld door een bezoek aan de slooplocatie.»15

«Omdat het LAVS een elektronische voorziening is, kan dit systeem de beoogde rol alleen vervullen indien de wettelijk vereiste informatie over handelingen in het kader van asbestsaneringen voortaan uitsluitend langs elektronische weg wordt verstrekt.»16

«Verplichtstelling van het gebruik van het LAVS is nodig omdat de kracht van het LAVS zit in de volledigheid van de informatie over alle handelingen met asbest die achtereenvolgens in de asbestsaneringsketen plaatsvinden. De informatie die in het LAVS wordt opgeslagen, is uniform van structuur. In het LAVS is per bouwwerk, installatie of object direct inzichtelijk wat er aan asbest is aangetroffen en wat er is verwijderd of nog aanwezig is. Bedrijven en toezichthoudende instanties kunnen te allen tijde en op eenvoudige wijze de informatie raadplegen die betrekking heeft op de projecten waarbij zij betrokken zijn, onderscheidenlijk projecten die plaatsvinden in hun toezichtsgebied. Doordat achtereenvolgende ketenpartijen van het LAVS gebruik maken om informatie op te halen of in te voeren, zal eerder opvallen als er informatie over handelingen in de asbestsaneringsketen ontbreekt of onvolledig of onjuist is. Bedrijven en opdrachtgevers kunnen elkaar daarop aanspreken. Aldus kan een verbetering van de informatie-uitwisseling tussen ketenpartijen worden verwezenlijkt en kan ook de naleving van de asbestregelgeving worden verbeterd. Toezicht en handhaving kunnen eveneens worden verbeterd. Doordat alle benodigde informatie voor toezichthouders en handhavers op één plaats beschikbaar is en zij die informatie ook op locatie kunnen raadplegen, kunnen zij eerder illegale asbestsaneringen op het spoor komen.»17

De Stichting Certificatie Asbest (Ascert) heeft in het Certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering (hierna aangeduid als: certificatieschema) de verplichting opgenomen om informatie over asbestsaneringswerkzaamheden in het LAVS in te voeren. De Minister van SZW heeft dit certificatieschema (zie artikel 4.27, onderdeel a en b, van de Arbeidsomstandighedenregeling18) bekendgemaakt in de Staatscourant.19 Op grond van het certificatieschema zijn de bedrijven die de werkzaamheden verrichten, sinds 1 maart 2017 verplicht om langs elektronische weg met gebruikmaking van het LAVS aan hun informatieverplichtingen te voldoen.

Het LAVS is allereerst een elektronisch loket dat door bedrijven die asbestsaneringswerkzaamheden verrichten, moet worden gebruikt om te voldoen aan wettelijke verplichtingen (waaronder in deze nota van toelichting ook de verplichtingen worden verstaan die voortvloeien uit het certificatieschema) om langs elektronische weg gegevens en bescheiden (hierna: informatie) te verstrekken over de werkzaamheden die zij verrichten. Het gaat vooral om de inventarisatie en verwijdering van asbest(houdende) producten en de afvoer van asbestafval dat bij de verwijdering is vrijgekomen.

Daarnaast is het LAVS een elektronische voorziening waarin de informatie die over asbestsaneringswerkzaamheden is verstrekt, wordt opgenomen om te kunnen worden geraadpleegd.

Het LAVS is op grond van dit besluit20 toegankelijk voor bedrijven die in het kader van een asbestsaneringsproject werkzaamheden verrichten, professionele opdrachtgevers, zoals woningcorporaties, en instanties die zijn belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de toepasselijke regelgeving (waaronder in deze nota van toelichting ook de controle op de naleving en de handhaving van het certificatieschema door de certificerende instellingen wordt verstaan).

Ook na beëindiging van een asbestsaneringsproject blijft de informatie in het LAVS beschikbaar.21 Dit is van belang omdat een asbestsaneringsproject niet altijd een volledige sanering van een bouwwerk, object of terrein omvat. Ook is dit van belang om bij calamiteiten en spoedreparaties te kunnen nagaan of er in het LAVS informatie over de aanwezigheid van asbest is opgenomen.

Tot slot beoogt het LAVS het werkproces tussen de partijen die bij een asbestsaneringsproject betrokken zijn, te faciliteren.

3. Achtergronden van dit besluit

In dit besluit zijn met betrekking tot het LAVS regels gesteld op grond van artikel 9.5.7, derde en vierde lid, Wm.

In artikel 9.5.7, derde lid, Wm is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur (hierna: amvb) de bestuursorganen, bedrijven en personen moeten worden aangewezen die toegang hebben tot de informatie die in het LAVS is opgenomen.

In artikel 9.5.7, vierde lid, Wm is bepaald dat bij amvb regels moeten worden gesteld over de volgende aspecten van het LAVS:

  • 1. de informatie die in het LAVS wordt opgenomen (zie: paragraaf 4);

  • 2. de toegankelijkheid van het LAVS (zie: paragraaf 5);

  • 3. de periode waarin informatie in het LAVS wordt bewaard (zie: paragraaf 6).

De reden van de verplichting om over deze onderwerpen uitvoeringsregels vast te stellen is dat in het LAVS persoonsgegevens in de zin van artikel 4 AVG worden verwerkt. Daarom moet het LAVS voldoen aan de eisen die de algemene verordening gegevensbescherming aan de verwerking van persoonsgegevens stelt.

De persoonsgegevens bestaan uit de adressen waar asbestsaneringen plaatsvinden, alsmede alle informatie die onder vermelding van het adres van een asbestsaneringsproject in het LAVS is opgeslagen en raadpleegbaar is (voor zover deze betrekking hebben op of zijn te herleiden tot een natuurlijke persoon). Onder «verwerking» van persoonsgegevens wordt blijkens artikel 4 AVG onder meer verstaan het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen en het wissen of vernietigen van gegevens. In het kader van het LAVS vinden dergelijke handelingen plaats.

Ten tijde van de vaststelling van de wijzigingswet was de bescherming van persoonsgegevens nog geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens. Deze wet is met ingang van 25 mei 2018 vervangen door de algemene verordening gegevensbescherming. In verband daarmee is artikel 9.5.7 Wm redactioneel gewijzigd.22 De inwerkingtreding van de algemene verordening gegevensbescherming heeft voor dit besluit geen inhoudelijke gevolgen gehad. Wel zijn in verband met de formele eisen die de verordening stelt, de rechtsgrondslagen vermeld voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van het LAVS. Dit zijn echter inhoudelijk dezelfde rechtsgrondslagen als in de Wet bescherming persoonsgegevens waren opgenomen.

In artikel 9.5.7, vierde lid, Wm is ook bepaald dat bij amvb tevens regels kunnen worden gesteld met betrekking tot:

  • 1. de inrichting, instandhouding, werking en beveiliging van het LAVS;

  • 2. het beheer van de informatie die in het LAVS is opgenomen.

Van deze bevoegdheid is gebruikgemaakt om in het Asbestverwijderingsbesluit 2005 enkele bepalingen op te nemen om het LAVS te operationaliseren.23

4. De informatie die in het LAVS wordt opgenomen

In het LAVS wordt allereerst de informatie opgenomen die bedrijven over asbestsaneringswerkzaamheden die zij gaan verrichten of hebben verricht, ter voldoening aan een voor hen geldende wettelijke informatieverplichting verstrekken. De bedrijven moeten deze informatie langs elektronische weg verstrekken door de informatie in te voeren in het LAVS of, in het geval van de sloopmelding op grond van het Bouwbesluit 2012, te verstrekken met gebruikmaking van de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 7.6. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Omgevingsloket Online, hierna: OLO).

In het LAVS kan naast de verplicht te verstrekken informatie ook informatie worden opgenomen die door bedrijven of professionele opdrachtgevers op eigen initiatief vrijwillig in het systeem wordt ingevoerd. Zij kunnen dat doen om hun eigen administratie te ontlasten of om elkaar te informeren.24

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • verplicht te verstrekken informatie (paragraaf 4.1);

  • kwaliteit van de informatie in het LAVS (paragraaf 4.2);

  • LAVS-opdrachtmechanisme (paragraaf 4.3);

  • vrijwillig opgenomen informatie (paragraaf 4.4).

4.1 Verplichte informatie

Op grond van het certificatieschema zijn bedrijven sinds 1 maart 2017 verplicht om de informatie die zij in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet over hun asbestsaneringswerkzaamheden aan de overheid moeten verstrekken, in te voeren in het LAVS.25 Het gaat om de hiernavolgende informatieverplichtingen.

Vereiste informatie

Termijn

Informatieplichtige

projectgegevens1

 

asbestinventarisatiebedrijf (tenzij de opdrachtgever dit heeft gedaan)

     

begin en eindtijd van de inventarisatie + wijzigingen2

(in beginsel) 1 werkdag voor start van de inventarisatie

asbestinventarisatiebedrijf

     

gegevens over de uitgevoerde inventarisatie en het inventarisatierapport3

10 werkdagen na ondertekening van het asbestinventarisatierapport

asbestinventarisatiebedrijf

     

begin en eindtijd van de verwijdering + wijzigingen4

(in beginsel) 2 werkdagen voor start van de verwijdering

asbestverwijderingsbedrijf

     

start en duur van verwijdering van niet gerapporteerd asbesthoudend materiaal5

voor start van de verwijdering

asbestverwijderingsbedrijf

     

begeleidingsbiljet m.b.t. afgevoerde asbestafval en de documenten met stortgegevens m.b.t. aangeboden asbestafval 6

2 weken na aanbieding aan een erkende verwerkingsinrichting

asbestverwijderingsbedrijf (als het zorg draagt voor de afvoer en de stort van het asbestafval)

X Noot
1

Artikel 18, vijfde lid, van het certificatieschema.

X Noot
2

Artikel 18, derde, vierde en negende lid, van het certificatieschema.

X Noot
3

Artikel 22, twintigste lid, van het certificatieschema.

X Noot
4

Artikel 40, eerste en tweede lid, van het certificatieschema.

X Noot
5

Artikel 42, derde lid, onder c, van het certificatieschema.

X Noot
6

Artikel 47, vijfde lid, van het certificatieschema.

Op grond van de Woningwet zijn in het Bouwbesluit 2012 enkele informatieverplichtingen gesteld waaraan op grond van dit besluit voortaan alleen nog langs elektronische weg kan worden voldaan. In het geval van de sloopmelding moet hiervoor gebruik worden gemaakt van het OLO, in de andere gevallen van het LAVS. Het gaat om de hiernavolgende informatieverplichtingen.

Vereiste informatie

Termijn

Informatieplichtige

sloopmelding1

 

opdrachtgever of asbestverwijderingsbedrijf

     

begintijd van de verwijdering2

2 werkdagen voor start van de asbestverwijdering

asbestverwijderingsbedrijf

     

eindtijd van de verwijdering3

1 werkdag na beëindiging van de asbestverwijdering

asbestverwijderingsbedrijf

     

bewijs van afvoer van het asbestafval

2 weken na beëindiging van de asbestverwijdering

asbestverwijderingsbedrijf4

X Noot
1

Artikel 1.26, eerste lid, en 1.27, eerste en derde lid, Bb 2012 (artikel II, onderdeel B).

X Noot
2

Artikel 1.33, eerste lid, Bb 2012.

X Noot
3

Artikel 1.33, tweede lid, Bb 2012.

X Noot
4

Voorheen alleen op verzoek van het bevoegd gezag binnen daarbij aangegeven termijn (artikel 1.33, derde lid, Bb 2012).

In het Asbestverwijderingsbesluit 2005 is één informatieverplichting toegevoegd waaraan met gebruikmaking van het LAVS moet worden voldaan. Dit is de verplichting om voor asbestsaneringen van risicoklasse 2 en 2A als bedoeld in artikel 4.48, onderscheidenlijk 4.53a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna ook afgekort als: Arbobesluit), de resultaten van de eindbeoordeling in te voeren.

Vereiste informatie

Termijn

Informatieplichtige

resultaten van de eindbeoordeling 1

2 weken na beëindiging van de asbestverwijdering

bedrijf dat de eindbeoordeling heeft verricht

X Noot
1

Artikel 9, derde lid, Avb 2005.

Deze verplichting is, anders dan voorheen in het Bouwbesluit 2012 het geval was, niet meer gericht tot het asbestverwijderingsbedrijf, maar tot het bedrijf dat overeenkomstig artikel 9, eerste of tweede lid, Avb 2005 de eindbeoordeling heeft uitgevoerd. Voor deze bedrijven is dit een nieuwe informatieverplichting. Dit is de enige nieuwe informatieverplichting die uit dit besluit voortvloeit. Het bedrijf dat de eindbeoordeling verricht, doet dit in opdracht van de opdrachtgever. Het stuurt zijn bevindingen aan de opdrachtgever en aan het asbestverwijderingsbedrijf. Het is wenselijk dat het bedrijf dat de eindbeoordeling verricht, zelf ook het resultaat van zijn eindbeoordeling aan de overheid verstrekt en dit niet laat doen door het bedrijf waarvan hij de werkzaamheden heeft beoordeeld. Hierdoor wordt de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van het resultaat van de verrichte asbestverwijderingswerkzaamheden en de daarmee verbonden informatieverplichting gescheiden gehouden van de verantwoordelijkheid voor het verrichten van die werkzaamheden. Hierdoor wordt bevorderd dat de eindbeoordeling in onafhankelijkheid plaatsvindt. Artikel 11a.2, tweede lid, Wm biedt de wettelijke grondslag voor de nieuwe informatieverplichting. Die bepaling beoogt de deskundigheid en onafhankelijkheid te verzekeren van bedrijven die bepaalde kritische werkzaamheden uitvoeren.

De reden om de informatieverplichting in het Asbestverwijderingsbesluit 2005 op te nemen is dat de bedrijven die de eindbeoordeling verrichten niet onder het regime van het certificatieschema vallen en ook geen normadressaat van het Bouwbesluit 2012 zijn, zodat daarin geen verplichtingen voor die bedrijven kunnen worden opgenomen.

4.2 Kwaliteit van de informatie in het LAVS

Onderdeel van de informatieverplichting is dat de informatie die wordt verstrekt, ook juist en volledig is. Dit betekent dat degene die verplicht is om informatie over zijn asbestsaneringswerkzaamheden in het LAVS (in geval van de sloopmelding: het OLO) in te voeren, tevens verantwoordelijk is voor de juistheid en volledigheid van de ingevoerde informatie.

De LAVS-beheerder heeft tot taak om ervoor te zorgen dat de informatie die in het LAVS is ingevoerd, ordelijk in het LAVS wordt opgenomen en, voor zover de informatie relevant voor hen is met het oog op de uitoefening van hun taken, ter beschikking wordt gesteld van de instanties die de informatie nodig hebben voor het toezicht op en de handhaving van de naleving van de asbestregelgeving. Dit zijn de instanties bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a (bevoegd gezag) en b (certificerende instellingen), Avb 2005.

Onder de LAVS-beheerder wordt (in de dagelijkse praktijk) Rijkswaterstaat verstaan. Rijkswaterstaat treedt op namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: I en W) ter uitvoering van artikel 9.5.7, tweede lid, Wm.

De LAVS-beheerder is niet verantwoordelijk voor de juistheid en volledigheid van de informatie die in het LAVS is ingevoerd. De LAVS-beheerder heeft namelijk geen wettelijke taken in de sfeer van toezicht en handhaving om de naleving van de informatieverplichtingen te verzekeren. Dientengevolge heeft de LAVS-beheerder niet tot taak en ook geen bevoegdheid om de juistheid en volledigheid van de ingevoerde informatie te controleren en eventueel op te treden wanneer onjuiste of onvolledige informatie blijkt te zijn ingevoerd. De LAVS-beheerder is evenmin aansprakelijk voor eventuele schade die voortvloeit uit de onjuistheid of onvolledigheid van de informatie die in het LAVS is opgenomen.

De controle van de juistheid en volledigheid van de informatie maakt deel uit van het toezicht op de naleving van de asbestregelgeving waarin de informatieverplichting is opgenomen. Voor het toezicht op de informatieverplichtingen op grond van het certificatieschema zijn de certificerende instellingen het bevoegd gezag. Voor het toezicht op asbestsaneringen van bouwwerken zijn burgemeester en wethouders (soms gedeputeerde staten) het bevoegd gezag, voor asbestsaneringen van objecten de ILT (namens de Minister van I en W) (zie toelichting op het nieuwe artikel 16 Avb 2005).

Controle van de informatie door het bevoegd gezag kan plaatsvinden op basis van een risicogerichte benadering of naar aanleiding van onvolkomenheden in de informatie die de toezichthouder zelf heeft geconstateerd of die zijn gemeld door gebruikers van het LAVS, zoals andere partijen die in de asbestsaneringsketen handelingen verrichten (hierna: ketenpartijen), en professionele opdrachtgevers. Ook in het kader van het toezicht op de asbestsanering kan het bevoegd gezag in het LAVS tekortkomingen in de ingevoerde informatie signaleren.

Ketenpartijen kunnen op tekortkomingen van de informatie stuiten wanneer zij de informatie in het LAVS hergebruiken in verband met hun eigen asbestsaneringswerkzaamheden en informatieverplichtingen. Die bedrijven kunnen er last van hebben als informatie ontbreekt of onvolledig of onjuist is, wat reden kan zijn om de tekortkomingen te melden bij de LAVS-beheerder of bij het bevoegd gezag of het bedrijf dat de informatie heeft ingevoerd. Zo kan een asbestverwijderingsbedrijf als het asbestinventarisatiebedrijf niet alle asbestbronnen juist en volledig in het LAVS heeft ingevoerd, niet aangeven dat het die bronnen heeft verwijderd, terwijl het bedrijf dat de eindbeoordeling heeft uitgevoerd, ook geen resultaat van de eindbeoordeling kan invoeren. In dergelijke gevallen ligt het voor de hand dat het bedrijf in eerste instantie de ketenpartij die niet aan zijn informatieverplichting heeft voldaan, hierop attendeert, zodat deze zo nodig alsnog de juiste of volledige informatie in het LAVS kan invoeren. Als een asbestverwijderingsbedrijf niet gerapporteerde asbest aantreft, moet op grond van artikel 42, tweede lid, van het certificatieschema eerst het asbestinventarisatierapport worden bijgewerkt voordat de asbestverwijdering wat betreft de niet gerapporteerde asbestbronnen kan worden voortgezet. Op grond van artikel 42, derde lid, onder c, van het certificatieschema moeten de start en duur van de verwijdering van het niet gerapporteerde asbesthoudend materiaal voor de verwijdering ervan in het LAVS worden gemeld.

Als de ingevoerde informatie tekortkomingen blijkt te vertonen, kan die informatie achteraf niet meer worden verwijderd.26 Rectificatie van die informatie kan alleen plaatsvinden door nieuwe, juiste en volledige, informatie in te voeren. De onjuiste of onvolledige informatie wordt daarbij niet vervangen door de nieuwe informatie maar blijft zichtbaar. Het LAVS geeft hierdoor steeds een beeld van alle actueel beschikbare informatie, met inbegrip van de voorgeschiedenis. Alle handelingen die in het LAVS hebben plaatsgevonden, zijn achteraf traceerbaar. In het LAVS wordt bijgehouden wie wanneer welke informatie heeft ingevoerd. Overtredingen van de wettelijke informatieverplichtingen kunnen zo niet uit beeld verdwijnen, omdat zij niet in de loop van het asbestsaneringsproject door een eenvoudige wijziging van de eerder ingevoerde informatie aan het zicht kunnen worden onttrokken. Dat zou haaks staan op het doel van het LAVS om een bijdrage te leveren aan de naleving van de asbestregelgeving, waaronder de naleving van de daarin opgenomen informatieverplichtingen.

Het niet voldoen aan de verplichting om informatie in het LAVS (juist en volledig) in te voeren is een zelfstandige overtreding. Of ook andere voorschriften zijn overtreden, bijvoorbeeld asbestbronnen zijn verwijderd die niet in het inventarisatierapport zijn aangegeven, moet afzonderlijk worden nagegaan.

Het LAVS is bedoeld als een hulpmiddel voor het toezicht en de handhaving en voor de uitvoering van asbestsaneringswerkzaamheden, waarbij het voor de bedrijven die de werkzaamheden uitvoeren dient ter ondersteuning van het werkproces en ter voldoening van de wettelijke informatieplichten.

Het LAVS is niet bedoeld als een register dat een beeld geeft van het voorkomen van asbest in Nederland. Het LAVS is eerder bedoeld als een centraal bijgehouden verzameling van werkdossiers van de betrokken overheden, andere instanties en bedrijven.

Er zijn verschillende redenen waarom het LAVS een eventuele functie als register niet zou kunnen waarmaken en waarom dit dan ook niet is beoogd.

In de eerste plaats bestaat er geen wettelijke verplichting om asbestbronnen, los van het moment van sloop of renovatie van bouwwerken of objecten die asbest(houdende producten) bevatten, te inventariseren. Daardoor geeft het LAVS op basis van de huidige informatieverplichtingen alleen een beeld van de asbestsaneringsprojecten die na de verplichtstelling van de gebruikmaking van het LAVS plaatsvinden.

In de tweede plaats is er geen verplichting om geïnventariseerde asbestbronnen te verwijderen, behoudens in gevallen waarin deze gevaarzettend zijn en artikel 1a van de Woningwet tot verwijdering verplicht. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer (een) asbest(houdend) product verweerd of beschadigd is geraakt en een gevaar voor de gezondheid oplevert. Dit betekent dat er in het LAVS geen informatie is opgenomen over een asbestinventarisatie die al heeft plaatsgevonden voordat gebruikmaking van het LAVS verplicht werd gesteld, als de inventarisatie van het asbest niet door (gehele of gedeeltelijke) verwijdering daarvan wordt gevolgd. Er bestaat geen wettelijke verplichting om een eerder verrichte asbestinventarisatie in het LAVS in te voeren.

In het LAVS wordt namelijk alleen informatie opgenomen over handelingen in het kader van asbestsaneringen die zijn verricht na de verplichtstelling van de gebruikmaking van het LAVS of het OLO. Wel kan een informatieverplichting, zoals een sloopmelding met gebruikmaking van het OLO, meebrengen dat een eerder verricht inventarisatierapport alsnog ook moet worden verstrekt.

In dit verband is ook de relatie met artikel 5, eerste lid, onder d, AVG van belang. Hierin is bepaald dat persoonsgegevens die worden geregistreerd, juist moeten zijn en zo nodig moeten worden gerectificeerd. Alle redelijke maatregelen moeten worden genomen om onjuiste persoonsgegevens, gelet op de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt, te wissen of te rectificeren. Deze verplichting rust volgens artikel 5, tweede lid, AVG op de verwerkingsverantwoordelijke. Rectificatie kan ook plaatsvinden naar aanleiding van een verzoek op grond van artikel 16, eerste lid, AVG.

In haar advies over het ontwerpbesluit heeft de Autoriteit persoonsgegevens geadviseerd in te gaan op de verhouding tussen de verplichting van de verwerkingsverantwoordelijke om onjuiste persoonsgegevens te wissen of te rectificeren enerzijds en het nieuwe artikel 11, derde lid, van het ontwerpbesluit anderzijds. Deze is als volgt.

Persoonsgegevens worden in het LAVS verwerkt met het oog op de verbetering van het toezicht en de (bestuursrechtelijke) handhaving van de asbestregelgeving en ter ondersteuning van werkprocessen van de bedrijven die bij een asbestsaneringsproject zijn betrokken. Het doel van de asbestregelgeving is dat (een) asbest(product) dat nog is toegepast, na te zijn geïnventariseerd veilig wordt verwijderd en afgevoerd naar een veilige bestemming, de stortplaats, omdat er vooralsnog geen andere methode voor verwijdering van deze risicovolle stof bestaat. Voor een risicogerichte aanpak van toezicht en handhaving is de invoering van onjuiste of onvolledige informatie een aandachtspunt, omdat onzorgvuldige informatieverstrekking kan duiden op een onzorgvuldige inventarisatie of verwijdering in strijd met de asbestregelgeving. Zo wordt tot nu toe ook gewerkt. Het gaat om een enorme hoeveelheid informatie over asbestsaneringen die niet allemaal gecontroleerd kan worden. Informatieverplichtingen worden opgelegd om bevoegde instanties en bedrijven die in het kader van asbestsaneringen werkzaamheden verrichten, te voorzien van relevante informatie. Die informatie heeft tot doel bedrijven in staat te stellen de werkzaamheden zo te verrichten dat werknemers geen risico’s lopen en dat wordt voorkomen dat asbest in het milieu kan terechtkomen. Voor toezichthoudende en handhavende instanties heeft de informatie tot doel dat zij de naleving van de asbestregelgeving kunnen bewerkstelligen, met hetzelfde doel van bescherming van werknemers en het milieu. Het is dus, gelet op de doeleinden waarvoor de informatie wordt verwerkt, van belang dat onjuiste of onvolledige informatie niet wordt gewist, omdat daardoor aan het oog wordt onttrokken dat informatieverplichtingen niet zijn nageleefd. Zij kan wel worden gerectificeerd. Dit is geregeld in artikel 11, vierde lid, Avb 2005. Rectificatie kan met name van belang zijn als de onjuiste informatie op geïnventariseerde en verwijderde asbestbronnen betrekking heeft. Rectificatie vindt plaats doordat de informatieplichtige ter voldoening aan zijn informatieverplichting alsnog de juiste of volledige informatie invoert. Met name is in artikel 42, tweede en derde lid, van het certificatieschema geregeld dat een onjuist of onvolledig asbestinventarisatierapport eerst moet worden bijgewerkt en dat van de start en de duur van de verwijdering van het niet gerapporteerde asbestmateriaal melding moet worden gemaakt in het LAVS voordat de asbestverwijdering kan worden voortgezet. Het is de taak van de certificerende instelling of het bevoegd gezag om zo nodig handhavend op te treden om te bewerkstelligen dat alsnog juiste of volledige informatie wordt ingevoerd als de informatieplichtige zijn informatieverplichting niet is nagekomen. In gevallen waarin artikel 5, eerste lid, aanhef en onder d, AVG of 16 AVG tot correctie van ingevoerde informatie verplicht, die niet op de hiervoor beschreven wijze van rectificatie kan worden ondervangen, kan de LAVS-beheerder de informatie wijzigen. Dit is eveneens geregeld in artikel 11, vierde lid, Avb 2005.

Het is ook mogelijk dat in het LAVS verkeerde informatie terecht komt doordat een fout (bug) in het systeem is opgetreden. Dit kan informatie zijn die wel juist is ingevoerd, maar die niet juist in het LAVS is verwerkt. Ook kan het voorkomen dat bedrijfsgegevens moeten worden aangepast, bijvoorbeeld omdat een verkeerd adres is ingevoerd, bedrijven zijn verhuisd of zijn overgenomen door andere bedrijven. De LAVS-beheerder kan de informatie dan op verzoek rectificeren, zoals eveneens in artikel 11, vierde lid, Avb 2005 is geregeld.

Het is met het oog op de naleving van de asbestregelgeving van belang om onjuiste informatie op te sporen, omdat dit een indicatie kan zijn dat de regelgeving niet wordt nageleefd. Het doel van het LAVS is dan om toezichthoudende en handhavende instanties behulpzaam te zijn om de naleving van de regelgeving bij asbestsaneringsprojecten te bewerkstelligen. De informatieverplichting houdt in dat juiste en volledige informatie moet worden verstrekt, maar het LAVS heeft niet tot doel om informatie te geven over het voorkomen van asbest of het verloop van asbestsaneringen ten behoeve van personen, bedrijven of instanties die niet met toezicht of handhaving zijn belast of zelf betrokken zijn bij het uitvoeren van handelingen in het kader van een asbestsanering. Dit is het kader bij de invulling van het criterium in artikel 5, eerste lid, onder d, AVG, «gelet op de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt».

Gelet op de doeleinden van het LAVS is de toegang tot de informatie beperkt tot personen, bedrijven of instanties die met toezicht of handhaving zijn belast of die zelf betrokken zijn bij het uitvoeren van onderdelen van een asbestsanering.

Er zijn ook enkele instanties die wel toegang tot het LAVS hebben, maar die niet met toezicht en handhaving zijn belast, met name de brandweer en rampenbestrijdingsorganisaties. Voor die instanties kan de informatie die in het LAVS beschikbaar is, een nuttige aanvullende informatiebron zijn. Zij zullen er echter altijd bedacht op moeten zijn dat in bouwwerken van voor 1993 asbest aanwezig kan zijn zonder dat dit in het LAVS is vermeld, bijvoorbeeld omdat er geen inventarisatieverplichting bestaat en er in het algemeen pas wordt geïnventariseerd als er een voornemen tot verwijdering van de aanwezige asbest bestaat.

4.3 LAVS-opdrachtmechanisme

Het LAVS werkt met een opdrachtmechanisme dat bedoeld is om ketenpartijen te ondersteunen in hun werkproces. Het opdrachtmechanisme houdt in dat voordat informatie definitief in het LAVS wordt ingevoerd door degene op wie de wettelijke informatieverplichting rust, via het LAVS verschillende administratieve tussenstappen worden gezet, waarbij de betrokken partijen elkaar administratieve opdrachten verstrekken. Met een opdracht verzoekt een partij de partij tot wie de opdracht is gericht, een bepaalde handeling te verrichten, bijvoorbeeld in te stemmen met een rapport dat hij heeft ingevoerd. In het LAVS worden administratieve opdrachten «verstrekt», «aangenomen» (alternatieven zijn: «voorwaardelijk aannemen» en «weigeren»), «opgeleverd» en vervolgens «geaccordeerd» (alternatieven zijn: «voorwaardelijk accorderen» en «intrekken»). Pas nadat deze cyclus is afgerond kan er een nieuwe opdracht in het LAVS verstrekt worden. Zo «levert» het asbestinventarisatiebedrijf na invoer en controle van de asbestbronnen en het asbestinventarisatierapport de «opdracht op» aan degene die in de rol van de opdrachtgever in het LAVS werkt, om deze informatie goed te keuren. Tot deze goedkeuring kan de ingevoerde informatie nog worden aangepast. Als de opdracht vervolgens wordt geaccordeerd (goedgekeurd), is de informatie definitief ingevoerd en is aanpassing van de ingevoerde informatie niet meer mogelijk. Zo lang de opdracht niet is goedgekeurd en de informatie nog niet definitief in het LAVS is ingevoerd, is zij niet zichtbaar voor anderen dan de deelnemers aan het werkproces.

Het opdrachtmechanisme in het LAVS is een administratiesysteem en is niet bedoeld voor de formele opdrachtverstrekking om in het kader van een asbestsaneringsproject bepaalde werkzaamheden te verrichten. Offertes, contracten, afspraken en andere formele zaken tussen partijen gaan buiten het LAVS om en worden daarin niet opgeslagen. Onder de opdrachtgever in het LAVS wordt dus niet de formele opdrachtgever tot het verrichten van asbestsaneringswerkzaamheden verstaan, maar de opdrachtgever tot het verrichten van een opdracht in het administratieve werkproces (opdrachtmechanisme) waarvan in het LAVS gebruik moet worden gemaakt. Het opdrachtmechanisme maakt het mogelijk om op elk moment de status van het asbestproject te volgen en te raadplegen. Ketenpartijen worden automatisch (per email) op de hoogte gebracht wanneer er in het kader van het administratieve werkproces opdracht aan hen is gegeven om een administratieve actie te verrichten ten behoeve van de definitieve invoer van informatie in het LAVS. Opdrachten tot het verrichten van administratieve acties kunnen via het LAVS alleen worden verstrekt aan gecertificeerde asbestinventarisatie-, asbestverwijderingsbedrijven en geaccrediteerde eindinspectie-instellingen. Hiermee levert het LAVS in de praktijk een belangrijke meerwaarde.

4.4 Vrijwillige informatie

Bedrijven die asbestsaneringswerkzaamheden verrichten en professionele opdrachtgevers kunnen vrijwillig extra informatie in het LAVS invoeren, naast de informatie die moet worden ingevoerd op grond van een wettelijke verplichting. De verplichting om informatie in het LAVS in te voeren betreft alleen werkzaamheden in het kader van asbestsaneringen van risicoklasse 2 of 2A als bedoeld in artikel 4.48, onderscheidenlijk 4.53a, Arbobesluit. Hierop bestaat één uitzondering: de verplichting om in het LAVS een inventarisatierapport in te voeren, heeft namelijk ook betrekking op asbest van risicoklasse 1 als bedoeld in artikel 4.44 Arbobesluit. Vrijwillig ingevoerde informatie kan bijvoorbeeld betrekking hebben op andere werkzaamheden dan de asbestinventarisatie die in het kader van asbestsaneringen van risicoklasse 1 plaatsvinden. Er zijn asbestsaneringen die een combinatie van risicoklassen, dus 1 en 2 en/of 2A, betreffen. In een dergelijk geval kan de opdrachtgever en namens hem het gecertificeerde bedrijf het doelmatiger vinden om alle gegevens, dus ook verwijderingen van risicoklasse 1, in het LAVS in te voeren.

De vrijwillig ingevoerde informatie is niet afgeschermd van de informatie die ter voldoening aan een wettelijke informatieverplichting is ingevoerd. Daarom moet er rekening mee worden gehouden dat alle bedrijven en instanties die tot de informatie over een asbestsaneringsproject toegang hebben, ook de vrijwillig ingevoerde informatie kunnen raadplegen. Tevens moet rekening worden gehouden met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van degene op wie de informatie betrekking heeft. Dit is de verantwoordelijkheid van degene die vrijwillig informatie invoert.

5. De toegankelijkheid van het LAVS

In het besluit zijn bepalingen opgenomen waarin is geregeld wat de beschikbaarheidstijden van het LAVS zijn en wie toegang tot het LAVS hebben.

In artikel 12, eerste lid, Avb 2005 is bepaald dat de LAVS-beheerder er zorg voor draagt dat het LAVS zeven dagen per week gedurende 24 uur per dag beschikbaar is.

Indien onderhouds- en beheerswerkzaamheden dat noodzakelijk maken kan het LAVS tijdelijk buiten gebruik worden gesteld. De werkzaamheden moeten tevoren worden aangekondigd zodat gebruikers daarmee rekening kunnen houden. Uiteraard moet deze situatie zo kort mogelijk duren, om te voorkomen dat gebruikers niet (tijdig) aan hun wettelijke informatieverplichtingen kunnen voldoen.

In artikel 12, tweede lid, Avb 2005 is bepaald dat de LAVS-beheerder storingen van de goede werking van het LAVS zoveel mogelijk moet voorkomen en storingen die zich toch voordoen, zo snel mogelijk moet verhelpen.

Voorts richt de LAVS-beheerder een helpdesk in om de gebruikers van het LAVS behulpzaam te zijn bij de gebruikmaking van het LAVS. De helpdesk moet in elk geval per e-mail bereikbaar zijn. Zo nodig kan erin worden voorzien dat de helpdesk voor ondersteuning bij gebruikmaking van het LAVS telefonisch bereikbaar is. Het LAVS is een systeem waarmee men eerst vertrouwd moet raken voordat hiervan optimaal gebruik kan worden gemaakt. De LAVS-beheerder is alleen verplicht om de ondersteuning te verlenen die redelijkerwijs van hem kan worden gevergd. Het is niet zijn rol om werkzaamheden over te nemen of om als adviseur op te treden. Dat betekent dat de LAVS-beheerder niet zelf informatie zal invoeren. De LAVS-beheerder zal ook geen inhoudelijke toelichting op de informatie geven. De LAVS-beheerder geeft alleen de ondersteuning die nodig is om van het LAVS gebruik te kunnen maken om informatie in te voeren of te raadplegen.

Wie toegang hebben tot het LAVS is bepaald in artikel 13, eerste, tweede en vierde lid, Avb 2005. Het gaat allereerst om instanties die met betrekking tot asbestsaneringsprojecten belast zijn met het toezicht en de handhaving ten behoeve van de naleving van de asbestsaneringsregelgeving. Deze zijn vermeld in artikel 13, eerste lid, Avb 2005. Dat het bevoegd gezag toegang krijgt tot informatie gedurende de hele asbestsaneringsketen bevordert de efficiëntie en effectiviteit van de asbestregelgeving. Dit kan met een voorbeeld worden geïllustreerd.

Via het LAVS kan het bevoegd gezag voor toezicht en handhaving van de asbestgerelateerde regels in het Bouwbesluit en de regels in het Asbestverwijderingsbesluit 2005 in een vroeg stadium kennisnemen van inventarisatierapporten, die het anders pas in een latere fase van het asbestsaneringsproject, bijvoorbeeld in het kader van de sloopmelding, zou ontvangen. Dat het bevoegd gezag de inventarisatierapporten al direct na de invoering in het LAVS kan raadplegen draagt bij aan een risicogestuurde aanpak bij de vervulling van zijn toezichthoudende en handhavende taken en daardoor aan de efficiëntie en effectiviteit van toezicht en handhaving. Aanleiding om voor een asbestinventarisatie opdracht te geven is normaal gesproken het voornemen om bij het slopen of renoveren van een bouwwerk of bij onderhoud van een object asbest te verwijderen. In andere situaties bestaat er namelijk geen inventarisatieplicht. Als er na de inventarisatie op een gegeven moment in het LAVS nog steeds geen informatie is ingevoerd over de verwijdering van asbest, zoals een startmelding of de resultaten van een eindbeoordeling, kan dat voor het bevoegd gezag aanleiding zijn om na te gaan of het asbest nog aanwezig is of wellicht illegaal is verwijderd dan wel niet is voldaan aan informatieverplichtingen ter zake. Het bevoegd gezag doet dat in het kader van het toezicht en de handhaving van de bepalingen van het Bouwbesluit 2012 over het slopen van bouwwerken, met inbegrip van het verwijderen van asbest, of van het Asbestverwijderingsbesluit 2005. In een dergelijk geval kan het LAVS meerwaarde opleveren voor het toezicht op en de handhaving van de asbestregelgeving doordat informatie beschikbaar komt over de hele keten van werkzaamheden die ten behoeve van een asbestsaneringsproject worden verricht.

De rechtsgrondslag voor de toegankelijkheid van het LAVS voor de in artikel 13, eerste lid, Avb 2005 genoemde instanties is artikel 6, eerste lid, onder c, e en f, AVG, luidende:

  • c. de verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;

  • e. de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;

  • f. de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen (...).

De instanties waarvoor de informatie op grond van artikel 13, eerste lid, toegankelijk is (en waaraan de LAVS-beheerder de informatie na invoering in het LAVS ter beschikking stelt27) hebben de informatie nodig voor het toezicht op de naleving en de handhaving van de asbestsaneringsregelgeving.

Voor de certificerende instellingen (artikel 13, eerste lid, onder b) moet de informatie toegankelijk zijn zodat zij hun taak om gecertificeerde asbestinventarisatie- en -verwijderingsbedrijven te controleren kunnen vervullen.

De Raad voor Accreditatie (RvA) heeft toegang tot het LAVS om met name de

onafhankelijke eindbeoordeling beter te kunnen controleren. Met behulp van de informatie in het LAVS kan de RvA onafhankelijk van de eindinspectie-instellingen dossiers voor een kantooraudit selecteren om te controleren of eindinspectie-instellingen hun werkzaamheden uitvoeren overeenkomstig hun accreditatie en daaruit voortvloeiende verplichtingen. Dit draagt bij aan de goede taakvervulling van de Raad voor Accreditatie en aan de doelstelling van het LAVS om het toezicht op de naleving van de asbestregelgeving te verbeteren en de handhaving daarvan te faciliteren.

De bedrijven waarvoor de informatie op grond van artikel 13, tweede lid, toegankelijk is, moeten de informatie in het LAVS kunnen raadplegen, oproepen en zelf gebruiken om aan hun wettelijke informatieverplichtingen te voldoen. Ook professionele opdrachtgevers die een eHerkenning hebben, kunnen van het LAVS gebruik maken (artikel 13, tweede lid, onder b). De rechtsgrond hiervoor is artikel 6, eerste lid, onder f, AVG.

De asbestinventarisatie- en -verwijderingsbedrijven en bedrijven die een eindbeoordeling verrichten, kunnen hun werkzaamheden in het kader van een asbestsaneringsproject alleen goed uitvoeren als zij die toegang hebben tot het LAVS zodat zij over de daarvoor benodigde informatie beschikken. De informatie die in het LAVS is opgenomen, heeft geen betrekking op de persoonlijke levenssfeer van de natuurlijke personen die bij een asbestsaneringsproject zijn betrokken en die doorgaans zelf als opdrachtgever voor die bedrijven optreden en evenmin op de persoonlijke levenssfeer van de personen die asbestsaneringswerkzaamheden uitvoeren. Daarom wegen de belangen van de bedrijven in dit geval zwaarder dan het belang van de bescherming van persoonsgegevens.

Om toegang te krijgen tot het LAVS hebben organisaties een eHerkenning nodig. eHerkenning is een gestandaardiseerd inlogsysteem voor organisaties die digitaal willen communiceren met (aangesloten) overheidsorganisaties. eHerkenning regelt de digitale herkenning (authenticatie) en controleert de digitale bevoegdheid (autorisatie) om gebruik te kunnen maken van een voorziening, zoals het LAVS. Om van eHerkenning gebruik te kunnen maken moet de organisatie ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel. Medewerkers van organisaties die met het LAVS willen gaan werken, moeten ieder een eigen eHerkenning toegangscode hebben. Deze is persoonsgebonden.28

Het LAVS is in zijn huidige opzet niet bedoeld voor particulieren. Het LAVS is ontwikkeld voor bedrijven en professionele opdrachtgevers die bedrijfsmatig en daarmee routinematig bij asbestsaneringsprojecten betrokken zijn. Daarom is gekozen voor toegangsauthenticatie met eHerkenning. Particulieren maken in de communicatie met de overheid gebruik van het authenticatiemiddel Digid. Particulieren hebben in de regel slechts een enkele keer in hun leven te maken met een asbestsaneringsproject. Voor zover particulieren als opdrachtgever bij een asbestsaneringsproject betrokken zijn, ontvangen zij alle informatie die op hun project betrekking heeft en die in het LAVS moet worden ingevoerd, al rechtstreeks van de bedrijven die zij hebben ingeschakeld om in het kader van hun project werkzaamheden uit te voeren. Zij behoeven daarvoor geen toegang te hebben tot het LAVS.

Als iemand inzage wil verkrijgen in hem betreffende persoonsgegevens die in het LAVS zijn opgeslagen, moet de LAVS-beheerder hem op zijn verzoek overeenkomstig artikel 15, eerste lid, AVG daarin inzage geven. Ook hiervoor is het hebben van toegang tot het LAVS niet nodig.

Om het LAVS om te bouwen naar een systeem waarin particulieren informatie kunnen raadplegen, zouden aanzienlijke extra kosten moeten worden gemaakt. Deze kosten zouden worden gemaakt om het LAVS geschikt te maken voor toegang door particulieren door middel van Digid. De benodigde investering om het LAVS hierop aan te passen, levert een te geringe meerwaarde op, omdat de particulieren al over hun eigen informatie beschikken en deze desgevraagd ook bij de LAVS beheerder kunnen opvragen. Particulieren toegang geven via Digid betekent ook een disproportionele lastentoename, omdat zij dan eerst training moeten krijgen om met het LAVS vertrouwd te raken. Een alternatief zou kunnen zijn om de informatie door middel van een koppeling met Mijn overheid/Berichtenbox te ontsluiten. De Berichtenbox is een systeem waarmee de burger digitale informatie van de overheid kan ontvangen. Met een dergelijke koppeling zou het in theorie mogelijk moeten zijn dat particuliere opdrachtgevers alle documenten over hun asbestsanering overzichtelijk in de Berichtenbox ontvangen en daardoor overzicht houden van de relevante informatie over de saneringsoperatie. Ook met het bouwen en beheren van een dergelijke koppeling tussen LAVS en de Berichtenbox zijn aanzienlijke extra kosten gemoeid. De toegevoegde waarde is beperkt, omdat particulieren, zoals gezegd, de informatie als opdrachtgever van een asbestsanering ontvangen van hun opdrachtnemers. Gezien de geringe toegevoegde waarde wordt de benodigde investering op dit moment niet doelmatig geacht.

Het is in dit stadium van ontwikkeling van belang de ambities van het LAVS te beperken tot de functies die nodig zijn om de eerder weergegeven doelstellingen van het LAVS waar te maken. Met ingang van 1 maart 2017 is het op grond van het certificatieschema verplicht om voor het verstrekken van informatie over asbestsaneringsprojecten gebruik te maken van het LAVS. Dit heeft geleid tot een grote toename van het gebruik van het LAVS. Hierdoor is het in de aanvangsfase na de verplichtstelling problematisch geweest om de goede werking en beschikbaarheid van het LAVS te waarborgen. De eerste prioriteit is daarom dat het LAVS de functies waarvoor het in het leven is geroepen, naar behoren vervult. Hiervoor is nodig dat het LAVS het mogelijk maakt dat gebruikers aan hun wettelijke verplichtingen kunnen voldoen. Zonder invoer van informatie beschikken betrokken bedrijven en overheden niet over de informatie die zij nodig hebben om aan hun wettelijke verplichtingen en taken te voldoen. De tweede prioriteit is het gebruikersgemak te optimaliseren, zodat de eerste prioriteit met zo min mogelijk lasten kan worden waargemaakt.

In het LAVS kan alleen door geautoriseerde partijen informatie over een asbestsaneringsproject worden ingevoerd. Dit zijn bedrijven met eHerkenning die bevoegd zijn om de desbetreffende werkzaamheden te verrichten. Het valt natuurlijk niet uit te sluiten dat asbestsaneringen worden uitgevoerd door personen of bedrijven die niet bevoegd zijn de werkzaamheden te verrichten. Omdat dergelijke personen of bedrijven niet zijn geautoriseerd kan over die werkzaamheden geen informatie in het LAVS worden ingevoerd. Als bijvoorbeeld in het kader van een asbestsaneringsproject dat in het LAVS is geregistreerd, een asbestinventarisatierapport is ingevoerd, en vervolgens illegaal asbest wordt verwijderd, kan over de verwijdering geen informatie in het LAVS worden ingevoerd. Het asbestsaneringsproject blijft dan als «niet afgerond» geregistreerd. Mocht de toezichthouder constateren dat asbesthoudende producten toch zijn verwijderd, dan kan dit een aanwijzing zijn dat de regelgeving niet is nageleefd. De asbesthoudende producten kunnen dan zijn verwijderd door een bedrijf dat daartoe niet bevoegd was of er is verwijderd door een bedrijf dat daartoe wel bevoegd was, maar dat niet aan zijn informatieverplichting heeft voldaan. Er kan echter ook sprake zijn van het verwijderen van asbest van risicoklasse 1. Die informatie hoeft niet in het LAVS te worden ingevoerd.

6. De bewaartermijn van de informatie die in het LAVS is opgenomen

Volgens artikel 9.5.7, vierde lid, Wm moet bij amvb worden bepaald hoe lang de informatie in het LAVS wordt bewaard. Dit volgt ook uit artikel 6, derde lid, AVG. Deze informatie verliest in de meeste gevallen pas haar betekenis wanneer het bouwwerk of object waarin het asbest aanwezig is/was, (geheel of gedeeltelijk) niet meer bestaat. Zo lang het bouwwerk of object bestaat, kan het van belang zijn de informatie te kunnen raadplegen om na te gaan in hoeverre in het bouwwerk of object asbest aanwezig is (geweest) en wellicht, geheel of gedeeltelijk, is verwijderd. Het kan bijvoorbeeld nuttig zijn dat dit kan worden nagegaan in geval van brand, met het oog op mogelijke risico’s voor de brandweer of hulpverleners en de mogelijkheid van verspreiding van asbest in de omgeving. Hulpdiensten moeten niet blind varen op de informatie in het LAVS, maar dienen de informatie die daarin is opgenomen, te gebruiken als extra bron naast mogelijke andere bronnen en controle ter plaatse. Het LAVS is namelijk, zoals eerder onder paragraaf 4.2 is toegelicht, niet bedoeld als register dat een beeld geeft van de aanwezigheid van asbest in Nederland.

Zelfs na verwijdering van bouwwerk of object kan de informatie nog interessant blijven, bijvoorbeeld indien op de plaats waar het bouwwerk of object zich bevond, later nog asbest in de bodem wordt aangetroffen.

Er bestaat geen wettelijke verplichting om de LAVS-beheerder te informeren wanneer een bouwwerk of object waarin asbest aanwezig is/was, niet meer bestaat. Dit kan zeer lang na de beëindiging van een asbestsaneringsproject zijn. Daarom is in artikel 14 Avb 2005 bepaald dat de informatie in beginsel in het LAVS opgeslagen blijft zo lang het LAVS bestaat.

Naar verwachting zal er zeer veel informatie via het LAVS worden ingevoerd, die betrekking heeft op een zeer groot aantal asbestsaneringsprojecten. Na verloop van tijd zal niet alle informatie nog relevant zijn. Indien de bestanden die in het LAVS zijn opgeslagen, te groot zijn, kan dat de goede werking van het systeem nadelig beïnvloeden. Daarom kunnen bij ministeriële regeling krachtens artikel 14, tweede lid, regels worden gesteld volgens welke de LAVS-beheerder informatie die niet langer relevant worden geacht voor de doeleinden waarvoor het LAVS wordt bijgehouden, te verwijderen.29 De verwijderde informatie gaat daarmee niet verloren, want zij is ook nog beschikbaar bij de instantie voor wie zij was bestemd, die deze volgens de Archiefwet 1995 in beginsel gedurende 20 jaar dient te bewaren alvorens deze naar een archiefbewaarplaats over te brengen.30

Het LAVS vervult in het kader van de Archiefwet 1995 geen archieffunctie. Het bevoegd gezag dat de informatie ten behoeve van zijn wettelijke taakuitoefening van de LAVS-beheerder doorgestuurd krijgt, is verantwoordelijk voor de archivering. Dit is in overeenstemming met artikel 5, eerste lid, onder e, AVG.

7. Toezicht en handhaving

Met het nieuwe artikel 16 Avb 2005 wordt een omissie in dat besluit hersteld, waardoor burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten voor asbestsaneringen van bouwwerken, in gevallen waarin zijn volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht daarvoor bevoegd gezag zijn, ook het bevoegd gezag zijn voor de bestuursrechtelijke handhaving van het Asbestverwijderingsbesluit 2005. De veronderstelling was dat dit al zo geregeld was, maar dat bleek niet het geval te zijn. Verwezen wordt naar de toelichting bij artikel I, onderdeel E.

Het besluit roept, op één, hierna te bespreken, verplichting na, geen nieuwe informatieverplichtingen in het leven. Voor enkele al eerder bestaande informatieverplichtingen over asbestsaneringswerkzaamheden die op grond van het Bouwbesluit 2012 waren gesteld (sloopmelding, begin- en eindmelding, eindbeoordeling, bewijs van afvoer van het afval), is in dit besluit bepaald dat hieraan uitsluitend nog langs elektronische weg kan worden voldaan. Dit betekent alleen een beperking van de wijze van informatieverstrekking tot de elektronische weg, met uitsluiting van een andere wijze van schriftelijke verstrekking van de informatie, zoals eerder ook nog mogelijk was. Dit heeft geen gevolgen voor de regeling van het toezicht op de naleving en handhaving van de informatieverplichtingen, waarvoor in het kader van de Woningwet momenteel al in de benodigde regelgeving is voorzien. Indien de wettelijk vereiste informatie niet op de juiste wijze, met gebruikmaking van het LAVS, is verstrekt, is niet aan de desbetreffende informatieverplichting voldaan, zoals ook het geval is wanneer de informatie die is verstrekt, onjuist of onvolledig is.

Voor bedrijven die een eindbeoordeling verrichten, gaat er wel een nieuwe informatieverplichting gelden. Zij worden op grond van het nieuwe artikel 9, derde lid, Avb 2005 verplicht om de resultaten van de eindbeoordeling in het LAVS in te voeren. Toezicht en handhaving berusten bij het bestuursorgaan dat in het kader van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 als bevoegd gezag fungeert. Voor asbestsaneringen van bouwwerken zijn burgemeester en wethouders of gedeputeerde staten het bevoegd gezag (dit volgt uit het nieuwe artikel 16 Avb 2005), in andere gevallen de Minister van I en W (dit volgt uit artikel 18.2a, derde lid, Wm).

8. Gevolgen voor bedrijven en burgers

Voor de meeste informatieverplichtingen over asbestsaneringswerkzaamheden geldt op grond van het certificatieschema al vanaf 1 maart 2017 dat de informatie langs elektronische weg met gebruikmaking van het LAVS moet worden verstrekt.

Aan de al bestaande informatieverplichtingen op grond van het Bouwbesluit 2012 (sloopmelding, begin- en eindtijd van een asbestsaneringsproject, resultaten van de eindbeoordeling en gegevens over de hoeveelheden en afvoerbestemming van het asbestafval) kon eerder zowel op elektronische wijze worden voldaan als anderszins schriftelijk. Op grond van dit besluit geldt dat voortaan alleen nog langs elektronische weg aan die informatieverplichtingen kan worden voldaan. Dit besluit verandert alleen de wijze waarop aan de bestaande informatieverplichtingen moet worden voldaan, maar voegt geen nieuwe informatieverplichtingen toe, behoudens de verplichting voor bedrijven die een eindbeoordeling van de asbestverwijdering verrichten, om het resultaat van de eindbeoordeling in het LAVS in te voeren.

In beginsel maakt het voor de lastendruk geen verschil of informatie langs elektronische weg moet worden verstrekt of ook op andere wijze schriftelijk mag worden verstrekt. In de praktijk worden de meeste documenten nu al digitaal opgemaakt en aan het bevoegd gezag verstrekt (de begin- en eindmelding van een asbestsaneringsproject per email en de sloopmelding via het OLO) dan wel andere toezichthoudende instanties (startmelding aan de Inspectie SZW via het LAVS/webportaal).

De verplichting voor bedrijven die een eindbeoordeling van de asbestverwijdering verrichten, om het resultaat van de eindbeoordeling in het LAVS in te voeren is niet een geheel nieuwe informatieverplichting, omdat de resultaten van de eindbeoordeling eerder al op grond van artikel 1.33, derde lid, Bb 2012 aan het bevoegd gezag moesten worden verstrekt. Deze verplichting was echter tot de asbestverwijderingsbedrijven gericht. Om de redenen die in paragraaf 4 zijn toegelicht, gaat deze verplichting voortaan gelden voor de bedrijven die de eindbeoordeling verrichten.

Met het oog op mogelijke lastenvermindering is onderzocht of met het digitaal beschikbaar hebben van de wettelijk verplichte documenten in het LAVS de verplichting tot de aanwezigheid van fysieke documenten31 op de projectlocatie kan komen te vervallen. Conclusie is dat het vaak wenselijk is om documenten ook fysiek beschikbaar te hebben, omdat niet iedereen die behoefte aan en recht heeft op inzage van deze documenten toegang tot het LAVS heeft, bijvoorbeeld werknemers. Bij controle door toezichthouders ter plekke is de fysieke beschikbaarheid van documenten ook handiger, omdat niet alle toezichthouders over digitale hulpmiddelen beschikken die tijd en locatieonafhankelijk werken. Tevens hebben niet alle toezichthouders die ter plekke controles kunnen uitvoeren, toegang tot het LAVS, doordat het aantal personen van een organisatie of organisatieonderdeel vaak beperkt wordt gehouden teneinde een veilig en efficiënt gebruik van het LAVS te kunnen garanderen. Het digitaal locatie- en tijdsonafhankelijk beschikbaar hebben van documenten via het LAVS is een onderwerp dat in de komende jaren verder verkend kan worden.

De verplichting leidt voor de laboratoria (in totaal 22, stand begin 2018) tot een gezamenlijke toename van de kosten met circa 214.000,– euro structureel per jaar (95.000 eindbeoordelingen x 3 minuten x 45.– euro/uur). Hierbij wordt aangenomen dat er 95.00032 asbestsaneringen in risicoklasse 2 en 2A per jaar plaatsvinden, waarbij een eindbeoordeling moet worden uitgevoerd. De tijdsduur van 3 minuten voor het inloggen in het LAVS en de gegevensinvoer is in overleg met brancheorganisatie Fenelab en de LAVS-beheerder bepaald. Bij de berekening is uitgegaan van regulier gebruik en van beschikbaarheid en goed functioneren van het LAVS. Deze lichte toename van administratieve lasten is nauwelijks merkbaar, omdat nagenoeg alle laboratoria sinds de verplichtstelling van het LAVS met ingang van 1 maart 2017 al vrijwillig het resultaat van de eindbeoordeling in het LAVS invoeren. Bovendien vormen deze administratieve lasten, die 2,25 euro per eindbeoordeling bedragen (214.000/95.000=2,25 euro), een fractie van de totale kosten van een eindbeoordeling (400 tot 1.000 euro). Dergelijke kosten zijn niet te hoog in verhouding tot het doel van het LAVS om de naleving van de asbestregelgeving op een hoger peil te brengen.

De administratieve lasten voor asbestverwijderingsbedrijven nemen met eenzelfde bedrag af.

Hierbij wordt nog opgemerkt dat laboratoria ook wegwijs moeten geraken in het gebruik van het LAVS. Hiervoor zijn gebruikershandleidingen beschikbaar, die gratis kunnen worden gedownload van de website www.lavsinfo.nl. Desgewenst kunnen zij deelnemen aan trainingen die door Rijkswaterstaat (de LAVS-beheerder) op aanvraag kunnen worden gegeven. Zo nodig kunnen ook FAQ’s (antwoorden op veel gestelde vragen) op de website worden geraadpleegd of de hulp van de helpdesk LAVS worden ingeroepen. Hiermee is naar schatting eenmalig één dagdeel (4 uur) per bedrijf gemoeid en 1 uur ondersteuning door de helpdesk. Daarmee bedragen de eenmalige lasten 4.950,– euro (5 uur x 45,– euro x 22). Alle laboratoria zijn al sinds de verplichtstelling van het gebruik van het LAVS per 1 maart 2017 aangesloten op het LAVS en werken er al vrijwillig mee. Daarmee wordt ervan uitgegaan dat de eenmalige lasten grotendeels al zijn gemaakt.

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de inhoudelijke nalevingskosten, omdat het geen materiële verplichtingen voor bedrijven meebrengt.

Voor burgers vloeien uit dit besluit geen verplichtingen, administratieve lasten of inhoudelijke nalevingskosten voort. Wel wordt de rol van de opdrachtgever verduidelijkt door aanpassing van artikel 3 Avb 2005 (zie artikelsgewijze toelichting op artikel I, onder B). Hij draagt de verantwoordelijkheid voor de asbestsanering als geheel. Deze verantwoordelijkheid houdt met name in dat hij werkzaamheden laat verrichten door gecertificeerde asbestinventarisatiebedrijven, asbestverwijderingsbedrijven en geaccrediteerde bedrijven die eindbeoordelingen verrichten. Dit besluit brengt op dit punt geen wijziging in de bestaande situatie, maar brengt alleen verduidelijking.

9. Gevolgen voor bestuursorganen en toezichthouders

Dit besluit heeft geen gevolgen voor bestuursorganen en toezichthoudende instanties zoals burgemeester en wethouders (omgevingsdiensten), de Inspectie SZW en certificerende instellingen, en brengt geen verandering in rechten en verplichtingen, bestuurlijke lasten of uitvoeringslasten teweeg.

Op grond van artikel 9, tweede lid, Avb 2005 krijgen bedrijven die een eindbeoordeling verrichten, op grond van artikel 11a.2 Wm een nieuwe verplichting opgelegd om het eindresultaat van de eindbeoordeling in het LAVS in te voeren. De verplichting van asbestverwijderingsbedrijven op grond van het eerdere artikel 1.33, derde lid, Bb 2012 om de resultaten van de eindbeoordeling aan het bevoegd gezag (burgemeester en wethouders of gedeputeerde staten, voor zover zij het bevoegd gezag zijn in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) te verstrekken is komen te vervallen. Het LAVS stuurt de resultaten van de eindbeoordeling automatisch door naar het bevoegd gezag in het kader van het Asbestverwijderingsbesluit 2005. Voor zover het asbestsaneringen van bouwwerken betreft zijn dit ook weer burgemeester en wethouders of gedeputeerde staten. Omdat alleen de informatieplichtige verandert, zullen de lasten die met de bestuursrechtelijke handhaving van de informatieverplichting als zodanig zijn gemoeid, niet veranderen. Voor asbestsaneringen van objecten is de Minister van I en W bevoegd gezag.

Het is de bedoeling dat de bestuursrechtelijke handhaving op de gebruikelijke wijze risicogestuurd wordt ingevuld. Bij de LAVS-beheerder kunnen in het kader van de LAVS-gebruikersondersteuning signalen binnenkomen van bedrijven die de informatieplicht niet naleven. Als een bedrijf dat de eindbeoordeling heeft verricht, daarover geen informatie in het LAVS invoert, kan de volgende stap, het afronden van het asbestproject door het asbestverwijderingsbedrijf, niet plaatsvinden. Er zullen dan klachten bij de LAVS-beheerder worden ingediend. Op basis van deze signalen zal de LAVS-beheerder het bevoegd gezag informeren, dat zo nodig kan ingrijpen. De verwachting is dat de bestuurlijke lasten die met de bestuursrechtelijke handhaving van de nieuwe informatieverplichting zijn gemoeid, tot een minimum beperkt blijven, omdat bedrijven die eindbeoordelingen verrichten al vrijwillig gebruik maakten van het LAVS en ook door opdrachtgevers of asbestverwijderingsbedrijven worden aangesproken als de resultaten van de eindbeoordeling niet of niet op tijd in het LAVS zijn ingevoerd. Het asbestverwijderingsbedrijf kan dan namelijk het project niet afronden.

Het besluit leidt niet tot een wijziging van de uitoefening van taken of activiteiten door provincies of gemeenten (artikel 2 van de Financiële Verhoudingswet). Het nieuwe artikel 16 Avb 2005 moet in dit verband niet als bron van nieuwe taken of activiteiten worden gezien omdat hiermee alleen een omissie wordt hersteld. De omissie houdt verband met een inconsistentie tussen de tekst van en de nota van toelichting bij het Asbestverwijderingsbesluit 2005, waardoor wordt aangesloten op de al bestaande praktijk. Hierop wordt uitgebreider ingegaan in de toelichting op artikel 16.

Zoals in de memorie van toelichting bij de wet33 is aangegeven, beoogt het besluit met betrekking tot asbestsaneringswerkzaamheden een bijdrage te leveren aan de verbetering van het toezicht en de handhaving door betere samenwerking en gegevensuitwisseling tussen de betrokken instanties.

Informatie uit het LAVS wordt automatisch verstuurd naar het bevoegd gezag en de toezichthoudende instanties (per e-mail of geautomatiseerd via koppelvlak). Het is de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag dan wel de toezichthoudende instantie om te regelen dat de informatie ter beschikking wordt gesteld van de behandelende dienst. Dat is niet anders dan eerder ook al het geval was. Alle informatie kan door een backofficesysteem worden verwerkt, omdat ze is opgemaakt volgens een vast format. Verder wordt informatie uit het LAVS ook automatisch doorgestuurd naar de certificerende instellingen en de Inspectie SZW.

Een en ander heeft geen gevolgen voor de lastendruk omdat het alleen gaat om de wijze van informatieverstrekking, die voortaan alleen nog langs elektronische weg plaatsvindt. Er is geen sprake van een verandering in de taakuitoefening van de betrokken instanties.

Om toegang te krijgen tot het LAVS (raadpleegfunctie) geldt een beperkt aantal laagdrempelige technische en organisatorische aansluitvoorwaarden. Net als bij het OLO zijn een normale internetverbinding en eHerkenning voldoende. De betrokken bestuursorganen en toezichthoudende instanties beschikken hier al over.

Toezichthouders kunnen door raadpleging van het LAVS toezichtsacties voorbereiden en bepaalde analyses uitvoeren. In de doorontwikkeling van het LAVS zal ten behoeve van het informatie- en risicogestuurd toezicht rekening worden gehouden met de behoefte van toezichthouders om in het LAVS rapportage- en/of monitoringsfuncties op te nemen. Op dit moment is het LAVS hierop nog niet ingericht. Dit heeft te maken met de stapsgewijze ontwikkeling van het LAVS en het gegeven dat in eerste instantie de aandacht vooral uitging naar de bedrijven die verplicht van het LAVS gebruik moeten maken.

In dit verband bestaat het voornemen om na verloop van tijd, naast de doorlopende aandacht die aan verdere verbetering van het LAVS wordt besteed, een structureler onderzoek te doen op welke wijze het LAVS in de praktijk functioneert en welk gebruik daarvan wordt gemaakt en welke verbeteringen mogelijk zijn zodat het ontwikkelingspotentieel dat het LAVS in de nu voorgestane opzet biedt, ten volle kan worden benut.

10. Gevolgen voor de Rijksbegroting

De instelling van het LAVS is in de wijzigingswet voorzien en ook is daarin de Minister van I en W als formeel beheerder van het LAVS aangewezen. Tevens is de minister aangewezen als «verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking van de persoonsgegevens» in de zin van artikel 4 AVG.34 Namens de minister is Rijkswaterstaat aangewezen als feitelijke beheerder van het LAVS (LAVS-beheerder).

Op de gevolgen voor de Rijksbegroting is al ingegaan in de memorie van toelichting bij de wet. Hierin is opgemerkt dat de voor de instandhouding van het LAVS en het goede functioneren daarvan jaarlijks een bedrag van circa 800.000 euro nodig is, waarvoor financiële dekking binnen de begroting van het Ministerie van I en W is geregeld. Dit zijn geen nieuwe kosten omdat de Minister van I en W (Rijkswaterstaat) feitelijk al met het beheer van het LAVS is belast.

Dit besluit brengt geen wijziging in de bestaande verplichtingen van het Rijk en heeft daarom geen gevolgen voor de Rijksbegroting.

11. Totstandkoming van het besluit

In deze paragraaf komen achtereenvolgens aan de orde:

  • de consultatie van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Unie van Waterschappen (UvW) overeenkomstig de Code Interbestuurlijke Verhoudingen;

  • de uitvoerbaarheidstoets van Rijkswaterstaat;

  • het advies van het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR);

  • de handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets (Huf) door de Inspectie Leefmilieu en Transport (ILT);

  • het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens;

  • de inspraakreacties naar aanleiding van de voorpublicatie van het ontwerpbesluit in de Staatscourant;

  • de voorhang van het ontwerpbesluit bij de Tweede Kamer en de Eerste Kamer.

De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Unie van Waterschappen (UvW) zijn over het voorstel geconsulteerd overeenkomstig de afspraken die zijn gemaakt in de Code Interbestuurlijke verhoudingen. De VNG en het IPO hebben in hun reactie aangegeven het ontwerpbesluit te steunen en zijn positief over het voornemen om het LAVS een wettelijke status te geven en te operationaliseren. Deze organisaties hebben geen inhoudelijke bezwaren tegen het ontwerpbesluit. De UvW heeft in haar reactie aangegeven dat het voorstel geen redenen geeft voor het maken van op- en/of aanmerkingen vanuit het belang van de uitvoeringspraktijk van waterschappen.

De VNG vraagt in haar reactie onder meer om ruimere beschikbaarheidstijden dan 8–18 uur op werkdagen. Hieraan is tegemoet gekomen (zie artikel 12, eerste lid). De verduidelijkende redactionele suggesties zijn overgenomen.

Het IPO vraagt aandacht voor enkele praktijkproblemen bij het toezicht en de handhaving van asbestsaneringen. Hier wordt alleen ingegaan op de opmerkingen die betrekking hebben op de onderwerpen die in het ontwerpbesluit aan de orde zijn. Een punt van aandacht voor provincies is het feit dat meldingen uit het LAVS niet direct naar provincies worden gestuurd, voor het geval de provincie het bevoegd gezag is. Hiervoor vraagt het IPO aandacht.

Verder maakt het IPO van de gelegenheid gebruik om een aantal praktische wensen ten aanzien van de inrichting van het LAVS onder de aandacht te brengen. Gewenste aanpassingen van het LAVS hoeven niet te worden geregeld in het besluit, maar kunnen worden besproken in de gebruikersoverleggen met Rijkswaterstaat als LAVS-beheerder. Daarin kunnen gebruikers en toezichthouders ervaren knelpunten en wensen tot aanpassingen naar voren brengen. Rijkswaterstaat zal in overleg met de gebruikers beslissen welke wensen op welk moment kunnen worden meegenomen bij de doorontwikkeling van het LAVS, voor zover de daarvoor beschikbaar gestelde financiële middelen dat toelaten.

Het IPO verzoekt ook om reparatie van een omissie in het Asbestverwijderingsbesluit 2005, die ziet op de correcte toedeling van bevoegdheden, die in de praktijk veel onduidelijkheid kan wegnemen. Zoals destijds in de nota van toelichting bij het Asbestverwijderingsbesluit 200535 al was aangegeven, is het de bedoeling dat gemeenten en provincies als bevoegd gezag in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn belast met toezicht en handhaving, voor zover het asbestsaneringen van bouwwerken betreft. Anders dan in de nota van toelichting was aangegeven kan deze bevoegdheid wat betreft het Asbestverwijderingsbesluit 2005 niet worden ontleend aan de Woningwet. Dit had blijkens artikel 18.2b, derde lid, Wm uitdrukkelijk in het Asbestverwijderingsbesluit 2005 zelf moeten worden bepaald. Bij gebreke aan een dergelijke bepaling is op grond van artikel 18.2b, eerste lid, onder a, Wm onbedoeld de ILT voor het hele besluit namens de Minister van I en W met toezicht en handhaving belast, behalve voor zover het een inrichting betreft of een project in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Hoewel dit verzoek van het IPO geen betrekking heeft op het LAVS, is het van belang dat de tekst en de nota van toelichting van Asbestverwijderingsbesluit 2005 met elkaar in overeenstemming worden gebracht, omdat anders, zoals het IPO terecht constateert, in de praktijk onduidelijkheid ontstaat. Het ontwerpbesluit is daarom aangevuld met een bepaling waarin het Asbestverwijderingsbesluit 2005 overeenkomstig het voorstel van IPO wordt gewijzigd. Verwezen wordt naar de toelichting op het nieuwe artikel 16 Avb 2005.

Rijkswaterstaat heeft geen uitvoerbaarheidstoets uitgevoerd, omdat het ontwerpbesluit geen impact heeft op risico’s of kansen op de netwerken die Rijkswaterstaat beheert, met name het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Rijkswaterstaat is in haar rol als LAVS-beheerder nauw betrokken geweest bij het opstellen van het ontwerpbesluit.

Het ontwerpbesluit is voor toetsing op regeldrukaspecten voorgelegd aan ATR. ATR adviseert het voorstel in te dienen, nadat met zijn advies rekening is gehouden. ATR constateert dat het nut en de noodzaak van het voorstel voldoende zijn onderbouwd en de gevolgen voor de regeldruk door het ministerie in beeld zijn gebracht conform de landelijke methodiek voor de analyse van regeldrukeffecten. ATR geeft vervolgens vier adviezen.

Het eerste advies is om in de nota van toelichting te vermelden in hoeverre is nagegaan of verplichtingen tot de aanwezigheid van fysieke documenten kunnen komen te vervallen als gevolg van het LAVS. Het tweede advies is om in de nota van toelichting in te gaan op de mogelijkheden om de voordelen van het LAVS ook voor burgers te ontsluiten. Daarnaast adviseert ATR nader toe te lichten hoe de toegankelijkheid en de beschikbaarheid van het LAVS in de toekomst zullen worden geborgd en daarbij aandacht te besteden aan de informatievoorziening richting partijen die afhankelijk zijn van de beschikbaarheid van het LAVS. Tot slot adviseert ATR periodiek met (eind)gebruikers van het LAVS te overleggen over de werking en de doorontwikkeling van het systeem en eventuele knelpunten daarbij en de uitkomsten van overleggen die leiden tot aanpassingen in het LAVS, gericht te communiceren aan alle betrokken partijen.

De eerste twee adviezen van ATR zijn verwerkt in de paragrafen 4 en 7 van deze nota van toelichting. Over de andere twee adviezen kan het volgende worden opgemerkt.

Het beheer en daarmee de toegankelijkheid en beschikbaarheid van het LAVS zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer en opgedragen aan de Minister van I en W. Dit besluit draagt deze taken op aan de LAVS-beheerder, Rijkswaterstaat. Namens de minister is met de LAVS-beheerder een afsprakenkader opgesteld. De afspraken die hierin zijn vastgelegd, zijn onderdeel van terugkerend overleg tussen de vertegenwoordiger van de minister en Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat heeft delen van de taken uitbesteed aan externe leveranciers. Het benodigde niveau van de dienstverlening en de daaraan gestelde kwaliteitseisen zijn gedetailleerd gespecifieerd en vastgelegd in Service Level Agreements. Deze afspraken worden continu bewaakt, periodiek gerapporteerd en zo nodig bijgesteld. Daarmee is de beschikbaarheid en toegankelijkheid van het LAVS voldoende gewaarborgd. Communicatie en gerichte informatieverstrekking over de werking van het LAVS en nieuwe ontwikkelingen behoren tot de taken van de LAVS-beheerder. Dit gebeurt via de website www.lavsinfo.nl, nieuwsbrieven, reguliere gebruikersoverleggen, gerichte trainingen en een helpdesk.

Het ontwerpbesluit is voor een HUF-toets (handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid) aan de ILT voorgelegd. De ILT heeft inhoudelijke opmerkingen gemaakt over het niet kunnen handhaven van verplichtingen die zijn opgelegd aan bedrijven die de eindbeoordeling verrichten en de LAVS-beheerder. Naar aanleiding van deze opmerkingen is het ontwerpbesluit aangepast en verduidelijkt. In de getoetste versie van het ontwerpbesluit is de toezichttaak op de bedrijven die de eindbeoordeling verrichten, belegd bij de ILT, terwijl de praktijk is dat het bevoegd gezag (gemeenten/omgevingsdiensten) asbestverwijderingsbedrijven aanspreekt wanneer geen goedkeurende eindbeoordeling kan worden overgelegd. Het herstel van de in het voorgaande besproken omissie in het Asbestverwijderingsbesluit 2005 wat betreft de aanwijzing van het Wabo-bevoegd gezag voor toezicht en handhaving met betrekking tot asbestsaneringen van bouwwerken, komt aan de opmerking van de ILT tegemoet. Hierdoor is het de taak van het Wabo-bevoegd gezag om bestuursrechtelijk handhavend op te treden als een bedrijf geen eindbeoordeling in het LAVS heeft ingevoerd. Deze taak berust dus niet bij de ILT, maar bij het bevoegd gezag.

Wat betreft de taak van de ILT ten aanzien van verplichtingen van de LAVS-beheerder kan worden opgemerkt dat de ILT formeel inderdaad met deze taak is belast. Er is echter vertrouwen dat Rijkswaterstaat als LAVS-beheerder naar behoren zal functioneren. Mocht dat onverhoopt niet het geval zijn, dan ligt het meer voor de hand dat de minister de nodige maatregelen neemt om dit te verhelpen dan om bestuursrechtelijk handhavend op te treden.

Omdat in het LAVS persoonsgegevens worden verwerkt, is op 19 april 2018 overeenkomstig artikel 51, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens36 aan de Autoriteit persoonsgegevens gevraagd om over het ontwerpbesluit advies uit te brengen. De autoriteit heeft op 26 juni 2016 advies uitgebracht. De autoriteit had een beperkt aantal opmerkingen. Het advies van de Autoriteit heeft betrekking op de volgende punten: 1) het begrip verwerker; 2) de juistheid van de informatie; 3) de beveiliging en 4) de bewaartermijn.

Op deze punten zal achtereenvolgens worden ingegaan.

Ad 1) De Autoriteit merkt op dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in artikel 9.5.7, tweede lid, Wm is aangewezen als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 4, onder 7, AVG. In het ontwerpbesluit is Rijkswaterstaat aangewezen als de beheerder van het LAVS en als zodanig als verwerker in de zin van de AVG aangemerkt. De Autoriteit wijst erop dat van een verwerker in de AVG sprake is als de feitelijke gegevensverwerking wordt uitgevoerd door een andere partij dan de verwerkingsverantwoordelijke, die daarbij als opdrachtgever optreedt. Rijkswaterstaat valt als organisatieonderdeel van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat onder volledige verantwoordelijkheid van de minister als verwerkingsverantwoordelijke. Daarom is Rijkswaterstaat ten onrechte als verwerker aangemerkt. Naar aanleiding hiervan is het ontwerpbesluit aangepast en is Rijkswaterstaat niet langer als verwerker aangemerkt en is een aangepaste omschrijving van het begrip LAVS-beheerder opgenomen. Als LAVS-beheerder is Rijkswaterstaat aangewezen. Rijkswaterstaat treedt namens de minister op ter uitvoering van diens taak op grond van artikel 9.5.7, tweede lid, Wm.

Ad 2) De Autoriteit signaleert dat de informatie die in het LAVS over asbestsaneringsprojecten is opgenomen, blijkens de nota van toelichting niet noodzakelijkerwijs juist, volledig en waarheidsgetrouw hoeft te zijn. Dit hangt af van de informatieplichtige die de informatie in het LAVS heeft ingevoerd. De LAVS-beheerder controleert dit niet (het nieuwe artikel 11, derde lid, van het ontwerpbesluit). De Autoriteit adviseert in de nota van toelichting in te gaan op de verhouding tussen de verplichting van de verwerkingsverantwoordelijke om onjuiste persoonsgegevens te wissen of rectificeren, zoals opgenomen in artikel 5, tweede lid, AVG, enerzijds en het nieuwe artikel 11, derde lid, van het ontwerpbesluit anderzijds. Dit advies is opgevolgd. Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 4.2 (Kwaliteit van de informatie in het LAVS).

Ad 3) Wat betreft de beveiliging van de informatie die in het LAVS is opgenomen, merkt de Autoriteit op dat hieromtrent geen regels in het ontwerpbesluit zijn opgenomen. Artikel 32 AVG schrijft voor dat de verwerkingsverantwoordelijke passende maatregelen moet nemen om een op het risico afgestemd beveiligingsniveau te waarborgen. De Autoriteit adviseert om deze beveiligingsmaatregelen in het ontwerpbesluit uit te werken. Naar aanleiding van dit advies is een bepaling opgenomen dat de LAVS-beheerder er zorg voor draagt ter uitvoering van artikel 32 AVG de nodige technische en organisatorische voorzieningen te treffen ter beveiliging van het LAVS tegen verlies of aantasting van gegevens en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging of verstrekking daarvan. Tevens is een mogelijkheid opgenomen om dit zo nodig bij ministeriële regeling uit te werken (artikel 15). De «passende maatregelen» waarvan in artikel 32 AVG sprake is, hoeven niet per se wettelijke bepalingen te omvatten. Artikel 32 AVG werkt rechtstreeks door in de nationale rechtsorde van de lidstaten. Deze bepaling richt zich tot de verwerkingsverantwoordelijke. Deze moet «technische en organisatorische maatregelen» nemen. Anders dan in geval van richtlijnen is omzetting van artikel 32 AVG in nationale regelgeving niet nodig. Een bepaling die herhaalt wat er al in artikel 32 AVG staat is volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU niet toegestaan. Regelgeving die ten opzichte van artikel 32 AVG toegevoegde waarde zou hebben, zou met name een verwijzing kunnen omvatten naar een concreet systeem van beveiliging dat door de LAVS-beheerder wordt toegepast. Dit is echter niet wenselijk om op amvb-niveau te regelen, omdat de nodige flexibiliteit moet worden betracht om mee te gaan met ontwikkelingen die tot verbetering van de beveiliging kunnen leiden. Het beveiligingsbeleid van de LAVS-beheerder moet voldoen aan het Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst 2007 (VIR). De LAVS-beheerder moet verder de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst 2017 (BIR:2017)37 toepassen. De BIR 2017 biedt één normenkader voor de beveiliging van de informatiehuishouding van de Rijksoverheid. Op grond van de BIR quick scan is geconcludeerd dat de BIR 2017 voor het LAVS een toereikend niveau van beveiliging biedt.

Ad 4) De Autoriteit constateert dat de redenen voor het lange bewaren van informatie in het LAVS te maken hebben met het bouwwerk of object waarop de informatie betrekking heeft, en niet met de bij een asbestsaneringsproject betrokken personen. De lange bewaartermijn die wordt gehanteerd, kan ook betrekking hebben op adressen van de asbestsaneringen, die als persoonsgegevens moeten worden aangemerkt als zij kunnen worden gekoppeld aan natuurlijke personen. Dit is volgens de Autoriteit te rechtvaardigen. Dat is echter niet het geval als er andere persoonsgegevens in het LAVS voorkomen, bijvoorbeeld namen van eerdere eigenaren of van personen die bij het saneringsproject betrokken zijn geweest. In reactie hierop kan worden opgemerkt dat persoonsgegevens volgens artikel 5, eerste lid, onder e, AVG moeten worden bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen niet langer te identificeren dan voor de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt, noodzakelijk is. Omdat de opdrachtgever de «rode draad» is in een asbestsaneringsproject, is het van belang dat ook de namen van eerdere opdrachtgevers te achterhalen zijn, zodat een project zo nodig kan worden «gereconstrueerd», bijvoorbeeld in het geval dat ooit een asbestinventarisatie heeft plaatsgevonden en asbest blijkt te zijn verwijderd zonder dat het LAVS daarover informatie bevat. Dit is een aanwijzing dat de asbestregelgeving niet is nageleefd en dat asbest mogelijk in het milieu is terechtgekomen, met alle risico’s van dien. Daarbij wordt overwogen dat de persoonlijke levenssfeer van natuurlijke personen, gelet op de aard van de gegevens, niet in het geding is, omdat deze gegevens betrekking hebben op het asbestsaneringsproject waarvoor de betrokken persoon opdrachtgever is geweest.

12. Voorhang en voorpublicatie

Het ontwerpbesluit is voorgehangen bij de Eerste Kamer en Tweede Kamer van de Staten-Generaal. In het schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit heeft de Tweede Kamer vragen gesteld, die door de regering zijn beantwoord.38

Het ontwerpbesluit is overeenkomstig artikel 21.6, vierde lid, Wm in de Staatscourant gepubliceerd39 om een ieder de gelegenheid te bieden opmerkingen over het ontwerp te maken (voorpublicatie). Zes organisaties hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt om hun zienswijzen naar voren te brengen, namelijk een aantal brancheorganisaties, te weten VOAM-VKBA40, Veras41, Stichting Via42 en Fenelab43, en twee toezichthouders, namelijk de omgevingsdiensten44 en de Raad voor Accreditatie (RvA)45.

De brancheorganisaties VOAM-VKBA, Veras en Fenelab steunen de verankering van het LAVS in de asbestregelgeving. Samen met de Stichting VIA maken zij zich ernstige zorgen over de werking van het systeem, sinds op 1 maart 2017 het gebruik daarvan in het certificatieschema voor gecertificeerde asbestinventarisatie- en asbestverwijderingsbedrijven verplicht is gesteld.

De eerste prioriteit is dat het LAVS goed functioneert. Dit is een voorwaarde voor de verplichtstelling van het gebruik van het LAVS om informatie te verstrekken. Daarom moet het systeem bij de invoering niet worden belast met extra wensen die niet al waren meegenomen in het ontwerp van het LAVS dat samen met de asbestsector is ontwikkeld.

Onmiddellijk na de verplichtstelling met ingang van 1 maart 2017 kende het LAVS een aantal aanloopproblemen, als gevolg van de zeer sterke stijging van het gebruik van het LAVS die daardoor plaatsvond. Inmiddels voldoet het LAVS aan de prestatieafspraken die met de LAVS-beheerder zijn gemaakt. De LAVS-beheerder voert geregeld overleg met partijen over de werking van het systeem, waarin ervaren knelpunten en nieuwe ontwikkelingen worden besproken.

Veras vraagt naar de sanctiemogelijkheden als de LAVS-beheerder zijn verplichtingen niet nakomt. Deze zijn er niet. Het is de verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat dat het LAVS goed functioneert. Deze verantwoordelijkheid is vastgelegd in de Wet milieubeheer.46

Een aantal brancheorganisaties geeft aan dat het LAVS tot een aanzienlijke lastenverzwaring leidt. Dit beeld komt ook naar voren in gesprekken met de gebruikers. De invoering van het LAVS gaat niet gepaard met nieuwe wettelijke informatieverplichtingen. Het systeem is juist samen met de asbestsector ontwikkeld om lasten te verlichten. Het gaat daarbij uit van de bestaande wettelijke informatieverplichtingen. Het LAVS maakt het mogelijk dat informatie die bedrijven aan het bevoegd gezag en de toezichthouders moeten verstrekken, slechts eenmaal in het LAVS moet worden ingevoerd en daarna centraal beschikbaar is en blijft voor andere partijen in de asbestsaneringsketen. De eenmaal ingevoerde informatie kan worden hergebruikt om aan daarop volgende wettelijke informatieverplichtingen te voldoen.

Het LAVS beoogt verbetering te brengen in de kwaliteit en volledigheid van de informatie die over werkzaamheden in het kader van asbestsaneringen aan de overheid moet worden verstrekt. Om deze informatie goed te kunnen hergebruiken en raadplegen is het van belang dat zij op uniforme wijze wordt ingevoerd en beschikbaar is. Het LAVS helpt de informatieplichtige om aan zijn wettelijke verplichting te voldoen doordat het niet meewerkt als de informatie niet op de juiste wijze wordt ingevoerd.

Het LAVS zorgt er automatisch voor dat de verplichte informatie bij de juiste instanties terecht komt.

Zorgvuldigheid bij het verstrekken van informatie over werkzaamheden in het kader van asbestsaneringen was en is voor de naleving van de asbestregelgeving van groot belang.

Dit kan als lastenverzwaring worden ervaren als voorheen op minder zorgvuldige wijze informatie werd verstrekt. De extra inspanning die hierdoor mogelijk moet worden verricht, zal naar verwachting door gewenning afnemen. Daarom is het gebruik van het LAVS alleen verplicht gesteld voor professionele partijen, die herhaaldelijk informatie over hun projecten moeten invoeren en zo de aanloopinspanning van de gewenning kunnen «terugverdienen». Na verloop van tijd zullen de praktische voordelen van het LAVS meer op de voorgrond treden.

Voor zover de Stichting VIA aangeeft dat industriële bedrijven mede vanuit de eigen verantwoordelijkheid naar personeel en omgeving zelf registratiesystemen hebben opgezet en dat het LAVS daarom geen toegevoegde waarde heeft, is dit niet relevant voor het onderhavige besluit, omdat het doel van de verplichtstelling van het gebruik van het LAVS het faciliteren van toezicht en handhaving is en daarbij van belang is dat geen asbesttoepassingen, bijvoorbeeld in industriële installaties, worden uitgezonderd. Daarnaast hebben toezichthouders alleen toegang tot LAVS en niet tot bedrijfseigen systemen.

Veras merkt op dat asbestverwijderingsbedrijven met extra administratieve verplichtingen te maken krijgen, omdat zij afvalafgiftebewijzen in het LAVS moeten invoeren. Deze informatie moet echter op grond van artikel 1.33, vierde lid, Bb 2012 nu ook al worden verstrekt, zij het alleen op verzoek van het bevoegd gezag. In de praktijk verbindt het bevoegd gezag de verstrekking van een afvalafgiftebewijs echter vaak als voorwaarde aan de sloopmelding die op grond van artikel 1.26 Bb 2012 moet worden gedaan. Feitelijk is er dus geen sprake van een nieuwe informatieverplichting. Daarom verandert met het onderhavige besluit alleen de wijze van indiening.

Veras vraagt ook om de tussenopslag van asbestafval vrij te stellen van de verplichting op grond van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen om de ontvangst van het afval te melden. Hier is sprake van twee informatieverplichtingen met een verschillend doel. In het kader van het onderhavige besluit is het van belang dat informatie over de afvoer van het asbestafval wordt verstrekt omdat anders een hiaat ontstaat in de informatie over de achtereenvolgende werkzaamheden die in het kader van asbestsaneringen beschikbaar is. Het LAVS beoogt de hele asbestsaneringsketen in beeld te brengen. Het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen beoogt inzicht te krijgen in de afvalstoffenketen. Daarom verplicht de Wet milieubeheer ontdoeners, inzamelaars, vervoerders, ontvangers, handelaren en bemiddelaars van afvalstoffen om informatie over hun werkzaamheden te verstrekken en daarvan een afvalstoffenregistratie bij te houden.

Daarnaast heeft Veras gevraagd om een inzamelaarsregeling voor asbestverwijdering door gecertificeerde bedrijven, zodat niet meer voor ieder project een uniek afvalstroomnummer hoeft te worden aangevraagd. Dit laatste wordt echter wenselijk geacht om de keten van werkzaamheden per individuele asbestsanering te kunnen volgen, zodat ook per project duidelijk is waar het asbestafval dat daarbij ontstaat, blijft.

Brancheorganisatie VOAM-VKBA heeft zorgen over het steeds meer vervuild raken van het LAVS met onjuiste en daardoor onbruikbare informatie. Hierop is al ingegaan in paragraaf 4.2 van deze toelichting. Het komt erop neer dat de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de informatie berust bij de bedrijven die verplicht zijn om de informatie te verstrekken. Het LAVS helpt mee om de informatie goed in te voeren, zoals de wettelijke informatieverplichtingen dat vereisen.

Een aantal organisaties brengt extra wensen naar voren voor verbetering en doorontwikkeling van het LAVS. Deze wensen zijn bekend bij de LAVS-beheerder, bijvoorbeeld de wens van de omgevingsdiensten dat zij automatisch informatie uit het LAVS ontvangen en dat de informatie niet via de gemeente bij hen terechtkomt. De LAVS-beheerder overlegt geregeld met de gebruikers van het LAVS om praktische verbeteringen in het systeem aan te brengen. Daarbij komen ook nieuwe wensen voor verdere doorontwikkeling aan de orde. Bij het doorvoeren van nieuw wensen worden prioriteiten gesteld. Alle wensen worden op nut en noodzaak bezien en worden afgewogen tegen andere relevant aspecten, zoals het beschikbare budget, de technische randvoorwaarden en de doelstellingen van het LAVS.

Er zijn ook suggesties gedaan, onder meer door de omgevingsdiensten, voor aanpassingen van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 en het Bouwbesluit 2012 die geen verband houden met het onderwerp en het doel van dit besluit. In deze nota van toelichting wordt daarop niet verder ingegaan.

De Stichting Via geeft aan dat industriële bedrijven toegang tot het LAVS willen hebben om de status van hun asbestprojecten te kunnen volgen, maar niet verplicht willen worden om daarbij met behulp van het LAVS over hun asbestprojecten regie te voeren. Opdrachtgevers spelen in het kader van asbestsaneringen die in hun opdracht worden verricht, als constante in de keten waarin verschillende bedrijven werkzaamheden verrichten, een belangrijke rol en dragen de algehele verantwoordelijkheid dat hun asbestsaneringen volgens de regels verlopen. Zij moeten gecertificeerde inventarisatie- en verwijderingsbedrijven inschakelen en erop toezien dat het asbestafval wordt afgegeven aan daarvoor erkende inzamelaars. Professionele opdrachtgevers kunnen via het LAVS aan deze verantwoordelijkheid invulling geven, zoals omschreven in hoofdstuk 4.3. Professionele opdrachtgevers kunnen, gelet op artikel 13, tweede lid, onder b, Avb 2005 bij de LAVS-beheerder een aanvraag indienen om toegang tot het LAVS te krijgen. De opdrachtgever heeft automatisch de regie over de asbestsanering, omdat hij degene is die bedrijven inschakelt om de werkzaamheden te laten verrichten. Hij kan de regierol in het LAVS mandateren overeenkomstig de daartoe vastgestelde procedure van authenticatie en autorisatie.

Veras merkt op dat de omgevingsdiensten informatie over uit te voeren en uitgevoerde asbestverwijderingen opvragen bij asbestverwijderingsbedrijven en niet het LAVS (kunnen) raadplegen. Als dergelijke situaties zich voordoen en het informatie betreft die al via het LAVS beschikbaar is, zal dit naar verwachting tijdelijk zijn, omdat ook omgevingsdiensten toegang tot het LAVS kunnen krijgen (artikel 13, eerste lid, onder a, Avb 2005). De beheerder van het LAVS werkt actief samen met omgevingsdienst.nl om het gebruik van LAVS bij toezichthoudende activiteiten te bevorderen.

Voorts heeft Veras een vraag gesteld over de samenloop meldplichten in het kader van sloop en asbestverwijdering in relatie met de beginmelding en gereedmelding (artikelen 1.27 en 1.33 Bb 2012) om te voorkomen dat dubbele meldplichten ontstaan.

Een sloopmelding die betrekking heeft op slopen waarbij asbest wordt verwijderd dat is ingedeeld in risicoklasse 2 of 2A, moet op grond van artikel 1.27 Bb 2012 op elektronische wijze via het OLO worden gedaan

Als eerst de asbest wordt verwijderd voordat de overige sloopwerkzaamheden plaatsvinden, kan met één sloopmelding worden volstaan, maar zullen de in artikel 1.33 bedoelde mededelingen van het tijdstip van aanvang, onderscheidenlijk beëindiging, van de werkzaamheden voor de verschillende onderdelen van de activiteit andere informatie bevatten en op verschillende wijze moeten worden gedaan. In die gevallen zullen dus zowel voor het verwijderen als voor de andere sloopwerkzaamheden afzonderlijke mededelingen moeten worden gedaan op de daarvoor voorgeschreven wijze, namelijk schriftelijk op grond van artikel 1.33, eerste of derde lid, en via het LAVS op grond van artikel 1.33, tweede of vierde lid.

Tevens verzoekt Veras om aanpassing van artikel 1.29 Bb 2012, om uit te sluiten dat het bevoegd gezag nadere voorwaarden kan stellen over de wijze waarop de eindmelding op grond van artikel 1.33, tweede lid, moet worden gedaan. Dit is echter niet nodig, omdat artikel 1.29 verwijst naar artikel 1.33, derde lid, (nieuw) en die bepaling niet gaat over de situatie waarin asbest wordt verwijderd. Voor de verwijdering van asbest is een bepaling opgenomen in artikel 1.33, vierde lid (nieuw). Om de verhouding tussen het eerste en tweede lid, onderscheidenlijk derde en vierde lid, te verduidelijken is in het tweede lid, onderscheidenlijk vierde lid, aangegeven dat die leden gelden in afwijking van het eerste lid, onderscheidenlijk derde lid.

Fenelab steunt de verplichting die geaccrediteerde eindinspectie-instellingen krijgen om de resultaten van door die instellingen verrichte eindbeoordelingen zelf in het LAVS in te voeren in plaats van de asbestverwijderingsbedrijven. Hiermee wordt bevorderd dat de eindbeoordeling onafhankelijk van de andere schakels in de asbestketen plaatsvindt.

Fenelab vindt dat ook professionele opdrachtgevers en exploitanten van stortplaatsen verplicht moeten worden om van het LAVS gebruik te maken, omdat hiermee ook het begin en eind van de asbestsaneringsketen in beeld worden gebracht. Uitgangspunt bij het opstellen van het ontwerpbesluit was echter dat geen nieuwe informatieverplichtingen zouden worden ingevoerd, met het oog op de beperking van de administratieve lasten. In het kader van een asbestverwijdering gelden voor professionele opdrachtgevers en exploitanten van stortplaatsen momenteel geen informatieverplichtingen en daarmee ook geen verplichtingen om met behulp van het LAVS informatie te verstrekken aan bevoegd gezag en betrokken toezichthouders. Het is niet de bedoeling om op dit moment dergelijke nieuwe verplichtingen te introduceren.

Fenelab vraagt verder in de wetteksten te benadrukken dat het melden van de eindbeoordeling in het LAVS uitsluitend mag geschieden door geaccrediteerde eindinspectie-instellingen (laboratoria) en vraagt om verduidelijking van een verwijzing naar de definitie van eindbeoordeling in het certificatieschema. Dit is echter niet nodig, omdat het volgens de Arbeidsomstandighedenregeling47 nu al zo is dat alleen geaccrediteerde inspectie-instellingen de eindbeoordeling mogen uitvoeren, althans voor saneringen van risicoklasse 2 of 2A (als bedoeld in artikel 4.51a, onderscheidenlijk 4.53a, Arbobesluit).

De omgevingsdiensten zijn verheugd over de wettelijke verankering van het LAVS. Tevens hebben zij een aantal nieuwe wensen met het doel de werking van het LAVS ten behoeve van toezicht te verbeteren, bijvoorbeeld dat zij ook automatisch informatie uit het LAVS ontvangen. Deze wensen zijn bekend bij de LAVS-beheerder en worden nader onderzocht en meegenomen in de doorontwikkeling van het LAVS.

Voorts hebben de omgevingsdiensten een aantal suggesties gedaan voor aanpassing van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 en het Bouwbesluit 2012, die echter geen verband houden met het onderwerp en doel van dit besluit. In deze nota van toelichting wordt daarop dan ook niet verder ingegaan.

De omgevingsdiensten merken verder op dat het Asbestverwijderingsbesluit 2005 een te gedetailleerde regeling bevat op welke wijze registratie moet plaatsvinden. Zij adviseren om de mogelijkheid op te nemen dat de 2minister nadere regels stelt, zodat er meer flexibiliteit bestaat om op ontwikkelingen in te spelen. Dit is echter niet nodig, omdat artikel 9.5.7 Wm al een bepaling bevat dat bij ministeriële regeling met het oog op de goede uitvoering nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de toegankelijkheid, inrichting, instandhouding, werking en beveiliging van het LAVS en het beheer van de informatie die in het systeem is opgenomen. De hoofdzaken moeten echter bij algemene maatregel van bestuur worden geregeld. Daarom bevat het besluit de nodige bepalingen hieromtrent, die als daar behoefte aan blijkt te bestaan, bij ministeriële regeling kunnen worden uitgewerkt.

De omgevingsdiensten wijzen er terecht op dat bij de herformulering van artikel 3 Avb 2005 is weggevallen dat degene die een asbestsanering van risicoklasse 1 uitvoert, en de opdrachtgever voor een asbestsanering zelf ook over een daarvoor opgesteld asbestinventarisatierapport moeten beschikken. Daarom is aan artikel 3 Avb 2005 een nieuw vierde lid toegevoegd, waarin dit is bepaald.

Verder stellen de omgevingsdiensten voor om ook de melding van werkzaamheden met asbest van risicoklasse 1 in het LAVS op te nemen, om te voorkomen dat naast het LAVS ook nog een ander informatiesysteem moet worden bijgehouden met informatie over asbestsaneringen van risicoklasse 1. Tot nu toe is er bewust voor gekozen alleen gecertificeerde asbestinventarisatiebedrijven en gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijven, die saneringen van risicoklasse 2 of 2A uitvoeren, verplicht in het LAVS te laten werken.48 Asbestsaneringen in risicoklasse 1 vallen onder een minder streng regime en hebben geen certificatieplicht en kennen daarmee ook geen verplichting om informatie over dergelijke asbestsaneringen in het LAVS in te voeren. Dergelijke asbestsaneringen moeten wel worden gemeld aan het bevoegd gezag en de Inspectie SZW en zijn daarmee in beeld bij betrokken toezichthouders.

De omgevingsdiensten hebben verzocht om de koppeling tussen het LAVS en het OLO te regelen en daar niet alleen in de nota van toelichting melding van te maken. Dit was echter al geregeld in artikel 9.5.7, tweede lid, Wm.

De RvA verzoekt om toegang te krijgen tot het LAVS. Dit draagt bij aan de doelstelling van het LAVS om het toezicht op de naleving van de regelgeving te verbeteren en de handhaving daarvan te faciliteren. Daarom is de RvA alsnog opgenomen in artikel 13, eerste lid, onder c.

Tot slot zijn er nog gedetailleerde opmerkingen gemaakt, waarvan er hier een wordt genoemd.

Er was een verzoek van Veras om het begrip asbestsanering te vervangen door asbestverwijdering. Het begrip asbestsanering komt voor in artikel 9.5.7, eerste lid, Wm. Dit begrip omvat alle werkzaamheden die achtereenvolgens worden verricht om de aanwezigheid van asbest in een bouwwerk of object te beëindigen en om veilig van het asbestafval af te komen. De keten begint met de asbestinventarisatie en loopt tot en met de afvoer en verwerking (stort) van het asbestafval. De verwijdering van asbest is een van de werkzaamheden in het kader van een asbestsanering. Asbestverwijdering is dus niet het alomvattende begrip dat de hele keten dekt, zoals asbestsanering.

Naar aanleiding van de vrijstelling van de afvalstoffenbelasting, die na de voorpublicatie in artikel 29b, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag is opgenomen voor de afgifte met het oog op verwijdering van asbestafval dat is vrijgekomen bij de sanering van asbestdaken, heeft de Belastingdienst verzocht om toegang te krijgen tot het LAVS om te kunnen controleren of terecht een beroep op de vrijstelling wordt gedaan. Daarop is de Belastingdienst toegevoegd aan de in artikel 13, eerste lid, onder a, Avb 2005 opgenomen instanties, eveneens om de redenen die worden genoemd artikel 6, eerste lid, onder c en e, AVG (zie paragraaf 5 van het algemeen deel).

II Artikelen

Artikel I

A

In artikel 1, eerste lid, Avb 2005 zijn enkele begripsomschrijvingen toegevoegd dan wel geschrapt. Daarom is het eerste lid geheel vervangen.

De omschrijvingen van de begrippen «asbest» en «Onze Minister» konden uit het besluit worden geschrapt omdat die begrippen al in de Wet milieubeheer zijn omschreven.49

De omschrijvingen van de begrippen «asbestinventarisatierapport» en «object» kwamen al in het besluit voor en kunnen worden gehandhaafd. In de omschrijving van het begrip asbestinventarisatierapport wordt nu volstaan met een vereenvoudigde verwijzing naar artikel 4.54, derde lid, Arbobesluit, waarbij wordt aangesloten bij de wijze waarop in dat besluit naar het rapport wordt verwezen.

De begripsomschrijvingen van «algemene verordening gegevensbescherming», «asbestinventarisatie», «asbestsanering», «bouwwerk», «LAVS» en «sloopmelding» zijn toegevoegd.

In de begripsomschrijving van «asbestinventarisatie» wordt verwezen naar artikel 4.54a, eerste lid, Arbobesluit.

In de begripsomschrijving van «asbestsanering» is vooral van belang dat dit begrip, in aansluiting op het gebruik van dit begrip in artikel 9.5.7, eerste lid, Wm, in het kader van het LAVS de hele keten van handelingen omvat, die tot doel hebben om asbest of asbestproducten veilig te verwijderen uit een bouwwerk of object waarin het asbest of de asbestproducten zijn toegepast.

De omschrijving van het begrip «bouwwerk» is opgenomen om duidelijk te maken dat onder dit begrip hetzelfde wordt verstaan als in het kader van de Woningwet. Het begrip bouwwerk speelt in het Asbestverwijderingsbesluit 2005 een belangrijke rol, ter onderscheiding van het begrip «object». Onder meer bepalen deze begrippen welk bestuursorgaan bevoegd gezag is. Een verschillende interpretatie van het begrip bouwwerk in het Asbestverwijderingsbesluit 2005 en de Woningwet is alleen al daarom onwenselijk, want dat zou kunnen meebrengen dat in dezelfde situatie soms een verschillend bestuursorgaan bevoegd gezag is voor de toepassing van voor asbestsaneringen relevante en nauw samenhangende regelgeving. In de definitie van het begrip object is een uitzondering gemaakt, die inhoudt dat hiervan geen sprake is in geval van een bouwwerk. Het begrip object omvat onder meer ook installaties. Als een installatie onder omstandigheden ook als een bouwwerk in de zin van de Woningwet moet worden aangemerkt, moet zij ook voor de toepassing van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 als een bouwwerk worden aangemerkt en behandeld. Voor de toepassing van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 moet daarom eerst worden nagegaan of sprake is van een bouwwerk en daarna pas, als dat niet het geval is, van een installatie of anderszins een object.

De afkorting LAVS is ook een van de nieuwe begrippen en is opgenomen om de tekst kort te houden en de leesbaarheid te verbeteren.

Met de LAVS-beheerder wordt in dit besluit bedoeld Rijkswaterstaat. Deze instantie treedt namens de Minister van I en W op ter uitvoering van artikel 9.5.7, tweede lid, Wm en is aldus belast met het feitelijke beheer van het LAVS.

B

Artikel 3 Avb 2005 wordt vervangen door een nieuw artikel om de rol van de opdrachtgever tot de asbestsanering te verduidelijken. De opdrachtgever geeft opdracht voor alle handelingen die in het kader van een asbestsanering worden verricht, met name de inventarisatie, verwijdering, eindbeoordeling van de verwijdering (artikel 9, eerste lid, Avb 2005) en afvoer van het asbestafval.

De verantwoordelijkheid dat een asbestinventarisatie wordt verricht en een asbestinventarisatierapport wordt opgesteld voordat met de verwijdering van het asbest of de asbestproducten wordt begonnen, is gekoppeld aan een vermoeden («redelijke verwachting») dat in het bouwwerk of object asbest of een asbesthoudend product is toegepast of asbest of een asbesthoudend product op een terrein is terechtgekomen.

Inhoudelijk heeft de wijziging van artikel 3 geen veranderingen tot gevolg. Ook eerder droeg de opdrachtgever al de verantwoordelijkheid voor de gehele asbestsanering. Toch was niet geheel duidelijk dat de opdrachtgever ook de verantwoordelijkheid voor de asbestinventarisatie draagt. Dat kwam doordat eerder in artikel 3 was bepaald dat de opdrachtgever over een asbestinventarisatierapport «beschikt». Hieruit zou ten onrechte de conclusie kunnen worden getrokken dat niet hij verantwoordelijk is voor het verrichten van een asbestinventarisatie en het opstellen van een asbestinventarisatierapport, maar dat het asbestverwijderingsbedrijf hiervoor verantwoordelijk zou zijn. Dit bedrijf mag op grond van artikel 4.54a Arbobesluit namelijk pas tot verwijdering van asbest(producten) overgaan nadat een asbestinventarisatie heeft plaatsgevonden en een asbestinventarisatierapport is opgesteld. Het is echter de opdrachtgever die tot de sloop of verwijdering overgaat, doorgaans de eigenaar van het bouwwerk, object of terrein. Hij draagt daarom de algehele verantwoordelijkheid voor het asbestsaneringsproject. Dit staat er niet aan in de weg dat bijvoorbeeld het asbestverwijderingsbedrijf namens de opdrachtgever feitelijk de opdracht tot het verrichten van een asbestinventarisatie of eindbeoordeling of tot afvoer van het asbestafval geeft. Dit blijkt uit de formulering «draagt er zorg voor». Deze formulering is ontleend aan artikel 9, eerste en tweede lid, Avb 2005. Het belangrijkste aspect van de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever is dat hij alleen opdracht tot het verrichten van werkzaamheden geeft aan personen en bedrijven die de werkzaamheden mogen uitvoeren. De verplichting van de opdrachtgever om voor bepaalde werkzaamheden in het kader van een saneringsproject alleen gecertificeerde bedrijven in te schakelen, volgt voor de inventarisatie uit artikel 3, eerste lid, juncto artikel 1, Avb 2005 juncto artikel 4.54a, vierde lid, Arbobesluit en voor de verwijdering uit artikel 6 Avb 2005.

Het bedrijf dat de opdracht heeft aanvaard, kan erop worden aangesproken als de werkzaamheden niet volgens de wettelijke voorschriften worden uitgevoerd.

Het vierde lid bepaalt dat degene die zelf asbest verwijdert dan wel de opdrachtgever die dat laat doen, over een asbestinventarisatierapport moeten beschikken. Een asbestverwijderingsbedrijf dat de opdracht uitvoert, moet op grond van het certificatieschema50 eveneens over een asbestinventarisatierapport beschikken.

De wijziging van artikel 3 heeft geen gevolgen voor artikel 4, waarin uitzonderingen op de uit artikel 3 voortvloeiende verplichtingen zijn opgenomen.

C

Deze bepaling voegt in artikel 9 een nieuw derde lid in. Dit leidt tot vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid.

Na de beëindiging van de verwijderingswerkzaamheden moet de opdrachtgever voor de asbestsanering een eindbeoordeling laten verrichten (artikel 9, eerste lid, Avb 2005 juncto artikel 4.51a Arbobesluit). Het nieuwe derde lid verplicht het laboratorium dat ten behoeve van een eindbeoordeling een monsteranalyse als bedoeld in artikel 4.51a, eerste lid, Arbobesluit, heeft uitgevoerd, of bedrijf als bedoeld in artikel 4.51a, derde lid, Arbobesluit dat een eindbeoordeling heeft uitgevoerd, het eindresultaat («vrijgavebewijs») in het LAVS in te voeren.

De verplichting om het resultaat van de eindbeoordeling aan het bevoegd gezag te verstrekken, lag op grond van artikel 1.33, derde lid, Bb 2012 eerder bij het asbestverwijderingsbedrijf. Omdat het wenselijk is de werkzaamheden van het verwijderingsbedrijf en het bedrijf dat de eindbeoordeling heeft verricht, van elkaar te scheiden, wordt deze verplichting niet meer bij het verwijderingsbedrijf gelegd (zie paragraaf 4 van het algemeen deel).

D

Dit onderdeel vervangt de eerdere paragraaf 4, die geen bepalingen meer bevatte, door een nieuwe paragraaf die de bepalingen bevat die nodig zijn om het LAVS te operationaliseren.

Artikel 10

Het nieuwe artikel 10, eerste lid, Avb 2005 bepaalt dat de LAVS-beheerder er zorg voor draagt dat de informatie over asbestsaneringsprojecten die in het LAVS is ingevoerd, onverwijld ter beschikking wordt gesteld van de instanties die met toezicht en handhaving op de naleving van de asbestregelgeving zijn belast. Dat zijn de instanties bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a en b, Avb 2005, te weten het bevoegd gezag en de certificerende instellingen. De betrokken instanties hebben de informatie nodig voor het toezicht op de naleving en de bestuursrechtelijke handhaving van de asbestregelgeving.

De ontsluiting van informatie uit het LAVS is een vorm van verwerking in de zin van de algemene verordening gegevensbescherming. Hiervoor moet een rechtsgrond aanwezig zijn. Deze bestaat uit de redenen die worden genoemd in artikel 6, eerste lid, onder c, e en f, AVG. Hierop is ingegaan in paragraaf 5 van het algemeen deel.

De informatie die op grond van een wettelijk voorschrift moet worden verstrekt, is deels al in het LAVS opgeslagen, omdat zij in een eerdere fase van het asbestsaneringsproject is ingevoerd (invoer asbestbronnen door inventarisatiebedrijf). In dat geval kan van die informatie gebruik worden gemaakt om in een latere fase van het project aan een informatieverplichting te voldoen en hoeft de informatie niet opnieuw te worden ingevoerd (startmelding van te verwijderen bronnen op basis van de invoer van asbestbronnen). De LAVS-beheerder draagt er zorg voor dat dit mogelijk is (artikel 10, tweede lid, Avb 2005). Dit is van belang ter beperking van de administratieve lasten ter voldoening aan de wettelijke informatieverplichtingen. Ook in dat geval zendt de LAVS-beheerder de informatie door naar de betrokken instanties, overeenkomstig artikel 10, eerste lid, Avb 2005.

Artikel 11

Volgens artikel 11, eerste lid, Avb 2005 moet de LAVS-beheerder er zorg voor dragen dat asbestsaneringsprojecten een uniek kenmerk wordt toegekend, waardoor de projecten in het LAVS kunnen worden geïdentificeerd. Dit maakt de informatie in het LAVS gemakkelijk raadpleegbaar. De LAVS-beheerder moet er op grond van artikel 11, tweede lid, Avb 2005 ook voor zorgdragen dat de informatie die over een asbestsaneringsproject is ingevoerd, onder het unieke kenmerk van het desbetreffende project in het LAVS wordt opgeslagen, zodat zij makkelijk kan worden teruggevonden en geraadpleegd.

In artikel 11, tweede lid, Avb 2005 is aangegeven welke informatie in elk geval in het LAVS moet worden opslagen. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 9.5.7, vierde lid, Wm. Welke informatie het concreet betreft is vermeld in de wettelijke voorschriften die tot de informatieverstrekking verplichten (zie paragraaf 4 van het algemeen deel van deze toelichting).

Uit artikel 11, derde lid, Avb 2005 volgt dat de LAVS-beheerder niet verantwoordelijk is voor de juistheid, volledigheid en waarheidsgetrouwheid van de informatie die in het LAVS door andere partijen is opgeslagen. De LAVS-beheerder draagt er slechts zorg voor dat de informatie in het LAVS wordt opgeslagen in de vorm waarin deze in het LAVS is ingevoerd. De LAVS-beheerder is niet bevoegd om informatie die bepaalde tekortkomingen vertoont, te corrigeren of aan te vullen, uitgezonderd algemene administratieve correcties, zoals adreswijzigingen of omhangen van projecten.

Uit artikel 11, vierde lid, Avb 2005 volgt dat het de taak van de LAVS-beheerder is om het LAVS zo in te richten dat informatie na de definitieve invoering niet meer kan worden gewijzigd. Gedurende het administratieve werkproces is dit nog wel mogelijk (zie paragraaf 4.3 van het algemeen deel van deze toelichting). In aanvulling op eerder definitief ingevoerde, onjuist of onvolledig gebleken informatie kan de juiste of volledige informatie later alsnog afzonderlijk worden ingevoerd. De onjuiste of onvolledige informatie blijft ook zichtbaar. Aldus kan onder meer onjuiste of onvolledige informatie die als een persoonsgegeven moet worden aangemerkt, overeenkomstig artikel 16 AVG worden gerectificeerd. Zo nodig kan de LAVS-beheerder dat doen, wanneer hij daartoe op grond van artikel 16 AVG verplicht is. Daarbij moet worden beoordeeld of rectificatie de wijziging van de eerder ingevoerde informatie noodzakelijk maakt, of alleen aanvulling met nieuwe informatie.

Artikel 11, vijfde lid, Avb 2005 biedt de mogelijkheid dat degenen die toegang hebben tot het LAVS, voor de volledigheid van hun eigen administratie en het gemak van andere ketenpartijen vrijwillig informatie in het LAVS invoeren, zonder dat daartoe een wettelijke verplichting bestaat (zie paragraaf 4.4 van het algemeen deel van deze toelichting).

Artikel 12

Deze bepaling is toegelicht in paragraaf 5 van het algemene deel van deze toelichting.

Artikel 13

Het nieuwe artikel 13 Avb 2005 bepaalt voor wie het LAVS toegankelijk is. Deze bepaling vloeit voort uit artikel 9.5.7, derde lid, Wm. Hierin is bepaald dat bij amvb de instanties, bedrijven en personen moeten worden aangewezen die toegang hebben tot de informatie die in het LAVS is opgenomen. Hierbij moet worden voldaan aan het vereiste van de algemene verordening gegevensbescherming dat voor de verwerking, in dit geval raadpleging, van persoonsgegevens een rechtsgrondslag aanwezig moet zijn, die is aangegeven in artikel 6, eerste lid, AVG. Al naar gelang de rechtsgrondslag voor de raadpleging worden instanties en bedrijven genoemd in artikel 13, eerste of tweede lid.

In het eerste lid worden vooral instanties aangewezen die de informatie moeten kunnen raadplegen met het oog op hun wettelijke taak om toezicht te houden op de naleving van de asbestregelgeving en zo nodig handhavend op te treden. Deze instanties krijgen toegang op grond van artikel 6, eerste lid, onder c, e en f, AVG.

Het gaat met name om gemeenten, provincies, de Inspectie SZW, de ILT en de politie, alsmede certificerende instellingen en de Raad voor Accreditatie. Tot de aangewezen instanties behoren ook de Omgevingsdiensten, die op grond van artikel 7.1, eerste lid, onder c, van het Besluit omgevingsrecht juncto bijlage IV, categorie 11, bij dat besluit met wettelijke taken in het kader van asbestsaneringen zijn belast.

De certificerende instellingen krijgen toegang tot het LAVS, omdat zij belast zijn met de controle op de naleving van de asbestregelgeving en het asbestprocescertificaat en daartoe over de relevante informatie dienen te beschikken. Omdat certificerende instellingen zich in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet ook met andere taken bezighouden dan asbestsanering, is de toegang beperkt tot hun werkzaamheden in het kader van asbestsaneringen.

De Raad voor Accreditatie (RvA) krijgt toegang tot het LAVS om met name de onafhankelijke eindbeoordeling beter te kunnen controleren. Eindbeoordelingen van asbestverwijdering in risicoklasse 2 of 2A moeten worden verricht door een geaccrediteerde eindinspectie-instelling, die onder toezicht staan van de RvA.

Daarnaast worden de instanties aangewezen die op grond van de Wet veiligheidsrisico’s zijn belast met de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening, zoals de brandweer. Zij krijgen toegang tot het LAVS omdat zij bij hun optreden met de eventuele aanwezigheid van asbest rekening moeten houden teneinde personeel niet onnodig aan inademing van asbestvezels bloot te stellen en doeltreffend te kunnen optreden om de risico’s van verspreiding van asbestvezels in het milieu zoveel mogelijk tegen te gaan.

Tot slot zijn ook de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) en de Belastingdienst genoemd.

Toegankelijkheid van het LAVS stelt de RVO in staat om in het kader van de uitvoering van de Subsidieregeling verwijdering asbestdaken51 te controleren of subsidies mogelijk ten onrechte zijn verstrekt voor een sanering die niet (geheel) heeft plaatsgevonden. Inmiddels is deze subsidieregeling beëindigd. Voor het geval in de toekomst nieuwe subsidiemogelijkheden voor asbestsaneringsprojecten zouden worden geopend, is aangegeven dat ook andere instanties dan de RVO die met de verstrekking van subsidies zijn belast, toegang hebben tot het LAVS om te kunnen controleren of de verstrekking op juiste gronden plaatsvindt of heeft plaatsgevonden.

Voor de Belastingdienst is toegankelijkheid van belang om te kunnen controleren of terecht gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling van de afvalstoffenbelasting, die op grond van artikel 29b, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag is verleend voor de afgifte met het oog op verwijdering van asbestafval dat is vrijgekomen bij de sanering van asbestdaken.

In het tweede lid worden private instanties en bedrijven aangewezen die toegang hebben tot het LAVS om daarin opgenomen informatie te raadplegen. Voor hen is «de verwerking noodzakelijk voor de behartiging van hun gerechtvaardigde belangen» (rechtsgrond, opgenomen in artikel 6, eerste lid, onder f, AVG). Om die reden hebben bijvoorbeeld bedrijven (en hun eventuele rechtsvoorgangers en rechtsopvolgers) die in het kader van asbestsaneringsprojecten werkzaamheden uitoefenen, toegang tot het LAVS. Het gaat om asbestinventarisatiebedrijven als bedoeld in artikel 4.54a, vierde lid, Arbobesluit en asbestverwijderingsbedrijven als bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, Arbobesluit. Zij hebben de daarin opgenomen informatie nodig voor de uitvoering van hun werkzaamheden en om te voldoen aan hun wettelijke informatieverplichtingen.

Voor de toegang tot het LAVS moet gebruik worden gemaakt van de eHerkenning of een ander door de LAVS-beheerder aangewezen authenticatiemiddel (artikel 13, derde lid, Avb 2005).

De toegang tot het LAVS is beperkt tot medewerkers van de in het eerste lid bedoelde instanties en de in het tweede lid bedoelde bedrijven die rechtstreeks zijn betrokken bij de uitvoering van de wettelijke taak van de betrokken instantie dan wel de werkzaamheden die het betrokken bedrijf ten behoeve van een asbestsaneringsproject verricht en die door de instantie of bedrijf zijn geautoriseerd (artikel 13, vierde lid, Avb 2005).

Volgens artikel 13, vijfde lid, Avb 2005 kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van invoering en raadpleging van gegevens en bescheiden in het LAVS door degenen die toegang tot dat systeem hebben. Daarin kan ook het vereiste betrouwbaarheidsniveau van de eHerkenning worden vastgesteld. Het gaat hierbij om regels om het functioneren van het LAVS in de praktijk in goede banen te leiden zodat het op efficiënte en betrouwbare wijze kan functioneren.

Artikel 14

Deze bepaling is toegelicht in paragraaf 6 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 15

Artikel 32 AVG verplicht de verwerkingsverantwoordelijke om passende technische en organisatorische maatregelen te nemen ter beveiliging van de persoonsgegevens die in het LAVS zijn opgenomen. Het nieuwe artikel 15, eerste lid, Avb 2005 bevat een algemene verplichting voor de LAVS-beheerder om dergelijke maatregelen te nemen. Hij moet daarbij tevens voldoen aan het Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst 2007 (hierna: VIR)52. Verder moet de LAVS-beheerder de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst 2017 (hierna: BIR:2017)53 toepassen. Het nieuwe artikel 15, tweede lid, Avb 2005 biedt de grondslag voor het vaststellen van nadere regels over de beveiliging van het LAVS bij ministeriële regeling. Hierin kan zo nodig een concrete beveiligingsmethodiek, zoals de BIR:2017 worden voorgeschreven, mocht het in de toekomst gebruikelijk worden hieromtrent iets te regelen. De Autoriteit persoonsgegevens heeft geadviseerd om de beveiliging van het LAVS regels op te nemen in het besluit of ten minste de mogelijkheid op te nemen dergelijke regels te stellen bij ministeriële regeling.

E

Dit onderdeel vervangt de eerdere paragraaf 5 Strafbepalingen, die geen bepalingen meer bevatte, door een nieuwe paragraaf over de bestuursrechtelijke handhaving van de bepalingen van het Asbestverwijderingsbesluit 2005. Het nieuwe artikel 16 Avb 2005 staat los van de invoering en operationalisering van het LAVS, maar is bedoeld om een omissie in het Asbestverwijderingsbesluit 2005 te herstellen.

Artikel 16

De Minister van I en W is belast met de bestuursrechtelijke handhaving van regels die op grond van artikel 9.2.2.1 Wm bij amvb zijn gesteld. Dit volgt uit art. 18.2b, eerste lid, onder a, Wm.

Volgens artikel 18.2b, derde lid, Wm kunnen bij amvb hiervoor ook gedeputeerde staten of burgemeester en wethouders in plaats van de minister worden aangewezen. Dit is wenselijk voor zover het gaat om werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van asbestsaneringen van bouwwerken. Bij de vaststelling van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 is er blijkens de nota van toelichting bij dat besluit54 van uitgegaan dat burgemeester en wethouders hun bevoegdheid aan de Woningwet konden ontlenen. Daarin werd namelijk opgemerkt dat «het toezicht op de verwijdering van asbest uit bouwwerken wordt uitgevoerd door de gemeenten op grond van de op de Woningwet gebaseerde toezichthoudende bevoegdheden met betrekking tot de uitvoering van voorschriften uit de sloopvergunning.» De constructie was in de praktijk zo dat het bevoegd gezag op grond van de Woningwet (doorgaans burgemeester en wethouders, soms gedeputeerde staten, in geval zij bevoegd gezag zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) op grond van artikel 1.29 Bb 2012 de bevoegdheid hebben om na een ingediende sloopmelding nadere voorwaarden te stellen. Het bevoegd gezag gebruikt deze bevoegdheid om eisen uit het Asbestverwijderingsbesluit 2005 als nadere voorwaarden in de zin van artikel 1.29 Bb 2012 te stellen. Dit maakt het bevoegd gezag in het kader van het Bouwbesluit 2012 echter niet rechtstreeks bevoegd gezag in het kader van het Asbestverwijderingsbesluit 2005.

De gekozen omweg via het Bouwbesluit 2012 leidt tot verwarring. Daarom is het wenselijk om de omissie dat het Asbestverwijderingsbesluit 2005 niet zelf hierin voorziet, te herstellen. Hierdoor is hetzelfde bestuursorgaan dat in het kader van de Woningwet bevoegd gezag is voor het slopen van bouwwerken, nu ook rechtstreeks bevoegd gezag voor toezicht en handhaving in het kader van het Asbestverwijderingsbesluit 2005.

Het was de bedoeling dat alleen de VROM-Inspectie (nu: ILT) zou worden belast met «de eerstelijns handhaving ten aanzien van de verwijdering van asbest uit objecten». Omdat het Asbestverwijderingsbesluit 2005 niet op de Woningwet, maar op artikel 9.2.2.1 Wm is gebaseerd, is dit een misvatting gebleken. Hoewel ook in het Bouwbesluit 2012, dat wel op grond van de Woningwet is vastgesteld, bepalingen over asbestsaneringen van bouwwerken zijn opgenomen, zijn er daarnaast ook bepalingen over asbestsaneringen van bouwwerken opgenomen in het Asbestverwijderingsbesluit 2005. Het is wenselijk dat voor de bestuursrechtelijke handhaving van bepalingen over asbestsaneringen van bouwwerken één bevoegd gezag wordt aangewezen. Dat is nu dus onbedoeld niet het geval, omdat de ILT namens de Minister van I en W met de bestuursrechtelijke handhaving van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 is belast. In het Bouwbesluit 2012 is bevoegd gezag omschreven als bevoegd gezag als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dat kan ook een ander bevoegd gezag zijn dan gedeputeerde staten of burgemeester en wethouders, bijvoorbeeld de Minister van Defensie voor defensie-inrichtingen. Artikel 18.2b, derde lid, Wm biedt echter alleen de mogelijkheid om gedeputeerde staten of burgemeester en wethouders als bevoegd gezag in plaats van de Minister van I en W (ILT) aan te wijzen.

Volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn voor bouwwerken doorgaans burgemeester en wethouders bevoegd gezag. Gedeputeerde staten zijn bevoegd gezag voor inrichtingen waarop het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 van toepassing is of waartoe een installatie behoort voor een industriële activiteit als bedoeld in bijlage I, categorie 4, van richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (PbEU L334).

Het gaat alleen om bouwwerken die tot die inrichtingen behoren, niet om installaties in de zin van objecten. Zoals destijds in de nota van toelichting bij het Asbestverwijderingsbesluit 2005 werd opgemerkt is het namelijk de bedoeling geweest dat voor objecten de Minister van I en W (ILT) het bevoegd gezag is.

Onder bestuursrechtelijke handhaving wordt ook het toezicht verstaan. Bestuursrechtelijke handhaving omvat in de eerste plaats het uitoefenen van toezicht en in de tweede plaats het opleggen van bestuursrechtelijke sancties (zoals bestuursdwang en dwangsom) door een bestuursorgaan, in beginsel zonder voorafgaande tussenkomst van een rechter. Het uitoefenen van toezicht houdt in dat de overheid controleert of een bedrijf of een burger de voor hem geldende regels naleeft, waarbij de voorwaarde niet geldt dat er sprake moet zijn van enig vermoeden dat een wettelijk voorschrift is overtreden.

F

Deze bepaling schrapt de paragrafen 6 en 7. Die paragrafen bevatten bepalingen die het Arbeidsomstandighedenbesluit, het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen en het Productenbesluit asbest wijzigden. Deze wijzigingen hebben plaatsgevonden, zodat de bepalingen niet meer van belang zijn.

G

Met deze bepaling wordt de eerdere paragraaf 8 Slotbepalingen vernummerd tot paragraaf 6 in verband met het vervallen van de eerdere paragrafen 6 en 7 (artikel I, onderdeel F).

H

Als gevolg van het doorlopen van de nieuwe paragrafen 4 en 5 tot en met artikel 16 Avb 2005 moet artikel 14a Avb 2005, dat is opgenomen in paragraaf 6 (nieuw), worden vernummerd tot artikel 17 Avb 2005.

I

Dit onderdeel omvat wetstechnische wijzigingen en heeft geen inhoudelijke consequenties. Het voorziet in het vervallen van de eerdere artikelen 15 en 16 Avb 2005, omdat deze inmiddels uitgewerkt en dus niet langer relevant zijn.

J

Vanwege de vernummering van artikel 14a tot artikel 17 (zie onderdeel H) Avb 2005 moet artikel 17 (oud) Avb 2005 worden vernummerd tot artikel 18 Avb 2005.

Artikel II

Dit artikel bevat wijzigingen van het Bouwbesluit 2012.

B

Aan artikel 1.27 Bb 2012 is een nieuw derde lid toegevoegd, waarin is bepaald dat een sloopmelding waarbij asbest wordt verwijderd, langs elektronische weg moet worden ingediend. Hiervoor moet ingevolge artikel 1.27, eerste lid, Bb 2012 gebruik worden gemaakt van het OLO. Als asbest van risicoklasse 1 wordt verwijderd, hoeft de sloopmelding niet langs elektronische weg te worden ingediend. Dit mag ook anderszins schriftelijk plaatsvinden. Het begrip «schriftelijk» in de zin van de Algemene wet bestuursrecht omvat zowel de elektronische als niet elektronische verstrekking van informatie en moet dus worden gelezen als «niet mondeling». Voor asbestsaneringen van risicoklasse 1 is er alleen een verplichting om informatie over de inventarisatie in het LAVS op te nemen.

Asbest van risicoklasse 1 hoeft niet te worden verwijderd door een gecertificeerd bedrijf als bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, Arbobesluit. Risicoklasse 1-saneringen mogen wel (vrijwillig) door gecertificeerde asbestsaneringsbedrijven in het LAVS worden geregistreerd, hetgeen ook veelvuldig gebeurt, vooral wanneer zij plaatsvinden in combinatie met saneringen van asbest van risicoklasse 2 of 2A.

Bij het doen van een sloopmelding via het OLO kan gebruik worden gemaakt van de informatie die uit het LAVS kan worden opgeroepen. Het LAVS is alleen voor gecertificeerde inventarisatiebedrijven en gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijven met eHerkenning toegankelijk en niet voor niet-gecertificeerde bedrijven en particulieren die asbest van risicoklasse 1 onder voorwaarden mogen verwijderen. Om die reden is de verplichting in artikel 1.27 Bb 2012 beperkt tot verwijdering van asbest van risicoklasse 2 of 2A. De inspanningen om het LAVS goed te laten werken richten zich in deze fase alleen op asbest van de risicoklassen die de grootste risico’s voor de gezondheid van de mens en het milieu meebrengen en dus onder het regime van certificatie vallen.

Ingevolge artikel 9.5.7, tweede lid, Wm draagt de Minister van I en W zorg voor de elektronische uitwisseling van informatie over asbestsaneringen tussen het LAVS en het OLO. Dit houdt in dat bij het doen van een sloopmelding informatie uit het LAVS kan worden opgeroepen en gebruikt en dat de sloopmelding die met gebruikmaking van het OLO is gedaan, in het LAVS wordt opgenomen.

C

Deze bepaling omvat alleen een actualisatie van de verwijzing naar artikel 1.33 Bb 2012, in verband met de vernummering die in dat artikel heeft plaatsgevonden.

D

Deze bepaling bevat vier wijzigingen van artikel 1.33 Bb 2012.

Zoals al in paragraaf 4 van het algemene deel van deze nota van toelichting is toegelicht dient de informatieverstrekking over de begindatum en einddatum van sloopwerkzaamheden waarbij asbest of asbesthoudende producten van risicoklasse 2 of 2A worden verwijderd, voortaan langs elektronische weg met gebruikmaking van het LAVS plaats te vinden. Dit is geregeld in het nieuwe tweede, onderscheidenlijk vierde, lid. In het LAVS is het mogelijk om binnen één project meerdere adressen te onderscheiden, bijvoorbeeld een flatgebouw met daarbinnen meerdere appartementen die op verschillende momenten worden gesaneerd. In het LAVS wordt voor het gehele project één melding gedaan. Voor de afzonderlijke adressen in het geval van een flatgebouw (complex) kan een extra melding gedaan worden om specifiek aan te geven op welk huisnummer men wanneer aan het saneren is. Hierdoor wordt in het LAVS per locatie de in artikel 1.33 Bb 2012 bedoelde informatie over begin- en einddatum van de feitelijke werkzaamheden aangeleverd.

Het eerdere derde lid, dat bepaalde dat het asbestverwijderingsbedrijf binnen twee weken na de asbestverwijdering een afschrift van de resultaten van de eindbeoordeling aan het bevoegd gezag moet verstrekken, is komen te vervallen. Zoals al werd opgemerkt in paragraaf 4 van het algemene deel van deze nota van toelichting, is deze informatieverplichting nu opgenomen in artikel 9, derde lid, Avb 2005. Zij is bovendien niet langer tot asbestverwijderingsbedrijven gericht, maar tot de bedrijven die de eindbeoordelingen van de asbestverwijdering uitvoeren.

Het eerdere vierde lid wordt vernummerd tot vijfde lid. Hierin is in algemene zin bepaald dat op verzoek van het bevoegd gezag door degene die de sloopwerkzaamheden heeft uitgevoerd, informatie over de vrijgekomen en afgevoerde afvalstoffen wordt verstrekt

Tot slot wordt aan artikel 9 Avb 2005 een nieuw zesde lid toegevoegd. Hierin is bepaald dat als het om asbestafval gaat, het asbestverwijderingsbedrijf binnen twee weken nadat de eindbeoordeling is verricht in het LAVS een bewijs moet invoeren dat het asbestafval is afgevoerd. Daarbij moeten ook de afvoerbestemming en het gewicht van het afgevoerde asbestafval worden vermeld. Omdat het wenselijk is dat deze informatie voor het bevoegd gezag dat met toezicht en handhaving is belast, in het LAVS raadpleegbaar is, bestaat de informatieverplichting niet langer alleen als het bevoegd gezag om de informatie verzoekt.

Artikel III

In dit artikel is bepaald dat de inwerkingtreding wordt geregeld bij koninklijk besluit. Het besluit zal tegelijkertijd met de wijzigingswet in werking treden.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer


X Noot
2

Kamerstukken II 2016/17, 34 679, nr. 3, p. 6.

X Noot
3

Wet van 5 juli 2017 tot wijziging van de Wet milieubeheer en van de Woningwet in verband met het invoeren van het landelijk asbestvolgsysteem en enige andere wijzigingen van de Wet milieubeheer (Stb. 2017, 337).

X Noot
4

Kamerstukken II 2016/17, 34 679, nr. 3, p 1–8.

X Noot
5

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG.

X Noot
6

Artikel 1.27, eerste en derde lid, en artikel 1.33, eerste en tweede lid, Bb 2012 (artikel II, onderdelen B en C).

X Noot
7

Artikel 9, derde en zesde lid, Avb 2005 (artikel I, onderdeel C).

X Noot
8

Artikel 9, derde en zesde lid, Avb 2005 (artikel I, onderdeel C). Voorheen: artikel 1.33, derde en vierde lid, Bb 2012 (artikel II, onderdeel C).

X Noot
9

Artikel I, onderdelen B, E, F, G en H.

X Noot
10

Kamerstukken II 2016/17, 34 679, nr. 3.

X Noot
11

Algemene Rekenkamer, Ketenbesef op de werkvloer (Kamerstukken II 2008/09, 31 394, nr. 2), aangeboden bij brief van de Algemene Rekenkamer van 27 maart 2008 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II 2008/09, 31 394, nr. 1).

X Noot
12

Inmiddels is in het certificatieschema, bedoeld in artikel 4.27, onderdeel a en b, van dat toen nog onderdeel uitmaakte van de Arbeidsomstandighedenregeling, een verplichting opgenomen om van het LAVS gebruik te maken (Stcrt. 2018, 68771).

X Noot
13

Voor bedrijven en personen die werken met asbest zijn met het oog op gezondheid en veiligheid certificaten vereist. Certificaten worden aan de certificaathouders verstrekt door certificerende instellingen. De certificerende instellingen zijn op grond van artikel 20, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet aangewezen door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) om certificaten te verlenen aan asbestinventarisatiebedrijven en asbestverwijderingsbedrijven en de naleving van de toepasselijke certificatie-eisen te controleren en zo nodig verleende certificaten te schorsen of in te trekken..

X Noot
14

P. 1–2.

X Noot
15

P. 1–2.

X Noot
16

P. 2–3.

X Noot
17

P. 6.

X Noot
20

Artikel 13, eerste en tweede lid, Avb 2005 (artikel I, onderdeel D).

X Noot
21

Artikel 14, eerste lid, Avb 2005 (artikel I, onderdeel D).

X Noot
22

Artikel 6.8 van de Aanpassingswet Algemene verordening gegevensbescherming (nog niet in werking getreden). Dit artikel zal tegelijkertijd met de wijzigingswet en het onderhavige besluit in werking treden.

X Noot
23

Artikel I, onderdeel D (met name de daarin opgenomen artikelen 11 en 12 Avb 2005).

X Noot
24

Artikel 11, vijfde lid, Avb 2005 (artikel I, onderdeel D).

X Noot
25

Daarnaast is het gebruik van het LAVS verplicht gesteld om in aanmerking te komen voor de landelijke subsidie voor het verwijderen van asbestdaken.

X Noot
26

Dit wordt bepaald in artikel 11, vierde lid, Avb 2005 (artikel I, onderdeel D, van dit besluit).

X Noot
27

Artikel 10, eerste lid, Avb 2005.

X Noot
28

Zie voor meer informatie: https://nl.wikipedia.org/wiki/EHerkenning. De website van eHerkenning is: https://www.eherkenning.nl/

X Noot
29

Artikel 14, tweede lid, Avb 2005 (artikel I, onderdeel D).

X Noot
30

Artikel 2, tweede lid, van de Archiefwet.

X Noot
31

Zoals bepaald in Artikel 38, onder a. en b., van het certificatieschema.

X Noot
32

Dit is het aantal startmeldingen in risicoklasse 2 en 2A in 2017

X Noot
33

Kamerstukken II 2016/17, 34 679, nr. 3.

X Noot
34

In artikel 9.5.7 Wm.

X Noot
35

Stb. 2005, 704, paragraaf 8.3.

X Noot
36

Met ingang van 25 mei 2018 is de algemene verordening gegevensbescherming van toepassing. Daarom heeft de Autoriteit persoonsgegevens advies uitgebracht overeenkomstig artikel 57, eerste lid, onder c, en artikel 36, vierde lid, van de verordening.

X Noot
38

Verslag van een schriftelijk overleg (Kamerstukken II 2018/19, 34 679, nr. 8).

X Noot
40

VOAM-VKBA is de brancheorganisatie voor asbestonderzoeksbedrijven.

X Noot
41

Veras is de belangenvereniging van sloop- en asbestverwijderingsbedrijven.

X Noot
42

Stichting VIA is een industrieel samenwerkingsverband gericht op regelgeving over de aanwezigheid van asbest en schadelijke vezels in industriële installaties.

X Noot
43

Fenelab is de branchevereniging voor geaccrediteerde laboratoria en kalibratie- en inspectie-instellingen in Nederland.

X Noot
44

De werkkamer asbest is ingesteld door de omgevingsdiensten en heeft als doel een geharmoniseerde professionele aanpak door de Omgevingsdiensten te bevorderen, kennis te vergaren, te delen en te verspreiden en te zorgen voor een gecoördineerde inzet bij eventuele calamiteiten.

X Noot
45

De RvA verleent accreditaties aan de asbest inspectie-instellingen (in het ontwerpbesluit genoemd eindinspectielaboratoria). De asbest inspectie-instellingen worden periodiek beoordeeld en daarmee geverifieerd of de asbest inspectie-instelling haar werkzaamheden onder accreditatie mag blijven uitvoeren.

X Noot
46

Artikel 9.5.7, tweede lid, Wm.

X Noot
47

Artikel 1 van het certificatieschema bevat een begripsomschrijving van «inspectie-instelling».

X Noot
48

Zie de memorie van toelichting bij het wijzigingswetsvoorstel (Kamerstukken II 2016/17, 34 679, nr. 3, p. 8).

X Noot
49

Voor het begrip «asbest» gebeurt dit bij de inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (verwijdering asbest en asbesthoudende producten (Kamerstukken I 2018/19, 34 675, A).

X Noot
50

Artikel 38, onder b, van het certificatieschema.

X Noot
54

Stb. 2005, 704, paragraaf 8.3.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven