Besluit van 8 juli 2016 tot wijziging en aanvulling van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet en van bijlage II bij de Crisis- en herstelwet (Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet elfde tranche)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 12 oktober 2015, nr. IenM/BSK-2015/197457, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst;

Gelet op de artikelen 1.2 en 2.4 van de Crisis- en herstelwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 januari 2016, No.W14.15.0358/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 8 juli 2016, nr. IenM/BSK-2016/102562, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 6i wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6j

  • 1. Het verbod uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt vanaf het moment van inwerkingtreding van dit besluit (Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet elfde tranche) voor de duur van vijf jaar niet voor een bouwactiviteit als bedoeld in het tweede lid die wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een architect of een dienstverrichter als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de architectentitel die voldoet aan de in het derde lid genoemde eisen.

  • 2. De bouwactiviteit bestaat uit de realisatie van:

    • a. een of twee eengezinswoningen;

    • b. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, mits niet hoger dan tien meter;

    • c. een dakopbouw waarbij geen extra woningen worden gerealiseerd;

    • d. een dakterras;

    • e. een dakkapel, of

    • f. de splitsing of samenvoeging van woningen, mits geen verandering van de bouwconstructie plaatsvindt.

  • 3. Eisen als bedoeld in het eerste lid houden in dat de architect of de dienstverrichter als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de architectentitel voldoet aan de door de raad gestelde eisen met betrekking tot:

    • a. de benodigde beroepservaring, vakkennis, vaardigheden en inzicht op het gebied van toetsing van en toezicht houden op de uitvoering van de bouwregelgeving, en

    • b. de wijze waarop de toetsing en het toezicht op de bouwactiviteiten plaatsvindt.

  • 4. Onder het in het eerste lid bedoelde uitvoeren van een bouwactiviteit onder verantwoordelijkheid van een architect of dienstverrichter zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op de architectentitel worden tenminste de volgende verplichtingen voor die architect of dienstverrichter begrepen:

    • a. de architect heeft vanaf de opdrachtverlening tot en met de oplevering van het bouwwerk opdracht voor het ontwerp en het toezicht op het bouwwerk en draagt er zorg voor dat de werkzaamheden in het kader van kwaliteitsborging zo worden uitgevoerd zodat het gerechtvaardigd vertrouwen ontstaat dat het eindresultaat van de bouwwerkzaamheden voldoet aan de daarvoor geldende regelgeving;

    • b. de architect meldt binnen drie weken voor de start van de uitvoering van de bouwactiviteit aan burgemeester en wethouders dat voor die activiteit toepassing wordt gegeven aan dit artikel en aan de daarvoor door de raad gestelde eisen;

    • c. binnen drie weken na de oplevering van de bouwactiviteiten door de bouwer overlegt de architect een opleverdossier aan burgemeester en wethouders dat voldoet aan de daaraan door de raad gestelde eisen.

  • 5. Dit artikel is van toepassing op de door burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam aangewezen locaties.

B

In artikel 7a, vijfde lid, aanhef, wordt «vóór 1 juli 2016» vervangen door: vóór 1 juli 2018.

C

Artikel 7c wordt als volgt gewijzigd:

1. Het dertiende en veertiende lid worden vernummerd tot het vijftiende en zestiende lid.

2. Na het twaalfde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 13. In afwijking van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 3.2, aanhef en onderdeel b, van de Regeling omgevingsrecht verstrekt de aanvrager in of bij de aanvraag om een vergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van die wet, gegevens en bescheiden over de gevolgen van het beoogde gebruik voor de fysieke leefomgeving.

  • 14. In afwijking van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van die wet worden verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels, bedoeld in het eerste lid.

3. Aan het vijftiende lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel s door een puntkomma, elf onderdelen toegevoegd, luidende:

  • t. Binnenstad Apeldoorn, gemeente Apeldoorn, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 66;

  • u. Buitengebied Boekel, gemeente Boekel, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 67;

  • v. Brandevoort-Noord, gemeente Helmond, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 68;

  • w. Buitengebied Rijssen-Holten, gemeente Rijssen-Holten, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 69;

  • x. Buitengebied Steenwijkerland, gemeente Steenwijkerland, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 70;

  • y. Locatieontwikkeling De Bulders, gemeente Heeze-Leende, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 71;

  • z. Centrum Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 72;

  • aa. Buitengebied Borsele, gemeente Borsele, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 73;

  • bb. Business Centre Treeport, gemeente Zundert, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 74;

  • cc. Binnenstad Oudewater, gemeente Oudewater, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 75;

  • dd. Landschapspark Bergse Heide, gemeente Bergen op Zoom, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 76.

4. In het zestiende lid wordt «het dertiende lid» telkens vervangen door: het vijftiende lid.

5. Aan het zestiende lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. voor de in onderdelen t tot en met dd van het vijftiende lid genoemde plangebieden: tot vijf jaar na inwerkingtreding van dit besluit (Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet elfde tranche).

D

Artikel 7g wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het vierde lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • h. Stadskanaal;

  • i. Veere.

2. Aan het vijfde lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. voor de in het vierde lid, onderdelen h en i, genoemde gemeenten vanaf het moment van inwerkingtreding van dit besluit (Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet elfde tranche) voor de duur van vijf jaar.

E

Artikel 7l, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Hiertoe kunnen behoren regels waarbij in afwijking van de artikelen 2 en 6 van de Wet geurhinder en veehouderij voorschriften worden gesteld over de cumulatieve geurhinder veroorzaakt door veehouderijen.

F

In paragraaf 3 worden na artikel 7n twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7o

  • 1. Dit artikel is van toepassing op bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening en inpassingsplannen als bedoeld in artikel 3.26 respectievelijk artikel 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening voor de door provinciale staten van de provincie Groningen aangewezen concentratiegebieden voor de realisering van windturbineparken en voor Windpark Fryslân en Windpark De Drentse Monden en Oostermoer. In deze gebieden kunnen aan gronden voorlopige bestemmingen voor het bouwen en in werking hebben van een windturbine voor een termijn van tussen de vijfentwintig en dertig jaar worden toegekend aan de exacte locaties van de windturbines, mits deze worden vastgesteld uiterlijk vijf jaar na inwerkingtreding van dit besluit (Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet elfde tranche).

  • 2. In afwijking van artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, respectievelijk artikel 3.26 juncto artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening in verbinding met artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998, respectievelijk artikel 3.28 juncto artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening in verbinding met artikel 9b van de Elektriciteitswet 1998, wordt de bestemming van gronden waaraan tevens een voorlopige bestemming voor een windturbine is toegekend, met inbegrip van de met het oog op de toegekende bestemmingen gestelde regels, binnen een periode van vijfendertig jaar opnieuw vastgesteld. Artikel 3.1, derde tot en met vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening is niet van toepassing.

  • 3. In afwijking van artikel 3.2, respectievelijk artikel 3.26 juncto artikel 3.2, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening in verbinding met artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998 respectievelijk artikel 3.28 juncto artikel 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening in verbinding met artikel 9b van de Elektriciteitswet 1998, geldt de voorlopige bestemming voor een termijn van tussen de vijfentwintig en dertig jaar.

  • 4. In afwijking van artikel 3.26, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998 respectievelijk artikel 3.28, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 9b van de Elektriciteitswet 1998 is de raad voor de duur van de in het tweede lid bedoelde termijn niet bevoegd de voor de exacte locaties van de windturbines in een inpassingsplan opgenomen bestemming en voorlopige bestemming te wijzigen.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in het eerste tot en met het derde lid kan de raad van Delfzijl in het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Oosterhorn voorlopige bestemmingen voor het bouwen en in werking hebben van een windturbine voor een termijn van tussen de vijfentwintig en tweeëndertig jaar toekennen, mits de voorlopige bestemming wordt toegekend aan de concrete mastposities van de windturbines. De bestemming van deze gronden wordt binnen een periode van zevenendertig jaar opnieuw vastgesteld. Artikel 3.1, derde tot en met vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening is gedurende deze periode niet van toepassing.

Artikel 7p

  • 1. In afwijking van artikel 2.7, eerste lid, eerste volzin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en onverminderd artikel 2.5 van die wet kunnen, als een project dat bestaat uit het bouwen van een bouwwerk tevens is aan te merken als een project dat bestaat uit het oprichten van een inrichting, de aanvragen voor een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van die wet en voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van die wet, los van elkaar worden ingediend.

  • 2. Dit artikel is:

    • a. vanaf het moment van inwerkingtreding van dit besluit (Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet elfde tranche) gedurende vijftien jaar van toepassing in de gemeente Bergen op Zoom;

    • b. in die gemeente gedurende die termijn van overeenkomstige toepassing op aanvragen om wijziging van de voorschriften van een omgevingsvergunning.

G

Er worden elf bijlagen toegevoegd zoals opgenomen in de bijlage bij dit besluit:

  • a. bijlage 66 (Binnenstad Apeldoorn);

  • b. bijlage 67 (Buitengebied Boekel);

  • c. bijlage 68 (Brandevoort-Noord Helmond);

  • d. bijlage 69 (Buitengebied Rijssen-Holten);

  • e. bijlage 70 (Buitengebied Steenwijkerland);

  • f. bijlage 71 (Locatieontwikkeling De Bulders Heeze Leende);

  • g. bijlage 72 (Centrum Sneek Súdwest-Fryslân);

  • h. bijlage 73 (Buitengebied Borsele);

  • i. bijlage 74 (Business Centre Treeport Zundert);

  • j. bijlage 75 (Binnenstad Oudewater);

  • k. bijlage 76 (Landschapspark Bergse Heide Bergen op Zoom).

ARTIKEL II

In bijlage II bij de Crisis- en herstelwet worden aan categorie Aa. Overige ruimtelijke projecten de volgende twee projecten toegevoegd:

38

Flevoport Urk

130.000 m2 buitendijks terrein met 1.200 m kader ten zuiden van Urk

Buitendijkse maritieme servicehaven voor op- en afbouw en onderhoud van schepen

39

Harnaschpolder

50 ha netto uitgeefbaar bedrijventerrein in Den Hoorn aan de A4

Integrale gebiedsontwikkeling naar bedrijventerrein voor de vestiging van een mix van standaard- en hoogwaardige bedrijven. Voorzien zijn zowel werk- als woon/werkkavels (bedrijfspand met woonhuis).

ARTIKEL III

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (elfde tranche).

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 8 juli 2016

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Uitgegeven de veertiende juli 2016

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff

Bijlage (bijlagen genoemd in artikel I, onderdeel G)

Bijlage 66 bij Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet

Kaart Apeldoorn, Binnenstad Apeldoorn

Kaart Apeldoorn, Binnenstad Apeldoorn

Bijlage 67 bij Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet

Kaart Boekel, Buitengebied Boekel

Kaart Boekel, Buitengebied Boekel

Bijlage 68 bij Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet

Kaart Helmond, Brandevoort-Noord

Kaart Helmond, Brandevoort-Noord

Bijlage 69 bij Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet

Kaart Rijssen-Holten, Buitengebied Rijssen-Holten

Kaart Rijssen-Holten, Buitengebied Rijssen-Holten

Bijlage 70 bij Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet

Kaart Steenwijkerland, Buitengebied Steenwijkerland

Kaart Steenwijkerland, Buitengebied Steenwijkerland

Bijlage 71 bij Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet

Kaart Heeze-Leende, Locatieontwikkeling de Bulders

Kaart Heeze-Leende, Locatieontwikkeling de Bulders

Bijlage 72 bij Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet

Kaart Súdwest-Fryslân, Centrum Sneek

Kaart Súdwest-Fryslân, Centrum Sneek

Bijlage 73 bij Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet

Kaart Borsele, Buitengebied Borsele

Kaart Borsele, Buitengebied Borsele

Bijlage 74 bij Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet

Kaart Zundert, Business Centre Treeport

Kaart Zundert, Business Centre Treeport

Bijlage 75 bij Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet

Kaart Oudewater, Binnenstad Oudewater

Kaart Oudewater, Binnenstad Oudewater

Bijlage 76 bij Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet

Kaart Bergen op Zoom, Landschapspark Bergse Heide

Kaart Bergen op Zoom, Landschapspark Bergse Heide

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit bevat de zogenaamde elfde tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

Krachtens artikel I wordt het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet gewijzigd en aangevuld.

Op verzoek van de deelnemende gemeenten aan het experiment met flexibele bestemmingsplannen, dat door Platform 31 wordt begeleid, wordt de termijn waarbinnen het experimentele bestemmingsplan moet worden vastgesteld verlengd met twee jaar tot 1 juli 2018 (artikel 7a, onderdeel B).

Voorts worden elf nieuwe deelnemers toegevoegd aan het experiment met de bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte (artikel 7c, onderdeel C) en twee nieuwe deelnemers aan het experiment met het opstellen van één bestemmingsplan met verbrede reikwijdte voor het gehele grondgebied (artikel 7g, onderdeel D). Artikel 7c wordt tevens uitgebreid met een tweetal leden, waarmee wordt geborgd dat op (de beoordeling van) vergunningaanvragen voor zogenaamde «afwijkactiviteiten» de verbrede reikwijdte van toepassing is.

Met deze genoemde experimenten (artikelen 7a, 7c en 7g) wordt vooruitgelopen op het omgevingsplan uit de Omgevingswet (Stb. 2016, 156).

Daarnaast vindt aanwijzing plaats van een drietal nieuwe innovatieve projecten:

  • een experiment met private kwaliteitsborging door een architect bij bouwprojecten met een laag bouwtechnisch en ruimtelijk risicoprofiel in de gemeente Rotterdam (onderdeel A, nieuw artikel 6j);

  • een experiment waarbij ten behoeve van het oprichten van windturbines voorlopige bestemmingen met een looptijd van (maximaal) dertig dan wel tweeëndertig jaar mogen worden gehanteerd (onderdeel F, nieuw artikel 7o);

  • een experiment waarbij in afwijking van artikel 2.7 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht «onlosmakelijke activiteiten» (de bouw- en milieuvergunning) apart van elkaar kunnen worden aangevraagd (onderdeel F, nieuw artikel 7p).

Ten slotte wordt artikel 7l redactioneel gewijzigd (onderdeel E).

Krachtens artikel II worden twee projecten toegevoegd aan Bijlage II bij de Chw aan categorie Aa. Overige ruimtelijke projecten.

Op grond van artikel 5.2a van de Chw is het ontwerpbesluit door de Minister van Infrastructuur en Milieu bij brieven van 24 juni 2015 (IenM/BSK-2015/66394 en IENM/BSK-2015/66389) voorgelegd aan beide Kamers der Staten-Generaal (Kamerstuk 32 127, nr. 212). Tegelijkertijd is het ontwerpbesluit voorgepubliceerd in de Staatscourant. Beide Kamers hebben niet om informatie verzocht.

Naar aanleiding van de voorpublicatie zijn drie zienswijzen ontvangen die tot wijziging van het ontwerpbesluit hebben geleid voordat deze naar de Afdeling advisering van de Raad van State is gestuurd.

Twee zienswijzen hebben betrekking op het experiment waarbij ten behoeve van het oprichten van windturbines bestemmingsplannen met een looptijd van (maximaal) dertig jaar mogen worden gehanteerd. Voor het project windpark Delfzijl Midden op het bedrijventerrein Oosterhorn mag, naar aanleiding van de zienswijzen in afwijking daarvan, een looptijd van maximaal tweeëndertig jaar worden gehanteerd. De reden hiervoor is gelegen in reeds gemaakte afspraken tussen de gemeente Delfzijl, de provincie Groningen en de ontwikkelaars over een exploitatietermijn van dertig jaar en dat nog twee jaar «regeltijd» nodig is om na de vaststelling van het bestemmingsplan tot exploitatie van de windmolens te komen. Verder zijn in het artikel enkele redactionele aanpassingen verwerkt.

De derde zienswijze heeft betrekking op het experiment met private kwaliteitsborging door een architect bij bouwprojecten met een laag bouwtechnisch en ruimtelijk risicoprofiel in de gemeente Rotterdam. Dit artikel is gewijzigd in die zin dat hierin de verantwoordelijkheden van de architect worden verduidelijkt. Hiermee wordt aangesloten bij de tekst van het wetsvoorstel voor de Wet op de kwaliteitsborging.

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State zijn de artikelen 6j en 7o in overleg met de aanvragers opnieuw gewijzigd. Voorts is artikel 7c gewijzigd.

In verband met de noodzakelijke reparatie van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet naar aanleiding van twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, is de dertiende tranche met de reparatie eerder in werking getreden dan deze elfde tranche. Na de voorpublicatie is de elfde tranche aangepast aan de systematiek die is gekozen in de dertiende tranche, waar het gaat om de ten hoogste toegestane termijn voor afwijking bij ieder experiment. Zoals aangekondigd in de toelichting op de dertiende tranche zullen deze termijnen in de eerstvolgende reguliere tranche worden vervangen door een concrete einddatum.

Artikelsgewijs

Artikel I (Aanvulling en wijziging Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet)

Onderdeel A (nieuw artikel 6j)

De verbodsbepaling in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen vervalt voor een aantal in artikel 6j, tweede lid, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet aangewezen bouwactiviteiten. Het gaat hierbij om bouwactiviteiten in door burgemeester en wethouders aangewezen gebieden waarbij die bouwactiviteiten een laag bouwtechnisch en ruimtelijk risico kennen. Deze bouwactiviteiten zijn opgenomen op de limitatieve lijst in het tweede lid.

Binnen het experiment geldt verder de eis dat deze bouwactiviteiten worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een architect of een daaraan gelijk te stellen dienstverrichter als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de architectentitel. Het experiment kent een looptijd van vijf jaar.

Het experiment sluit aan op de vernieuwing van de kwaliteitsborging waarvoor het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) een wetsvoorstel heeft opgesteld.1 In het conceptwetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen wordt voorgesteld de toetsing door het bevoegd gezag aan de bouwtechnische voorschriften van het Bouwbesluit 2012 voor bepaalde categorieën bouwactiviteiten te laten vervallen. Bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen toetst het bevoegd gezag daar dus niet meer aan. In plaats daarvan is in het conceptwetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen bepaald dat het bevoegd gezag toetst of het door de toekomstige bouwer gekozen toegelaten instrument voor kwaliteitsborging past bij het bouwwerk en of de vergunninghouder werkt met een kwaliteitsborger die het instrument mag toepassen.

De bouwactiviteiten die onder dit experiment in het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet zijn gebracht, zijn deels gekozen en begrensd vanuit stedenbouwkundig en deels vanuit bouwkundig oogpunt. Er is voor de bouw van een of twee eengezinswoningen, bijbehorende bouwwerken tot maximaal tien meter hoog, dakopbouwen en dakkapellen gekozen omdat deze bouwactiviteiten op de schaal van Rotterdam slechts een geringe invloed hebben op de gebouwde omgeving. Bij de categorie dakopbouwen is daarbij bepaald dat geen sprake mag zijn van het realiseren van extra woningen omdat dit grote gevolgen voor de inrichting van vluchtmogelijkheden kan hebben en de beoordeling daarvan aan de gemeente voorbehouden dient te blijven. Aan bouwactiviteiten die nodig zijn voor het splitsen of samenvoegen van woningen is daarnaast de beperking gesteld dat de bouwconstructie van het desbetreffende pand niet mag worden aangetast. Ook daar is een gemeentelijke toets noodzakelijk geacht om incidenten te voorkomen. Het experiment is derhalve niet van toepassing op constructies waarvan het bezwijken kan leiden tot het bezwijken van een andere bouwconstructie die in de directe nabijheid van die constructie ligt.

Bij dit experiment neemt de architect of dienstverrichter de verantwoordelijkheid voor de toetsing voor een aantal onderwerpen over van de gemeente. Met een architect wordt bedoeld iemand die ingevolge artikel 23 van de Wet op de architectentitel gerechtigd is tot het voeren van de titel van architect. Met een dienstverrichter wordt bedoeld iemand die in een ander EU-land op wettige wijze diensten verricht op het gebied van architectuur, zoals nader gedefinieerd in artikel 1 van de Wet op de architectentitel. Met het overnemen van de verantwoordelijkheid voor de toetsing voor een aantal onderwerpen wordt bedoeld de toetsing aan het Bouwbesluit 2012, aan het welstandsbeleid, aan het bestemmingsplan en aan de bouwverordening. De architect of dienstverrichter moet daarvoor voldoende gekwalificeerd zijn. Hiervoor moet de architect of dienstverrichter op basis van het derde lid van artikel 6j voldoen aan de door de raad gestelde eisen met betrekking tot beroepservaring, vakkennis, vaardigheden en inzicht op het gebied van toetsing aan en toezicht houden op de uitvoering van de bouwregelgeving.

De eisen die de raad van de gemeente Rotterdam op grond van het derde lid van artikel 6j kan stellen, zijn niet in strijd met Europeesrechtelijke bepalingen. In dit kader zijn van belang de Richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties die is geïmplementeerd in de Wet op de architectentitel2 en de Dienstenrichtlijn die onder meer is geïmplementeerd in de Dienstenwet3.

Onder het toepassingsbereik van de Richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties vallen ingevolge artikel 48, eerste lid, alleen de beroepswerkzaamheden die gewoonlijk onder de beroepstitel van architect worden uitgeoefend. Bij het in artikel 6j opgenomen experiment gaat het echter om beroepswerkzaamheden die gewoonlijk juist niet onder de beroepstitel van architect worden uitgeoefend. Het gaat hier om toezicht op de uitvoering van de in het tweede lid genoemde bouwactiviteiten en er zorg voor dragen dat de werkzaamheden in het kader van kwaliteitsborging zo worden uitgevoerd zodat het gerechtvaardigd vertrouwen ontstaat dat het eindresultaat van de bouwwerkzaamheden voldoet aan de daarvoor geldende regelgeving. Deze werkzaamheden behoren ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot de bevoegdheid van, in de regel, burgemeester en wethouders. De deelnemende architect neemt deze rol van burgemeester en wethouders over.

Evenmin is het derde lid van artikel 6j in strijd met de Dienstenrichtlijn. In artikel 16, eerste lid, van de Dienstenrichtlijn is bepaald dat de toegang tot en de uitoefening van een dienstenactiviteit niet afhankelijk mag zijn van naleving van eisen die niet aan de daargenoemde drie beginselen voldoen. Het gaat om het discriminatieverbod en de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid.

Omdat de toetsing van en het toezicht op de bouwactiviteiten in dit experiment bij een specifieke beroepsgroep wordt gelegd, is het van belang dat deze werkzaamheden in het verlengde liggen van de «eigen» werkzaamheden van deze beroepsgroep. Dit rechtvaardigt de keuze voor de architect en de daaraan verwante dienstverrichter. Om te kunnen voldoen aan het doel van de toetsing en het toezicht moeten de eisen die worden gesteld, betrekking hebben op de beroepservaring, vakkennis, vaardigheden en inzicht op het gebied van de toetsing en het toezicht en daarnaast op de wijze waarop de toetsing en het toezicht plaatsvindt. Het is de verantwoordelijkheid van de raad om ervoor te zorgen dat de uiteindelijk te stellen regels niet in strijd zijn met het discriminatieverbod, de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid en met de eisen uit het tweede lid van artikel 16 van de Dienstenrichtlijn. Daarbij wordt opgemerkt dat het niet onmogelijk is om eisen te stellen die niet in strijd zijn met de Dienstenrichtlijn. De eisen worden immers in gelijke mate gesteld aan architecten en aan dienstverrichters. En gelet op de elementen die van belang zijn bij bouwprojecten, zoals veiligheid, is aannemelijk dat de eisen ook voldoen aan de andere voorwaarden uit de Dienstenrichtlijn.

Op grond van het vierde lid meldt de architect drie weken voor de start van de bouwactiviteiten aan burgemeester en wethouders dat toepassing wordt gegeven aan deze regeling. Na oplevering van het project levert de architect binnen drie weken een opleverdossier in dat moet voldoen aan de daaraan door de raad gestelde eisen. De verantwoordelijkheden van de gemeente voor toezicht en handhaving in de fase na de uitvoering van het bouwproject blijven net als onder het regime van de toekomstige Wet kwaliteitsborging in stand.

De architecten, die participeren in dit experiment, moeten hun verantwoordelijkheid voor de toetsing aan de bouwregelgeving naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate in acht nemen. Als een architect hierin naar het oordeel van burgemeester en wethouders tekort schiet, ontvangt de desbetreffende architect wegens het niet voldoen aan de door de raad gestelde eisen, een waarschuwing en kan die architect zo nodig worden uitgesloten van verdere deelname aan dit experiment.

Degene die stelt dat hij als gevolg van de uitvoering van de kwaliteitsborging door een architect schade heeft geleden, kan een civielrechtelijke vordering instellen tot herstel dan wel vergoeding van die schade. Het is denkbaar dat de eigenaar of gebruiker van een bouwwerk die achteraf door het bevoegd gezag erop wordt aangesproken dat het bouwwerk in strijd is met de bouwtechnische voorschriften, verhaal haalt bij de kwaliteitsborgende architect. Indien komt vast te staan dat dit is toe te rekenen aan de wijze waarop de overeengekomen werkzaamheden door de architect zijn uitgevoerd, dient hij de kosten te vergoeden, die de eigenaar of gebruiker als gevolg daarvan heeft moeten maken. Het is echter geenszins de bedoeling dat de architect hiermee de aannemer vrijwaart. De aannemer is en blijft verantwoordelijk voor de oplevering van het bouwwerk volgens de overeengekomen voorwaarden en hij kan daar ook door de opdrachtgever op worden aangesproken als er na de oplevering gebreken aan het licht komen die toe te rekenen zijn aan de aannemer.

In de achtste tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet is mede voor de gemeente Rotterdam al een experiment opgenomen dat gericht is op het vervallen van de preventieve toetsing van bouwplannen aan de bouwtechnische voorschriften van het Bouwbesluit 2012. Artikel 6i van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet bepaalt dat geen preventieve toetsing aan het Bouwbesluit 2012 plaatsvindt in de gemeenten Delft, Den Haag, Eindhoven, Rotterdam en Sint Anthonis. Voorwaarde is dat de aanvraag betrekking heeft op een grondgebonden woning met een waarborgcertificaat op basis van het keurmerk van de Stichting Garantiewoning.

Dit nieuwe experiment ligt in het verlengde van artikel 6i van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet en bouwt daarop voort door voor een beperkte categorie van bouwactiviteiten de andere preventieve toetsingen uit de omgevingsvergunning voor bouwen eveneens uit het overheidsdomein te halen en door een gekwalificeerd architect te laten uitvoeren. De preventieve overheidstoets van een bouwplan in de vorm van een omgevingsvergunning voor bouwen kan daardoor voor een beperkte categorie van bouwactiviteiten vervallen. Hiermee sluit dit experiment aan bij de systematiek zoals deze naar huidig inzicht onder de Omgevingswet zal ontstaan: een ontwikkelaar dient aan de hand van de Omgevingswet, het ter plaatse geldende omgevingsplan en de regels uit het Besluit bouwwerken leefomgeving zelf te beoordelen of sprake is van een vergunningplichtige bouwactiviteit. Alleen wanneer uit die beoordeling volgt dat daar sprake van is, zal een aanvraag om omgevingsvergunning volgen die leidt tot een preventieve toets door het bevoegd gezag. In alle andere gevallen zal de desbetreffende bouwer zelf echter verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van hetgeen wordt gebouwd en zal hij alleen geconfronteerd kunnen worden met eventueel repressief optreden door het bevoegd gezag. Ten opzichte van artikel 6i ligt het innovatieve karakter van dit nieuwe experiment in de verdere deregulering van de preventieve toetsing van bouwplannen.

De gemeente Rotterdam wil met dit experiment de toetsing van bouwplannen overlaten aan als kwaliteitsborger functionerende architecten. Door het verdwijnen van de procedure voor de omgevingsvergunning en bijkomende bouwleges kan de bouwsnelheid worden verhoogd en kunnen kosten voor de aanvragers worden gereduceerd. Hiervan mag een gunstig effect worden verwacht op de vraag naar nieuwe woningen en verbouwingen van bestaande woningen. Daardoor draagt het experiment bij aan het economisch functioneren van de bouwsector en geeft daarmee een impuls aan de economie. Daarnaast geeft deze manier van werken architecten de kans om van begin tot eind betrokken te zijn bij de bouwactiviteit. Hierdoor krijgen architecten de kans om actief te sturen op de realisatie van de duurzaamheidseisen die gesteld zijn bij het ontwerp. De ervaring leert namelijk dat deze duurzaamheidseisen in de praktijk vaak niet gehaald worden wegens het verwateren van de betrokkenheid van architecten bij de uiteindelijke realisatie.

Zoals aangekondigd in de toelichting op de dertiende tranche zal de ten hoogste toegestane termijn voor afwijking – voor dit experiment vijf jaar na inwerkingtreding van dit besluit – in de eerstvolgende reguliere tranche worden vervangen door een concrete einddatum.

Onderdeel B (wijziging artikel 7a)

Het verlengen van de termijn in artikel 7a, vijfde lid, naar 1 juli 2018 gebeurt op verzoek van enkele deelnemende gemeenten in afstemming met Platform 31.4

Het opstellen van een flexibel bestemmingsplan met deelname en betrokkenheid van de omgeving is een proces dat tijd kost. Een zorgvuldig proces aan de voorkant vergroot de kans dat het plan daadwerkelijk vastgesteld en onherroepelijk wordt. Om de experimenterende gemeenten de ruimte te geven om hun planproces tot een goed einde te brengen wordt de termijn met twee jaar verlengd tot 1 juli 2018.

Onderdeel C (wijziging artikel 7c)

Aan het experiment met de bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte in artikel 7c worden elf gemeenten toegevoegd. In het experiment worden projecten aangewezen waarvoor de betrokken gemeenten te kennen hebben gegeven dat de bestaande regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening beperkingen heeft voor het bereiken van de gewenste ontwikkelingen in het desbetreffende plangebied en dus in de weg staat aan realisering van de politiek-bestuurlijke opgave voor die gebieden. Binnen dit artikel 7c-experiment mag op de aangegeven onderdelen worden afgeweken van een aantal wetten en besluiten, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, en het Besluit ruimtelijke ordening, de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder en de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Onder de verbrede reikwijdte vallen overigens geen onderdelen uit deze wetten en besluiten die invloed hebben op het beschermingsniveau voor de omgeving. Zo blijven de toetsingskaders uit de Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder, de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden. Het bieden van de mogelijkheden van verbreding van het bestemmingsplan ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen (die zonder deze verbreding geen doorgang zouden kunnen vinden) maakt het voor de betrokken gemeenten mogelijk om in de besluitvorming van ruimtelijke plannen verder te kijken dan alleen het ruimtelijke beleidskader en te streven naar een integratie van andere beleidsstukken op het gebied van de fysieke leefomgeving. Zoals bij de invoering van artikel 7c in de zevende tranche is opgemerkt, draagt de uitvoering van experimenten met bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte bij aan innovatieve ontwikkelingen en kunnen deze experimenten lokaal bijdragen aan het bestrijden van de economische crisis en aan de bevordering van duurzaamheid.

De in dit besluit toegevoegde gemeenten zijn: Apeldoorn, Boekel, Helmond, Rijssen-Holten, Steenwijkerland, Heeze-Leende, Súdwest-Fryslân, Borsele, Zundert, Oudewater en Bergen op Zoom. Zij hebben gebieden aangemeld om te experimenteren met een verbrede reikwijdte van het bestemmingsplan. De elf aangewezen projecten bevinden zich in verschillende stadia van het planvormingsproces. In sommige gevallen weet de gemeente al precies welke ontwikkelingen zullen plaatsvinden, waar de regelgeving wringt en zijn er al concrete ideeën over de invulling van de verbrede reikwijdte van het bestemmingsplan. In andere gevallen weet de gemeente wel de ontwikkelingsrichting die ze mogelijk wil maken en is duidelijk dat het bestaande instrumentarium onvoldoende ruimte biedt om deze ontwikkeling te realiseren. Deze gemeenten weten echter nog niet precies wanneer de ontwikkelingen zullen plaatsvinden (organische gebiedsontwikkeling), of hebben nog geen duidelijkheid welke elementen van de verbrede reikwijdte toegepast zullen worden in het bestemmingsplan. Wel is duidelijk dat zonder de verbreding van het bestemmingsplan de gewenste ontwikkelingen niet kunnen plaatsvinden.

Door de verbrede reikwijdte van het bestemmingsplan worden lokaal nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt of, in het geval van organische ontwikkeling, in gang gezet. Deze ontwikkelingen leveren een bijdrage aan het economisch herstel in de betreffende regio’s. Daarmee is aannemelijk dat de mogelijk gemaakte ontwikkelingen bijdragen aan de bestrijding van de economische crisis.

In de aangewezen gebieden streven gemeenten naar duurzaamheid door bijvoorbeeld hergebruik van bestaande terreinen en gebouwen, het toepassen van duurzame energievoorzieningen, samenwerking tussen bedrijven of integratie van functies. Juist om deze duurzaamheidsaspecten in het bestemmingsplan te verwerken is het toepassen van de mogelijkheden van de verbreding van het bestemmingsplan noodzakelijk.

In dit besluit worden ook enkele gemeentelijke buitengebieden aangewezen als gebieden waarvoor bestemmingsplannen met een verbrede reikwijdte kunnen worden vastgesteld. In vergelijking met stedelijke gebieden hebben buitengebieden heel eigen ruimtelijke opgaven zoals behoud en versterking van de kwaliteit van het landelijk gebied, en behoud en versterking van economische vitaliteit, waaronder de verantwoorde ontwikkeling van agrarische bedrijven, mede in relatie tot Natura 2000. De verbrede reikwijdte geeft de mogelijkheid om de gehele fysieke leefomgeving in de afweging te betrekken.

Voorts worden op voorstel van de gemeente Boekel een nieuw dertiende lid en veertiende lid ingevoegd in artikel 7c. Strekking van deze wijzigingen is dat burgemeester en wethouders een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit ten opzichte van een bestemmingsplan met een verbrede reikwijdte kunnen toetsen en verlenen volgens het verbrede beoordelingskader van het experimentele bestemmingsplan. Hiertoe wordt bepaald dat de aanvrager meer informatie verstrekt dan de ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht vereiste informatie omtrent «de gevolgen voor de ruimtelijke ordening», namelijk de gegevens en bescheiden over de gevolgen van het beoogde gebruik voor de fysieke leefomgeving. Daarnaast wordt in het nieuwe veertiende lid het beoordelingskader uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht – «een goede ruimtelijke ordening» – vervangen door het verbrede kader uit het eerste lid van artikel 7c.

Voor een uitgebreidere toelichting op het experiment met bestemmingsplannen met een verbrede reikwijdte wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 7c in de zevende tranche.5

In de dertiende tranche is aan artikel 7c een veertiende lid toegevoegd (dat thans wordt vernummerd tot het zestiende lid), met daarin de ten hoogste toegestane tijdsduur van de afwijkingen van bestaande regelgeving die dit artikel mogelijk maakt. Dit komt erop neer dat een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de tranche waarin het project is opgenomen moet worden vastgesteld. Voor een toelichting op dit lid wordt verwezen naar de toelichting op de dertiende tranche. Voor de in deze elfde tranche toegevoegde gemeenten wordt in onderdeel e van het zestiende lid een termijn van vijf jaar na inwerkingtreding van dit besluit gesteld waarbinnen het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte moet worden vastgesteld. Zoals aangekondigd in de toelichting op de dertiende tranche zal deze ten hoogste toegestane termijn voor afwijking in de eerstvolgende reguliere tranche worden vervangen door een concrete einddatum.

De gebieden die aan dit experiment worden toegevoegd, worden hieronder beschreven.

1°. Binnenstad Apeldoorn – Gemeente Apeldoorn

De binnenstad van Apeldoorn bestaat uit verschillende gebieden met een grote diversiteit aan functies. Vooral in het binnenstedelijke gebied staan kantoren leeg. Ook de leegstand van winkels wordt steeds zichtbaarder, zowel in het kernwinkelgebied als in de zogenaamde «aanloopstraten» daar naartoe. Daarnaast is in het gebied recent een aantal gebouwen gesloopt, waardoor terreinen braak liggen. In het als structuurvisie vastgestelde Regieplan Binnenstad wordt ingezet op drie ambities die samen richting geven aan het profiel van de binnenstad: 1°. de compacte en complete binnenstad, 2°. de bereikbare binnenstad en 3°. de eigen(zinnige) verankerde en groenblauwe binnenstad. Door in het bestemmingsplan Binnenstad een grotere mate van flexibiliteit aan gebruiks- en functiemogelijkheden toe te kennen kan op organische wijze, met maatwerk, meer ruimte worden gecreëerd voor hergebruik van onder andere leegstaande kantoren en winkels. Het experiment biedt de mogelijkheid om onderdelen zoals cultuurhistorie, beeldkwaliteit, welstand en stedenbouwkundige uitgangspunten integraal af te wegen, in samenhang te regelen en op te nemen in een bestemmingsplan. Zo wordt een versnipperde opname van deze onderdelen in diverse plannen en documenten voorkomen. Apeldoorn wil met het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte ruimte bieden voor bouwmogelijkheden, inrichting van de openbare ruimte en de aanleg van groenvoorzieningen die beter aansluiten bij het veranderende klimaat.

2°. Buitengebied Boekel – Gemeente Boekel

Het grootste deel van het grondgebied van de gemeente Boekel bestaat uit het buitengebied met een grootte van ongeveer 3.140 ha. De agrarische bedrijvigheid, de recreatie en het toerisme in het buitengebied zijn belangrijk voor de gemeentelijke economie. De gemeente Boekel zet in op het dereguleren en praktisch en oplossingsgericht werken. Wat burgers en ondernemers zelf goed kunnen, laat de gemeente aan hen over. De gemeente heeft ook ambities zoals het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied en het rekening houden met de volksgezondheid. Dit betekent echter niet dat de uitwerking en realisatie hiervan in het gemeentehuis moeten plaatsvinden.

Een belangrijk onderwerp in het buitengebied is het versterken en verbeteren van de kwaliteit van het buitengebied. Daarnaast speelt de vraag hoe moet worden omgegaan met vrijgekomen agrarische bebouwing door schaalvergroting, transformaties en bedrijfsbeëindiging en het meer maatschappelijk verantwoord maken van de veehouderij. Gezien de omvang van de agrarische sector in de gemeente Boekel, heeft de gemeente een economisch belang bij een gezonde agrarische sector. Het maken van integrale afwegingen, waarbij naast de economische belangen ook de factoren milieuhinder en gezondheid een duidelijke positie krijgen, is naar de mening van de gemeente een goede methode om snel en verantwoord besluiten te nemen. Bij de ontwikkelingen in het buitengebied spelen diverse duurzaamheids aspecten een rol, zoals beperking van de milieubelasting, duurzame energiewinning, landschappelijke inpassing, natuurcompensatie en gezondheid.

3°. Brandevoort-Noord – Gemeente Helmond

De Vinex-wijk Brandevoort is voor een deel gereed en omvat op dit moment naast zo’n 3.000 woningen ook winkels, basisscholen, een medisch centrum, een treinstation en een sportaccommodatie. Het project Brandevoort-Noord betreft het resterende deel van de Vinexwijk, 3.000 woningen, en een bedrijventerrein van 27 hectare (Businesspark Brandevoort). Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein wordt er naar gestreefd minimaal 12 arbeidsplaatsen per hectare te realiseren.

Voor Brandevoort-Noord geldt dat de uitvoering meer dan tien jaar en mogelijk zelfs meer dan vijftien jaar in beslag neemt. Dit heeft vooral te maken met het vraaggericht ontwikkelen van zowel het bedrijventerrein als de woningbouw.

In het plangebied wil de gemeente een kinderboerderij, een milieueducatiecentrum en een bedrijventerrein voor inrichtingen categorie 3 realiseren. Daarnaast wil de gemeente onderzoeken of (een gedeelte) van de openbare wegen tevens gebruikt kunnen worden als testfaciliteit ten behoeve van de bedrijven in de automotive sector die zich op het bedrijventerrein of de naastgelegen «Automotive Campus» zullen vestigen. In het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte zullen de milieuhygiënische randvoorwaarden die voor deze activiteiten gelden zoveel mogelijk worden geïntegreerd.

De gemeente streeft naar nieuwbouw, waarbij het energieverbruik zoveel mogelijk wordt teruggedrongen bijvoorbeeld door toepassing van duurzame energie en duurzame materialen. Ook aan zaken als openbare verlichting en openbaar groen worden vanuit duurzaamheid eisen gesteld bij ontwerp en aanleg. Om te zorgen voor een goede fysieke leefomgeving wil de gemeente op het bedrijventerrein deelname aan een professionele organisatie voor parkmanagement verplichten. Het parkmanagement omvat onder meer zaken als parkeren, beveiliging en het beheer en onderhoud van de semiopenbare ruimte op het terrein. Deze verplichting wil de gemeente koppelen aan zowel de bouw- als gebruiksmogelijkheden van gebouwen.

4°. Buitengebied Rijssen-Holten – Gemeente Rijssen-Holten

Voor het gehele buitengebied van de gemeente Rijssen-Holten is op 24 april 2014 door de raad een nota van uitgangspunten vastgesteld. Onderdelen daarvan zijn onder andere het bieden van functieverbreding en -verandering aan agrariërs en de ontwikkeling van toerisme. Dit onder de voorwaarde van behoud van de kwaliteit van het landelijk gebied.

Het bieden van ontwikkelingsperspectieven aan (agrarische) bedrijven en op voormalige agrarische bedrijfspercelen zal de economische vitaliteit en de werkgelegenheid bevorderen.

De gemeente Rijssen-Holten streeft ernaar om te komen tot één integraal digitaal raadpleegbaar bestemmingsplan waarin naast gebruiks- en bouwregels ook andere relevante beleidsstukken en regels worden ontsloten. Voorbeelden hiervan zijn vrijkomende agrarische bebouwing, welstand, geur, natuur en landschap en water. Naast een beter toepasbaar bestemmingsplan leidt dit ook tot een betere dienstverlening aan burgers en bedrijven. Door in het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte te werken met een gebiedsgerichte benadering kunnen de aspecten water, bodem, energie, natuur en landschap beter en met meer onderlinge samenhang worden gewaarborgd. Door deze verschillende aspecten op te nemen in één plan wordt de afstemming vergroot. Dit leidt tot een duidelijker en duurzamer juridische kader.

5°. Buitengebied Steenwijkerland – Gemeente Steenwijkerland

In het buitengebied van de gemeente Steenwijkerland zijn twee ontwikkelingen gaande: enerzijds het stoppen van agrarische bedrijven en anderzijds de (wensen voor) vernieuwing en uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven. Door bij de herziening van het bestemmingsplan te anticiperen op de mogelijkheden die de Omgevingswet biedt voor het omgevingsplan wil de gemeente mogelijkheden bieden voor innovatie van agrarische bedrijven. Daarnaast wil zij een goede regeling treffen voor het toekennen van nieuwe functies aan vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Hiervoor wordt gedacht aan het opnemen van een delegatiebevoegdheid waarmee het college van burgemeester en wethouders nieuwe functies kan toekennen aan de betreffende locaties binnen door de raad aangegeven kaders.

Een eerste m.e.r.-verkenning heeft uitgewezen dat agrarische bedrijven nog groeimogelijkheden hebben binnen hun huidige vergunde stikstofrechten. Voor de bedrijfsmatige vernieuwing van agrarische bedrijven wil de gemeente een systeem van omgevingswaarden voor stikstofdepositie in het bestemmingsplan koppelen aan de mogelijkheden voor interne saldering. Hiermee kan een grondslag worden geboden voor uitbreidingen van agrarische bedrijven die passen binnen de kaders van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en Natura 2000 omdat zij binnen de huidige vergunde stikstofrechten blijven. Daarnaast moet de gemeente ook de welstandsnota herzien. De gemeente wil deze voor het buitengebied integreren in het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte.

6°. Locatieontwikkeling De Bulders – Gemeente Heeze-Leende

Het project bestaat uit de aanleg van een randweg ten zuiden van de woonkern Heeze en de ontwikkeling van een woonlocatie van circa 350 woningen inclusief openbare ruimte. De aanleg van de randweg dient als een oplossing voor de zeer zware verkeersbelasting van vooral vrachtverkeer op het bestaande en daarvoor niet ingerichte wegennetwerk binnen de kern Heeze. De woningbouwlocatie zal worden ontsloten naar de nieuwe randweg. De invloed van de crisis maakt duidelijk dat de woningbouwbehoefte niet is afgenomen, maar dat de te verwachten afzetperiode langer wordt. Op basis van nader onderzoek dient rekening te worden gehouden met een afzetperiode van circa vijftien jaar. Hierbij kunnen de mogelijkheden van het experiment met betrekking tot het exploitatieplan uitkomst bieden.

De gemeente wil in het bestemmingsplan voorwaarden opnemen met betrekking tot het toepassen van duurzame energievormen en eisen kunnen stellen aan de duurzaamheid van de te bouwen woningen, bijvoorbeeld door een koppeling te maken met de concepten van «slim bouwen» en «active house». Met toepassing van de mogelijkheden van het experiment krijgt de gemeente de gelegenheid om andere aspecten dan op het gebied van ruimtelijke ordening bij de besluitvorming te betrekken. En daarmee de mogelijkheden om in het bestemmingsplan extra aandacht te besteden aan duurzaamheidsaspecten.

Door de integrale ontwikkeling van het project De Bulders wordt de verkeersstructuur in en rondom de kern Heeze sterk verbeterd. Doorgaand vrachtverkeer hoeft niet langer met vertraging de kern te passeren, maar kan via de randweg snel de uitvalswegen bereiken naar de snelwegen A2 (Eindhoven-Maastricht-Utrecht) en A67 (Eindhoven-Venlo-Antwerpen). Dit komt de economische bedrijvigheid ten goede.

De randweg zorgt er verder voor dat de overbelasting van het bestaande wegennet binnen de kern Heeze sterk wordt verminderd. Daardoor neemt de verkeersoverlast, zoals geluid- en geurhinder en CO2-uitstoot in de kern af. Hierdoor ontstaat een verbetering van de woonkwaliteit in duurzame zin.

7°. Centrum Sneek – Gemeente Súdwest-Fryslân

Het centrumgebied staat, zoals bij veel gemeenten, momenteel onder grote druk. Winkelpanden komen leeg te staan en het (her)ontwikkelen van locaties gaat moeilijk. De gemeente wil met het oog op de gewenste kwaliteit van het centrum van Sneek graag tot een andere aanpak komen. Hierbij wordt gedacht aan een gebiedsgerichte benadering. Voor het centrum of delen daarvan worden integrale regels in het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgenomen. Die regels zijn gebaseerd op het vastleggen van een gebruiksruimte die wordt weergegeven in bijvoorbeeld normen, omgevingswaarden of aantallen. In het bestemmingsplan staat dus niet een perceel centraal, maar de kwaliteit en de gewenste ontwikkeling van een afgebakend gebied. Hierdoor wordt functiemenging beter mogelijk. De gemeente is al bezig met het opstellen van een actieplan voor het centrum van Sneek. De regels van het bestemmingsplan kunnen hierop aansluiten. Het plan wordt opgesteld in nauw overleg met alle betrokkenen in het centrum zoals winkeliers, bewoners en verenigingen.

Het bestemmingsplan heeft naast de doelstellingen van het ontwikkelen en behouden van kwaliteiten een duidelijke economische insteek. Door de gewenste functiemenging en gebiedsgerichte benadering kunnen passende initiatieven sneller en eerder worden toegestaan. De gebiedsgerichte benadering kan een bijdrage leveren aan duurzaamheid. De gebruiksruimte wordt in het bestemmingsplan ook gekoppeld aan duurzaamheid. In een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte is het eenvoudiger om duurzaamheidsnormen op te nemen dan in een bestemmingsplan op basis van de Wet ruimtelijke ordening.

8°. Buitengebied Borsele – Gemeente Borsele

Het bestemmingsplangebied «Borsels Buiten» omvat het gehele buitengebied van de gemeente Borsele en is, exclusief het buitendijkse water van de Westerschelde, ongeveer 12.000 ha groot. Het buitengebied beslaat het agrarische gebied met alle daarbinnen gelegen infrastructuur.

Het buitengebied levert een belangrijke bijdrage aan de inkomsten voor de gemeente in de vorm van agrarische bedrijvigheid en toerisme. De ontwikkelings- en gebruiksmogelijkheden van vrijkomende (agrarische) gebouwen hebben een belangrijke economische betekenis. Het tegengaan van onnodige belemmeringen in de economische ontwikkeling hiervan, met behoud van de kwaliteit van de leefomgeving, de ruimte en de recreatiefunctie, kan beter bereikt worden met een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte.

De gemeente heeft op het onderwerp geluidhinder en landschappelijke beeldkwaliteit een uitgewerkt en gebiedsgericht beleid dat effectiever kan worden toegepast indien het wordt geïntegreerd in het bestemmingsplan. Nu is dit beleid nog teveel versnipperd, waardoor plan- en besluitvorming niet aan elkaar worden gekoppeld en kansen worden gemist. De gemeente zal in ieder geval haar geluidverordening buitengebied en haar beleid ten aanzien van cultuurhistorie, welstand en landschappelijke kwaliteit opnemen in het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan kan vanwege de verbrede reikwijdte aspecten als duurzame energiewinning, landschappelijke inpassing en natuurcompensatie beter ondersteunen.

9°. Business Centre Treeport – Gemeente Zundert

Het Business Centre Treeport (BCT) is een nieuw aan te leggen thematisch bedrijventerrein dat volledig gelieerd is aan de boomteeltsector. Uit een marktverkenning blijkt dat hieraan behoefte is. Doordat diverse aan boomteelt gelieerde bedrijven geclusterd worden op één terrein ontstaat er kruisbestuiving. Dit leidt tot nieuwe ideeën, innovatieve concepten, samenwerking en schaalvoordelen. De boomteeltsector is belangrijk voor de werkgelegenheid en de economische ontwikkelingen binnen deze regio. Maar liefst 32% van de Zundertse beroepsbevolking is werkzaam in de boomkwekerijsector of bij een toeleverings- of ondersteunend bedrijf daarvan.

De vliegwielfunctie van de thematische benadering laat zich moeilijk voorspellen en zal pas na enkele jaren optreden. Daarom is een verlenging van de looptijd van het bestemmingsplan gewenst. Ook de te verhalen kosten zijn op voorhand lastig te definiëren door het globale karakter van het bestemmingsplan. De mogelijkheid om de exploitatieplanplicht door te schuiven biedt de gelegenheid tot flexibeler inspelen op de actualiteiten en het geven van een kans aan de uitnodigingsplanologie.

De ambities voor het BCT zijn hoog, zowel op het gebied van duurzaamheid als op het gebied van de uitstraling van gebouwen en de openbare ruimte. De Omgevingswet biedt in de toekomst meer handvatten om andere niet ruimtelijke relevante zaken op te nemen in een omgevingsplan. De gemeente Zundert wil hier met het bestemmingsplan Treeport op anticiperen door onder andere beeldkwaliteitseisen en duurzaamheidsambities op te nemen in het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Dit wordt mogelijk uitgewerkt in nader op te stellen beleidsregels.

10°. Binnenstad Oudewater – Gemeente Oudewater

Oudewater is een relatief kleine stad waar het voorzieningenniveau onder druk staat. De binnenstad van Oudewater heeft een grote cultuurhistorische waarde die veel toeristen trekt. Dit gebied is aangewezen als beschermd stadsgezicht met veel panden die een rijks- of gemeentelijk monument zijn. De binnenstad is één van de economische dragers van Oudewater. Er is sprake van een transformatie. Voorzieningen zijn niet meer primair bedoeld voor eigen inwoners, maar ook voor toeristen. De gemeente wil via een flexibel planologisch kader adequaat en daadkrachtig inspelen op innovatieve ideeën van ondernemers. Ondernemers moeten kunnen anticiperen op veranderende wensen van de toeristen. Op die wijze wordt de lokale economie behouden en versterkt.

In het bestemmingsplan wil de gemeente de nadruk leggen op de beeldkwaliteit en het historische karakter van de binnenstad. Daarbij gaat het om duurzaam behoud van het aanwezige erfgoed zowel op pandniveau als op gebiedsniveau. Men beoogt de binnenstad aantrekkelijk en vitaal te houden en waar mogelijk te versterken. Een levendige binnenstad om in te wonen, te recreëren en te ondernemen. Dit door functies en gebouwen toe te staan die binnen de cultuurhistorische kaders en de beoogde beeldkwaliteit passen. Voor de bovengenoemde werkwijze wil de gemeente gebruik maken van de mogelijkheden van het experiment, zoals de uitgestelde uitvoerbaarheidstoets, het opnemen van meldingsplicht voor bepaalde activiteiten en de verruiming van het gebruik van beleidsregels (in dit geval het beeldkwaliteitsplan). De gemeente gaat via dit experiment ook de erfgoedverordening opnemen in het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Hierdoor wordt, naast het Aanwijzingsbesluit beschermd stadsgezicht en de monumentenaanwijzingen, het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte het integrale toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen.

11°. Landschapspark Bergse Heide – Gemeente Bergen op Zoom

Landschapspark Bergse Heide is een gebied van ongeveer 500 ha ten oosten van Bergen Op Zoom. Onderdelen hiervan worden gerealiseerd binnen het project «De Zoom» dat cofinanciering heeft gekregen vanuit het subsidieprogramma Landschappen van Allure van de Provincie Noord-Brabant.

Voor de ontwikkeling van Bergse Heide is een Green Deal gesloten. Deze moet ertoe bijdragen dat er een energielandschap ontstaat en het landschapspark een pilot wordt op het gebied van biobased producten zoals grondstoffen, halffabricaten en eindproducten. Dat past binnen het streven van West-Brabant om zich te profileren als de «Delta van de biobased economy».

Het doel van de Green Deal is om door samenwerking tussen partijen en in de context van de Brabantse Wal meerwaarde toe te voegen aan het gebied Bergse Heide. Dit moet gebeuren door in coöperatieve verbanden met elkaar investeringen en gedeeltelijke exploitaties aan te gaan die samen leiden tot een innovatief en openbaar toegankelijk Landschapspark Bergse Heide.

Nevendoel is een voorbeeld te zijn voor samenwerking tussen publieke en private partijen en voor duurzaamheid. Landschapspark Bergse Heide wil een «living lab» zijn waar overheden, bedrijfsleven en kennisinstituten de activiteiten en hun effecten kunnen gebruiken voor monitoring en kennisontwikkeling. Deze ontwikkeling vraagt tijd om tot bloei te komen. Een looptijd van tien jaar voor het op te stellen bestemmingsplan is niet voldoende om de gewenste transitie vorm te geven. Met name voor het energielandschap zou dit tot problemen leiden.

Daarnaast wil men in het bestemmingsplan meer handvatten opnemen om te sturen op het gewenste kwaliteitsbeeld en het behalen van de duurzaamheidsambities. Dit is wenselijk vanwege de voorgestane organische ontwikkeling die geïnitieerd wordt vanuit private partijen en bestaande eigenaren in het gebied.

Onderdeel D (wijziging artikel 7g)

Het geldende artikel 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet maakt het mogelijk dat gemeenten via een gehele of gedeeltelijke herziening van de bestemmingsplannen die op grond van het eerste lid gelden als één bestemmingsplan voor het gehele grondgebied, toewerken naar een bestemmingsplan met een verbrede reikwijdte voor het gehele grondgebied van de gemeente. Net als bij artikel 7c geldt voor artikel 7g dat het experimentele bestemmingsplan bijdraagt aan het faciliteren van innovatie ontwikkelingen en dat de uitvoering ervan bijdraagt aan het bestrijden van (de lokale effecten van) de economische crisis en aan duurzaamheid. Daarnaast kan door het gebruik van deze mogelijkheden op een innovatieve manier omgegaan worden met wet- en regelgeving.

De gemeenten Veere en Stadskanaal hebben zich aangemeld om deel te nemen aan dit bestaande experiment. De gemeenten kunnen er voor kiezen om dit bestemmingsplan voor het gehele grondgebied geheel of partieel te herzien. Dit kunnen zij doen door bijvoorbeeld de verschillende begripsbepalingen te synchroniseren, er milieuregels aan toe te voegen of gebruik te maken van één van de andere mogelijkheden die dit experiment biedt.

Voor de toegevoegde gemeenten wordt in onderdeel e van het vijfde lid een termijn van vijf jaar na inwerkingtreding van dit besluit gesteld waarbinnen het bestemmingsplan voor het gehele grondgebied geheel of gefaseerd kan worden herzien. Zoals aangekondigd in de toelichting op de dertiende tranche zal de ten hoogste toegestane termijn voor afwijking in de eerstvolgende reguliere tranche worden vervangen door een concrete einddatum.

Gemeente Stadskanaal – project actualisatie bestemmingsplannen gemeente Stadskanaal

Gemeente Stadskanaal wil haar bestemmingsplannen herzien op een wijze die ook na 2018 nog actueel is. Het is daarom de wens om een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op te stellen. Inhoudelijk worden nieuwe en bestaande beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving na een integrale afweging vastgelegd. De gemeente wil welstand, monumentenbeleid en milieu opnemen in het plan. De bevolkingsomvang krimpt in Stadskanaal. Dit zorgt ervoor dat de gemeente op een duurzame manier met haar ruimte wil omgaan. Door de functionaliteiten die geboden worden in het experiment bestemmingsplan met verbrede reikwijdte wordt op een nieuwe manier ingespeeld op de bevolkingsafname en de afname van detailhandel. Door meer bestuurlijke afwegingsruimte toe te kennen kan sneller en flexibeler worden ingespeeld op innovatieve ontwikkelingen. In het plan worden randvoorwaarden ten behoeve van duurzaamheid opgenomen als toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen. Door te dereguleren, onder andere via verordeningen in het bestemmingsplan, wil de gemeente procedures inkorten. Hierdoor worden nieuwe economische ontwikkelingen gestimuleerd.

Gemeente Veere – omgevingsplan kernen Veere

De gemeente Veere wil één bestemmingsplan met verbrede reikwijdte voor dertien kernen maken en gaat de regels voor de fysieke leefomgeving op elkaar afstemmen. Op het gebied van de fysieke leefomgeving zijn er naast een vijfentwintigtal bestemmingsplannen ruim twintig verordeningen actief. Het maken van één bestemmingsplan met verbrede reikwijdte biedt de mogelijkheid om in één keer de verschillende regelingen te integreren en op elkaar af te stemmen. De gemeente heeft als doel om middels deze innovatie alle relevante regelgeving op één plaats en in één document digitaal aan te bieden. Via een alternatieve browser krijgt de burger in één keer inzicht in de regels die gelden op een bepaald perceel. Door flexibiliteit in het plan wil de gemeente duurzame initiatieven stimuleren.

Onderdeel E (artikel 7l)

Artikel 7l, tweede lid, onder a, komt na overleg met de provincie Noord-Brabant te vervallen. Deze bepaling is in de negende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet opgenomen zodat de provincie Noord-Brabant in haar verordening strengere eisen aan de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) had kunnen stellen dan mogelijk is op grond van bijlage 2 bij de Wet milieubeheer. Bij nader inzien blijkt dat deze bepaling in strijd is met artikel 2.4, eerste lid, onder j, van de Crisis- en herstelwet, waarin is bepaald dat van titel 5.2 van de Wet milieubeheer bij wege van experiment niet mag worden afgeweken. In eerste instantie was deze bepaling zo geïnterpreteerd dat alleen niet in soepeler zin mag worden afgeweken; bij nader inzien lijkt ook afwijking in stringentere zin niet beoogd.

Onderdeel F (nieuwe artikelen 7o en 7p)
Artikel 7o (voorlopige bestemming windturbineparken)

Op verzoek van de Minister van Economische Zaken (in afstemming met het IPO) en op verzoek van de provincie Groningen wordt een experiment toegevoegd ten behoeve van het voorlopig bestemmen van windturbineparken. Met het Energieakkoord voor duurzame groei zet Nederland in op een energievoorziening die in 2050 volledig klimaatneutraal is. Onderdeel hiervan is de doelstelling om het aandeel duurzame energie te verhogen naar 14% in 2020 en 16% in 2023. In 2020 moet er in Nederland 6.000 MW aan opgesteld vermogen door windturbines op land staan. Deze doelstelling legt een groot beslag op de fysieke ruimte in Nederland. Dit vraagt om een efficiënte inpassing, zowel in tijd als in ruimte. Enerzijds wil men de mogelijkheden van windenergie vastleggen in ruimtelijke plannen zodat voor iedereen zichtbaar is voor welke doeleinden gronden gebruikt mogen worden. Anderzijds wil men de nadelen van een bestemming voor windenergie voorkomen.

Bij de ruimtelijke inpassing van een windturbinepark wordt meestal in het bestemmings- of inpassingsplan de concrete locatie van de windturbines vastgelegd. Zo houdt men greep op de omvang en het uiterlijk van het park en biedt men de omgeving zekerheid. Deze wijze van bestemmen maakt het echter lastig om na een bepaalde periode, veelal de economische levensduur van de turbines, met een schone lei te beginnen en een nieuw windpark met andere mastposities te realiseren. Zolang er een bestemming windenergie geldt, kan er een vergunning voor nieuwe, min of meer zelfde type, turbine worden gevraagd, die dan niet kan worden geweigerd. Zolang er een goed werkende turbine staat, zal bij een actualisering van het plan opnieuw een bestemming windenergie worden toegekend. Het weghalen van de bestemming windenergie leidt tot aanzienlijke directe planschade bij de grondeigenaren en dus tot een forse kostenpost bij de overheid. Wanneer het om die reden niet lukt om verouderde turbines te verwijderen, staat dat in de weg aan het benutten van de ruimte voor nieuwere turbines die een grotere bijdrage leveren aan duurzame energie of het benutten van de ruimte voor andere vormen van energievoorziening of het benutten van de ruimte voor een geheel ander gebruik. Daarmee wordt innovatie tegengehouden en de beperkt beschikbare ruimte in Nederland niet efficiënt benut. Deze nadelen van een bestemming voor windenergie houden verband met het feit dat windturbines in de ruimtelijke ordening worden beschouwd als bouwwerk, terwijl het eigenlijk apparaten zijn met een beperkte economische levensduur, hetgeen bij bouwwerken anders is. Naarmate de technische ontwikkelingen bij windturbines sneller gaan, is het vanuit het oogpunt van duurzaamheid en efficiënt ruimtegebruik wenselijk dat er tijdig nieuwere turbines geplaatst worden, teneinde te voldoen aan de energiedoelstellingen en de beschikbare ruimte daarvoor efficiënt te gebruiken. Tegelijk is het vanuit financieel oogpunt belangrijk dat de termijn gedurende welke reeds geplaatste turbines kunnen draaien, niet te kort is om kapitaalvernietiging te voorkomen en gedane investeringen te kunnen terugverdienen.

Om de genoemde nadelen te voorkomen willen de Minister van Economische Zaken en de provincie Groningen wel een bestemming windenergie kunnen toekennen, maar daarbij van meet af aan duidelijk maken dat deze bestemming een bepaalde periode zal gelden en de vergunning dientengevolge ook slechts voor een bepaalde periode kan worden verleend. Na die periode geldt een andere, definitieve bestemming, die al bij hetzelfde bestemmings- of inpassingsplan is toegekend. Op dat moment is voor een eventueel nieuw windturbinepark een nieuwe integrale afweging nodig. Deze afweging heeft betrekking op nut en noodzaak van een nieuw windturbinepark, locatiekeuze, exacte mastposities, etc. De afweging kan ertoe leiden dat er geen nieuwe bestemming voor windenergie komt, maar kan er ook toe leiden dat er wel een nieuwe bestemming voor windenergie komt, met wellicht andere turbines op andere posities. Door aanpassingen te doen in de huidige mogelijkheden en beperkingen van het artikel in de Wro voor een voorlopige bestemming en enkele aanverwante artikelen, hoeven geen aanpassingen te worden gedaan in de huidige schaderegeling, waaronder de maatstaven voor voorzienbaarheid. Door het toekennen van een voorlopige bestemming voor de windturbines is voor de eigenaren en investeerders voorzienbaar dat een turbine gedurende die periode op die plek mag staan en draaien, maar tijdig moet zijn afgebroken, omdat deze daarna in strijd is met de definitieve bestemming. Een dergelijke regeling doet niet af aan de mogelijkheid van indirecte planschade bij omwonenden die gedurende die periode een windturbine in hun omgeving krijgen. Mogelijke verzoeken om vergoeding van deze schade dienen volgens de van toepassing zijnde regels te worden beoordeeld.

Door te verzekeren dat een windturbinepark na de in het plan vastgelegde periode weer wordt afgebroken, ontstaan er meer mogelijkheden om tijdig over te schakelen op nieuwere types windturbines, die verder ontwikkeld en dus duurzamer zijn dan de turbines die er al die tijd hebben gestaan of over te schakelen naar andere, nieuwere, vormen van een duurzame energievoorziening. Daarmee wordt een reële bijdrage geleverd aan innovatieve ontwikkelingen en een bestendiger energievoorziening. Daarnaast levert de ontwikkeling en het gebruik van nieuwe windturbines een bijdrage aan de transitie naar een duurzame economie, die crisisbestendiger is. Door aan te sturen op een duurzame energievoorziening wordt Nederland minder afhankelijk van fossiele brandstoffen. Daarnaast kunnen eigenaren van agrarische gronden door plaatsing van windmolens meer rendement uit hun land halen, dan met verpachten of verbouwen alleen. Dit maakt agrariërs en grondeigenaren minder gevoelig voor crises in de landbouwsector.

De zekerheid dat een windturbinepark voor een bepaalde periode wordt toegestaan, levert naar verwachting meer draagvlak op voor de realisatie van een dergelijk park. Dat betekent dat er meer zekerheid is dat zo’n park daadwerkelijk op korte termijn wordt gebouwd, vervolgens moet worden onderhouden en uiteindelijk weer moet worden afgebroken. Daarmee levert dit experiment nieuwe werkgelegenheid op, niet alleen op de korte termijn, maar ook op de lange termijn.

Het eerste lid bepaalt dat dit artikel van toepassing is in de provincie Groningen binnen de door de provincie in de Omgevingsverordening Groningen 2016 aangewezen concentratiegebieden voor de realisering van windturbineparken en daarnaast voor Windpark Fryslân en Windpark De Drentse Monden en Oostermoer, zowel voor de situatie dat een bestemmingsplan wordt vastgesteld als de situatie dat een provinciaal of rijksinpassingsplan wordt vastgesteld. In de provincie Groningen gaat het om drie concentratiegebieden. Voorwaarde voor toepasselijkheid is dat in het bestemmings- of inpassingsplan de exacte locaties van de windturbines worden vastgelegd met een voorlopige bestemming. Idealiter leidt dit ertoe dat de afzonderlijke windturbines met een voorlopige bestemming worden bestemd. Denkbaar is ook dat bij een lijnopstelling aan een smalle strook grond een langwerpige voorlopige bestemming wordt toegekend die een aantal windturbines mogelijk maakt. Deze voorwaarde moet voorkomen dat een heel bedrijventerrein of een groot agrarisch gebied een voorlopige bestemming voor de windturbines krijgt, met als resultaat dat gedurende de looptijd van die voorlopige bestemming het feitelijke gebruik ter plaatse in strijd is met de voorlopige bestemming.

Het derde lid regelt dat op deze voorlopige bestemming de termijn van vijf jaar die wordt genoemd in artikel 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening niet van toepassing is, maar de voorlopige bestemming geldt voor een termijn van tussen de vijfentwintig en dertig jaar. De planvaststeller kan de termijn van de voorlopige bestemming bepalen op basis van de informatie van de initiatiefnemer van het windturbinepark en de lokale omgevingsfactoren.

Omdat de termijn van de voorlopige bestemming niet los moet komen van de rest van het bestemmingsplan, bepaalt het tweede lid dat de termijngebonden bepalingen van artikel 3.1, tweede tot en met vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening niet van toepassing zijn. Om te verzekeren dat na afloop van de voorlopige bestemming een definitieve bestemming in werking treedt is de planperiode van de definitieve bestemming voor de exacte locaties van de windturbines op vijfendertig jaar gesteld.

Het vierde lid bepaalt dat wanneer wordt gekozen voor een inpassingsplan met een regeling voor windturbines conform het eerste lid, het gemeentebestuur geen bestemmingsplan kan vaststellen voor de exacte locaties van de windturbines.

Het vijfde lid biedt een uitbreiding van de termijn gesteld in het eerste lid voor het project windpark Delfzijl Midden op het bedrijventerrein Oosterhorn. In afwijking van de looptijd van maximaal dertig jaar mag de gemeente Delfzijl een looptijd van maximaal tweeëndertig jaar hanteren. De gemeente Delfzijl, de provincie en de ontwikkelaars van het windpark hebben reeds afspraken gemaakt over de exploitatietermijn. Deze is gesteld op dertig jaar. Na vaststelling van het bestemmingsplan is er nog twee jaar nodig om tot exploitatie te komen, daarom is het wenselijk om voor dit project de in het eerste tot en met het derde lid genoemde termijn met twee jaar uit te breiden.

Zoals aangekondigd in de toelichting op de dertiende tranche zal de ten hoogste toegestane termijn voor afwijking – voor dit experiment vijf jaar na inwerkingtreding van dit besluit – in de eerstvolgende reguliere tranche worden vervangen door een concrete einddatum.

Artikel 7p (Bergen op Zoom, onlosmakelijkheid)

De gemeente Bergen op Zoom wil experimenteren met het loslaten van de onlosmakelijke samenhang tussen een bouwactiviteit en een milieuactiviteit bij de aanvraag van een omgevingsvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Artikel 2.7 Wabo bepaalt dat een aanvrager verplicht is om in een aanvraag van een vergunning alle onlosmakelijke activiteiten binnen een project op te nemen. Veel voorkomende vormen van onlosmakelijkheid zijn de combinatie bouwen en afwijken van het bestemmingsplan of bouwen in combinatie met een milieuactiviteit. Artikel 2.7 Wabo kent een uitzondering als één van de onlosmakelijke activiteiten het afwijken van het bestemmingsplan betreft. Hiervoor kan voorafgaand aan een aanvraag voor de andere activiteiten een aparte aanvraag worden ingediend.

De gemeente Bergen op Zoom ziet echter dat ook de onlosmakelijkheid tussen bouwen en de milieuactiviteit tot beperkingen kan leiden. De gemeente wil daarom, vooruitlopend op de Omgevingswet, experimenteren met het loslaten van de onlosmakelijkheid. Daardoor ontstaat de mogelijkheid dat in overleg met de gemeente een aanvraag voor een milieuactiviteit voorafgaand aan de aanvraag voor de bouwactiviteit kan worden ingediend en in werking kan treden en andersom. Door de beide aanvragen los in te dienen, kan de inrichtinghouder, op eigen risico, beginnen met de bouwwerkzaamheden in de periode dat de vergunningprocedure voor de milieuactiviteit wordt doorlopen. Na het verkrijgen van de vergunning voor de milieuactiviteit kan dan in het gerealiseerde bouwwerk direct de inrichting worden opgericht. Kiest hij ervoor om de vergunning voor de milieuactiviteit eerst aan te vragen, dan kunnen eventuele eisen die in die vergunning worden gesteld aan de kwaliteit van het bouwwerk nog worden meegenomen in de aanvraag voor de vergunning van de bouwactiviteit. Door de flexibiliteit kan de periode tussen het nemen van het initiatief tot het oprichten van een inrichting en de daadwerkelijke ingebruikname van die inrichting worden verkort.

Doordat de vaste relatie tussen de aanvragen voor de milieuactiviteit en de bouwactiviteit wordt losgelaten, kunnen duurzaamheidsaspecten met betrekking tot de eerste aangevraagde vergunning nog worden verwerkt in de aanvraag van de vergunning voor de tweede activiteit.

De gemeente Bergen op Zoom wil dit experiment onder andere inzetten om bedrijven, die een rol vervullen in de biobased economy waaronder bedrijven gelegen in het landschapspark Bergse Heide (zie onderdeel C) en de Green Chemistry Campus (waarvoor zich al zestien innovatieve bedrijven gemeld hebben), te ondersteunen bij ontwikkelingen waarvan een snelle totstandkoming gewenst is. Duurzame innovatie staat centraal bij de ontwikkeling van beide bedrijfsterreinen.

De gemeente geeft hiermee tevens invulling aan de ambities die geformuleerd zijn in het Actieplan Economische Structuurversterking van de Deltaregio. Dit actieplan is in samenwerking met alle stakeholders tot stand gekomen naar aanleiding van de beëindiging van de sigarettenproductie in Bergen op Zoom door Philip Morris, waardoor 1.170 banen verloren zijn gegaan. Het actieplan is gebaseerd op de beleidsagenda voor een transitie van de huidige regionale economie naar een circulaire en duurzame economie. Het doel is uiteindelijk om tot een economie te komen waarbinnen industriële sectoren zich met elkaar verbinden en cross-overs ontstaan en waar door creativiteit en innovaties nieuw ondernemerschap en nieuwe werkgelegenheid ontstaan.

Zoals aangekondigd in de toelichting op de dertiende tranche zal de ten hoogste toegestane termijn voor afwijking – voor dit experiment vijftien jaar na inwerkingtreding van dit besluit – in de eerstvolgende reguliere tranche worden vervangen door een concrete einddatum.

Artikel II (Aanvulling bijlage II Crisis- en herstelwet)

Aan bijlage II van de Crisis- en herstelwet zijn aan categorie Aa (overige ruimtelijke projecten) toegevoegd Flevoport Urk en Harnaschpolder.

Flevoport Urk

Het project Flevoport Urk betreft de ontwikkeling van een maritieme servicehaven bij Urk. Het haventerrein zal primair worden gebruikt voor opbouw, afbouw en onderhoud van schepen. Het project is voor noordelijk Flevoland van groot belang. Het levert een directe en aantoonbare bijdrage aan het verbeteren van het bedrijfsvestigingsklimaat en de arbeidsmarkt in noordelijk Flevoland.

Harnaschpolder

In de Harnaschpolder in de gemeente Midden-Delfland ontwikkelt het Bedrijvenschap HarnaschPolder een bedrijventerrein met ongeveer 50 hectare netto-uitgeefbaar gebied. Het Bedrijvenschap is een samenwerkingsverband tussen de gemeenten Den Haag en Midden-Delfland. De focus van het Bedrijvenschap ligt op het bevorderen van de werkgelegenheid in de Haagse regio waarbij er vooral aandacht is voor stimulering en verduurzaming van de arbeidsmarkt. Veel bedrijven met oog voor maatschappelijke ontwikkelingen willen met hun beoogde plannen op eigen initiatief invulling geven aan duurzaamheid door onder meer duurzame bedrijfsgebouwen.

Artikel III (inwerkingtreding en citeertitel)

In het eerste lid van artikel II wordt de inwerkingtreding geregeld. Er wordt geen toepassing gegeven aan de regeling inzake vaste verandermomenten en een invoeringstermijn van drie maanden omdat door onmiddellijke inwerkingtreding voor de doelgroep aanmerkelijk ongewenste nadelen worden voorkomen. De in het besluit betrokken overheden hebben verzocht om de aanwijzing in het besluit. Enkelen zijn ook al begonnen met de procedures die moeten leiden tot de besluiten waarin uitvoering wordt gegeven aan de in deze twaalfde tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet opgenomen experimenten. Zij zullen worden benadeeld als de besluitvormingsprocedure voor deze experimenten wordt vertraagd als toepassing wordt gegeven aan de regeling inzake vaste verandermomenten en een invoeringstermijn van drie maanden. Het besluit bevat verder geen regels waaraan administratieve lasten verbonden zijn voor burgers en bedrijven.

In het tweede lid van dit artikel wordt een citeertitel gegeven. Dit maakt duidelijk dat de termijn voor de experimenten die met deze tranche aan het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet worden toegevoegd, is gekoppeld aan de inwerkingtreding van deze tranche en niet aan de inwerkingtreding van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet als zodanig.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


X Noot
2

Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005, zoals laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 2013/55/EU betreffende de erkinnging van beroepskwalificaties, PbEU L 354/132

X Noot
3

Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt.

X Noot
4

Zie voor een toelichting op Platform 31: Stb. 2013, 279, blz. 6–7.

X Noot
5

Stb. 2014, 168.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant

Naar boven