Besluit van 21 november 2015 tot schorsing van het besluit van Provinciale Staten van Zuid-Holland van 9 juli 2014 tot vaststelling van de Verordening ruimte 2014, voor zover het artikel 2.1.4, derde lid, onderdeel a, van de verordening betreft, alsmede tot het treffen van een voorziening

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu en Onze Minister van Economische Zaken van 17 november 2015, nr. IENM/BSK-2015/218966, na overleg met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Overwegingen

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Verordening ruimte 2014 (hierna: VR) vastgesteld.

Bij brief van 27 mei 2015 is door een aantal bedrijven, hierna te noemen Decathlon, verzocht om onderdelen van de VR voor te dragen voor vernietiging wegens strijd met het recht.

Aangevoerd is onder meer dat artikel 2.1.4, derde lid, van de VR in strijd is met artikel 4.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Tevens is naar voren gebracht dat deze en andere bepalingen van de VR ook in strijd zijn met het Unierecht, in het bijzonder met de Dienstenrichtlijn en artikel 49 van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie (VWEU). Gesteld is dat de vestiging van Decathlon buiten de centra niet toegestaan is, omdat de detailhandel in sportartikelen niet genoemd is in de limitatieve lijst van nieuwe detailhandel die zich wel buiten de centra mag vestigen.

Artikel 4.1, eerste lid, van de Wro bepaalt dat indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels kunnen worden gesteld omtrent de inhoud van – onder andere – bestemmingsplannen.

In artikel 49 van het VWEU is de vrijheid van vestiging verankerd. Beperkingen van de vrijheid van vestiging zijn alleen toelaatbaar als zij worden gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang, waartoe ook het belang van een goede ruimtelijk ordening wordt begrepen. Blijkens jurisprudentie dienen de vestigingsbeperkingen echter wel geschikt, evenredig en noodzakelijk te zijn om de beoogde ruimtelijke doelstellingen te bereiken.

Op basis van een eerste onderzoek is voorshands aannemelijk geworden dat het hierboven genoemde limitatieve karakter zich niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening en er bovendien gerede twijfel is of de vestigingsbeperkingen voortvloeiend uit de VR kunnen worden gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang en als dat zo is of de beperkingen in concrete gevallen geschikt, evenredig en noodzakelijk zijn.

Gezien het bovenstaande bestaat er aanleiding te onderzoeken of bepalingen van de VR op grond van strijd met het recht vernietigd dienen te worden.

In afwachting van de uitkomsten van dat onderzoek is het gewenst om artikel 2.1.4, derde lid, onderdeel a, van de VR te schorsen en met toepassing van artikel 268 van de Provinciewet een voorziening te treffen om ongewenste gevolgen te voorkomen.

Het schorsen enerzijds en het treffen van een voorziening anderzijds is bedoeld om het mogelijk te maken dat de vestiging van nieuwe detailhandel buiten de centra wordt beoordeeld op het criterium van een goede ruimtelijke ordening en niet alleen afhangt van de vraag of die nieuwe detailhandel met name genoemd is in artikel 2.1.4, derde lid. Een bestemmingsplan moet ook kunnen voorzien in andere nieuwe detailhandel dan de branches die genoemd zijn in onderdeel a van het derde lid van artikel 2.1.4, mits die detailhandel zich uit oogpunt van ruimtelijke ordening niet onderscheidt van de wel in dat onderdeel genoemde detailhandel.

Besluit

Gelet op de artikelen 261 en 268 van de Provinciewet en afdeling 10.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

ARTIKEL I

Het besluit van Provinciale Staten van Zuid-Holland van 9 juli 2014 tot vaststelling van de Verordening ruimte 2014 voor zover het artikel 2.1.4, derde lid, onderdeel a, betreft, te schorsen tot 1 april 2016.

ARTIKEL II

Voor de duur van de schorsing een voorziening te treffen, inhoudende dat artikel 2.1.4, derde lid, aanhef en sub a, van de Verordening ruimte 2014 gedurende de schorsing als volgt komt te luiden:

Lid 3 Uitzonderingen buiten de centra

Het eerste lid is niet van toepassing op een bestemmingsplan dat voorziet in de volgende nieuwe detailhandel:

  • a. detailhandel in auto’s, boten, caravans, motoren, scooters, zwembaden, buitenspeelapparatuur, fitnessapparatuur, piano’s, surfplanken, tenten, grove bouwmaterialen, landbouwwerktuigen, brand- en explosiegevaarlijke goederen en detailhandel die zich uit oogpunt van ruimtelijke ordening niet onderscheidt van de hiervoor genoemde detailhandel;

Onze Minister van Infrastructuur en Milieu is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 21 november 2015

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Uitgegeven de tweede december 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Naar boven