Besluit van 6 december 2012 tot uitvoering van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (Uitvoeringsbesluit WNT)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 22 oktober 2012, nr. 2012 - 0000578978, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving, Afdeling Wetgeving Staatsinrichting en Bestuur;

Gelet op de artikelen 1.3, tweede en derde lid, 2.11, 3.8, 5.6, tweede lid, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, artikel 190, eerste lid, van de Provinciewet, artikel 186, eerste lid, van de Gemeentewet, artikel 98a, eerste lid, van de Waterschapswet en artikel 2, vierde lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 2 november 2012, nr. W04.12.0427/1);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 november 2012, nr. 2012-0000648640, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving, Afdeling Wetgeving Staatsinrichting en Bestuur;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt onder «wet» verstaan: Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.

Artikel 2

De volgende variabele beloningen worden aangemerkt als uitzonderingen als bedoeld in de artikelen 2.11 en 3.8 van de wet:

  • a. een gratificatie ter gelegenheid van het bereiken van een diensttijd van 12½, 25, 40 en 50 jaar;

  • b. een eenmalige mobiliteitstoeslag;

  • c. een eenmalige bindingspremie.

Artikel 3

Het bedrag van de in artikel 5.6, tweede lid, van de wet bedoelde kosten verbonden aan de openbaarmaking van gegevens, bedoeld in artikel 5.6, eerste lid, en van het opstellen van het document wordt vastgesteld op € 1100.

Artikel 4

Bijlage 1, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d, van de wet wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder het kopje Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt toegevoegd:

  • 3. De Stichting Forum, Instituut voor Multiculturele Vraagstukken te Utrecht.

  • 4. De Stichting Huis voor democratie en rechtsstaat te Den Haag.

  • 5. De Oorlogsgravenstichting te Den Haag.

  • 6. De Stichting Europa Decentraal, Kenniscentrum Europees Recht en Beleid voor decentrale overheden te Den Haag.

  • 7. De Vereniging Nederlandse Woonbond te Amsterdam.

  • 8. De Stichting A+O Fonds Rijk te Den Haag.

  • 9. De Stichting Verbond Sectorwerkgevers Overheid (VSO) te Den Haag.

  • 10. De Stichting Bouwkwaliteit te Rijswijk.

  • 11. De Stichting Platform 31 te Den Haag.

  • 12. De Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen te Zoetermeer.

  • 13. De Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw te Hilversum.

2. De onderdelen onder het kopje Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap worden als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel 17 wordt «artikelen 1.1.1, onderdeel b, onder 1o tot en met 3o» vervangen door: artikelen 1.1.1, onderdeel b, onder 1° en 2°.

b. In onderdeel 21 wordt «NPO, de Ster en de Wereldomroep» vervangen door: NPO en de Ster.

c. Onderdeel 24 komt te luiden: 24. Stichting Dedicon te Grave.

3. Het kopje «Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie» wordt vervangen door: Ministerie van Economische Zaken.

4. Onder het kopje Ministerie van Economische Zaken wordt in onderdeel 1 «artikel 1.1.1, onderdeel b, onder 4°» vervangen door: artikel 1.1.1, onderdeel b, onder 3°.

5. Onder het kopje Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt toegevoegd:

  • 3. De Stichting Radio Nederland Wereldomroep, bedoeld in artikel 2.72 van de Mediawet 2008.

Artikel 5

In artikel 28, onderdeel d, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten wordt «artikel 6, eerste en tweede lid, van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens» vervangen door: de artikelen 4.1, eerste en tweede lid, en 4.2, eerste, tweede en derde lid, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.

Artikel 6

In artikel 4.30 van het Waterschapsbesluit wordt «artikel 6, eerste en tweede lid, van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens» vervangen door: de artikelen 4.1, eerste en tweede lid, en 4.2, eerste, tweede en derde lid, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.

Artikel 7

Artikel 6, eerste lid, van het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies komt te luiden:

  • 1. Indien in een kalenderjaar de som van de aan dat kalenderjaar toe te rekenen vergoedingen op grond van dit besluit en de beloning in de zin van artikel 1.1, onderdeel f, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector uit hoofde van het vervullen van een of meer functies bij instellingen of organisaties als bedoeld in de artikelen 1.2 tot en met 1.5 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector meer bedraagt dan twaalf maal het bedrag, genoemd in artikel 1, eerste lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen, wordt de hoogste aan dat kalenderjaar toe te rekenen vergoeding verminderd met dat meerdere.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector in werking treedt.

Artikel 9

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit WNT.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 6 december 2012

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R. H. A. Plasterk

Uitgegeven de dertiende december 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Inleiding

De Eerste Kamer heeft op 13 november 2012 ingestemd met het voorstel van wet houdende regels inzake de normering van bezoldigingen van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector (Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector).1 De wet (hierna te noemen: WNT) bevat een bezoldigingsmaximum voor topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector en een sectoraal bezoldigingsmaximum voor topfunctionarissen werkzaam bij zorgverzekeraars. Daarnaast kent de WNT een openbaarmakings- en meldingsverplichting ten aanzien van bezoldigingen van topfunctionarissen, ongeacht de hoogte daarvan, en van bezoldigingen van werknemers die een bezoldiging ontvangen die het bezoldigingsmaximum te boven gaat.

De WNT bevat enkele grondslagen om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen. Onderhavig besluit strekt ter uitvoering van de artikelen 1.3, tweede en derde lid, 2.11, 3.8 en 5.6, tweede lid, van de WNT. Dit betekent dat dit besluit regels stelt over de volgende onderwerpen:

  • a. uitzonderingen op het verbod van variabele beloningen;

  • b. de wijze waarop het bedrag van de kosten van openbaarmaking door de betreffende minister van de verplichte gegevens wordt vastgesteld;

  • c. aanpassing van de bijlagen bij de WNT.

Daarnaast bevat het besluit enkele wijzigingen van andere algemene maatregelen van bestuur die aanpassing behoeven in verband met de totstandkoming van de WNT. Daarbij wordt de in het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies opgenomen anti-cumulatieregeling verduidelijkt.

Dit besluit treedt gelijktijdig met de WNT in werking. Dit wil zeggen dat het op 1 januari 2013 in werking treedt.

Ad a. Uitzonderingen op het verbod van variabele beloningen

De WNT bevat in de artikelen 2.11 en 3.8 voor topfunctionarissen een verbod van winstdelingen, bonusbetalingen of andere vormen van variabele beloningen. De artikelen zijn bij amendement-Heijnen in de WNT opgenomen.2 Volgens de toelichting op het amendement is de gedachte er achter dat bestuurders die werken voor de publieke zaak niet financieel geprikkeld behoeven te worden om hun best te doen voor een zo goed mogelijke (semi)publieke dienstverlening. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen uitzonderingen op dit verbod worden vastgesteld. In de toelichting op het amendement worden als voorbeeld voor deze uitzonderingen genoemd gratificaties die niet direct gerelateerd zijn aan de prestaties die een bestuurder uit hoofde van zijn functie levert, zoals in geval van een ambtsjubileum, mobiliteitstoeslag of een bindingspremie. Deze voorbeelden zijn in artikel 2 van onderhavig besluit overgenomen. Op grond van dit artikel zijn variabele beloningen aan topfunctionarissen in de vorm van gratificaties ter gelegenheid van een diensttijd van 12½, 25, 40 en 50 jaar, evenals een eenmalige mobiliteitstoeslag en een eenmalige bindingspremie toegestaan. In deze gevallen is geen sprake van een financiële prikkel om betere prestaties te verrichten. «Eenmalig» houdt in dat bij één functiewisseling of één functie éénmaal een bedrag wordt toegekend. Bij een volgende functiewisseling is op grond van artikel 2 opnieuw een eenmalige mobiliteitstoeslag of bindingspremie toegestaan. De genoemde uitkeringen tellen overigens wel mee voor de hoogte van de beloning en mogen dus, tezamen met de overige beloningen, het toepasselijke bezoldigingsmaximum niet te boven gaan.

Vanzelfsprekend biedt artikel 2 geen aanspraak op bijvoorbeeld een mobiliteitstoeslag of een bindingspremie. Artikel 2 bepaalt uitsluitend dat vanuit de optiek van de WNT genoemde uitkeringen zijn toegestaan. Of een jubileumuitkering, mobiliteitstoeslag of bindingspremie wordt toegekend hangt af van de betreffende rechtspositionele voorwaarden en afspraken, mits deze vallen binnen het toepasselijke bezoldigingsmaximum.

Ad b. de wijze waarop het bedrag van de kosten van openbaarmaking door de betreffende minister van de verplichte gegevens wordt vastgesteld

Op grond van de WNT is de verantwoordelijke in de zin van deze wet verplicht in het financieel jaarverslag gegevens op te nemen betreffende de bezoldiging van topfunctionarissen (artikel 4.1) en van «gewone» werknemers die meer dan het bezoldigingsmaximum verdienen (artikel 4.2). Indien de verantwoordelijke dit nalaat, is de betrokken minister op grond van artikel 5.6, eerste lid, van de WNT bevoegd deze gegevens alsnog openbaar te maken. De openbaarmaking geschiedt in de Staatscourant en zo mogelijk ook op de wijze waarop het verslaggevingsdocument openbaar gemaakt had moeten worden.

Op grond van artikel 5.6, tweede lid, van de WNT komen de kosten van de openbaarmaking voor rekening van de verantwoordelijke. Onder deze kosten zijn mede begrepen de kosten van het opstellen van het openbaar te maken document. Artikel 5.6, tweede lid, bevat de grondslag om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels vast te stellen over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld. Artikel 3 van dit besluit bevat voor deze kosten een vast bedrag van € 1100. Gekozen is voor een forfaitair bedrag met het oog op de rechtszekerheid en de duidelijkheid en om te voorkomen dat per keer een berekening van deze kosten gemaakt zal moeten worden.

Het bedrag van € 1100 is opgebouwd uit arbeidskosten en kosten voor de publicatie in de Staatscourant. De arbeidskosten betreffen in de eerste plaats de werkzaamheden die gemoeid zullen zijn met het onderzoek, waaronder in ieder geval de contacten met de betrokken accountant die in principe op grond van artikel 5.2, tweede lid, van de WNT de ontbrekende gegevens aan het ministerie heeft gemeld en de contacten met de betreffende organisatie. Zo nodig kan er ook sprake zijn van contacten met de Belastingdienst, pensioenfondsen of verzekeraars op grond van artikel 5.3 van de WNT. Andere werkzaamheden betreffen het opstellen van het document, het publiceren van het document in de Staatscourant, het zonodig deponeren van het document bij de Kamers van Koophandel en Fabrieken en de facturering van het bedrag van € 1100. Er wordt vanuit gegaan dat er gemiddeld 12 uur nodig zal zijn om al deze werkzaamheden te verrichten. Dit zal gemiddeld op Schaal 12 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren (BBRA) geschieden. Uitgaande van de Handleiding overheidstarieven 2012 wordt voor Schaal 12 BBRA uitgegaan van een kostendekkend bedrag van € 82 per uur, hetgeen neerkomt op € 984.

Voor de kosten voor de publicatie in de Staatscourant wordt uitgegaan van een forfaitair bedrag van € 70 per publicatie. Dit betreft onder meer de werkelijke kosten per publicatie van circa € 10 voor verwerking door SDU, circa € 20 beheerskosten, de kosten van facturering bij de departementen en een kleine omslag in verband met de kosten die gemoeid zijn met de inrichting van de nieuwe rubriek in de Staatscourant. Rekening houdend dat dit bedrag voor enkele jaren wordt vastgesteld, wordt reeds rekening gehouden met toekomstige prijsverhogingen.

Ten slotte omvat het bedrag van € 1100 de kosten van facturering als zodanig door het ministerie bij de verantwoordelijke. Dit wordt afgerond op een bedrag van € 40, zodat afgerond in totaal € 1100 in rekening gebracht zal worden.

De verplichting tot deponering bij de Kamers van Koophandel en Fabrieken bestaat overigens uitsluitend indien sprake is van een privaatrechtelijke rechtspersoon, die op grond van artikel 2:394 van het Burgerlijk Wetboek verplicht is zijn jaarrekening te deponeren. In het bedrag van de kosten zijn geen kosten opgenomen voor deze deponering als zodanig, aangezien deze gratis is.

Ad c. aanpassing van de bijlagen van de WNT

In de bijlagen bij de WNT zijn instellingen en sectoren opgenomen die aan de hand van de criteria van de commissie-Dijkstal door de wetgever tot de semi-publieke sector gerekend worden. Deze criteria zijn: a. rechtspersoon met een wettelijke taak; b. inkomsten uit publieke middelen, c. publiek belang en d. de contra-indicatie commerciële marktwerking.3

In de memorie van antwoord bij de WNT heb ik aangegeven dat het amendement-Koopmans/Van der Burg4 inzake voor meer dan 50% door de overheid gesubsidieerde instellingen aanleiding is om te bezien of alle meer dan 50% door de centrale overheid gesubsidieerde instellingen of de grondslagen voor deze subsidies daadwerkelijk in de bijlagen bij de WNT zijn opgenomen.5 Artikel 1.3, tweede en derde lid, van de WNT, biedt de mogelijkheid om de bijlage, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d, bij algemene maatregel van bestuur te wijzigen.

Dit heeft er op het beleidsterrein van BZK toe geleid dat op grond van artikel 4 van dit besluit een aantal instellingen aan de bijlage, bedoeld in artikel 1.3, eerde lid, onder d, (bezoldigingsmaximum en transparantie) toegevoegd zijn. Het betreft een uitbreiding met de Stichting Forum, Instituut voor Multiculturele Vraagstukken te Utrecht, de Stichting Huis voor democratie en rechtsstaat te Den Haag, de Oorlogsgravenstichting te Den Haag, de Stichting Europa Decentraal, Kenniscentrum Europees Recht en Beleid voor decentrale overheden te Den Haag, de Nederlandse Woonbond te Amsterdam, de Stichting A+O Fonds Rijk te Den Haag, de Stichting Verbond Sectorwerkgevers Overheid (VSO) te Den Haag, de Stichting Bouwkwaliteit te Rijswijk en de Stichting Platform 31 te Den Haag. Op het terrein van OCW is daarnaast de Stichting Dedicon te Grave toegevoegd. Dit betreft allen organisaties die rechtstreeks of middellijk voor 50% door de centrale overheid worden gesubsidieerd.

De overige wijzigingen van de bijlage, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d, betreffen geen inhoudelijke wijzigingen. De Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw te Hilversum en de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen te Zoetermeer zijn aan de bijlage toegevoegd omdat zij volgens de criteria van de commissie-Dijkstal tot de semipublieke sector dienen te worden gerekend. Er is immers bij beide stichtingen sprake van publieke financiering vanwege de achtervangpositie van het Rijk bij de borging en de «bruidschat» die is verkregen bij de privatisering, en van een publiek belang. Vanwege de invloed van het Rijk op het beheer en beleid van deze stichtingen, vallen de stichtingen echter reeds op grond van artikel 1.3, eerste lid, onder b, van de WNT onder de WNT. Dat beide stichtingen op grond van de criteria van de commissie-Dijkstal tot de semipublieke sector gerekend worden, is echter van groter gewicht dan de toepasselijkheid van artikel 1.3, eerste lid, onder b, van de WNT, zodat het gewenst is de stichtingen op de bijlage 1 op te nemen. Dit komt eveneens de zichtbaarheid ten goede.

Een andere wijziging hangt samen met de overgang van verantwoordelijkheid ten aanzien van de Wereldomroep van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar Buitenlandse Zaken. De overige wijzigingen betreffen actualiseringen van in de bijlage opgenomen verwijzingen naar inmiddels gewijzigde wetten en hangt samen met de nieuwe naam van het ministerie van Economische Zaken.

Aanpassingen van andere algemene maatregelen van bestuur

Ten slotte bevat het besluit in de artikelen 5 tot en met 7 een drietal wijzigingen van andere algemene maatregelen van bestuur waarin werd verwezen naar de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens. Dit wordt vervangen door een verwijzing naar de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.

Daarbij wordt de in artikel 6 van het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies opgenomen anti-cumulatieregeling verduidelijkt. De toepassing van deze regeling roept in de praktijk vragen op, zowel bij de betrokken leden van adviescolleges en commissies als bij de ministeries die besluiten over de toekenning van vergoedingen aan deze leden. Meer in het bijzonder bestaat onduidelijkheid over de inkomensbestanddelen die betrokken moeten worden bij de bepaling van het toetsbedrag. Door aan te sluiten bij het in de WNT opgenomen beloningsbegrip wordt een uniforme toepassing bereikt en wordt de daarover bestaande onduidelijkheid weggenomen. Onder beloning wordt in de WNT verstaan de som van de periodiek betaalde beloningen en de winstdelingen en bonusbetalingen, met uitzondering van de sociale verzekeringspremies en met uitzondering van belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen (artikel 1.1, onderdeel f).

Verder is gewijzigd dat de anti-cumulatienorm wordt toegepast per kalenderjaar.

Het komt geregeld voor dat de inkomsten niet per maand worden betaald. Het gevolg hiervan is dat het van het betalingsritme kan afhangen of betrokkene boven de maandelijkse anti-cumulatienorm uitkomt, terwijl bezien over een jaar de anti-cumulatienorm niet wordt overschreden. Het is niet wenselijk dat de periodiciteit van uitbetaling bepalend is voor de eventuele overschrijding van de anti-cumulatienorm. Voorts is niet altijd op voorhand duidelijk wat de omvang van de werkzaamheden en de daarmee samenhangende vergoeding respectievelijk beloning zal zijn. Tot slot wordt door toepassing van de anti-cumulatienorm per kalenderjaar het probleem voorkomen dat winstdelingen en bonusbetalingen6 aan het begin van het jaar onvoorspelbaar zijn en dus niet op voorhand voor een evenredig deel kunnen worden toegerekend aan alle maanden van het jaar. Deze aanpassing betekent niet dat de maatstaf waaraan wordt getoetst of anti-cumulatie wordt toegepast, wijzigt. Deze maatstaf blijft het huidige ministersalaris, zij het dat niet langer een norm per maand, maar een norm per jaar wordt gehanteerd. Toegevoegd is dat bij de norm ook het vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering wordt betrokken. Aangezien deze posten zowel bij de beloning uit de WNT-functie als bij het ministersalaris worden betrokken, leidt deze verandering in de berekeningswijze niet tot een verandering van de anti-cumulatienorm. Op grond van het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies wordt geen vakantie-uitkering of eindejaarsuitkering betaald.

Ten slotte is gewijzigd dat bij een eventuele overschrijding van de anti-cumulatienorm ingeval van samenloop van meerdere vergoedingen in een kalenderjaar de hoogste aan het kalenderjaar toe te rekenen vergoeding wordt verminderd. Een voorbeeld kan dit verduidelijken: minister A kent op 1 februari aan de heer X een vaste vergoeding per maand van € 500 toe voor de werkzaamheden in het kader van adviescollege Y. Dit adviescollege is ingesteld voor 6 maanden. Minister B kent op 1 april aan de heer X een vergoeding per vergadering van € 200 toe voor de werkzaamheden in het kader van adviescollege Z. Dit adviescollege is ingesteld voor de duur van 3 jaar. In het kalenderjaar van instelling vinden 5 vergaderingen plaats, de laatste op 15 december. In totaal heeft de heer X in het kalenderjaar dus recht op € 4000 (waarbij het voor de toepassing van de anti-cumulatieregeling niet relevant is of de vergoeding ook daadwerkelijk is uitbetaald in dat kalenderjaar). Als de vergoeding aan de heer X op grond van de anti-cumulatieregeling moet worden verminderd met € 1000, wordt de vergoeding die door minister A is toegekend met dat bedrag verminderd. Indien het te verminderen bedrag hoger is dan de hoogste aan het kalenderjaar toe te rekenen vergoeding, wordt de vergoeding die daarna het hoogste is verminderd met het resterende bedrag.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R. H. A. Plasterk


X Noot
1

Kamerstukken I 2011/12, 32 600, nr. A.

X Noot
2

Kamerstukken II 2011/12, 32 600, nr. 40

X Noot
3

Zie voor deze criteria onder meer Kamerstukken II, 2010/11, 32 600, nr. 3, blz. 10.

X Noot
4

Kamerstukken II, 2011/12, 32 600, nr. 29.

X Noot
5

Kamerstukken II, 2011/12, 32 600, nr. F, blz. 3–4.

X Noot
6

Overigens mag aan topfunctionarissen in de zin van het voorstel voor de WNT op grond van de artikelen 2.11 en 3.8 van dit voorstel geen winstdelingen en bonusbetalingen worden toegekend.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven