Besluit van 21 januari 2009 houdende vaststelling van regels met betrekking tot de hoogte van de vergoeding voor adviescolleges en commissies (Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 november 2008, 2008-0000560740, directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;

Gelet op artikel 2, vierde lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies en op artikel 89, eerste lid, van de Grondwet;

De Raad van State gehoord (advies van 10 december 2008, nr. W04.08.0508/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 13 januari 2009, nr. 2008-000626938;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder de wet: de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies.

Artikel 2

De vergoeding per vergadering, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet, bedraagt ten hoogste 3% van het maximum van salarisschaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, met dien verstande dat aan de voorzitter van een adviescollege of van een commissie een vergoeding per vergadering kan worden toegekend van maximaal 130% van de hoogte van de vergoeding per vergadering die aan de andere leden van het desbetreffende adviescollege of de desbetreffende commissie wordt toegekend.

Artikel 3

Voor de toepassing van artikel 2 wordt als een vergadering beschouwd:

  • a. een vergadering van een adviescollege of een commissie;

  • b. een vergadering van een uit een adviescollege of een commissie samengestelde commissie onderscheidenlijk subcommissie;

  • c. een vergadering van een gemengde commissie als bedoeld in artikel 23, derde lid, van de Kaderwet adviescolleges;

  • d. twee of meer vergaderingen die op dezelfde dag vallen.

Artikel 4

  • 1. Een besluit tot vaststelling van een vaste vergoeding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet, bepaalt de toepasselijke arbeidsduurfactor en de toepasselijke salarisschaal van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

  • 2. De vaste vergoeding bedraagt naar evenredigheid van de toepasselijke arbeidsduurfactor het maximum van de toepasselijke salarisschaal.

Artikel 5

In afwijking van de artikelen 2 en 4 kan in een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, een hogere vergoeding worden toegekend.

Artikel 6

  • 1. Indien de som van de vergoedingen op grond van dit besluit en inkomsten uit hoofde van het vervullen van een of meer functies bij instellingen of organisaties als bedoeld in de artikelen 2 tot en met 5 van de Wet openbaarmaking met publieke middelen gefinancierde topinkomens per maand meer bedraagt dan de bezoldiging van de ministers, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen, wordt de vergoeding verminderd met dat meerdere.

  • 2. Van inkomsten die leiden tot toepasselijkheid van het eerste lid, doet betrokkene terstond mededeling aan Onze Minister.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing, voor zover een vergoeding wordt afgedragen op grond van artikel 43, vijfde lid of artikel 65, vijfde lid, van de Provinciewet, artikel 44, vierde lid of artikel 66, vierde lid, van de Gemeentewet of artikel 44, vierde lid of artikel 49, vierde lid, van de Waterschapswet.

Artikel 7

Het Vacatiegeldenbesluit 1988 wordt ingetrokken.

Artikel 8

Artikel 6 van dit besluit is niet van toepassing op leden van een adviescollege of een commissie die zijn benoemd voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies in werking treedt.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 21 januari 2009

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

Uitgegeven de twaalfde februari 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In dit besluit wordt uitvoering gegeven aan de in de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies opgenomen mogelijkheid om nadere regels te stellen met betrekking tot de vergoedingen voor commissies of adviescolleges.

Het besluit komt in belangrijke mate overeen met wat in het Vacatiegeldenbesluit 1988 en het Vergoedingenbesluit adviescolleges was geregeld. Het Vacatiegeldenbesluit 1988 wordt in het onderhavige besluit ingetrokken. Het Vergoedingenbesluit adviescolleges is van rechtswege vervallen door het vervallen van artikel 14 van de Kaderwet adviescolleges. Doel van dit nieuwe besluit is dan ook niet zozeer om tot een geheel vernieuwde vergoedingsregeling te komen, maar om aan de bestaande diversiteit aan regelgeving binnen de rijksoverheid een eind te maken en door samenvoeging van regelingen te komen tot een vereenvoudigde, door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te beheren regeling. Aldus wordt ook uitvoering gegeven aan het besluit om de verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën voor het Vacatiegeldenbesluit 1988 over te dragen aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de beide oude vergoedingsregelingen te harmoniseren. In het besluit is gekozen voor het maximumbedrag per vergadering, dat was opgenomen in het Vergoedingenbesluit adviescolleges, met dien verstande dat het hierin genoemde bedrag is aangepast aan de algemene salarisontwikkeling van het burgerlijk rijkspersoneel. De maximale vergoeding per vergadering voor een voorzitter is uitgedrukt in een percentage (130%) van dat bedrag, overeenkomstig de systematiek uit het Vacatiegeldenbesluit 1988. Overigens was de maximale vergoeding per vergadering voor een voorzitter van een adviescollege op grond van het Vergoedingenbesluit adviescolleges omgerekend ook ongeveer 130% van de maximale vergoeding per vergadering voor de overige leden.

Het onderscheid tussen «algemene» en «zware» commissies, zoals dat in het Vacatiegeldenbesluit 1988 werd gehanteerd is niet overgenomen. Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding dient bij zowel commissies als bij adviescolleges gekeken te worden naar de omvang en zwaarte van de werkzaamheden.

Zowel het Vergoedingenbesluit adviescolleges als het Vacatiegeldenbesluit 1988 boden de mogelijkheid om hetzij een vergoeding per vergadering, hetzij een vaste vergoeding toe te kennen. Beide besluiten stelden de vergadervergoeding voorop en wekten aldus ten onrechte de indruk dat het de voorkeur verdient voor deze vorm van vergoeding te kiezen. Van belang is, dat de vergoedingssystematiek wordt gekozen, die het beste past bij de werkzaamheden van de commissie of het adviescollege. Voor de hoogte van de vaste vergoeding is aansluiting gezocht bij het Vergoedingenbesluit adviescolleges, door uit te gaan van de salarisschalen uit bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. De vaste vergoeding uit het Vacatiegeldenbesluit 1988 was weliswaar ook gebaseerd op de salarisbedragen van rijksambtenaren, maar heeft met verouderde begrippen als ‘jaarwedde’ en een koppeling aan slechts één bedrag (het eerste niveau na schaal 18) ten opzichte van de bepaling uit het Vergoedingenbesluit adviescolleges niet de voorkeur.

De financiële gevolgen van dit besluit zijn naar verwachting beperkt. De maximale vergoedingsbedragen komen overeen met die van het Vergoedingenbesluit adviescolleges. Het gevolg zou kunnen zijn, dat de vergoedingen voor commissies voortaan op een hoger niveau worden vastgesteld. Toch is dat niet de verwachting. Het gaat immers om maximale bedragen die toegekend mogen worden. De vergoeding zal vastgesteld moeten worden op basis van de omvang en zwaarte van de werkzaamheden voor de commissie. Het enkele feit, dat de maximale bedragen thans op een zelfde (hoger) niveau komen als die voor adviescolleges heeft op die beoordeling als zodanig geen effect.

In het coalitieakkoord is bepaald dat er beleid wordt gemaakt voor de topinkomens in de publieke en semi-publieke sfeer. Daarbij wordt uitgegaan van het inkomen zoals dit zou moeten zijn overeenkomstig het kabinetsstandpunt op de voorstellen van de commissie-Dijkstal. De maximale bedragen die aan commissieleden en leden van adviescolleges kunnen worden verstrekt, voldoen aan deze normering. De maximale vergoedingsbedragen zijn gekoppeld aan de maximale salarisschaal voor rijksambtenaren. Cumulatie van inkomen met ander inkomen uit de openbare kas wordt voorkomen, door het ministerssalaris als maximum te hanteren.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Voor de inwerkingtreding van dit besluit gold voor adviescolleges een maximumvergoeding per vergadering van € 235 voor de leden van een adviescollege en € 310 voor de voorzitter (artikel 3 van het Vergoedingenbesluit adviescolleges). Voor de overige commissies gold een maximumvergoeding per vergadering van € 135 voor de leden van «algemene» commissies en € 200 voor de leden van «zware» commissies. Aan de voorzitter van een commissie kon een vergoeding per vergadering worden toegekend van maximaal 130% van het bedrag dat aan een lid van de desbetreffende commissie werd toegekend (artikelen 2 en 3 van de Regeling maximumbedragen vacatiegeld 2004).

In dit besluit worden de bedragen geharmoniseerd. Gekozen is voor een maximumbedrag dat overeenkomt met 3% van het maximum van salarisschaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. Middels de dynamische verwijzing is gegarandeerd dat het maximumbedrag automatisch wordt gewijzigd als de algemene salarisontwikkeling van het burgerlijk rijkspersoneel daartoe aanleiding geeft. Gelijktijdig wordt op die manier voorkomen dat het maximumbedrag uit de pas gaat lopen met de algemene salarisontwikkeling van het burgerlijk rijkspersoneel.

Artikel 3

Dit artikel is ontleend aan artikel 4 van het Vergoedingenbesluit adviescolleges en artikel 1, eerste lid, van het Vacatiegeldenbesluit 1988.

Artikel 4

Dit artikel is ontleend aan artikel 5 van het Vergoedingenbesluit adviescolleges.

Artikel 5

In de praktijk bestaat zowel voor adviescolleges als commissies soms behoefte vergoedingen toe te kennen die de maximale bedragen overtreffen. Het argument voor een hogere vergoeding is veelal, dat anders voor de commissie of het adviescollege geen hoog gekwalificeerde voorzitters of leden kunnen worden aangetrokken. Aan de Tweede Kamer1 is toegezegd om in dergelijke situaties maximale transparantie te hanteren en daarom ook expliciet een bepaling op te nemen voor afwijkingen van de maximale bedragen. In artikel 5 wordt dan ook voorzien in een procedure, waarbij een hogere vergoeding slechts kan worden toegekend, als de ministerraad daarmee instemt.

Artikelen 6 en 8

Artikel 6 is ontleend aan artikel 6 van het Vergoedingenbesluit adviescolleges. Het Vacatiegeldenbesluit 1988 kende formeel geen anticumulatiebepaling. Niettemin had ook het Vacatiegeldenbesluit 1988 nadrukkelijk oog voor ongewenste cumulatie van inkomen voor personen, die op een of andere wijze van overheidswege inkomsten genieten. Zo werd reeds in het Vacatiegeldenbesluit 1970 de doelgroep die niet in aanmerking kwam voor een vergoeding, uitgebreid met functionarissen van andere publiekrechtelijke lichamen en door het Rijk gefinancierde instellingen. Deze bepaling, die thans ook in artikel 2, tweede lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies is overgenomen, sluit cumulatie van inkomen al in belangrijke mate uit. Aangezien het uitgangspunt was2 en is3 dat het ministerssalaris als ijkpunt aan het hoofd staat van het salarisgebouw, is het wenselijk dat ook voor commissies de norm geldt dat het totaal van een of meerdere vergoedingen tezamen met het hoofdinkomen, de bezoldiging van een minister niet overschrijdt. Bij overschrijding wordt het meerdere in mindering gebracht op de laatst toegekende vergoeding. Indien afdracht reeds plaatsvindt op grond van de Provinciewet, de Gemeentewet of de Waterschapswet, blijft toepassing van dit artikel buiten beschouwing om dubbele afdrachten te voorkomen.

Voor zittende leden van adviescolleges of commissies wordt, met het oog op de rechtszekerheid, een uitzondering gemaakt in artikel 8.

Ten slotte wordt opgemerkt dat op grond van artikel 2 van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissie ook instellingen en organisaties die op grond van artikel 5 van de Wet openbaarmaking met publieke middelen gefinancierde topinkomens zijn aangewezen onder de reikwijdte van het onderhavige besluit vallen. Deze aanwijzing is neergelegd in het Aanwijzigingsbesluit Wopt (Stb. 2006, 391). Thans zijn daarin aangewezen instellingen die overeenkomstig artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen zijn toegelaten alsmede de zorgverzekeraars die zich overeenkomstig artikel 25 van de Zorgverzekeringswet of artikel 33 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten als zodanig hebben aangemeld.

Artikel 7

Met het oog op de intrekking van het Vacatiegeldenbesluit 1988 – een zelfstandige algemene maatregel van bestuur – berust dit besluit mede op artikel 89, eerste lid, van de Grondwet.

Door het gelijktijdig vervallen van artikel 14 Kaderwet adviescolleges (artikel 4, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies) is het Vergoedingenbesluit adviescolleges van rechtswege vervallen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst


XNoot
1

Kamerstukken II 2005/06, 28 479, nr. 21.

XNoot
2

Zie in dit verband bijvoorbeeld Kamerstukken II 2005/06, 30 693, nr. 3.

XNoot
3

Het kabinet structureert op voorstel van de commissie Dijkstal de onderlinge beloningsverhoudingen in de publieke sector, waarbij het ministerssalaris geldt als de maximumnorm (Kamerstukken 30 426 en 30 693).

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven