Besluit van 2 november 2007, houdende vaststelling van nieuwe regels voor bepaalde gefluoreerde broeikasgassen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 842/2006 (Besluit gefluoreerde broeikasgassen Wms 2007)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 6 juli 2007, nr. DJZ 2007065566, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (PbEU L 161) en de artikelen 24 en 39, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen;

De Raad van State gehoord (advies van 17 augustus 2007, nr. W08.07.0198/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 26 oktober 2007, nr. DJZ2007103216, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. verordening: verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (PbEU L 161);

b. gefluoreerde broeikasgassen: gefluoreerde broeikasgassen als bedoeld in artikel 2, onder 1, van de verordening.

§ 2. Gefluoreerde broeikasgassen

Artikel 2

De bevoegde instantie, bedoeld in de artikelen 3, zesde lid, en 6, eerste lid, van de verordening is Onze Minister.

Artikel 3

Het is verboden:

a. te handelen in strijd met de voorschriften, gesteld bij de artikelen 3, eerste, tweede, derde en zesde lid, 4, 5, derde lid, en 6, eerste lid, van de verordening, en

b. te handelen in strijd met de verboden, gesteld bij de artikelen 7, eerste lid, in verbinding met het tweede lid, 8 en 9, eerste lid, in verbinding met het tweede lid, van de verordening.

Artikel 4

  • 1. Bij ministeriële regeling worden opleidingseisen en eisen gegeven als bedoeld in artikel 5, tweede lid, eerste volzin, van de verordening voor bedrijven en personen die betrokken zijn bij de installatie, het onderhoud en de service van de in artikel 3, eerste lid, van de verordening bedoelde apparatuur en systemen en bij de in de artikelen 3 en 4 van de verordening bedoelde activiteiten.

  • 2. Het is bedrijven, die activiteiten verrichten als bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de verordening, verboden leveringen van gefluoreerde broeikasgassen aan te gaan wanneer het personeel dat zij daarmee belasten niet beschikt over een geldig diploma dat is afgegeven in overeenstemming met de opleidingseisen, bedoeld in het eerste lid.

§ 3. Slotbepalingen

Artikel 5

Het Besluit broeikasgassen Wms 2003 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. In het eerste lid wordt «in apparatuur» vervangen door: in koel-, klimaatregelings- en brandbeveiligingsapparatuur op schepen.

  • 2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

    a. In de eerste volzin wordt na «apparatuur» de volgende zinsnede ingevoegd: als bedoeld in het eerste lid.

    b. In de tweede volzin vervalt het woord «vaste».

  • 3. In het derde en vierde lid wordt na «apparatuur» de volgende zinsnede ingevoegd: als bedoeld in het eerste lid.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit broeikasgassen in apparatuur op schepen Wms 2003.

Artikel 6

Het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4, tweede lid, wordt na «gereguleerde stoffen» ingevoegd: , alsmede voorschriften waaraan bedrijven die zodanige activiteiten verrichten ten minste voldoen.

B

Artikel 5, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Bij ministeriële regeling worden regels gegeven:

    a. om lekkage van gereguleerde stoffen en, indien gereguleerde stoffen als grondstof of technische hulpstof in chemicaliën worden gebruikt of onopzettelijk bij de vervaardiging van andere chemicaliën worden geproduceerd, te voorkomen of tot een minimum te beperken,

    b. inzake het controleren van vaste apparatuur met meer dan 3 kilogram koelvloeistof en over de wijze waarop die controle geschiedt,

    c. waaraan een bedrijf dat installatie-, controle- en onderhoudswerkzaamheden verricht ten minste voldoet.

C

In artikel 7 vervallen het eerste lid alsmede de aanduiding «2.» voor het tweede lid.

Artikel 7

De bijlage, bedoeld in artikel 2 van het Transactiebesluit milieudelicten, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift van de «Nummers M 440–M 448» vervalt «Besluit Broeikasgassen Wms 2003 (BBG)» en wordt «Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 1997» vervangen door «Regeling lekdichtheid koelinstallaties in de gebruiksfase 2006 (RLKG)».

2. De nummers M 440-M 448 worden vervangen door onderstaande nummers:

M

440

 

het niet eenmaal per twaalf maanden laten controleren van een koelinstallatie die volgens de gebruiksaanwijzing behoort te zijn gevuld met drie, doch ten hoogste dertig kilogram koudemiddel

6 i.v.m. artikel 3.1, eerste lid, jo artikel 3.2 RLKG jo artikel 5, tweede lid, BOAS

M

441

 

het niet eenmaal per zes maanden laten controleren van een koelinstallatie die volgens de gebruiksaanwijzing behoort te zijn gevuld met dertig, doch ten hoogste driehonderd kilogram koudemiddel

6 i.v.m. artikel 3.1, tweede lid, jo artikel 3.2 RLKG jo artikel 5, tweede lid, BOAS

M

442

 

het niet door een gediplomeerd persoon laten controleren van een koelinstallatie die volgens de gebruiksaanwijzing behoort te zijn gevuld met drie kilogram of meer koudemiddel

6 i.v.m. artikel 3.1, eerste ,tweede of derde lid, onderdeel e, RLKG jo 5, derde lid, BOAS

M

443

 

het ontbreken van een logboek bij een koelinstallatie die volgens de gebruiksaanwijzing behoort te zijn gevuld met drie kilogram of meer koudemiddel

6 i.v.m. artikel 4.1, eerste lid, en artikel 4.2, eerste en derde lid, RLKG jo 5, tweede lid, BOAS

M

444

 

onvoldoende zorg voor het bijhouden van het logboek bij een koelinstallatie die volgens de gebruiksaanwijzing behoort te zijn gevuld met drie kilogram of meer koudemiddel

6 i.v.m. artikel 4.1, derde lid, en artikel 4.2, vierde lid, RLKG jo 5, tweede lid, BOAS

M

445

 

het niet eenmaal per twaalf maanden controleren van automatische lekdetectieapparatuur ten behoeve van het opsporen van koudemiddellekkage

6 i.v.m. artikel 5.1, eerste lid, RLKG jo 5, tweede lid, BOAS

M

446

 

het niet door een gediplomeerd persoon laten controleren van automatische lekdetectieapparatuur ten behoeve van het opsporen van koudemiddellekkage

6 i.v.m. artikel 5, eerste lid, RLKG jo. 5, tweede lid, BOAS

M

447

 

onvoldoende zorg voor het bijhouden van in het logboek van resultaten en werkzaamheden, voortvloeiende uit een controle van automatische lekdetectieapparatuur

6 i.v.m. artikel 5.1, tweede lid, RLKG jo 5, tweede lid, BOAS

M

448

 

het ontbreken van vermeldingen omtrent type en hoeveelheid koudemiddel bij de toegang van een ruimte waarin één of meer koelinstallaties en bijbehorende apparatuur zijn geplaatst, welke koelinstallatie(s) volgens de gebruiksaanwijzing behoort dan wel behoren te zijn gevuld met driehonderd kilogram of meer koudemiddel

6 i.v.m. artikel 6.1, eerste en tweede lid, RLKG jo 5, tweede lid, BOAS

M

449

 

het ontbreken van bedieningsgegevens en andere gegevens in een ruimte waarin één of meer koelinstallaties en bijbehorende apparatuur zijn geplaatst, welke koelinstallatie(s) volgens de gebruiksaanwijzing behoort dan wel behoren te zijn gevuld met driehonderd kilogram of meer koudemiddel

6 i.v.m. artikel 6.2, eerste en tweede lid, RLKG jo 5, tweede lid, BOAS

Artikel 8

  • 1. Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Aanwijzingsregeling Stichting Erkenningsregeling voor de uitoefening van het Koeltechnisch Installatiebedrijf op artikel 4, eerste lid, van dit besluit, artikel 5, derde lid, van het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003 en artikel 1, derde lid, van het Besluit broeikasgassen in apparatuur op schepen Wms 2003.

  • 2. Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling lekdichtheid koelinstallaties in de gebruiksfase 2006 uitsluitend op artikel 5, tweede lid, van het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003.

Artikel 9

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. In afwijking van het eerste lid:

    a. treedt artikel 3, onder b, voor zover dat betrekking heeft op artikel 8, eerste lid, van de verordening, in werking met ingang van 1 januari 2008;

    b. treedt artikel 3, onder a, voor zover dat betrekking heeft op artikel 6, eerste lid, van de verordening, in werking met ingang van 1 april 2008;

    c. treedt artikel 4, tweede lid, in werking met ingang van 4 juli 2009.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit gefluoreerde broeikasgassen Wms 2007.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 2 november 2007

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. Aboutaleb

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink

Uitgegeven de twintigste november 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

I ALGEMEEN

1. Inleiding

Het onderhavige besluit strekt tot uitvoering van verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (PbEU L 161) (hierna: F-gassenverordening). Als gevolg daarvan wordt het toepassingsgebied van het Besluit broeikasgassen Wms 2003 beperkt tot schepen. In het Besluit broeikasgassen Wms 2003 waren voorschriften gegeven voor koelinstallaties die functioneerden op basis van een onvolledig met uitsluitend fluor gehalogeneerde koolwaterstofverbinding met maximaal twee koolstofatomen of een preparaat dat zodanige stof bevat (HFK). Die stof mocht niet bedrijfsmatig worden toegepast of voorhanden worden gehouden in apparatuur, indien die apparatuur onvoldoende lekdicht was. Bij ministeriële regeling waren vervolgens voorschriften gegeven voor het vaststellen of die apparatuur, meer in het bijzonder koelinstallaties, lekdicht was, en het aantal keren per jaar waarop die installaties, afhankelijk van de hoeveelheid koudemiddel waarop de koelinstallatie functioneerde, diende te worden gecontroleerd. Daarnaast diende regelmatig onderhoud te worden verricht en dienden verschillende gegevens betreffende uitgevoerde controles en verrichte onderhoudswerkzaamheden te worden aangetekend in een bij de installatie behorend logboek. Controle- en onderhoudswerkzaamheden mochten alleen worden verricht door personen die werkzaam zijn bij een STEK-erkend bedrijf en die over het zogenoemde STEK-diploma beschikten. Aangezien de F-gassenverordening niet van toepassing is op mobiele installaties, zoals koelinstallaties op schepen, is uit oogpunt van consistent beleid besloten het Besluit broeikasgassen Wms 2003 en de krachtens dat besluit gegeven Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties op schepen in stand te laten voor die installaties op schepen. De Aanwijzingsregeling Stichting Erkenningsregeling voor de uitoefening van het Koeltechnisch Installatiebedrijf zal voorlopig niet alleen blijven gelden voor het Besluit broeikasgassen in apparatuur op schepen Wms 2003, maar ook als ministeriële regeling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het onderhavige besluit. Dat betekent dat de activiteiten met gefluoreerde broeikasgassen, waarop de F-gassenverordening betrekking heeft, voorlopig alleen mogen worden verricht door personeel dat werkzaam is bij een STEK-erkend koelinstallatiebedrijf en beschikt over het STEK-diploma.

2. Aanleiding en inhoud F-gassenverordening

In het zesde milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap is klimaatverandering als prioriteit genoemd. In dit programma is gesteld dat de Europese Gemeenschap toegezegd heeft de emissie van broeikasgassen in vergelijking met de niveaus van 1990 tussen 2008 en 2012 met 8% te verlagen en dat de wereldwijde emissie van broeikasgassen op langere termijn in vergelijking met de niveaus van 1990 met ongeveer 70% moet afnemen.

Het hoofddoel van de F-gassenverordening is bescherming van het milieu door de vermindering van de emissie van gefluoreerde broeikasgassen, zoals die in het protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, met bijlagen van 11 december 1997 (Trb. 1998, 170) (hierna: protocol van Kyoto) zijn opgenomen. Daarom is de rechtsgrondslag van de F-gassenverordening artikel 175, eerste lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (PbEG C 325) (hierna: EG-Verdrag). Vanwege het hoofddoel van de verordening wordt het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen in koelinstallaties, airconditioners, warmtepompen en brandbeveiligingssystemen aan regels gebonden. Het is verboden broeikasgassen uit die installaties te laten lekken. De lekdichtheid moet dan ook geregeld gecontroleerd worden door gekwalificeerd personeel. Naast de insluiting is ook het hergebruik, de opwerking en de vernietiging van de bedoelde gassen geregeld.

Voorts wordt op grond van de F-gassenverordening het op de markt brengen van bepaalde producten met gefluoreerde broeikasgassen verboden. Aangezien hierdoor de interne markt beïnvloed wordt, zijn deze verbodsbepalingen genomen op grond van artikel 95 van het EG-Verdrag. Het treffen van deze maatregelen op communautair niveau bewerkstelligt de harmonisering van de voorschriften inzake het op de markt brengen en de etikettering van producten en apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten. Deze beperkingen van het op de markt brengen en het gebruik voor bepaalde toepassingen van gefluoreerde broeikasgassen zijn geschikt geacht, omdat er uitvoerbare alternatieven zijn en verbetering van de insluiting en terugwinning van die gassen niet haalbaar is. Daarbij is rekening gehouden met vrijwillige initiatieven van sommige bedrijfstakken en het feit dat er nog aan de ontwikkeling van alternatieven wordt gewerkt.

De F-gassenverordening behelst verder een verplichting voor de lidstaten om opleidingeisen voor personeel dat met gefluoreerde broeikasgassen werkt en eisen voor bedrijven die activiteiten verrichten als bedoeld in de F-gassenverordening op te stellen. Die eisen moeten gebaseerd zijn op de minimumeisen die de Commissie van de Europese Gemeenschappen daarvoor zal opstellen. De lidstaten moeten vervolgens elkaars certificaten ofwel diploma’s, waaruit blijkt dat aan de desbetreffende eisen wordt voldaan, erkennen en mogen geen eisen stellen die belemmeringen opwerpen voor de vrije dienstverlening of de vrije vestiging als bedoeld in het EG-Verdrag.

De F-gassenverordening bepaalt verder dat de lidstaten dienen te zorgen voor monitoring en rapportagesystemen met het doel om emissiegegevens inzake gefluoreerde broeikasgassen te verkrijgen, zodat de bijdrage aan de totale emissie van broeikasgassen adequaat bepaald kan worden. De F-gassenverordening voorziet immers in een evaluatie en mogelijke herziening van de in de verordening vervatte maatregelen.

De lidstaten dienen tot slot regels vast te stellen voor sancties op inbreuken op deze verordening en toe te zien op de uitvoering van die regels. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De regels betreffende sancties dienen aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen gemeld te worden.

3. Inhoud van het besluit

De voorschriften van de F-gassenverordening hebben rechtstreekse werking, doch ter uitvoering van de verordening wordt in het onderhavige besluit een aantal zaken geregeld. Het gaat om de aanwijzing van een bevoegde autoriteit en om het verbieden van handelen in strijd met voorschriften van de verordening. Daarmee wordt voorzien in sanctionering daarvan.

Voorts voorziet het onderhavige besluit in een grondslag voor het bij ministeriële regeling geven van voorschriften voor de opleiding van personeel en voor bedrijven, die activiteiten als bedoeld in de F-gassenverordening verrichten, zoals controle- en onderhoudswerkzaamheden.

Het onderhavige besluit voorziet ook in aanpassing van het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003 en het Besluit broeikasgassen Wms 2003, zie artikelsgewijze toelichting bij de artikelen 5 en 6.

Tot slot is in het onderhavige besluit een wijziging van het Transactiebesluit milieudelicten opgenomen. Die wijziging is noodzakelijk omdat er enerzijds vooralsnog geen transacties meer mogelijk moeten zijn ten aanzien van gefluoreerde broeikasgassen en anderzijds de verwijzing naar de Regeling lekdichtheid koelinstallaties in de gebruiksfase 2006 (RLKG) ten behoeve van ozonlaagafbrekende stoffen aanpassing behoeft.

Vooralsnog is er niet voor gekozen om overtreding van een voorschrift van het onderhavige besluit onder de werking van het Transactiebesluit milieudelicten te brengen. Afgewacht wordt, wat dit laatste betreft, hoe enerzijds de naleving van de F-gassenverordening en daarmee van de bij of krachtens het onderhavige besluit gegeven voorschriften zich ontwikkelt en anderzijds de sanctionering en handhaving zich in de andere lidstaten terzake ontwikkelen.

Er is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid voor de lidstaten, neergelegd in artikel 2, onder 6, van de verordening om de eigenaar aan te duiden als exploitant. Daarnaast zal Nederland geen verdergaande beschermingsmaatregelen handhaven of treffen overeenkomstig artikel 14 van de verordening. Enerzijds omdat ons land geen verdergaande voorschriften terzake kent en anderzijds omdat het kabinetsbeleid er in beginsel op is gericht niet verder te gaan dan Europese regelgeving. Alleen wanneer specifieke, voor ons land geldende omstandigheden daartoe noodzaken, worden verdergaande eisen gesteld.

Wat de in artikel 6, vierde lid, van de F-gassenverordening bedoelde rapportageregelingen betreft, om over zoveel mogelijk emissiegegevens van de in die verordening bedoelde sectoren te kunnen beschikken, gelden in Nederland het Besluit inventarisatie broeikasgassen Wlv en de op dat besluit gebaseerde Regeling aanwijzing Nationaal loket inventarisatie broeikasgassen en Protocollen broeikasgassen.1

4. Handhaving

Gegeven het feit dat het onderhavige besluit is gebaseerd op de Wet milieugevaarlijke stoffen (hierna:Wms), is de grondslag voor (de bevoegdheid tot) bestuurlijk handhaven in die wet terug te vinden.

Ingevolge artikel 64, tweede lid, van die wet heeft het vergunningverlenende gezag op grond van artikel 18.2 van de Wet milieubeheer tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de voorschriften die op grond van de Wms gelden voor degene die een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer drijft. De voorschriften van het onderhavige besluit gelden ook voor bedrijven die niet zijn aan te merken als een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. In dat geval is de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bevoegd tot handhaving op grond van artikel 64, derde lid, van de Wms in verbinding met de artikelen 18.3 tot en met 18.16 van de Wet milieubeheer. Een en ander betekent dat het toezicht op de naleving van het onderhavige besluit en daarmee van de verordening wordt uitgeoefend door de VROM-Inspectie. Voor zover de activiteiten waarop de F-gassenverordening betrekking heeft, worden verricht in een inrichting in de zin van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, is ook het ten aanzien van die inrichting bevoegde gezag gehouden toezicht uit te oefenen op de naleving van het onderhavige besluit en daarmee van de F-gassenverordening. In het merendeel van die gevallen zijn burgemeester en wethouders van de gemeente het bevoegde gezag.

Overtreding van een voorschrift van het onderhavige besluit is in artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de economische delicten aangemerkt als een economisch delict. Immers, in dat artikelonderdeel is verwezen naar voorschriften die bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in onder meer artikel 24 van de Wms zijn gegeven. Daarmee zijn passende strafrechtelijke maatregelen van toepassing op het overtreden van de in artikel 3 van het onderhavige besluit genoemde voorschriften. In dat artikel is een relatie gelegd met gebods- en verbodsbepalingen van de F-gassenverordening.

De F-gassenverordening en verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PbEG L 244) (hierna: Ozonverordening) zijn blijkens een uitspraak2 van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen ook van toepassing in de exclusieve economische zone (hierna: EEZ). De EEZ omvat mede de rechten van de kuststaat ten aanzien van het continentaal plat. Het onderhavige besluit en het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003 zijn echter niet gebaseerd op een wet die van toepassing is in de EEZ en niet op het continentaal plat. De Wet milieugevaarlijke stoffen, waarop het onderhavige besluit en het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003 zijn gebaseerd, is niet van toepassing in de EEZ. Er zal een wetsvoorstel worden voorbereid waarmee in een formele wet een wettelijke basis voor onder meer het onderhavige besluit en het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003 wordt gecreëerd, waardoor die besluiten van toepassing worden op het continentaal plat.

5. Relatie met andere wetgeving

Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003

Het onderhavige besluit vertoont een sterke relatie met het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003. In laatstgenoemd besluit gaat het ook om koel- en brandbeveiligingsinstallaties, zij het dat die functioneren op basis van een ozonlaagafbrekende stof, zoals (H)CFK. Dat besluit strekt tot uitvoering van de Ozonverordening. Ook in dit besluit gaat het om het tegengaan van lekkages van die stoffen uit dergelijke installaties en om het verrichten van controle- en onderhoudswerkzaamheden door gediplomeerde personen. Het ligt dan ook in de rede dat de opleidingseisen voor het bij activiteiten met betrekking tot dergelijke installaties op elkaar worden afgestemd, omdat het in de praktijk vaak om dezelfde bedrijven zal gaan. De Ozonverordening kent echter geen opdracht aan de lidstaten om eisen te stellen waar bedrijven ten minste aan moeten voldoen. In de praktijk moeten die bedrijven vooralsnog in ons land zijn erkend door de Stichting Erkenningsregeling voor de uitoefening van het Koeltechnisch Installatiebedrijf (hierna: STEK) die uitvoering geeft aan de erkenningsregeling voor de uitoefening van het koeltechnisch installatiebedrijf. In het kader van de modernisering van de VROM-regelgeving en het terugdringen van administratieve lasten (Kamerstukken II 2003-2004, 29 383) zal die verplichte erkenning komen te vervallen zodra de opleidingeisen voor het personeel dat betrokken is bij activiteiten als bedoeld in de Ozonverordening en de F-gassenverordening, is vastgesteld. Op basis van de STEK-erkenning dienen zij die activiteiten verrichten terzake van koelinstallaties die functioneren op ozonlaagafbrekende stoffen (CFK en (H)CFK) het zogenoemde STEK-diploma te hebben. Op grond van het Besluit broeikasgassen Wms 2003 geldt de STEK-erkenningsregeling ook voor koelinstallaties op schepen, die functioneerden op basis van het broeikasgas HFK. Die regeling blijft ook voor het onderhavige besluit voorlopig in stand. Met de inwerkingtreding van de Regeling opleidingseisen ozonlaagafbrekende stoffen en gefluoreerde broeikasgassen, die strekt tot uitvoering van zowel het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen, het Besluit broeikasgassen Wms 2003 als het onderhavige besluit, zal ook de STEK-erkenningsregeling voor koelinstallaties die functioneren op het broeikasgas HFK, komen te vervallen.

Warenwetbesluit drukapparatuur

Het Warenwetbesluit drukapparatuur strekt tot omzetting in nationaal recht van richtlijn nr. 97/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 mei 1997 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende drukapparatuur (PbEG L 181) (hierna: richtlijn drukapparatuur). Het besluit geeft voorschriften omtrent het ontwerp en het voor het eerst in gebruik stellen van koelinstallaties ofwel het installeren daarvan. Koelinstallaties zijn aan te merken als drukapparatuur in de zin van de richtlijn drukapparatuur. Onder drukapparatuur of drukapparaten verstaat die richtlijn drukvaten, installatieleidingen, veiligheidsappendages en onder druk staande appendages alsmede, voor zover van toepassing, de elementen die bevestigd zijn aan onder druk staande delen.

Verder is de richtlijn drukapparatuur van toepassing op verschillende drukapparaten die een fabrikant tot een geïntegreerd en functioneel geheel heeft geassembleerd en op een druksysteem, zijnde een stelsel van verschillende drukapparaten of samenstellen die onder de verantwoordelijkheid van de gebruiker op zijn bedrijfsterrein tot een geïntegreerd en functioneel geheel is geassembleerd.

Op grond van het Warenwetbesluit drukapparatuur gaan drukapparatuur, samenstellen en druksystemen vergezeld van een gebruiksaanwijzing, bestemd voor de gebruiker, met alle voor de veiligheid van belang zijnde informatie als bedoeld in punt 3.4 van bijlage I bij de richtlijn drukapparatuur. Die verplichting geldt ook voor koel- en brandbeveiligingsinstallaties, omdat die als drukapparatuur zijn aan te merken.

De richtlijn drukapparatuur is een zogeheten volledig harmoniserende richtlijn. Dit betekent dat een lidstaat geen andere of verdergaande eisen kan stellen dan waarin de richtlijn voorziet, tenzij de lidstaat daar goedkeuring voor krijgt overeenkomstig artikel 95, vijfde lid, van het EG-Verdrag. In een dergelijk geval moet er wel sprake zijn van specifieke omstandigheden voor de desbetreffende lidstaat.

6. Milieu- en bedrijfseffecten

Milieueffecten

Van het onderhavige besluit zijn geen directe milieueffecten te verwachten, omdat het slechts voorziet in bepalingen die het in strijd handelen met voorschriften van de F-gassenverordening verbieden. Daardoor kan in het kader van de handhaving van de voorschriften van de F-gassenverordening tegen het overtreden van die bepalingen strafrechtelijk dan wel bestuursrechtelijk worden opgetreden. Dat laat onverlet dat de voorschriften van de F-gassenverordening wel leiden tot milieueffecten, zoals tot uitdrukking gebracht in de overwegingen van die verordening.

Bedrijfseffecten

Het onderhavige besluit heeft betrekking op de in de F-gassenverordening bedoelde bedrijven, zoals omschreven in de tabel in de bijlage bij deze toelichting genoemde categorieën bedrijven en aantallen. Gevolgen voor het betrokken bedrijfsleven, die uit het onderhavige besluit voortvloeien, zijn dat zij bij overtreding van een in dit besluit strafbaar gestelde handeling in strijd met de F-gassenverordening strafrechtelijk kunnen worden vervolgd dan wel tegen hen bestuursrechtelijk kan worden opgetreden.

Het ontwerpbesluit is niet voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten, omdat dit besluit zelf niet leidt tot administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Het besluit strekt immers uitsluitend tot uitvoering van de F-gassenverordening en voorziet in hoofdzaak in de strafbaarstelling van handelingen die in strijd met de F-gassenverordening worden verricht. Verder biedt het besluit een grondslag voor het bij ministeriële regeling geven van opleidingeisen en eisen voor bedrijven. Bij de vaststelling van die ministeriële regeling zullen de mogelijk daarmee samenhangende administratieve lasten voor het bedrijfsleven in kaart worden gebracht. Voor zover uit de verordening administratieve lasten voortvloeien voor het betrokken bedrijfsleven is in de artikelsgewijze toelichting daar op ingegaan. Daaruit blijkt dat er geen sprake zal zijn van nieuwe administratieve lasten en dat er niet of nauwelijks sprake zal zijn van toename van bestaande administratieve lasten.

7. Procedure

Het besluit is niet in ontwerp overgelegd aan de Staten-Generaal noch in de Staatscourant gepubliceerd, zoals artikel 61, eerste lid, van de Wms bepaalt. De reden hiervoor is dat artikel 1:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing is. Dit artikel houdt in dat een verplichting als bedoeld in artikel 61, eerste lid, van de Wms, niet geldt indien het voorgenomen besluit uitsluitend strekt tot uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Het onderhavige ontwerpbesluit strekt uitsluitend tot uitvoering van de F-gassenverordening. Het besluit is na vaststelling aan de beide kamers van de Staten-Generaal toegezonden.

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1

Onder gefluoreerde broeikasgassen verstaat de F-gassenverordening fluorkoolwaterstoffen (HFK), perfluorkoolstoffen (PFK) en zwavelhexafluoride (SF6) vermeld in de lijst van bijlage I, en preparaten die deze stoffen bevatten, met uitzondering van stoffen waarvan de controle geschiedt uit hoofde van de Ozonverordening. Onder fluorkoolwaterstof verstaat de F-gassenverordening vervolgens een organische verbinding, bestaande uit koolstof, waterstof en fluor, die per molecuul maximaal zes koolstofatomen bevat. Perfluorkoolstof is een organische verbinding die uitsluitend bestaat uit koolstof en fluor en die per molecuul maximaal zes koolstofatomen bevat.

Artikel 3

In dit artikel is het verbod opgenomen te handelen in strijd met een aantal artikelen of artikelonderdelen van de verordening. De inhoud van die artikelen en artikelonderdelen is hieronder verwoord.

Artikel 3 van de F-gassenverordening

Dit artikel voorziet in regels omtrent het voorkomen en het herstel van lekkage van gefluoreerde broeikasgassen uit bepaalde stationaire toepassingen (insluiting). In het eerste lid wordt bepaald dat exploitanten van koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur met inbegrip van circuits, alsmede brandbeveiligingssystemen die in bijlage I bij de verordening vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevatten er, door gebruikmaking van alle maatregelen die technisch uitvoerbaar zijn en geen buitensporige kosten meebrengen, voor zorgen dat:

a. lekkage van gefluoreerde broeikasgassen wordt voorkomen, en

b. vastgestelde lekkages zo spoedig mogelijk worden hersteld.

Het tweede lid bepaalt dat de exploitanten van de in het eerste lid bedoelde toepassingen ervoor zorgen dat die toepassingen door personeel dat aan de in artikel 5 van de F-gassenverordening (uitgewerkt in artikel 4, eerste lid, van het onderhavige besluit) genoemde eisen voldoet, op lekkage worden gecontroleerd. In de onderdelen a tot en met c van het onderhavige artikellid wordt bepaald met welke frequentie deze controles moeten plaatsvinden. Die frequentie komt overigens overeen met de regeling zoals die op grond van de Regeling lekdichtheid koelinstallaties in de gebruiksfase 2006 geldt voor koelinstallaties die functioneren op ozonlaagafbrekende koudemiddelen (H)CFK). De apparatuur moet op lekkage worden gecontroleerd met gebruikmaking van de directe of indirecte meetmethoden. Die meetmethoden zullen door de Commissie van de Europese Gemeenschappen nader worden omschreven in de nog vast te stellen basisvoorschriften inzake controle op grond van artikel 3, zevende lid, van de F-gassenverordening.

In het derde lid is bepaald dat exploitanten van de in het eerste lid bedoelde toepassingen die 300 kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen bevatten een lekdetectiesysteem moeten installeren. Die lekdetectiesystemen worden ten minste om het jaar gecontroleerd om te garanderen dat zij behoorlijk functioneren.

Het zesde lid regelt dat exploitanten van de in artikel 3, eerste lid, van de F-gassenverordening bedoelde toepassingen die 3 kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen bevatten, twee registers bijhouden. In het eerste register wordt de hoeveelheid en de aard van de zich in de toepassing bevindende gefluoreerde broeikasgassen, eventueel toegevoegde hoeveelheden en de bij onderhoud, service en definitieve verwijdering teruggewonnen hoeveelheid bijgehouden. In het tweede register houdt de exploitant andere relevante informatie bij, waaronder de identificatie van het bedrijf of de technicus die de service of het onderhoud heeft verricht, alsmede de data en de resultaten van de uit hoofde van artikel 3, tweede, derde en vierde lid, van de F-gassenverordening verrichte controles en andere relevante informatie ter aanduiding van de in artikel 3, tweede lid, onderdelen b en c, van de F-gassenverordening bedoelde stationaire toepassingen. Het laatste register wordt op verzoek ter beschikking gesteld van de bevoegde instantie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen. In het kader van de Regeling lekdichtheid koelinstallaties in de gebruiksfase 2006 is een vergelijkbare regeling gegeven voor ozonlaagafbrekende en HFK-houdende koudemiddelen, zij het dat de betreffende informatie moet worden aangetekend in een logboek. De registratieverplichtingen van de F-gassenverordening leiden dan ook niet tot vergroting van administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

Artikel 4 van de F-gassenverordening

Dit artikel voorziet in regels voor de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen teneinde te zorgen voor recycling, regeneratie of vernietiging daarvan.

Het eerste lid bepaalt dat exploitanten van de in dat lid bedoelde stationaire toepassingen verantwoordelijk zijn voor het treffen van regelingen voor een juiste terugwinning van de gefluoreerde broeikasgassen door personeel dat aan de in artikel 5 van de F-gassenverordening (uitgewerkt in artikel 4, eerste lid, van het onderhavige besluit) genoemde eisen voldoet, om te zorgen voor recycling, regeneratie of vernietiging ervan. Het gaat om de volgende toepassingen:

a. de koelcircuits van koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur;

b. apparatuur die oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen bevat;

c. brandbeveiligingssystemen en brandblussers; en

d. hoogspanningsschakelaars.

Het tweede lid regelt de verantwoordelijkheid voor terugwinning van restgassen uit navulbare of niet-navulbare houders van gefluoreerde broeikasgassen.

Het derde lid regelt vervolgens dat gefluoreerde broeikasgassen in andere producten en apparatuur door naar behoren gekwalificeerd personeel wordt teruggewonnen.

Het vierde lid bepaalt ten slotte dat terugwinning met het oog op recycling, regeneratie of vernietiging van de gefluoreerde broeikasgassen uit hoofde van het eerste tot en met het derde lid geschiedt vóór de definitieve verwijdering van de in dit artikel genoemde apparatuur en in voorkomend geval tijdens service en onderhoud daarvan.

Artikel 5, derde lid, van de F-gassenverordening

Dit artikellid bepaalt dat de exploitant van de betrokken toepassing zich ervan verzekert dat het betrokken personeel de nodige opleiding, bedoeld in artikel 5, tweede lid, in verbinding met het eerste lid, van de F-gassenverordening (uitgewerkt in artikel 4, eerste lid, van het onderhavige besluit) heeft verworven.

Artikel 6, eerste lid, van de F-gassenverordening

In dit artikellid is voorzien in een rapportageplicht voor producenten, importeurs en exporteurs van gefluoreerde broeikasgassen. Uiterlijk op 31 maart 2008 en nadien jaarlijks moet elke producent, importeur en exporteur van gefluoreerde broeikasgassen met betrekking tot het voorafgaande kalenderjaar aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen in een verslag een aantal gegevens toezenden, waarvan zij aan de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat een kopie doet toekomen. Het opstellen en de toezending van dit verslag leidt tot enige administratieve lasten voor betrokkenen. Momenteel is nog niet in te schatten hoe hoog die administratieve lasten zullen zijn, omdat de Commissie van de Europese Gemeenschappen voor de verslaglegging nog een format zal moeten opstellen.

In de onderdelen a tot en met c van dit lid is vervolgens bepaald welke gegevens producenten, importeurs en exporteurs van gefluoreerde broeikasgassen aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen moeten verstrekken.

Artikel 7, eerste lid, in verbinding met het tweede lid, van de F-gassenverordening

In deze artikelleden zijn regels gegeven omtrent de etikettering van producten en apparaten die gefluoreerde broeikasgassen bevatten. In artikel 7, eerste lid, van de F-gassenverordening is bepaald dat onverminderd het bepaalde inzake het kenmerken van gevaarlijke stoffen en preparaten in richtlijn nr. 67/548/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, verpakkingen en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG L 196), alsook in richtlijn nr. 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PbEG L 200) de in artikel 7, tweede lid, van de F-gassenverordening genoemde producten en apparaten die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, niet op de markt mogen worden gebracht. De genoemde producten en preparaten mogen wel op de markt worden gebracht indien de chemische namen van de gefluoreerde broeikasgassen door middel van een etiket en aan de hand van de door de industrie aanvaarde nomenclatuur zijn aangeduid, waarbij op het etiket duidelijk wordt vermeld dat het product of het apparaat onder het protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, met bijlagen van 11 december 1997 (Trb. 1998, 170) vallende gefluoreerde broeikasgassen bevat en de hoeveelheid ervan, en dit duidelijk en onuitwisbaar op het product of apparaat is aangegeven, nabij de servicepunten voor het laden of terugwinnen van het gefluoreerde broeikasgas, of op dat gedeelte van het product dat het gefluoreerde broeikasgas bevat. Hermetisch afgesloten systemen moeten als dusdanig worden gemerkt. Informatie over de gefluoreerde broeikasgassen, met inbegrip van het aardoppervlakverwarmingsvermogen ervan, wordt opgenomen in de handleiding van dergelijke producten en apparatuur. Deze verplichtingen voor het kenmerken zijn op zichzelf niet nieuw. Enerzijds vloeien zij al uit de hierboven genoemde richtlijnen voort, welke richtlijnen zijn geïmplementeerd in het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten en leiden zij dan ook niet tot vergroting van administratieve lasten voor het betrokken bedrijfsleven. Anderzijds vloeit het kenmerken van HFK-houdende koelinstallaties al voort uit de Regeling lekdichtheid koelinstallaties in de gebruiksfase 2006.

Het eerste lid is van toepassing op de volgende soorten producten en apparatuur:

a. koelproducten en -apparatuur die perfluorkoolstoffen of preparaten met perfluorkoolstoffen bevatten;

b. koel- en klimaatregelingsproducten en -apparatuur, andere dan klimaatregelingssystemen voor motorvoertuigen, warmtepompen, brandbeveiligingssytemen en brandblussers, indien de respectieve soorten producten of apparatuur fluorkoolwaterstoffen of preparaten met koolwaterstoffen bevatten;

c. schakelaars die zwavelhexafluoride of preparaten daarvan bevatten, en

d. alle houders van gefluoreerde broeikasgassen.

Artikel 8 van de F-gassenverordening

Dit artikel reguleert het gebruik van zwavelhexafluoride of preparaten daarvan.

In het eerste lid wordt het gebruik van zwavelhexafluoride of preparaten daarvan bij het spuitgieten van magnesium met ingang van 1 januari 2008 verboden. Het verbod geldt niet wanneer de gebruikte hoeveelheid zwavelhexafluoride kleiner dan 850 kilogram per jaar is.

Het tweede lid bepaalt dat het gebruik van zwavelhexafluoride of preparaten daarvan voor het vullen van autobanden met ingang van 4 juli 2007 verboden wordt.

Artikel 9, eerste lid, in verbinding met het tweede lid, van de F-gassenverordening

Het eerste lid regelt dat het op de markt brengen van producten en apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of waarvan de werking op zulke gassen berust, zoals vermeld in bijlage II bij de F-gassenverordening, overeenkomstig de bepalingen van die bijlage wordt verboden.

In het tweede lid is bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is op producten en apparatuur waarvan is aangetoond dat die zijn geproduceerd vóór de datum van inwerkingtreding van het desbetreffende verbod inzake het op de markt brengen.

Bijlage II bij de F-gassenverordening

Deze bijlage regelt de ingangsdatum van de krachtens artikel 9 van de F-gassenverordening ingestelde verbodsbepalingen inzake het op de markt brengen van producten en materialen die gefluoreerde broeikasgassen bevatten. Voor de verschillende producten en materialen zijn verschillende data bepaald.

Het verbod tot het op de markt brengen van schoeisel dat gefluoreerde broeikasgassen bevat, werd volgens de verordening van toepassing op 4 juli 2006. Omdat strafbaarstellingen met terugwerkende kracht in alle gevallen verboden zijn, is in het onderhavige besluit bepaald dat dit verbod in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het onderhavige besluit wordt geplaatst. De datum van inwerkingtreding van de overige verboden ligt in de toekomst.

Artikel 4

Het eerste lid betreft de tenuitvoerlegging van artikel 5, tweede lid, in verbinding met het eerste lid, van de F-gassenverordening door middel van delegatie van de bevoegdheid tot het stellen van regels aan de Minister van VROM. Artikel 5, tweede lid, in verbinding met het eerste lid, van de F-gassenverordening verplicht de lidstaten van de Europese Unie om voor 4 juli 2008 opleidingseisen en eisen voor bedrijven en personeel op te stellen of aan te passen op basis van de in artikel 5, eerste lid, van de F-gassenverordening bedoelde minimumeisen en -voorwaarden. De Commissie van de Europese Gemeenschappen zal die minimumeisen en -voorwaarden uiterlijk op 4 juli 2007 vaststellen op basis van de door de lidstaten ontvangen informatie en in overleg met de betrokken sectoren. Die minimumeisen en -voorwaarden zijn tot op heden nog niet vastgesteld. De verwachting is dat dit begin 2008 zal gebeuren. De minimumeisen en -voorwaarden zullen in de Nederlandse regelgeving worden geïmplementeerd door middel van een ministeriële regeling.

Het tweede lid regelt de tenuitvoerlegging van het verbod in artikel 5, vierde lid, van de F-gassenverordening. Artikel 5, vierde lid, van die verordening verplicht lidstaten er uiterlijk op 4 juli 2009 voor te zorgen dat bedrijven die de in de artikelen 3 en 4 van de F-gassenverordening genoemde activiteiten verrichten, leveringen van gefluoreerde broeikasgassen alleen aangaan wanneer het personeel dat zij daarmee belasten, over het in artikel 5, tweede lid, van de F-gassenverordening bedoelde certificaat ofwel diploma beschikken.

Artikel 5

Omdat het Besluit broeikasgassen Wms 2003, evenals het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003, onder meer van toepassing is op schepen en de F-gassenverordening niet, is het uit het oogpunt van consistent beleid gewenst dat de geldende voorschriften met betrekking tot HFK-houdende apparatuur op schepen blijven gelden. Daarom is in artikel 5 voorzien in een wijziging van het Besluit broeikasgassen Wms 2003. Om duidelijk te maken dat genoemd besluit alleen van toepassing is op schepen, is de citeertitel gewijzigd in: Besluit broeikasgassen in apparatuur op schepen Wms 2003. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State inzake het onderhavige besluit zal er, om de regelgeving inzake broeikasgassen overzichtelijker te maken, een besluit worden voorbereid waarin regels worden gesteld ten aanzien van broeikasgashoudende apparatuur op schepen en waarmee het Besluit broeikasgassen in apparatuur op schepen Wms 2003 zal worden ingetrokken. Verder wordt nog opgemerkt dat het niet uitgesloten wordt geacht dat de onderwerpelijke voorschriften voor schepen op enig moment worden overgeheveld naar de schepenwetgeving die onder verantwoordelijkheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat valt.

Artikel 6

De in artikel 6 voorziene wijzigingen van de artikelen 4, tweede lid, en 5 van het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003 zijn erop gericht om voor bedrijven die met ozonlaagafbrekende stoffen werken dezelfde eisen te kunnen stellen als die op grond van de F-gassenverordening aan bedrijven worden gesteld. In de praktijk gaat het namelijk meestal om bedrijven die zowel met ozonlaagafbrekende stoffen als met gefluoreerde broeikasgassen werken.

Artikel 7

De in artikel 7 opgenomen wijziging van de bijlage, bedoeld in artikel 2 van het Transactiebesluit milieudelicten, betekent dat die bepalingen alleen van toepassing zijn op overtredingen van het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003 en dat overtreding van in het onderhavige besluit verboden handelingen in ieder geval niet door middel van transactie kunnen worden afgedaan. Dit laatste geldt ook voor het Besluit broeikasgassen in apparatuur op schepen Wms 2003. Om tot transactiebedragen te kunnen besluiten en om de hoogte van die transactiebedragen te kunnen vaststellen zal eerst enig inzicht moeten zijn verkregen in het soort en de mate van overtreding van bedoelde verboden, alsmede hoe daar in andere lidstaten mee om wordt gegaan.

Artikel 8

In het eerste lid is voorzien in de rechtsgrondslag van de Aanwijzingsregeling Stichting Erkenningsregeling voor de uitoefening van het Koeltechnisch Installatiebedrijf. Met die aanwijzingsregeling wordt geregeld dat alleen zij die werkzaam zijn bij een STEK-erkend bedrijf en beschikken over het STEK-diploma activiteiten mogen verrichten met gefluoreerde broeikasgassen als bedoeld in de F-gassenverordening. Deze aanwijzingsregeling geldt ook voor het verrichten van activiteiten met ozonlaagafbrekende stoffen als bedoeld in de Ozonverordening en broeikasgassen in apparatuur op schepen. Deze aanwijzingsregeling blijft in stand totdat de Regeling opleidingseisen ozonlaagafbrekende stoffen en gefluoreerde broeikasgassen in werking treedt. Wat betreft de opleiding en de certificering van bedrijven en personeel betrokken bij de installatie en het onderhoud van gefluoreerde broeikasgashoudende apparatuur, zou de Commissie van de Europese Gemeenschappen voor 4 juli 2007 minimumeisen bekendmaken die door de lidstaten met het oog op de wederzijdse erkenning moeten worden overgenomen. De verwachting is dat die eisen begin 2008 zullen worden vastgesteld. Tot die minimumeisen zal geen verplichte certificering of erkenning van bedrijven behoren, zo is inmiddels wel duidelijk.

Het tweede lid voorziet in het omhangen van de Regeling lekdichtheid koelinstallaties in de gebruiksfase 2006. Door deze omhangbepaling wordt verduidelijkt dat deze regeling alleen gebaseerd is op het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003 en niet op het Besluit Broeikasgassen Wms 2003.

Artikel 9

Het onderhavige besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst. In artikel 9 zijn enkele uitzonderingen op dit tijdstip van inwerkingtreding opgenomen. De F-gassenverordening is op grond van artikel 15 van de verordening van toepassing met ingang van 4 juli 2007. Een aantal bepalingen van die verordening is echter van toepassing met ingang van andere data. De inwerkingtreding van de daarmee samenhangende bepalingen van het onderhavige besluit is aan die data gekoppeld.

Overigens is, zoals hierboven ook beschreven, het verbod tot het op de markt brengen van schoeisel dat gefluoreerde broeikasgassen bevat, bedoeld in bijlage II bij de F-gassenverordening, op grond van die bijlage reeds van toepassing geworden met ingang van 4 juli 2006. Omdat terugwerkende kracht in geval van strafbepalingen in alle gevallen verboden is op grond van artikel 16 van de Grondwet, voorziet het onderhavige besluit in de inwerkingtreding van dat verbod met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het onderhavige besluit wordt geplaatst.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Transponeringstabel

Verordening (EG) nr. 842/2006/EG

Nadere uitwerking

Artikel 1

Behoeft geen uitvoering

Artikel 2

Behoeft geen uitvoering

Artikel 3, eerste, tweede en derde lid

Artikel 3, eerste lid

Artikel 3, vierde en vijfde lid

Behoeft geen uitvoering

Artikel 3, zesde lid

Artikel 3, eerste lid

Artikel 3, zevende lid

Behoeft geen uitvoering

Artikel 4

Artikel 3, eerste lid

Artikel 5, tweede lid, eerste volzin, in samenhang met het eerste lid

Artikel 4, eerste lid

Artikel 5, tweede lid, tweede en derde volzin

Behoeft geen uitvoering

Artikel 5, derde lid

Artikel 3, eerste lid

Artikel 5, vierde lid

Artikel 4, tweede lid

Artikel 6, eerste lid

Artikel 3, eerste lid

Artikel 6, tweede tot vierde lid

Behoeft geen uitvoering

Artikel 7, eerste lid jo. tweede lid

Artikel 3, tweede lid

Artikel 7, derde lid

Behoeft geen uitvoering

Artikel 8

Artikel 3, tweede lid

Artikel 9, eerste en tweede lid

Artikel 3, tweede lid

Artikel 9, derde lid

Behoeft geen uitvoering

Artikel 10

Behoeft geen uitvoering

Artikel 11

Behoeft geen uitvoering

Artikel 12

Behoeft geen uitvoering

Artikel 13

Artikel 1a, onder 1°, van de Wed en artikel 64 Wms jo. artikel 18.2 en de artikelen 18.3 tot en met 18.16 Wm

Artikel 14

Behoeft geen uitvoering

Artikel 15

Artikel 9

Bijlage I

Behoeft geen uitvoering

Bijlage II

Artikel 3, tweede lid

Afkortingen

Wed: Wet op de economische delicten

Wms: Wet milieugevaarlijke stoffen

Wm: Wet milieubeheer

Bijlagen betreffende bedrijfseffecten

Categorieën bedrijven

Aantal

1. Beperking van lekverlies

 

1.1 Ontwerp en installatie van koel/vriesinstallaties, warmtepompen en airconditioning:

 

Koeltechnische installatiebedrijven

ca. 300

Adviesbureau's

Onbekend

  

1.2 Exploitatie van genoemde installaties

 

Teelt groente

ca. 5.000

Verwerking groente

ca. 150

Vlees, vis

ca. 1.400

Zuivel

ca. 700

Dranken

ca. 80

Groothandel

ca. 12.000

Detailhandel

ca. 27.000

Horeca

ca. 40.000

Transport

ca. 400

Grote utiliteit

ca. 260

Utiliteitsgebouwen

ca. 15.000

Chemie

ca. 100

Drukkerijen

Onbekend

Koel- en vrieshuizen

ca. 300

  

1.3 Onderhoud van de genoemde installaties

 

Koeltechnische installatiebedrijven

2140

  

2 Rapportageverplichtingen voor producenten/im/exporteurs die meer dan 1000 kg verhandelen

 

Producenten HFK's, PFK's en SF6;

2-3

Importeurs HFK's, PFK's en SF6

Enkele tientallen

Exporteurs HFK's, PFK's en SF6

Enkele tientallen

  

3 Verbodsbepaling inzake het op de markt brengen van producten bevattende F-gassen

 

Producenten/handelaren van niet navulbare houders

ca. 10

Koelmiddelen in niet-ingesloten systemen voor directe verdamping

Onbekend

Brandbeveiligingssystemen en brandblussers

ca. 20

Vensters voor particuliere woningen

Enkele

Andere vensters

Enkele

Schoeisel

Enkele

Banden

Enkele

Schuim met één component

ca. 10

Producenten/handelaren van aerosolen voor amusement of decoratie;

ca. 10

  

4 Etikettering van koelsystemen, airco's, warmtepompen en brandbeveiligingssystemen

 

Fabrikanten/installateurs van koelsystemen

Totaal 2140, waarvan:

– enkele tientallen voor grote systemen

– ca. 2000 voor kleinere systemen

Fabrikanten/importeurs van airco's

Enkele tientallen

Fabrikanten/importeurs van warmtepompen

ca. 10

Fabrikanten/importeurs van brandbeveiligingssystemen

ca. 20


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 december 2007, nr. 240.

XNoot
1

Stcrt. 2005, nr. 248, zoals laatstelijk gewijzigd bij regeling van 31 januari 2007, Stcrt. 2007, nr. 34.

XNoot
2

C-6/04 van 20 oktober 2005.

Naar boven