Besluit van 19 februari 2005 tot wijziging van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar in verband met de invoering van het geweldsmiddel pepperspray voor buitengewoon opsporingsambtenaren

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie, gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van 17 januari 2005, nr. 5329217/05/6;

Gelet op artikel 9, eerste lid, juncto artikel 8, zevende lid, van de Politiewet 1993;

De Raad van State gehoord (advies van 27 januari 2005, nr. W03.05.0009/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie, uitgebracht mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van 9 februari 2005, nr. 5333981/05/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

De Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 15, tweede lid, wordt «krachtens artikel 14 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen» vervangen door: krachtens artikel 49, eerste lid, van de Politiewet 1993.

B

In artikel 37, tweede lid, wordt na «12,» ingevoegd: 12a, 12b, 12c,.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 19 februari 2005

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Uitgegeven de achtste maart 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In 1999 heeft het kabinet de principebeslissing genomen om pepperspray in te voeren als onderdeel van de standaardbewapening van de Nederlandse politie. Door een aantal politiekorpsen is deelgenomen aan een pilot om dit geweldsmiddel te testen. Bij aanvang van de pilot is besloten om de vrijwillige politieambtenaren en buitengewoon opsporingsambtenaren vooralsnog niet uit te rusten met pepperspray. Tijdens de pilot is positieve ervaring opgedaan met het gebruik van pepperspray. In april 2002 is het geweldsmiddel pepperspray vervolgens landelijk ingevoerd en toegevoegd aan de standaardbewapening van de de basispolitiezorg.

Uit de eerste evaluaties van het gebruik van de pepperspray is onder meer gebleken dat pepperspray een geweldsmiddel is dat ten opzichte van de andere bij de politie in gebruik zijnde geweldsmiddelen een meerwaarde heeft. Zo biedt pepperspray de mogelijkheid een gewelddadige verdachte zonder blijvende (medische) gevolgen op een veilige en effectieve manier vanaf een afstand onder controle te brengen. Hierdoor kan in meer situaties adequaat worden opgetreden en wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan een verhoging van de veiligheid van politieambtenaren. Gelet op het hiervoor omschreven (gebruiks)karakter van pepperspray, wordt dit geweldsmiddel qua geweldsniveau thans in de omgeving van de wapenstok geplaatst. Het wordt geen alternatief geacht voor het gebruik van fysieke aanhoudingstechnieken, daarvoor is het middel te ingrijpend.

Omdat het geweldsmiddel tijdens de pilot aan de vooraf gestelde verwachtingen heeft voldaan, zijn ook de surveillanten van politie en de vrijwillige politieambtenaren uitgerust met pepperspray.

Buitengewoon opsporingsambtenaren komen evenzeer in situaties te verkeren waarbij het geweldsniveau blijft binnen de bandbreedte van de wapenstok tot het vuurwapen, en waarin het gebruik van pepperspray geoorloofd en ook het meest geëigende geweldsmiddel is. Daarom achten wij het gewenst dat pepperspray ook wordt toegekend aan specifiek daartoe aangewezen buitengewoon opsporingsambtenaren.

Aan een buitengewoon opsporingsambtenaar kunnen, onder de voorwaarden welke in de Circulaire toekenning van politiebevoegdheden en geweldsmiddelen aan buitengewoon opsporingsambtenaren staan vermeld, geweldsmiddelen worden toegekend. Deze buitengewoon opsporingsambtenaar dient zich onder meer te gedragen overeenkomstig de regels van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.

Gelet op de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit bij het gebruik van geweldsmiddelen ligt het in de rede om daartoe aangewezen buitengewoon opsporingsambtenaren uit te rusten met pepperspray, omdat hierdoor ook voor de buitengewoon opsporingsambtenaren onder omstandigheden de mogelijkheid ontstaat om een minder ingrijpend geweldsmiddel (dan het vuurwapen) in te zetten om de (gewelddadige verdachte) persoon onder controle te brengen. De Raad van Hoofdcommissarissen, het Korpsbeheerdersberaad en het OM-politieberaad hebben positief geadviseerd op de vraag of ook buitengewoon opsporingsambtenaren moeten kunnen worden uitgerust met pepperspray.

Voor de toekenning van pepperspray aan buitengewoon opsporingsambtenaren dient voldaan te zijn aan een aantal criteria. Allereerst wordt per individuele buitengewoon opsporingsambtenaar of per categorie buitengewoon opsporingsambtenaren de noodzaak van de uitrusting met pepperspray getoetst. Indien uitrusting met pepperspray noodzakelijk blijkt, worden aan de desbetreffende buitengewoon opsporingsambtenaren dezelfde eisen gesteld als aan de politieambtenaren die zijn uitgerust met pepperspray. Tevens dient de buitengewoon opsporingsambtenaar te voldoen aan de bekwaamheidseisen, bedoeld in de Regeling toetsing geweldsbeheersing buitengewoon opsporingsambtenaar.

In de toekomst zal voor een deel van de thans vuurwapendragende buitengewoon opsporingsambtenaren het vuurwapen overbodig kunnen worden als zij de beschikking krijgen over de pepperspray, aangezien de pepperspray als een geschikter geweldsmiddel wordt gezien in de uitoefening van hun functie. Dit zou ertoe kunnen leiden dat het vuurwapenbezit onder, en daarmee het gebruik van vuurwapens door buitengewoon opsporingsambtenaren, wordt teruggedrongen.

Artikelsgewijze toelichting

A (Artikel 15)

De wijziging van artikel 15, tweede lid, is van redactionele aard. De verwijzing naar het inmiddels vervallen artikel 14 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen wordt vervangen door een verwijzing naar artikel 49, eerste lid, van de Politiewet 1993, dat een grondslag vormt voor ondermeer het stellen van regels over de uitrusting van de politie.

Het bedoelde certificaat is voorgeschreven in de artikelen 8 en 9 van de Regeling politiesurveillancehonden 1999, welke regeling thans is gebaseerd op artikel 49, eerste lid, van de Politiewet 1993.

B (Artikel 37)

In artikel 37 worden in het tweede lid de artikelen 12a, 12b en 12c toegevoegd. Artikel 37, tweede lid, bepaalt welke geweldsmiddelen aan een buitengewoon opsporingsambtenaar in het kader van de uitoefening van zijn functie ter beschikking kunnen worden gesteld en welke bepalingen hij daarbij in acht dient te nemen. In artikel 12a wordt opgesomd in welke gevallen het gebruik van pepperspray is toegestaan, alsmede in welke gevallen het gebruik dient te worden vermeden. De intensiteit van het gebruik dient te allen tijde beperkt te blijven, hetgeen volgt uit artikel 12c, en vermeden dient te worden dat bij het gebruik op de mond wordt gericht. Artikel 12b schrijft voor dat aan het gebruik van pepperspray zo mogelijk steeds een waarschuwing vooraf gaat. Is het middel gebruikt, dan dient in ieder geval een adequate nazorg plaats te vinden. De buitengewoon opsporingsambtenaren dienen zich overeenkomstig het gestelde in deze artikelen te gedragen.

De pepperspray is een wapen in de zin van artikel 2, eerste lid, aanhef en categorie II, onder 6, van de Wet wapens en munitie. Het is daarom niet nodig de pepperspray als zodanig expliciet toe te voegen aan de opsomming in artikel 37, tweede lid («een wapen, een surveillancehond dan wel handboeien»).

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven