Besluit van 8 mei 2003, houdende regels voor de vergunning voor levering van elektriciteit aan kleinverbruikers (Besluit vergunning levering elektriciteit aan kleinverbruikers)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 23 januari 2003, nr. WJZ 03001677;

Gelet op artikel 95c, tweede lid, en 95d van de Elektriciteitswet 1998;

De Raad van State gehoord (advies van 13 maart 2003, no. W10.03.0035/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 1 mei 2003, nr. WJZ 3003019;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet: de Elektriciteitswet 1998;

b. kleinverbruiker: de in artikel 95a, eerste lid, van de wet bedoelde afnemer;

c. vergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, van de wet;

d. aanvraag: de aanvraag om een vergunning voor de levering van elektriciteit aan kleinverbruikers;

e. aanvrager: degene die een vergunning voor de levering van elektriciteit aan kleinverbruikers aanvraagt;

f. erkenning als volledig programma-verantwoordelijke: de door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet op basis van de voorwaarden, vastgesteld ingevolge artikel 36 of artikel 37 van de wet, afgegeven erkenning van een partij als volledig programma-verantwoordelijke.

Artikel 2

  • 1. Een aanvraag voor een vergunning wordt bij de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht energie ingediend.

  • 2. De aanvraag voor een vergunning bevat in aanvulling op artikel 4:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht:

    a. de overeenkomst van erkenning als volledig programma-verantwoordelijke van de aanvrager of een contract van de aanvrager met een andere partij voor het overdragen van de programma-verantwoordelijkheid en de erkenning als volledig programma-verantwoordelijke van deze partij,

    b. een recente jaarrekening of een openingsbalans, welke is voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, ondertekend door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek,

    c. een recente verklaring van de rechtbank op basis van de registers, bedoeld in de artikelen 19 en 222a van de Faillissementswet, waaruit blijkt dat de aanvrager niet in staat van faillissement verkeert en dat de aanvrager geen surseance van betaling is verleend,

    d. een beschrijving van de organisatie van de aanvrager, waarin in ieder geval is opgenomen de voorziene administratieve organisatie, met inbegrip van de financiële administratie, en de interne of externe controle hierop,

    e. voorbeelden van alle door de aanvrager gehanteerde offertes en overeenkomsten voor kleinverbruikers met de hierbij behorende algemene voorwaarden en

    f. de door de aanvrager gehanteerde klachten- en geschillenregeling voor kleinverbruikers.

Artikel 3

  • 1. De aanvrager beschikt over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten indien:

    a. de aanvrager of, indien de aanvrager de programma-verantwoordelijkheid heeft overgedragen, degene aan wie de aanvrager de programma-verantwoordelijkheid heeft overgedragen, voor voldoende lange termijn een erkenning als volledig programma-verantwoordelijke is verleend,

    b. de aanvrager over een goede administratieve organisatie, met inbegrip van de financiële administratie, en over een goede interne of externe controle hierop beschikt,

    c. de aanvrager niet in staat van faillissement verkeert en

    d. de aanvrager geen surseance van betaling is verleend.

  • 2. De aanvrager hanteert redelijke voorwaarden indien hij:

    a. duidelijke offertes en overeenkomsten hanteert, waarin de hoogte van de tarieven en de opbouw hiervan is aangegeven,

    b. een transparante en redelijke betalingsregeling hanteert,

    c. een transparante en redelijke regeling voor het opzeggen of ontbinden van overeenkomsten hanteert en

    d. in staat is klachten en geschillen op een adequate wijze te behandelen.

Artikel 4

Indien het bij koninklijke boodschap van 6 november 2002 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van de stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie (Kamerstukken II 2002/03, 28 665) tot wet wordt verheven en in werking treedt, berust dit besluit op artikel 95d, tweede lid, en artikel 95e van de Elektriciteitswet 1998.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 6

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vergunning levering elektriciteit aan kleinverbruikers.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 8 mei 2003

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

J. G. Wijn

Uitgegeven de tweeëntwintigste mei 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Doel en aanleiding

Op grond van artikel 95a van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: de wet) is het sinds 1 januari 2002, behoudens enkele uitzonderingen, verboden zonder vergunning elektriciteit te leveren aan kleinverbruikers. Artikel 95c, eerste lid van de wet, bepaalt dat een vergunning wordt verleend indien de aanvrager aantoont dat hij beschikt over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten voor een goede uitvoering van zijn taak en redelijkerwijs in staat kan worden geacht de opgelegde verplichtingen na te komen.

Ingevolge artikel 95c, tweede lid, van de wet worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels vastgelegd met betrekking tot de procedure voor aanvraag van een vergunning en de criteria waaraan wordt getoetst. Dit besluit strekt ertoe uitvoering te geven aan artikel 95c, tweede lid, van de wet. Tussen 1 januari 2002 en de inwerkingtreding van dit besluit, is aan de bevoegdheid vergunningen te verlenen invulling gegeven met de Beleidsregel vergunningen voor leveranciers van elektriciteit aan kleinverbruikers (Stcrt. 2001, 225). Op het moment dat dit besluit in werking treedt, is de beleidsregel overbodig en zal dus worden ingetrokken.

2. Liberalisering van de elektriciteitsmarkt

Sinds 1 juli 2001 is de elektriciteitsmarkt voor duurzaam opgewekte elektriciteit volledig geliberaliseerd. Dit betekent dat alle afnemers, dus ook de thans nog beschermde afnemers, met ingang van deze datum vrij zijn duurzaam opgewekte elektriciteit af te nemen van de leverancier van hun keuze. Op basis van het op 1 januari 2002 inwerking getreden artikel 53, tweede lid, onderdeel e, van de wet is met ingang van deze datum geen leveringsvergunning (op grond van artikel 54 van de wet) meer nodig voor het leveren van duurzaam opgewekte elektriciteit aan kleinverbruikers. Teneinde kleinverbruikers van duurzaam opgewekte elektriciteit bescherming te bieden, is het in paragraaf 1a van hoofdstuk 8 van de wet opgenomen vergunningstelsel op 1 januari 2002 in werking getreden. Als gevolg hiervan moeten leveranciers die duurzaam opgewekte elektriciteit willen leveren aan kleinverbruikers beschikken over een vergunning op basis van artikel 95c van de wet. Ook bedrijven die reeds beschikken over een leveringsvergunning op basis van artikel 54 van de wet en die duurzaam opgewekte elektriciteit willen leveren aan kleinverbruikers buiten het in de leveringsvergunning beschreven leveringsgebied, moeten sinds 1 januari 2002 over een vergunning op basis van artikel 95c van de wet beschikken. Zodra de markt voor de levering van elektriciteit aan kleinverbruikers is geliberaliseerd dient iedere leverancier die elektriciteit levert aan kleinverbruikers over een vergunning op basis van artikel 95c, tweede lid, van de wet te beschikken. Dit betekent dat degene die voornemens is een overeenkomst voor de levering van elektriciteit met een kleinverbruiker te sluiten, over voornoemde vergunning dient te beschikken. De algemene voorwaarden van degene die ingevolge het voorgaande een leveringsvergunning op basis van artikel 95c, tweede lid, dient aan te vragen, zijn van toepassing op de te sluiten overeenkomst met de kleinverbruiker.

3. Inhoud van het besluit

In dit besluit zijn de in artikel 95c, eerste lid, van de wet genoemde criteria voor het verkrijgen van een vergunning, nader uitgewerkt. Dezecriteria hebben betrekking op de organisatorische, financiële en technische kwaliteiten die de aanvrager nodig heeft voor een goede uitvoering van zijn taak zoals bedoeld in artikel 95c, eerste lid, van de wet. Deze taak betreft het op betrouwbare wijze en tegen redelijke voorwaarden zorg dragen voor de levering van elektriciteit aan kleinverbruikers. Doordat aanvragers moeten voldoen aan de criteria zoals die gesteld zijn in dit besluit, wordt gewaarborgd dat slechts leveranciers op de Nederlandse markt actief zijn die daadwerkelijk een goede uitvoering kunnen geven aan hun taak als bedoeld in artikel 95c, eerste lid, van de wet.

Om te kunnen beoordelen of de aanvrager over deze kwaliteiten beschikt en of van hem verwacht kan worden dat hij zijn afnemers op een betrouwbare wijze en tegen redelijke voorwaarden van elektriciteit kan voorzien, is in artikel 2 van dit besluit bepaald welke gegevens bij de aanvraag voor een vergunning moeten worden overlegd. De directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Energie (DTe) is door de Minister van Economische Zaken bij besluit van 12 december 2001 (Stcrt. 2001, 245) gemandateerd de vergunningaanvraag te beoordelen en, indien aan alle vereisten is voldaan, de vergunning te verlenen. Een verzoek tot het verlenen van een vergunning moet vanwege de door de DTe benodigde tijd voor de beoordeling van de vergunningaanvraag, tijdig worden ingediend bij de directeur van de DTe. Aan de vergunning kunnen door de directeur van de DTe voorschriften worden verbonden. De aanvraag tot het verlenen van een vergunning moet worden ingediend op het volgende adres: Directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Energie, Postbus 16 326, 2500 BH Den Haag.

4. Europees- en internationaal rechtelijke aspecten

De huidige Europese regelgeving verplicht niet tot een vergunningstelsel als bedoeld in de artikelen 95a en verder van de wet. Echter, de huidige Europese regelgeving biedt wel de ruimte voor dit vergunningstelsel. Ook na de thans in voorbereiding zijnde wijziging van de richtlijn nr. 96/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 december 1996 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (PbEG 1997, L 27) en richtlijn nr. 98/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (PbEG L 204) bestaat naar verwachting ruimte voor het handhaven van het vergunningstelsel. Deze wijzigingen van deze twee richtlijnen, die onder meer betrekking hebben op de bescherming van de consument, hebben naar verwachting geen gevolgen voor het in dit besluit opgenomen vergunningstelsel. Mocht dit echter toch zo zijn, dan wordt het vergunningstelsel uiteraard aangepast aan de nieuwe Europese regels.

5. Handhaving

Ook nadat een vergunning is verleend, blijft het van belang dat deze vergunning alleen in het bezit is van leveranciers die aan de wettelijke eisen voldoen. Aan een vergunning kunnen ingevolge artikel 95d van de wet voorschriften en beperkingen worden verbonden, die ook kunnen wijzigen. Een voorschrift dat van belang is voor de handhaving van de vergunning is dat wijzigingen ten aanzien van de bij de aanvraag verstrekte gegevens onverwijld worden doorgegeven aan de directeur van de DTe. Dit voorschrift zal bij de verlening van een vergunning aan alle vergunningen worden verbonden. Tevens kan DTe op basis van artikel 7 van de wet periodiek informatie opvragen om te controleren of een vergunninghouder nog steeds voldoet aan de eisen die de wet aan een vergunninghouder stelt.

Indien op basis van doorgegeven wijzigingen of op basis van andere gegevens blijkt dat niet langer aan de eisen ingevolge artikel 95c, eerste lid, van de wet wordt voldaan, kan ingevolge artikel 95d van de wet de vergunning worden ingetrokken. Ook kent artikel 95e van de wet nog een aantal andere redenen de vergunning in te trekken. De bevoegdheid aan de vergunning voorschriften te verbinden, deze te wijzigen of de vergunning in te trekken is bij besluit van de Minister van Economische Zaken van 12 december 2001 (Stcrt. 2001, 245) gemandateerd aan de directeur van de DTe.

Ingevolge artikel 95g van de wet zijn met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze paragraaf bepaalde de door de Minister van Economische Zaken aangewezen ambtenaren belast. Bij besluit van 12 december 2001 (Stcrt. 2001, 245) zijn de medewerkers van de DTe hiervoor aangewezen. Ook de in artikel 95h van de wet opgenomen bevoegdheid bestuursdwang toe te passen, is gemandateerd aan de directeur van de DTe. Tot slot is ook voorzien in strafrechtelijke handhaving, doordat overtreding van de artikelen 95a, eerste lid, 95b en 95f strafbaar is gesteld ingevolge de Wet economische delicten.

6. Bedrijfseffecten

De bedrijfseffecten bestaan uitsluitend uit administratieve lasten. Bij het opstellen van dit besluit is het uitgangspunt geweest dat de administratieve lasten voor het verkrijgen van een vergunning zo gering mogelijk moeten zijn. Waar mogelijk is aangesloten bij gegevens die in een behoorlijke boekhouding aanwezig zijn of relatief eenvoudig kunnen worden vergaard. Daarnaast is in dit besluit aangesloten bij de eisen die gelden voor programma-verantwoordelijkheid. Deze programma-verantwoordelijkheid is geregeld in de op basis van artikel 36 of 37 van de wet vastgestelde voorwaarden. Voordat men elektriciteit mag leveren is het verplicht de programma-verantwoordelijkheid geregeld te hebben. Zo kan men zelf programma-verantwoordelijk zijn, maar het is ook mogelijk dit uit te besteden. Op grond van dit besluit is het voor het verkrijgen van een vergunning mogelijk dat men zelf programma-verantwoordelijk is, maar wanneer men kan aantonen dat contracten voor uitbesteding van de programma-verantwoordelijkheid voor een voldoende lange tijd zijn afgesloten, voldoet men tevens aan de eis die in deze regeling wordt gesteld aan programma-verantwoordelijkheid. Om aan deze eisen voor wat betreft programma-verantwoordelijkheid te voldoen, zullen uitsluitend de erkenning als programma-verantwoordelijke, dan wel de contracten met een programma-verantwoordelijke, overlegd moeten worden.

De verwachting is dat het merendeel van de aanvragen zal worden ingediend door de huidige vergunninghouders op grond van de artikelen 53 en verder van de wet. Er zijn 20 houders van een vergunning op grond van artikel 53.

De vergunningplicht op basis van artikel 95a en verder van de wet betreft een lichter regime dan het huidige regime, waardoor voor deze bedrijven geen aanzienlijke additionele administratieve lasten verwacht worden. Zo zullen deze beperkt blijven tot het verzamelen van de vereiste gegevens, die in een behoorlijke boekhouding aanwezig zijn. In haar rapport «Administratieve lasten van EZ-regelgeving» zijn deze aanvraagkosten door EIM voor kleine en grote bedrijven gekwantificeerd op respectievelijk € 735 en € 2610.

In dit besluit is vereist dat de programma-verantwoordelijkheid op een goede manier is geregeld. Echter, ook in een situatie waarbij er geen sprake zou zijn van een vergunningplicht, worden door TenneT eisen gesteld voor wat betreft programmaverantwoordelijkheid. De eis de programma-verantwoordelijkheid goed te hebben geregeld leidt derhalve niet tot aanvullende administratieve lasten. Naast de eisen voor wat betreft programmaverantwoordelijkheid is tevens vereist dat de aanvrager een verklaring van de rechtbank overlegt waaruit blijkt dat men niet in staat van faillissement verkeert en dat er geen surseance van betaling is aangevraagd. De kosten van een dergelijke verklaring verschillen per rechtbank. Uit navraag bij de rechtbanken in de vier grote steden bleek dat een dergelijke verklaring in Amsterdam, Rotterdam en Utrecht€ 75 kost, terwijl een dergelijke verklaring in Den Haag gratis is.

Naast de leveranciers die thans over een vergunning op basis van artikel 54 van de wet beschikken, wordt een aantal aanvragen van nieuwkomers op de markt verwacht. Op dit moment zijn door 9 nieuwkomers reeds aanvragen ingediend, maar de verwachting is dat er, zeker na de volledige vrijmaking van de elektriciteitsmarkt, meerdere nieuwkomers zullen volgen. Op dit moment valt echter nog geen inschatting te maken omtrent het vermoedelijke aantal nieuwkomers. Per 1 januari 2002 was het voor groenleveranciers die elektriciteit leveren aan kleinverbruikers reeds verplicht in het bezit te zijn van een vergunning op basis van artikel 95c. In totaal zijn 26 vergunningaanvragen ingediend. Gedeeltelijk zijn deze vergunningaanvragen ingediend door leveranciers die ook over een vergunning op basis van artikel 54 van de wet beschikken. Er zijn thans ongeveer 30 leveranciers van elektriciteit aan kleinverbruikers. De verwachting is dat er als gevolg van de volledige opening van de elektriciteitsmarkt wederom een piek in het aantal aanvragen zal ontstaan. Daarnaast wordt verwacht dat jaarlijks enkele nieuwkomers tot de markt zullen toetreden, die een vergunningaanvraag zullen indienen.

Voor het verkrijgen van een vergunning op basis van artikel 95c, tweede lid, van de wet is op grond van artikel 85, eerste lid, van de wet een vergoeding verschuldigd. De hoogte van deze vergoeding wordt ingevolge het Besluit kostenverhaal energie bij besluit van de Minister van Economische Zaken jaarlijks voor 1 september vastgesteld. De vergoedingen gelden dan vanaf 1 januari van het jaar waarin het besluit wordt vastgesteld tot en met 31 december van dat jaar. In 2002 is voor de eerste maal een vergoeding vastgesteld voor de vergunningen op basis van artikel 95c, tweede lid, van de wet (besluit van de Minister van Economische Zaken van 20 augustus 2002, Stcrt. 2002, 160). Deze vergoeding bedraagt € 1500.

De totale administratieve lasten van dit vergunningstelsel zijn, uitgaande van het aantal leveranciers op dit moment, te schatten tussen de € 69 300 en de € 124 200, afhankelijk van de omvang van de bedrijven.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel 2

Tweede lid, onderdeel b

Ingevolge het tweede lid, onderdeel b, wordt om een recente jaarrekening of een recente openingsbalans gevraagd. Bedoeling is om met behulp van deze documenten een algemeen beeld van het bedrijf van de aanvrager te vormen en een oordeel te vormen over de financiële kwaliteiten van de aanvrager. Indien de jaarrekening of openingsbalans hiervoor onvoldoende houvast biedt, kan de directeur DTe nadere informatie vragen.

Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kan bij de vergunningaanvraag aanvullende informatie worden gevoegd of kan hierom worden gevraagd indien het niet mogelijk is zonder deze informatie te beoordelen of de aanvrager over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten voor een goede uitvoering van zijn taak beschikt. Een voorbeeld van informatie die van een aanvrager kan worden verlangd is een aanvullende accountantsverklaring die kan worden gevraagd wanneer onvoldoende inzicht bestaat omtrent de financiële kwaliteit van de aanvrager.

Tweede lid, onderdeel c

Ingevolge het tweede lid, onderdeel c, wordt van de aanvrager een verklaring verlangd waarmee wordt aangetoond dat geen faillissement is uitgesproken en dat geen surseance van betaling is verleend. Deze verklaring wordt afgegeven door de rechtbank in het arrondissement waar de aanvrager (statutair) gevestigd is. In het algemeen zal een verklaring niet als recent kunnen worden beschouwd als een verklaring ouder is dan ongeveer twee weken.

Tweede lid, onderdeel d

Ingevolge het tweede lid, onderdeel d, moet een beschrijving van de organisatie worden overgelegd. Deze beschrijving dient er toe inzicht te geven in het bedrijf van de aanvrager en de wijze waarop de verschillende onderdelen (bij voorbeeld financiële administratie, klantencontacten) zijn georganiseerd. Door middel van een organigram en een beschrijving van de organisatie van het bedrijf kan aan deze eis worden voldaan. Belangrijk is met name dat duidelijk wordt hoe de boekhouding, incasso, verbruikersadministratie en debiteurenadministratie zijn georganiseerd. Te denken valt hierbij aan de vraag of een bedrijf zelf deze werkzaamheden uitvoert of dit heeft uitbesteed aan een administratiekantoor. Ook is van belang dat de aanvrager aantoont hoe de interne en externe controle hierop is geregeld.

Tweede lid, onderdeel e

Ingevolge het tweede lid, onderdeel e, moet een aanvrager de voor kleinverbruikers gehanteerde offertes en overeenkomsten opsturen. Het gaat hier om het opsturen van voorbeelden van alle gehanteerde offertes en overeenkomsten, aan de hand waarvan zal worden beoordeeld of er sprake is van een transparante en redelijke betalingsregeling en een transparante en redelijke regeling voor het opzeggen of ontbinden van overeenkomsten. Deze voorbeelden moeten dus zowel van offertes aan de huishoudelijke klanten als van offertes aan de kleinzakelijke klanten worden ingediend. Naast de offertes en overeenkomsten, zullen voor deze beoordeling ook de door de aanvrager gehanteerde algemene voorwaarden van belang zijn. Deze moeten dan ook worden meegestuurd.

Artikel 3

Algemeen

Dit artikel geeft een invulling van de criteria van artikel 95c, eerste lid, van de wet. Volgens dit artikel wordt een vergunning verleend indien de aanvrager aantoont dat hij beschikt over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten voor een goede uitvoering van zijn taak en redelijkerwijs in staat kan worden geacht de verplichtingen als opgenomen in hoofdstuk 8 van de wet na te komen. Artikel 3 geeft geen nadere invulling aan de financiële kwaliteiten van de aanvrager. De aanvrager zal echter wel beoordeeld worden op het beschikken over de benodigde financiële kwaliteiten. Afhankelijk van het soort bedrijf, kan op verschillende aspecten worden gelet. Bij een startend bedrijf zal bijvoorbeeld worden gekeken of het bedrijf voldoende liquide middelen tot zijn beschikking heeft om het bedrijf enige tijd in bedrijf te houden. Hierbij is het van belang dat de kosten, exclusief de kosten van de inkoop van elektriciteit, enige tijd kunnen worden gedragen zonder de inkomsten uit de betalingen door klanten. Wanneer hierover onvoldoende zekerheid bestaat, kan aanvullende informatie, bijvoorbeeld door middel van een accountantsverklaring, worden gevraagd.

Eerste lid, onderdeel a

In het eerste lid wordt nader geconcretiseerd wanneer de aanvrager over voldoende organisatorische, financiële en technische kwaliteiten beschikt. Dit is belangrijk omdat op deze wijze gewaarborgd wordt dat de aanvrager in staat is op betrouwbare wijze elektriciteit te leveren aan kleinverbruikers.

Als belangrijkste uitwerking van de organisatorische, financiële en technische kwaliteiten wordt getoetst of de aanvrager de in de codes van DTe voorgeschreven programma-verantwoordelijkheid op een goede wijze heeft geregeld. Het op een goede en adequate wijze regelen van de programma-verantwoordelijkheid is essentieel voor het kunnen leveren van elektriciteit. De aanvrager heeft de keuze zelf door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet als programma-verantwoordelijke te zijn erkend of hij kan een contract sluiten met een andere partij die door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet als programma-verantwoordelijke is erkend. Een contract met deze andere partij zal voor een voldoende lange termijn moet zijn afgesloten. Te denken valt hierbij aan een periode van minimaal één jaar. Ingevolge het eerste lid, onderdeel a, zal of de aanvrager of degene met wie hij een contract sluit over de programma-verantwoordelijkheid, door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet als volledig programma-verantwoordelijke moeten zijn erkend.

Eisen waaraan moet zijn voldaan alvorens iemand als volledig programma-verantwoordelijke is erkend, zijn vastgelegd in de op grond van artikel 36 of 37 van de wet vastgelegde voorwaarden. Deze eisen zijn onder andere het beschikken over de deskundigheid en technische, administratieve en organisatorische faciliteiten om programma-verantwoordelijkheid uit te kunnen oefenen Financiële zekerheid wordt gesteld in de vorm van een bankgarantie al dan niet aangevuld met een bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aangehouden deposito.

Programma-verantwoordelijkheid, of het voor een voldoende lange termijn uitbesteden aan een andere partij, biedt derhalve voldoende waarborgen dat de aanvrager een solide bedrijf heeft, waardoor het niet nodig is veel aanvullende eisen aan de aanvrager te stellen. Zodoende worden de administratieve lasten niet onnodig verzwaard, terwijl wel waarborgen zijn gesteld voor een betrouwbare levering van elektriciteit aan kleinverbruikers.

Eerste lid, onderdeel b, c en d

In het eerste lid, onderdeel b, c en d worden enkele aanvullende criteria aangegeven waaraan de aanvrager moet voldoen. Deze criteria gaan niet verder dan de eisen die aan elk goed en gezond bedrijf mogen worden gesteld. Zo moet een aanvrager een goede administratie voeren. Hierbij kan worden gedacht aan een systeem waarin de klanten zijn opgenomen met de hierbij behorende gegevens. Ook de financiële administratie moet op orde zijn. Daarnaast komt een aanvrager niet in aanmerking voor een vergunning indien hij failliet is verklaard of jegens hem surseance van betaling is verleend. In deze situaties is geen sprake van een gezond bedrijf, dat zorg kan dragen voor een betrouwbare levering van elektriciteit. Van de aanvrager wordt derhalve een verklaring verlangd waarmee wordt aangetoond dat geen faillissement is uitgesproken of surseance van betaling is verleend. Hiertoe is in dit besluit opgenomen dat de aanvrager hieromtrent een recente verklaring van de rechtbank dient te overleggen. Deze verklaring wordt afgegeven door de rechtbank in het arrondissement waar de aanvrager (statutair) gevestigd is. Indien een faillissement is uitgesproken of surseance van betaling is verleend zal dit blijken uit de uittreksels van de rechtbank. Het spreekt voor zich dat een dergelijke verklaring niet ouder mag zijn dan ongeveer twee weken, wil de verklaring nog als recent aangemerkt worden.

Tweede lid

In het tweede lid wordt aangegeven wat wordt verstaan onder de redelijke voorwaarden, die de aanvrager moet hanteren ten opzichte van kleinverbruikers. Kernpunt van de beoordeling is of de voorwaarden waaronder de leverancier elektriciteit levert aan kleinverbruikers, voor de kleinverbruikers niet onevenredig belastend zijn. In de eerste plaats wordt hierbij gelet op de vraag of de voorwaarden duidelijk zijn. Zo moet uit de offertes en overeenkomsten duidelijk blijken welke betalingsregeling en betalingstermijn de aanvrager hanteert. Ingevolge deze bepaling zal uitsluitend worden bezien of voor afnemers van elektriciteit uit de offertes en overeenkomsten duidelijk blijkt welke kosten in rekening gebracht zullen worden. Zo moet duidelijk zijn welke componenten (b.v. kostprijs per kWh, aansluit- en transporttarief, belastingen) in rekening gebracht worden. Ook moet duidelijk zijn of de kosten van het aansluit- en transporttarief al dan niet door de leverancier in rekening worden gebracht. Zo moet voor de klant duidelijk zijn of de leverancier gebruik maakt van het leveranciersmodel (waarbij de kosten van de aansluiting en het transport van elektriciteit door de leverancier gefactureerd worden, waardoor de klant één rekening ontvangt voor netbeheer en levering), of dat er gebruik gemaakt wordt van het netbeheerdersmodel (waarbij de klant voor de aansluiting en het transport van elektriciteit een aparte rekening van de netbeheerder ontvangt, waardoor de klant twee afzonderlijke rekeningen krijgt). Tevens zal aandacht worden besteed aan de redelijkheid van de door de aanvrager gehanteerde betalingsregeling, de lengte van het contract en de opzegtermijn. Het moet voor de kleinverbruiker vooraf helder zijn welke betalingsregeling en welke betalingstermijnen de aanvrager hanteert. Ook moet vooraf helderheid bestaan over de lengte van het contract en de bijbehorende opzegtermijn. De beoordeling van de voorwaarden zal mede aan de hand gebeuren van de regels van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek inzake de algemene voorwaarden (artikel 6:231 en volgende BW).

Verder is het van belang dat de aanvrager voorziet in een goede geschillenregeling, zowel voor de huishoudelijke als voor de kleinzakelijke verbruikers, en de procedure hiervoor vastlegt in zijn offertes en overeenkomsten. Een mogelijkheid is bijvoorbeeld dat de aanvrager zich aansluit bij de Geschillencommissie Openbare Nutsbedrijven en de Geschillencommissie Zakelijke Klanten. Een andere geschillenregeling is ook mogelijk, mits deze gelijke waarborgen biedt als de geschillenregelingen van respectievelijk de Geschillencommissie Openbare Nutsbedrijven en de Geschillencommissie Zakelijke Klanten. De aanvrager geeft bij de aanvraag van de leveringsvergunning derhalve inzicht in de wijze waarop klachten en geschillen omtrent de levering van elektriciteit zullen worden behandeld.

Artikel 4

Als gevolg van de voorgestelde wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van de stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie (Kamerstukken I 2002/03, 28 665, nr. 107) wordt artikel 95c van de Elektriciteitswet 1998, waar dit besluit op is gebaseerd, vernummerd tot artikel 95d. Om onduidelijkheid over de grondslag van dit besluit te voorkomen, is in artikel 4 een voorziening opgenomen dat de grondslag van dit besluit wijzigt indien het bovengenoemde wetsvoorstel in werking treedt.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

J. G. Wijn


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven