Besluit van 7 juni 2002 tot wijziging van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen in verband met de uitbreiding van de mogelijkheden voor asielzoekers in procedure en vreemdelingen met een vergunning voor bepaalde tijd onder de beperking voor (voortgezet) verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling, om arbeid te verrichten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 februari 2002, Directie Arbeidsmarkt, nr. AAM/ASAM/02/9428;

Gelet op het artikel 8, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen;

De Raad van State gehoord (advies van 14 maart 2002, nr. W12.02.0074/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 juni 2002, nr. AAM/ASAM/02/31893;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen1 wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

  • 1. In afwijking van artikel 8, eerste lid, onderdelen a, b en d, van de Wet arbeid vreemdelingen mag een vreemdeling als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van die wet arbeid verrichten indien:

    a. die vreemdeling een verblijfsvergunning asiel, bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, heeft aangevraagd en deze aanvraag blijkens een verklaring van Onze Minister van Justitie tenminste zes maanden in behandeling is, verstrekkingen geniet voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of een ander wettelijk voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt en de vreemdeling op basis van artikel 8, onderdelen f of h, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig in Nederland verblijft;

    b. die vreemdeling houder is van een op grond van artikel 14, eerste lid, onderdeel e, van de Vreemdelingenwet 2000 verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder beperking voor verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling;

    c. die vreemdeling houder is van een op grond van artikel 14, eerste lid, onderdeel e, van de Vreemdelingenwet 2000 verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking van voortgezet verblijf, verband houdend met eerder verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling;

    d. de vreemdeling, bedoeld in onderdeel a, b en c, de in de vergunningsaanvraag aangegeven werkzaamheden onder marktconforme voorwaarden zal verrichten, en

    e. de vreemdeling, bedoeld in onderdeel a en b, binnen een tijdsbestek van 52 weken een arbeidsperiode van in totaal twaalf weken niet overschrijdt.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid, onderdeel a.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 7 juni 2002

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de vijfentwintigste juni 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Sinds jaren wordt geïnvesteerd in verbetering van de kwaliteit van het verblijf van de asielzoekers in opvang. Op grote schaal wordt een programma van dagstructureringsactiviteiten aangeboden. Taallessen en op terugkeer en voortgezet verblijf georiënteerde beroepsgerichte cursussen maken daarvan deel uit. Het is asielzoekers in procedure toegestaan om in het kader van deze beroepsgerichte cursussen een stage (van maximaal een jaar) te lopen, mits deze daarvan een noodzakelijk onderdeel vormt. Bovendien is het asielzoekers toegestaan om vrijwilligerswerk te verrichten.

Als aanvulling op hetgeen in het kader van de dagstructurering geboden wordt, is in oktober 1998 de regeling in werking getreden op basis waarvan het centraal opgevangen asielzoekers in procedure is toegestaan om gedurende maximaal 12 weken in een periode van 12 maanden naar hun aard kortdurende werkzaamheden te verrichten (Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen, paragraaf 22). Dit betreft met name oogstwerkzaamheden die voornamelijk regionaal en niet het gehele jaar door verricht kunnen worden.

Als extra impuls om te komen tot een verbetering van de kwaliteit van het verblijf van vreemdelingen in Nederland is door het kabinet onderzocht of tot een uitbreiding van voormelde arbeidsmogelijkheid kan worden gekomen.

Bij brief van 10 januari 2000 van de Staatssecretaris van Justitie mede namens de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Grote Steden- en Integratiebeleid is de Kamer hierover geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 800 VI, nr. 53). Een concept algemene maatregel van bestuur waarin dit voornemen was uitgewerkt is aan de Tweede Kamer aangeboden op 22 mei 2000 (SOZA-00–503).

Tijdens de plenaire behandeling van het voorstel tot wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen op 24 mei 2000 is gebleken, dat bij een deel van de Tweede Kamer bezwaren bestonden tegen de voorgestelde verruiming. Deze bezwaren richtten zich met name op de mogelijke aanzuigende werking op de komst van nieuwe asielzoekers die uit zou gaan van een verruiming van de arbeidsmogelijkheden en op de verdringing van prioriteitgenietend aanbod, waaronder uitkeringsgerechtigden, door asielzoekers, die geen vrije toegang tot de arbeidsmarkt hebben. Deze bezwaren waren voor het kabinet aanleiding om het voorstel in heroverweging te nemen (zie ook brief d.d. 26 juni 2000, Eerste Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 022, nr. 251a). Deze heroverweging heeft geleid tot aanpassing van het oorspronkelijke voorstel. Door in het onderhavige voorstel de maximaal te werken periode te handhaven op het huidige niveau en aldus vast te stellen op 12 weken in een tijdsbestek van 52 weken komt dit voorstel tegemoet aan hetgeen de Tweede Kamer bij voornoemde plenaire behandeling naar voren heeft gebracht met betrekking tot de mogelijke aanzuigende werking en verdringingseffecten van een verruiming van de arbeidsmogelijkheden van asielzoekers.

Door wel de beperking tot «naar hun aard kortdurende werkzaamheden» te laten vervallen en alle werkzaamheden toe te staan, is desalniettemin sprake van een substantiële verruiming van de arbeidsmogelijkheden. In alle regio's van het land en gedurende het gehele jaar kan zo een gevarieerd aanbod van werkzaamheden beschikbaar komen.

Dit voorstel is conform artikel 8, vierde lid, van de Wet arbeid Vreemdelingen aan de beide kamers der Staten-Generaal voorgelegd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

In artikel 2a, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen is bepaald dat het voor vreemdelingen die een verblijfsvergunning asiel hebben aangevraagd en daarvoor blijkens een verklaring van de Minister van Justitie rechtmatig in Nederland verblijven en reeds 6 maanden in procedure zijn, in afwachting van de beslissing op de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning of op het bezwaarschrift of beroepsschrift, mogelijk om arbeid te verrichten. Het verrichten van arbeid mag de mogelijke terugkeer van deze vreemdelingen naar hun land van herkomst niet belemmeren en geen gevolgen hebben voor de verblijfsrechtelijke positie van betrokkene. Met het oog hierop is het verrichten van arbeid door asielzoekers alleen toegestaan als daarvoor een tewerkstellingsvergunning is afgegeven. Bovendien is de maximale duur van het verrichten van arbeid gelimiteerd tot 12 weken in een periode van 52 weken. Een tewerkstellingsvergunning voor deze arbeid is op grond van artikel 11, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, niet vatbaar voor verlenging. Voorts is geregeld dat de toegestane arbeid onder marktconforme voorwaarden verricht moet worden.

Tot de in artikel 2a, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen genoemde categorie vreemdelingen behoren asielzoekers die zowel centraal op grond van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers als decentraal op grond van de Regeling Opvang Asielzoekers worden opgevangen. De verwijzing in artikel 2a, eerste lid, onderdeel a, naar verstrekkingen bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of een ander wettelijk voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt, is bewust algemeen gehouden, nu niet valt uit te sluiten dat deze regelingen zullen worden gewijzigd. Vooralsnog wordt gedoeld op de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva 1997) en de Regeling opvang asielzoekers. Met het onderhavige besluit is dan ook de categorie asielzoekers die mag werken, overeenkomstig voornoemde brief aan de Tweede kamer van 10 januari 2000 uitgebreid met de groep decentraal opgevangen asielzoekers.

Eveneens overeenkomstig deze brief is de categorie vreemdelingen die mag werken uitgebreid met de groep alleenstaande minderjarige asielzoekers die in bezit zijn gesteld van een vergunning voor bepaalde tijd onder beperking voor verblijf als alleenstaande minderjarige asielzoeker, de vergunning die voor de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 bekend stond als AMA-VTV. In artikel 2a, eerste lid, onderdeel c, is opgenomen de categorie vreemdelingen aan wie in aansluiting op de vergunning voor bepaalde tijd onder de beperking «voor verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling» na drie jaren een vergunning voor bepaalde tijd onder de beperking «voortgezet verblijf» is verleend. De in onderdeel e van artikel 2, eerste lid, genoemde beperking ten aanzien van de maximale arbeidsperiode is op deze laatst genoemde categorie vreemdelingen niet van toepassing, aangezien betrokkenen na een periode van maximaal drie jaren onder de «oude» Vreemdelingenwet op humanitaire gronden een vergunning tot verblijf zonder beperkingen op het punt van de toegang tot de arbeidsmarkt zouden hebben gekregen. Op grond van artikel 2a, tweede lid, worden regels gesteld met betrekking tot de door de Minister van Justitie af te geven verklaring.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Stb. 1995, 406, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 december 2001, Stb. 687.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven