Besluit van 6 maart 2002, houdende vaststelling van regels met betrekking tot de commissies, bedoeld in artikel 19 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 13 november 2001, nummer 5133198/01/6, gedaan mede namens Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op artikel 19 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding;

De Raad van State gehoord (advies van 28 januari 2002, nr. WO3.01.0608/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 25 februari 2002, nr. 5151613/02/6, uitgebracht mede namens Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

HOOFDSTUK I BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding;

b. arrondissementen: de arrondissementen, bedoeld in de Wet op de rechterlijke indeling;

c. de zorgvuldigheidseisen: de zorgvuldigheidseisen, omschreven in artikel 2 van de wet.

HOOFDSTUK II COMMISSIES

Artikel 2

  • 1. Er zijn vijf regionale commissies voor de toetsing van meldingen van gevallen van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding als bedoeld in artikel 3 van de wet.

  • 2. De commissies zijn gevestigd te Groningen, Arnhem, Haarlem, Rijswijk en 's-Hertogenbosch.

Artikel 3

Tot toetsing van meldingen van gevallen van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding is bevoegd:

a. de commissie te Groningen indien het overlijden heeft plaatsgevonden in de arrondissementen Groningen, Leeuwarden, of Assen;

b. de commissie te Arnhem indien het overlijden heeft plaatsgevonden in de arrondissementen Zwolle, Arnhem, Almelo, Zutphen of Utrecht;

c. de commissie te Haarlem indien het overlijden heeft plaatsgevonden in de arrondissementen Alkmaar, Amsterdam of Haarlem;

d. de commissie te Rijswijk indien het overlijden heeft plaatsgevonden in de arrondissementen 's-Gravenhage, Rotterdam, Dordrecht of Middelburg;

e. de commissie te 's-Hertogenbosch indien het overlijden heeft plaatsgevonden in de arrondissementen 's-Hertogenbosch, Breda, Roermond of Maastricht.

Artikel 4

  • 1. Op de voordracht van de voorzitters wijzen Onze Ministers een coördinerend voorzitter aan.

  • 2. De coördinerend voorzitter heeft in ieder geval tot taak:

    a. het initiëren en voorzitten van overleg tussen de voorzitters;

    b. het zorgdragen, na overleg met de voorzitters, voor het opstellen van richtlijnen met betrekking tot de voorlichtingsactiviteiten;

    c. het vertegenwoordigen van de voorzitters;

    d. het geven van aanwijzingen aan de algemeen secretaris, bedoeld in artikel 6, eerste lid.

Artikel 5

  • 1. De voorzitters stellen richtlijnen vast voor de toetsing aan de zorgvuldigheidseisen en de daarbij te volgen procedure.

  • 2. Deze richtlijnen bevatten in ieder geval regels omtrent:

    a. de wijze waarop de gemelde gevallen aan de zorgvuldigheidseisen worden getoetst;

    b. de gevallen waarin de behandelende arts in ieder geval wordt gehoord;

    c. de wijze waarop de inlichtingen, bedoeld in artikel 8, tweede en derde lid, van de wet worden vastgelegd.

Artikel 6

  • 1. Onze Ministers wijzen een algemeen secretaris aan.

  • 2. De algemeen secretaris heeft in ieder geval tot taak:

    a. het coördineren van de functionele en beheersmatige werkzaamheden van de secretarissen;

    b. het coördineren van het opstellen van het jaarverslag;

    c. het initiëren van overleg tussen de secretarissen;

    d. het verstrekken van alle gevraagde inlichtingen aan Onze Ministers;

    e. het vertegenwoordigen van de secretarissen.

  • 3. De voorzitters, plaatsvervangend voorzitters en de secretarissen van de commissies geven met het oog op de taken, bedoeld in het tweede lid, aan de algemeen secretaris alle gevraagde inlichtingen.

Artikel 7

  • 1. Onze Ministers winnen het gevoelen van de desbetreffende commissie in met betrekking tot een overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van de Wet, naar verwachting te benoemen voorzitter, lid of plaatsvervangend lid.

  • 2. Indien de benoeming een arts betreft wordt tevens het gevoelen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst ingewonnen.

ARTIKEL II

De Regeling regionale toetsingscommissies euthanasie wordt ingetrokken.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 6 maart 2002

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de negentiende maart 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Met het onderhavige besluit wordt uitvoering gegeven aan artikel 19 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. In dat artikel is bepaald dat met betrekking tot de regionale toetsingscommissies regels worden gesteld betreffende hun aantal en relatieve bevoegdheid en hun vestigingsplaats. Voorts wordt in het tweede lid van dat artikel bepaald dat met betrekking tot die commissies nadere regels kunnen worden gesteld betreffende hun omvang en samenstelling en hun werkwijze en verslaglegging.

Voor wat betreft het aantal en de relatieve bevoegdheid alsmede de vestigingsplaats is aangesloten bij de artikelen 2 en 3 van de voorheen geldende Regeling regionale toetsingscommissies euthanasie (Regeling van de Ministers van Justitie en van Volksgezondheid Welzijn en Sport van 27 mei 1998, nr. 698972/98/6, tot instelling van regionale commissies voor de toetsing van gemelde gevallen van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding). De overige bepalingen van deze Regeling zijn niet overgenomen, aangezien deze bepalingen in hoofdstuk III van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding zijn opgenomen.

De bepalingen met betrekking tot de werkwijze van de toetsingscommissies zijn ingegeven door de ervaringen die de afgelopen twee jaar op dit terrein zijn opgedaan. Verwacht wordt dat een beter op elkaar afgestemde organisatiestructuur van alle commissies een bijdrage levert aan een uniforme aanpak van de beoordeling van de zorgvuldigheidseisen die bij levensbeëindigend handelen in acht moeten worden genomen. Aan de taken van de toetsingscommissies als zodanig verandert niet veel. De grootste verandering is dat de toetsingscommissies niet langer een advies aan het openbaar ministerie geven, maar een eindoordeel over de zorgvuldigheidseisen uitspreken. Dit is alleen dan anders als de gemeentelijke lijkschouwer de officier van justitie in kennis stelt van ernstige onregelmatigheden bij de melding van een niet-natuurlijke dood of een derde aangifte doet van een strafbaar feit. In deze gevallen geldt het oordeel van de toetsingscommissie niet meer als eindoordeel maar als voorlopig oordeel.

Over een concept-regeling is advies gevraagd aan de regionale toetsingscommissies en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (de KNMG). De regionale toetsingscommissies stonden een minder specifieke taakomschrijving voor dan in artikel 4 en 5 was voorgesteld. Voorzover die voorstellen niet in de weg stonden aan het streven naar een uniforme aanpak kon hieraan tegemoet worden gekomen. De toetsingscommissies stelden tevens voor om niet langer de vestigingsplaats op te nemen in de regeling. Dit voorstel is niet overgenomen, aangezien de wet voorschrijft dat de vestigingsplaatsen in het besluit worden opgenomen.

De KNMG kon instemmen met een verbeterde organisatiestructuur van de toetsingscommissies, maar vroeg zich af waarom niet voor andere oplossingen was gekozen. Hierboven is aangegeven dat de voorgestane oplossing is ingegeven door de ervaringen van de toetsingscommissies in de praktijk.

Met de inwerkingtreding van dit besluit zal de hierboven vermelde Regeling worden ingetrokken.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In dit artikel worden enige begrippen gedefinieerd. Deze behoeven verder geen toelichting.

Artikel 2

Dit artikel is praktisch gelijkluidend aan artikel 2 van de Regeling regionale toetsingscommissies euthanasie. De reeds bestaande vijf regionale toetsingscommissies blijven bestaan. In de praktijk is niet gebleken van de noodzaak of wenselijkheid om de kantoren te huisvesten bij de vestigingen van de regionale inspecties voor de gezondheidszorg. Dit is dus niet meer overgenomen. Wel zijn de vestigingsplaatsen gehandhaafd. De toetsingscommissies zijn om die reden gevestigd te Groningen, Arnhem, Haarlem, Rijswijk en 's-Hertogenbosch. Dat de commissie te 's-Hertogenbosch feitelijk is ondergebracht bij de regionale inspectie te Arnhem doet aan deze indeling niet af. De bepaling laat onverlet dat de commissies in een andere plaats dan hun vestigingsplaats kantoor houden. Zo kan het huisvestingsaanbod daartoe aanleiding geven. De gebiedsindeling is nodig met het oog op de bepaling van de relatieve bevoegdheid van de commissies. Gelet op het goede functioneren, is het vooralsnog niet de bedoeling om de toetsingscommissie te 's-Hertogenbosch wederom aldaar te vestigen.

Artikel 3

De gebiedsindeling van de toetsingscommissies is overgenomen uit de vorige regeling. Er zijn geen redenen om een andere indeling voor te staan.

Artikel 4

In artikel 4 wordt de coördinerend voorzitter geïntroduceerd. In de praktijk is gebleken dat er behoefte is aan een coördinerend voorzitter. Nu al is er uit een oogpunt van efficiëntie sprake van enige vorm van coördinatie. De vijf commissies staan immers niet geheel los van elkaar. De wijze waarop de zorgvuldigheidsnormen moeten worden beoordeeld, moet immers op gelijkwaardige wijze plaatsvinden. Nu al is er overleg over de aanpak van de werkwijzen. Gebleken is dat dit bijdraagt aan een goed functioneren van de commissies.

In de onderhavige bepaling wordt deze coördinerende rol geïnstitutionaliseerd. Daarmee wordt de rol van deze voorzitter zowel voor de interne als de externe contacten duidelijk.

In het eerste lid wordt bepaald dat Onze Ministers een coördinerend voorzitter aanwijzen op voordracht van de voorzitters. Met deze voordracht wordt bewerkstelligd dat de betreffende voorzitter voldoende draagvlak heeft bij de andere voorzitters. In het tweede lid wordt een niet limitatieve opsomming van taken van de coördinerend voorzitter genoemd. Het betreft het initiëren en voorzitten van overleg tussen de voorzitters en het vertegenwoordigen van de voorzitters. Bij laatstgenoemde taak kan gedacht worden aan representatieactiviteiten en het te woord staan van de pers. Ook draagt de coördinerend voorzitter in overleg met de andere voorzitters zorg voor het opstellen van richtlijnen met betrekking tot voorlichtingsactiviteiten. Gelet op het belang en de omvang van deze activiteiten, is het wenselijk dat daarover een duidelijk beleid door de commissies wordt gevoerd.

Voorts kan de coördinerend voorzitter aanwijzingen geven aan de algemeen secretaris.

Artikel 5

Een belangrijke taak van de voorzitters met het oog op het creëren van uniformiteit in de besluitvorming met betrekking tot de zorgvuldigheidsnormen is het opstellen van richtlijnen die door alle commissies worden toegepast. Deze richtlijnen zullen overeenkomstig artikel 4, tweede lid, onder a, onder het voorzitterschap van de coördinerend voorzitter tot stand worden gebracht.

Zonder overigens het concrete geval uit het oog te verliezen, geven deze richtlijnen inzicht in de wijze waarop met concrete zaken wordt omgegaan. Daartoe is van belang dat de richtlijnen betrekking hebben op de wijze waarop de gemelde gevallen aan de zorgvuldigheidseisen worden getoetst. Voorts hebben de richtlijnen betrekking op de gevallen waarin de behandelende arts in ieder geval wordt gehoord en de wijze waarop de van de arts verkregen inlichtingen worden vastgelegd.

De richtlijnen zijn gebaseerd op de reeds opgedane ervaring. Verwacht mag worden dat deze richtlijnen in de loop van de tijd zullen worden uitgebreid. Dit zal de eenheid in de besluitvorming bevorderen.

Artikel 6

Er wordt niet alleen een coördinerend voorzitter aangewezen maar ook een algemeen secretaris. Evenals de aanstelling van de coördinerend voorzitter, heeft het aanstellen van de algemeen secretaris tot doel een inzichtelijke structuur in de organisatie van de toetsingscommissies te brengen.

De taken van de algemeen secretaris zijn dan ook van dit doel afgeleid. Deze secretaris coördineert de functionele en beheersmatige werkzaamheden van de secretarissen. Dit houdt bijvoorbeeld in dat deze secretaris ingeval van ziekte en verlof van een secretaris vervanging regelt. Het spreekt voor zich dat in dit kader de algemeen secretaris rekening probeert te houden met de wensen van de betrokken voorzitter. Maar uit een oogpunt van werkbaarheid is het uiteindelijk de algemeen secretaris die verantwoordelijk is voor de invulling van de functionele en beheersmatige activiteiten.

Een onderdeel van de beheersmatige werkzaamheden vormt de coördinatie en het opstellen van het jaarverslag. Ook dit is in artikel 6 verwoord als één van de taken. Bovendien initieert hij of zij het overleg tussen de secretarissen. Ook is van belang dat deze algemeen secretaris het aanspreekpunt is voor de Ministeries van Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In het verlengde van deze taken ligt de vertegenwoordiging van de secretarissen naar buiten toe. Tevens houdt dit in dat de algemeen secretaris het voorzittersoverleg namens de secretarissen bijwoont en ondersteunt. In dit kader kan aan deze secretaris gevraagd worden bepaalde besluiten die zijn genomen in het voorzittersoverleg uit te voeren.

Opdat de algemeen secretaris zijn werkzaamheden naar behoren kan uitvoeren, is het wenselijk dat de voorzitters, plaatsvervangende voorzitters en andere secretarissen hem of haar van informatie voorzien. Dit is bepaald in het derde lid. Het is niet noodzakelijk dat de algemeen secretaris en de coördinerend voorzitter in dezelfde commissie zijn benoemd.

Artikel 7

Naar aanleiding van het advies van de regionale toetsingscommissies is in artikel 7 bepaald dat de Ministers van Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over een nieuw te benoemen voorzitter, lid of plaatsvervangend lid het gevoelen inwinnen bij de commissie waarvan betrokkene naar verwachting deel zal gaan uitmaken. Naar verwachting zal de voorzitter als aanspreekpunt fungeren. Voorzover de benoeming een arts betreft wordt tevens het gevoelen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst ingewonnen.

ARTIKEL II

De oude Regeling regionale toetsingscommissies euthanasie wordt ingetrokken. De bepalingen van deze regeling zijn voor het merendeel opgenomen in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. De overige bepalingen zijn in het onderhavige besluit opgenomen.

ARTIKEL III

Het is evident dat dit Besluit op hetzelfde tijdstip in werking treedt als de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 april 2002, nr. 68.

Naar boven