U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

Actualisatie 2025 van de Zeeuwse Omgevingsvisie

Provinciale Staten van Zeeland,

Artikel I

Dit besluit Actualisatie 2025 van de Zeeuwse Omgevingsvisie is op 12 december 2025 vastgesteld.

Artikel II

Dit besluit betreft de wijzigingen in 'bijlage A'.







Aldus besloten in de vergadering van Provinciale Staten van 12 december 2025,

H.M. de Jonge, voorzitter

Drs. F.J. van Houwelingen, MPA, statengriffier

Bijlage A

A

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

1.3 Zeeland in zijn omgeving

De door het Rijk geformuleerde nationale prioriteiten zijn sterk verbonden met de Zeeuwse ambities. Deze prioriteiten en ambities leveren een bijdrage aan brede welvaart en het behalen van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen. De uitvoering van de opgaven die horen bij de Nationale prioriteiten zijn voor het overgrote deel de taak van de gemeenten en provincies, met ondersteuning en richting van het Rijk als eindverantwoordelijke of systeemverantwoordelijke. Iedere regio legt eigen accenten en maakt keuzes vanuit de specifieke kwaliteiten van het gebied. De samenwerking Rijk-Regio bij de opgaven wordt met name vormgegeven door Omgevingsagenda's. Het doel van de Omgevingsagenda is om als overheden samen gebiedsgericht (dus met het gebied als uitgangspunt) uitwerking te geven aan de gedeelde ambities en opgaven. Het gaat om opgaven die met elkaar te maken hebben en om een gebiedsgerichte aanpak vragen.  

Voor de Omgevingsagenda Zuidwest zijn voor Zeeland in het Bestuurlijk Overleg Leefomgeving, waarin het Rijk met Zeeland en Zuid-Holland samen optrekt, drie gebiedsgerichte opgaven vastgesteld. Doel van de gebiedsagenda is in eerste instantie de samenwerking tussen Rijk en regio versterken. 

De drie gezamenlijke opgaven zijn:

1. North Sea Port District: nu samen doorpakken en gecoördineerd uitvoeren;

2. Kust in de Delta: investeren in een gedeeld beeld van de opgaven;

3. Transitie landelijk gebied in twee snelheden: gebiedsgericht samenwerken als Rijk en regio.

afbeelding binnen de regeling

North Sea Port District is in mei 2021 aangewezen als NOVINOVEX-gebied. Voor het landelijk gebied wordt onderzocht welk deel van het landelijk gebied van Zeeland een koplopergebied kan zijn in het kader van het Nationale Programma Landelijk Gebied. 

Belangrijke uitwerkingspunten zijn:

  • Grensoverschrijdende samenwerking met de Vlaamse- en federale overheid van België.

  • De relatie met het Deltaprogramma.

  • Goederencorridor Zuid Rotterdam-Antwerpen (in samenhang met die van Oost en Zuidoost).

  • Smart Mobility. 

De Omgevingsagenda Zuidwest heeft een directe relatie met de Gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta. De Gebiedsagenda biedt het handelingsperspectief en een agenda voor de Voordelta en de Grote Wateren in de Zuidwestelijke Delta. De Omgevingsagenda en de Gebiedsagenda zijn gelijkwaardig en complementair en worden in samenhang uitgewerkt. Deze in gezamenlijkheid opgestelde Omgevingsvisie kan daarbij dienen als de Zeeuwse input. 

De samenwerking binnen de Zeeuwse overheden wordt gevormd door het Overleg Zeeuwse Overheden (OZO). Het doel hiervan is de krachten rondom de grote en complexe regionale opgaven in gezamenlijkheid op te pakken. Daarmee is het OZO een belangrijke schakel bij het halen van de ambities uit de Omgevingsvisie. 

B

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

1.4 Uitdagingen en ambities voor Zeeland

Het gaat goed met Zeeland. Zeeuwen zijn in het algemeen positief over de eigen provincie. 

De Zeeuwse woonomgeving bevat veel ingrediënten van een goede gezonde leefomgeving, zoals veel (stedelijk) groen en gevarieerde openbare ruimte, een over het algemeen goede milieukwaliteit en voldoende aanbod van voorzieningen. Doordat veel Zeeuwen een auto hebben, kunnen de meeste mensen zich zelfstandig over grotere afstanden verplaatsen met een betrouwbare reistijd. De Zeeuwse natuur en waardevolle landschappen worden door inwoners en toeristen hoog gewaardeerd. Wat betreft werkgelegenheid zijn het midden- en kleinbedrijf (MKB) en de havens de motor van de Zeeuwse economie. Voor wat betreft toegevoegde waarde zijn dat de havens en industrie. North Sea Port is de derde zeehaven van Europa op basis van toegevoegde waarde. De bereikbaarheid en doorstroming van het wegverkeer zijn aanzienlijk verbeterd door bijvoorbeeld de aanleg van de Westerscheldetunnel en de verdubbeling van de Sloeweg en Tractaatweg. De landbouwsector is van economisch belang en beschikt in Zeeland over een relatief vruchtbare bodem, geschikt klimaat en goede verbindingen over weg en water. Recreatie en toerisme zijn belangrijke pijlers voor de economie, werkgelegenheid en leefbaarheid. Zeeland beschikt over de schoonste en veiligste stranden van Europa. 

1.4.1 Uitdagingen

Toch komen er uitdagingen op ons af. Zoals de wereldwijde klimaatverandering, die rechtstreeks van invloed is op het laaggelegen Zeeland. Naast extreme regenval en lange(re) droge en hete perioden, stijgt ook de zeespiegel. Stormen die tot voor kort nog gemiddeld eens per 4000 jaar voorkwamen, zullen ons veel vaker teisteren. Een risico om serieus rekening mee te houden. Hoe houden we onze provincie leefbaar? 

Om de opwarming van de aarde te beperken, zullen we de CO2-emissie sterk moeten reduceren. Hoe passen we onze economie, mobiliteit en woonomgeving daar op aan?

Biodiversiteit neemt wereldwijd af. Ook in Zeeland zien we dat terug. Hoe beschermen en herstellen we de biodiversiteit in natuurgebieden? En hoe doen we dat in onze directe leefomgeving, waar natuurwaarden ook belangrijk zijn voor onze voedselvoorziening, gezondheid en economie?

Ook de samenstelling van de Zeeuwse bevolking zal de komende decennia veranderen. Hoewel de bevolking nog licht blijft groeien, neemt de vergrijzing toe. Niet alle beschikbare banen worden vanzelfsprekend vervuld. Hoe zorgen we ervoor dat Zeeland voor haar inwoners aantrekkelijk blijft en houden we onze economie gezond? 

Deze trends zijn in het verleden begonnen en zetten in de toekomst door. De uitdagingen zijn groot en er is veel nodig om ze het hoofd te bieden. Door nu te bepalen waar we in 2030 en 2050 willen staan, kunnen we vandaag de eerste stappen zetten om daar te komen. Niet alleen door het faciliteren van wensen en grote ontwikkelingen maar ook door de mogelijkheden en kansen ervan te benutten, zonder dat de karakteristieke eigenheid van onze provincie wordt aangetast en met behoud van al het goede dat er nu is.

Daarom hebben we in deze Omgevingsvisie vier Zeeuwse Ambities voor 2050 benoemd. 

1.4.2 Zeeuwse Ambities

Om meer inzicht te krijgen in wat prioriteit verdient, hebben we in 2018 breed gepeild welke onderwerpen in de Zeeuwse Omgevingsvisie een plaats zouden moeten krijgen. Die onderwerpen zijn door alle partijen die wilden meeschrijven of meedenken samen uitgewerkt in 27 bouwstenen, die in Deel B van de visie terugkomen. In deze bouwstenen zijn vier hoofdlijnen te zien, die samenhangen met grote veranderingen die op Zeeland afkomen en vragen om actie. Dit zijn de vier grote ambities die centraal staan in deze Omgevingsvisie. Deze ambities sluiten goed aan bij de prioriteiten van de NOVI en geven er een Zeeuwse invulling aan. De Zeeuwse Ambities geven richting aan al het provinciale beleid en de uitvoering daarvan. Wij houden koers door onze inspanningen steeds te richten op de Zeeuwse ambities.

Hieronder geven we de hoofdpunten per ambitie aan. In de hoofdstukken 2 tot en met 5 beschrijven we de ambities uitvoerig. 

1. Uitstekend wonen en leven in Zeeland

  • Verandering van de bevolkingssamenstelling en de noodzaak voor toegankelijke voorzieningen;

  • Vernieuwing van de Zeeuwse woningmarkt;

  • ; Noodzaak om barrières weg te nemen zodat alle Zeeuwen gemakkelijk deel kunnen nemen aan de samenleving

  • Zorgen voor een schone, gezonde en veilige woonomgeving

2. Balans in de grote wateren en het landelijk gebied

  • Verbeteren van de balans tussen het gebruik en de draagkracht van land en water;

  • Herstel van biodiversiteit;

  • Ruimte voor nieuwe duurzame ontwikkeling

3. Een duurzame en innovatieve economie

  • Hoogwaardig (her)gebruik van producten, grondstoffen en energie

  • Sluiten van kringlopen

4. Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland

  • Aanpassen aan wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen;

  • Zo min mogelijk uitstoot van broeikasgassen

Bij de beschrijving van de Zeeuwse Ambities gebruiken we de backcasting methode uit het Raamwerk voor strategische duurzame ontwikkeling van The Natural Step, een internationale non-profit organisatie voor duurzame ontwikkeling. Welke weg je hebt af te leggen om het doel te bereiken hangt niet alleen af van waar je naar toe wilt, maar ook waar je nu staat en welke mogelijkheden je hebt om bij het doel te komen.

afbeelding binnen de regeling

In de eerste paragraaf van elk hoofdstuk beschrijven we de ambitie voor Zeeland in 2050. Dit is stap 1 van het backcasting proces, het definiëren van succes: waar willen we staan in 2050, los van beperkingen in het nu. 

Stap 2 is een beschrijving van de huidige situatie en de trends en ontwikkelingen en een beeld van wat dit zou opleveren wanneer de Provincie de komende decennia geen extra actie zou ondernemen. Deze staat in paragraaf 2.

Stap 3 staat in paragraaf 3: welke stappen er nodig zijn om vanuit het nu, de ambities uit paragraaf 1 waar te maken.

Stap 4 uit de methode is het prioriteren en kiezen in de aanpak. Deze staat eveneens in paragraaf 3. Om te kunnen prioriteren, gebruiken we afwegingsfactoren. Deze worden hierna beschreven, in paragraaf 1.5.

Door nu te bepalen waar we in 2030 en 2050 willen staan, kunnen we vandaag de eerste stappen zetten om daar te komen. Niet alleen door het faciliteren van wensen en grote ontwikkelingen maar ook door de mogelijkheden en kansen ervan te benutten, zonder dat de karakteristieke eigenheid van onze provincie wordt aangetast. In Deel B van de Zeeuwse Omgevingsvisie beschrijven we voor de onderliggende bouwstenen van elke ambitie de tussendoelen voor 2030 en de eerste acties om die doelen te bereiken.

C

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

3.3 Hoofdlijnen aanpak

Ondergrond

Om de kwaliteit van de ondergrond en alles wat zich daarin bevindt te behouden, is bescherming en verbetering nodig. Behoud van bodem- en grondwaterkwaliteit, archeologische, aardkundige en cultuurhistorische waarden wordt verzekerd. Provincie en gemeenten leggen vast waar de waarden zich bevinden en zorgen voor de bescherming tegen aantasting.

Verbetering van de fysische, chemische en biologische bodemkwaliteit wordt gecombineerd met activiteiten voor recreatie, kringlooplandbouw, klimaatadaptatie, biodiversiteit en aardkundig erfgoed. Waar nodig worden milieuproblemen gebiedsgericht aangepakt. Alle betrokken partijen dragen bij aan de kwaliteitsverbetering. Provincie en gemeenten zien toe op bodemsaneringen. 

Landbouw

De landbouw ontwikkelt zich tot een volhoudbare bedrijfstak: economisch sterk, aangepast aan de klimaatverandering en in balans met de omgeving. Deze ontwikkeling draagt ook bij aan natuur- en landschapswaarden. De sector, grondeigenaren, provincie, waterschap, gemeenten en andere betrokken partijen werken de aanpak samen uit in een programma landelijk gebied. De ontwikkelingsstrategieën voor grondgebonden, niet-grondgebonden landbouw en aquacultuur worden door het Rijk, de provincie en de gemeenten vastgelegd.

Natuur

Bestaande natuurwaarden binnen en buiten de aangewezen natuurgebieden worden beschermd door de overheid. Een effectieve nationale en regionale aanpak van de stikstofuitstoot is een belangrijke voorwaarde voor verbetering van natuurwaarden. In de aanpak werken overheden, terreinbeheerders en economische sectoren gebiedsgericht samen aan een oplossing.

Terreinbeheerders zorgen voor het beheer van de natuurgebieden en recreatieve meerwaarde door optimale toegankelijkheid, beleefbaarheid en vindbaarheid. De Provincie zorgt voor de voltooiing van het Natuur Netwerk Zeeland (NNZ) en samen met de terreinbeheerders voor verbetering van de kwaliteit van de gebieden. Een belangrijk deel van de natuurwinst wordt buiten het NNZ gerealiseerd. In het stedelijk gebied door natuurinclusief inrichten van de omgeving door gemeente, ontwikkelaars en woningcorporaties. In het landelijk gebied door het invoeren van natuurinclusieve landbouw en natuurwaarde toe te voegen in combinatie met klimaatadaptatie.

Deltawateren

Via het samenwerkingsverband Zuidwestelijke Delta (ZWD) werkt de provincie samen met Rijkswaterstaat, de provincies Zuid-Holland en Noord-Brabant, de betrokken waterschappen, gemeenten en de ministeries van I&W en EZK aan realisatie van een veilige, economisch aantrekkelijke en ecologisch gezonde delta. De voorkeursstrategie van het Deltaprogramma voor de Zuidwestelijke Delta wordt voortgezet en de herijking hiervan (in 2026) wordt met alle betrokken partijen samen opgesteld om vanuit het (ruimte)gebruik van de wateren en randen te kunnen blijven anticiperen op klimaatverandering en zeespiegelstijging. Het uitgangspunt hiervoor is de Gebiedsagenda ZWD2050. Dit is een samenhangend integraal ontwikkelperspectief om de toekomstige uitdagingen in de delta het hoofd te bieden. In bestaande en nieuw te vormen coalities in het gebied worden de handelingsperspectieven vormgegeven en kennis ontwikkeld. Een ecologisch gezond watersysteem vormt de basis voor het gebruik van de deltawateren. Vanuit kaders zoals PAGW (Programmatische Aanpak Grote Wateren), Natura 2000 en Kaderrichtlijn Water (KRW) wordt in samenspraak met belanghebbenden structureel gewerkt aan het functioneel herstel en behoud van de ecologische kwaliteit van de deltawateren.

Specifiek voor het Veerse Meer wordtis door betrokken overheden – door middel van een intensief participatietraject – gewerkt aan de gebiedsvisie Veerse Meer 2020-2030. In juli 2020 heeft dit geleid tot het formeel vastleggen van omgevingskwaliteiten, richtinggevende principes en overgangsbeleid, die bepalend zijn voor lopende en toekomstige ontwikkelingen (link). Deze zullen tot kaderstellende regels leiden in de provinciale omgevingsverordening en in gemeentelijke omgevingsplannen.

Watersysteem

De kwaliteit van oppervlakte- en grondwater wordt stapsgewijs verbeterd om in 2027 te voldoen aan de Europese KRW-normen. De kaders zijn doorvertaald in regels van rijk, provincie en waterschap. De aanpak voor oppervlaktewater loopt via het waterschapsbeheerprogramma van het waterschap, maar vraagt ook inspanning van andere partijen. Gemeenten zorgen voor het stedelijk waterbeheer.

Evenwicht houden in gebruik en aanvulling van oppervlakte- en grondwater is een grote opgave door de klimaatverandering. Dit vraagt om aanpassing van het watersysteem om meer water te kunnen vasthouden en om gebruik aan te passen aan de beschikbaarheid van zoet water. In het Zeeuws Deltaplan Zoet water wordt hier door gebruikers en overheid samen een oplossing voor gezocht.

Omgevingskwaliteit

De kwaliteit van lucht, water, bodem, geluid en veiligheid is redelijk goed in Zeeland, maar voldoet nog niet overal aan de normen. In het provinciaal milieuprogramma zijn doelen en acties opgenomen om de milieukwaliteit verder te verbeteren. Het Schone Lucht Akkoord zet in op gezondheidswinst door verdere verbetering van luchtkwaliteit. Provincie en gemeenten zijn verantwoordelijk voor het milieubeleid en bijbehorende regelgeving. Waar nodig wordt een milieuproblemen gebiedsgericht aangepakt. De uitvoering, toezicht en handhaving lopen voornamelijk via de omgevingsdiensten (Regionale Uitvoeringsdienst Zeeland en DCMR milieudienst Rijnmond). Het is belangrijk dat er goede en adequaat georganiseerde en functionerende omgevingsdiensten voor Zeeland werkzaam zijn, om de bredere doelstellingen te kunnen halen.  

Landschap en erfgoed

De bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en aardkundige kernkwaliteiten worden beschreven, beschermd en beleefbaar gemaakt. Overheid en ondernemers houden bij de locatiekeuze en ontwerp voor nieuwe activiteiten rekening met deze kernkwaliteiten. Het doel is dat ontwikkelingen landschap en erfgoed benutten als inspiratiebron en bijdragen aan versterking daarvan.

D

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

5.3 Hoofdlijnen aanpak

Klimaatadaptatie

De Klimaatadaptatie Strategie Zeeland (KaSZ) is het spoorboekje voor de aanpak van de effecten van de klimaatverandering in Zeeland. De Zeeuwse overheden hebben in de uitvoering de grootste verantwoordelijkheid, maar inbreng van alle belanghebbenden is nodig. De overheden werken de strategie uit in beleid, regelgeving en uitvoering. De maatregelen zijn divers en kunnen leiden tot grote veranderingen in het landschap en het landgebruik.

Opvangen van extreme neerslag wordt gerealiseerd door aanpassing van het watersysteem op basis van het bekende principe vasthouden-bergen-afvoeren. Provincie en waterschap bepalen samen de prioritering.

Voor bestendiging van de zoetwatervoorziening wordt een aanpak ontwikkeld via het Deltaplan Zoet Water, De aanpak is niet alleen gericht op beschikbaarheid van zoet water, maar ook op verminderen van gebruik en beter vasthouden van water in de bodem. Tegengaan van bodemverdichting en verbeteren van de organische stofbalans zijn belangrijke maatregelen die ook bijdragen aan vastlegging van CO2 in de bodem en verbetering van de bodemvruchtbaarheid en bodemleven.

De aanpak van hittestress is vooral voor de gemeenten een opgave in het stedelijk gebied. Gezondheid, leefbaarheid en economie lijden onder het gebrek aan verkoeling. Duurzame koelsystemen die warmte opslaan (WKO) kunnen een bijdrage leveren aan verkoeling en aan de energietransitie. Meer groen in stedelijk gebied geeft natuurlijke verkoeling en schaduw én is goed voor de biodiversiteit en leefbaarheid.

Risico’s van klimaatverandering voor de (hoofd)infrastructuur worden in beeld gebracht door de verantwoordelijke beheerders. Die voeren klimaatstresstesten uit die leiden tot handelingsperspectieven om de netwerken richting 2050 klimaatbestendig en waterrobuust ingericht te hebben.

Energietransitie

De Regionale energiestrategie (RES) vormt het kader voor de energietransitie in Zeeland. Het samenwerkingsplatform Zeeuws Energieakkoord is waar alle partijen samenkomen om de RES uit te voeren.

De tweede versie van de Regionale energiestrategie (RES 2.0) van november 2024 vormt het actuele kader voor de energietransitie in Zeeland. De Zeeuwse gemeenten, Provincie Zeeland, waterschap Scheldestromen, netbeheerders Stedin en Tennet, bedrijven en maatschappelijke organisaties werken vanuit deze strategie samen aan het realiseren van doelen voor de energietransitie. De focus van de RES ligt op de sectoren elektriciteit, gebouwde omgeving en mobiliteit. Met de Energievisie Zeeland van juli 2025 werken de partijen vervolgens samen aan de ontwikkeling van een toekomstbestendig duurzaam energiesysteem. Vanuit de RES is de ontwikkeling van het toekomstige regionale energiesysteem verder vormgegeven in de Energievisie Zeeland. 

De energietransitie in de gebouwde omgeving vraagt om aanpassing van woningen en commercieel en publiek vastgoed. Eigenaren en gebruikers van het vastgoed, netwerkbedrijven en overheden werken via de RES samen aan het realiseren van deze opgave. Gemeenten coördineren de aanpak van de energietransitie op dorps- en wijkniveau. De overstap naar duurzame mobiliteit is een landelijke opgave, maar vraagt ook op lokaal en regionaal niveau aanpassingen aan de laadinfrastructuur en openbaar- en doelgroepenvervoer.

Voor de sectoren landbouw en industrie worden nationale afspraken gemaakt. De CO2-reductie door de industrie is uitgewerkt in een apart Regioplan Smart Delta Resources 2030-2050. De aanpak omvat omschakeling naar elektriciteit, groene waterstof en CO2-opslag. De grootschalige productie van waterstof vanuit windenergie in Zeeland is daarbij een belangrijke voorwaarde. 

De energietransitie in de bebouwde omgeving vraagt om aanpassing van woningen, commercieel vastgoed en publiek vastgoed. De eigenaren en gebruikers van het vastgoed, netwerkbedrijven en overheden werken via de RES samen aan deze opgave. Gemeenten coördineren de aanpak op dorps- en wijkniveau.

De overstap naar duurzame mobiliteit is een landelijke opgave, maar vraagt ook lokaal en regionaal aanpassingen aan de laadinfrastructuur en openbaar- en doelgroepenvervoer.

De derde versie van de Cluster Energietransitie (CES 3.0) van september 2024 voor het Zeeuwse en West-Brabantse industriegebied vormt het kader voor de transitie. Deze visie is opgesteld door Smart Delta Resources (SDR). Vanuit de belangen van SDR wordt geschetst hoe de ontwikkeling van het Zeeuwse energielandschap voor 2050 eruit komt te zien en biedt een overzicht van inspanningen en concrete projecten. De aanpak bevat omschakeling van bedrijfsvoering op basis van elektrificatie, (groene) waterstof, CO2-opslag en transport (CCS) en inzet van restwarmte. Grootschalige productie van groene waterstof vanuit windenergie via elektrolyse in Zeeland is daarbij een belangrijk uitgangspunt. 

Voor de energietransitie is voldoende opwekking van hernieuwbare energie nodignoodzakelijk. In Zeeland wordt al veel windenergie opgewekt (wind op zee en wind op land) en het provinciaal beleid biedt ruimte voor enkele extra projecten om de doelstelling voor wind op land te halen. Voor opwekking van zonne-energie zijn er ruime mogelijkhedenwordt primair ingezet op opwek via daken en in het bestaand bebouwd gebied. Door gebruik te maken van die mogelijkheden wordt het landschap ontzien, ruimte efficiënt gebruiktbenut en de afstand tussen opwekking en gebruik van energie zo kort mogelijk gehouden. In de RES worden ook mogelijkheden voor energieopwekking uit water onderzocht.

Waterveiligheid

In de Voorkeursstrategie Zuidwestelijke Delta zijn de nationale lijnen voor waterveiligheid verder uitgewerkt, in samenhang met doelstellingen voor natuur en economie. Om de veiligheid ook bij een stijgende zeespiegel te garanderen voldoet de huidige aanpak voorlopig nog. Na 2050 voldoet deze afhankelijk van de snelheid van de zeespiegelstijging mogelijk niet meer, daarom wordt op basis van een landelijk Kennisprogramma Zeespiegelstijging verkend wanneer en welke alternatieve strategieën aan de orde zijn. Een andere werkwijze voor de kustverdediging kan grote gevolgen hebben voor andere functies in en om de deltawateren en de kustgebieden.

E

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Begrippen- en afkortingenlijst

Aardkundige waarden - Die onderdelen van het landschap die iets vertellen over de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied. Voorbeelden van aardkundige waarden zijn: stuifzandgebieden, dekzandruggen, hoogveengebieden en stuwwallen. Soms zijn de processen die de aardkundige waarden hebben gevormd nog actief, bijvoorbeeld bij stuif- en rivierduinen.  

Afwegingsfactoren - Vier factoren die nodig zijn om een zorgvuldige afweging te kunnen maken bij concrete initiatieven en activiteiten in Zeeland.  

Agrarisch cultuurlandschap - Een uniek en zeldzaam landschap door de onderlinge samenhang van aanwezige ontginningsstructuur, boerderijlinten en waterbeheersingssysteem.  

Agrarisch natuurbeheer - De maatregelen die landbouwers nemen om tot behoud of verbetering van de natuur en landschapswaarden te komen. Het gaat bijvoorbeeld om sloten, bloemrijke slootkanten, heggen, houtwallen en kleine bosjes die planten en dieren leefruimte bieden in het agrarisch gebied. Ook betreft het bijvoorbeeld uitgestrekte vochtige graslanden die het broedgebied van weidevogels vormen. De ‘groene dooradering’ van het agrarisch gebied in de vorm van slootkanten, houtwallen en dergelijke, is bovendien ook belangrijk voor het functioneren van het NNN. En de landschapselementen maken het agrarisch gebied recreatief aantrekkelijker.  

Aquacultuur - Aquacultuur is het kweken van waterplanten en -dieren. Net landbouw dus, maar dan met wieren, vissen, schelp- en schaaldieren.  

Aquathermie - Aquathermie is warmte en koude uit water halen, uit verschillende waterbronnen.  

Backcasting - backcasting is een planningsmethode die begint met de stip op de horizon (toekomstbeeld) en dan terugwerkt naar het nu om de toekomst met het heden te verbinden. Welk beleid en welke programma's verbinden de toekomst aan het nu. Waar willen we naartoe en wat is daarvoor nodig.  

Barrières wegnemen - gelijke toegang bieden  

Beleid - beleid is het stellen van doelen, middelen en een tijdpad in onderlinge samenhang.  

Bevolkingssamenstelling - Een verdeling van de mensen die in Zeeland wonen, zoals op geslacht, leeftijd, inkomen, burgerlijke staat en beroepsgroep.  

Bidbook - Het bidbook is een ambitiedocument van de Z4 en provincie om ons aan te laten merken als stedelijke cultuurregio.  

Biobased economie - De Biobased Economy (BBE) is een economie die gewassen en reststromen uit de landbouw en voedingsmiddelenindustrie inzet voor niet-voedseltoepassingen.  

Biodiversiteit - Biodiversiteit omvat alle soorten die er op aarde zijn, waaronder alle dier- en plantensoorten.  

Biomassa/ bio-energie - Plantaardig en dierlijk (rest)materiaal, dat als grondstof wordt gebruikt voor de energie opwekking of direct als biobrandstof.  

Bodemsanering - Een verontreinigde bodem weer schoon en gezond maken.  

Bouwstenen - De bouwstenen zijn 27 verschillende onderwerpen die in de visie staan. 

Broeikasgassen - Broeikasgassen zijn gassen in de atmosfeer van de Aarde met het vermogen om warmtestraling te absorberen en geleidelijk in alle richtingen weer af te geven.  

Buitenplaatsen - Een buitenplaats werd vroeger door rijke stedelingen gebruikt als zomerverblijf. Het is een ‘herenhuis’ met daaromheen een ‘pleziertuin’, veelal uit de 17e eeuw.  

Campus Zeeland - Campus Zeeland is een samenwerkingsverband van bedrijven, kennis- en onderzoeksinstellingen en overheden in Zeeland. Zij bundelen de krachten om te zorgen voor een sterke koppeling tussen onderwijs en bedrijfsleven.  

CHS - Cultuurhistorische hoofdstructuur. De CHS brengt de karakteristieke landschappelijke kenmerken in kaart. Het is een overzichtelijke samenvatting van de cultuurhistorische waarden in de provincie Zeeland.  

Circulaire economie - In een circulaire economie bestaat geen afval en worden grondstoffen steeds opnieuw gebruikt. Afval is de nieuwe grondstof.  

Coalitieakkoord - de afspraken die de politieke partijen, die samen het college van gedeputeerde staten vormen, maken over de dingen die de provincie in de komende jaren gaat doen. 

Compenserende maatregelen - Het creëren van nieuwe waarden die gelijk zijn aan de waarden die verloren (dreigen te) gaan.  

Convenant Klimaatadaptatie Zeeland - Gemeenten, Rijk, waterschap en de Provincie hebben samen afgesproken dat zij ervoor gaan zorgen dat schade door hitte, overlast door water, droogte en overstromingen zo min mogelijk toeneemt. Bij de aanleg van nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen, het opknappen van gebouwen, vervangen van rioleringen, groenbeheer en wegonderhoud letten zij daarop.  

Cultureel erfgoed - Gebouwde monumenten, archeologische monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet.  

Deltascenario’s - Onderdeel van nationaal deltaprogramma. De deltascenario’s zijn mogelijke toekomstbeelden voor klimaat en sociaaleconomische ontwikkelingen, met zichttermijnen van 2050 en 2100. Ze zijn sturend voor alle beleidskeuzes op de lange termijn.  

Detailhandel - Onder de detailhandel vallen bedrijven die fysieke goederen voor persoonlijk gebruik aan de consument leveren. In de spreektaal gaat het dus om winkels. Denk hierbij aan kledingwinkels, bakkerijen, supermarkten, bouwmarkten, meubelwinkels, enzovoorts.  

Digitalisering - Digitalisering is de overgang van informatie naar een digitale vorm, dat wil zeggen in een vorm die gebruikt kan worden door elektronische apparaten zoals computers. De term kan betrekking hebben op de gegevens zelf, op de bijbehorende procedures of op de samenleving in het algemeen  

Draagkracht - Het maximaal aantal mensen dat op een gebied of op aarde kan leven zonder schade aan te richten aan het ecosysteem = natuurlijke kringloop van de leefomgeving.  

Duurzaam - Duurzaam betekent onder meer 'geproduceerd of verkregen op een manier die het milieu en de natuur zo min mogelijk belast', 'het milieu zo min mogelijk belastend'. Kortom: 'relatief milieuvriendelijk', 'grondstofbesparend'.  

Duurzaam economisch groeipotentieel - Dit heet ook wel 'groene groei'. Hierbij gaat economische groei niet ten koste van het milieu. Duurzame Ontwikkelingsdoelen - De Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen zijn in 2015 door de Verenigde Naties vastgesteld als de nieuwe mondiale duurzame ontwikkelingsagenda voor 2030. Ze worden gepromoot als de wereldwijde doelstellingen voor duurzame ontwikkeling.  

Economische rendabiliteit/ rentabiliteit - De mate waarin een bedrijf resultaat (rendement) behaalt uit het totale vermogen. De rendabiliteit of rentabiliteit geeft de verhouding weer tussen het inkomen en het vermogen van een onderneming. 

Ecosysteem - Een ecosysteem omvat alles dat bijdraagt aan het in stand houden van het leven erbinnnen. Een ecosysteem is niet alleen de samenleving van organismen (planten, dieren en micro-organismen) binnen een bepaalde leefomgeving. Het is vooral ook de uitwisseling van materie en energie tussen de organismen onderling en tussen het leven en de niet-levende omgeving: bodem, water en lucht.  

Emissies - De uitstoot van broeikasgassen, fijnstof en andere schadelijke stoffen. 

Energietransitie - Energietransitie is een woord dat gebruikt wordt voor de overgang van traditionele, fossiele brandstoffen als olie, kolen en gas, naar duurzame energie uit bijvoorbeeld zon, wind en water.  

Externe veiligheid - Dit gaat het voorkomen van ongevallen bij bedrijven die gevaarlijke stoffen opslaan of verwerken, waarbij die ongevallen ook effect hebben buiten de poort van het bedrijf.  

Gebiedsagenda zuidwestelijke delta - In een gebiedsagenda omschrijven de betrokken overheden hun beeld over de opgaven in een regio. In dit geval is de regio de Zuid Westelijke Delta.  

Gebiedsagenda ZWD2050 - Zie: Gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta  

Gebiedsgerichte opgaven - opgaven met het gebied als uitgangspunt, waar verschillende overheden met elkaar samenwerken.  

Gebiedsontwikkeling - De ontwikkeling van alle facetten -zoals wonen, werken en recreëren- in afgebakend gebied. Er is sprake van het realiseren van meervoudige doelen en ambities, die het lokale niveau overschrijden en waarbij een ruimtelijk afgebakend gebied het integrerend kader vormt. Daarbij gaat het écht om transitie en reallocatie van functies of om een (sterke) aanpassing van functies aan veranderende fysieke omstandigheden. Deze gebiedsontwikkelingen kunnen plaatsvinden in het stedelijk gebied en/of in het landelijk gebied.  

Gebiedstafels - Sessies met het netwerk verdeeld in vier gebieden namelijk landelijk gebied, stedelijk gebied, havens en industriegebieden en kust en deltawateren 

Gebiedsvisie Veerse Meer 2020-2030 - De Provincie Zeeland is gestart met het maken vanheeft een visie opgesteld voor het Veerse Meer en omgeving voor de periode 2020-2030. Dat doen ze samen met de gemeenten Noord-Beveland, Veere, Middelburg en Goes, waterschap Scheldestromen en Rijkswaterstaat Zee en Delta. Ook veel maatschappelijke partners denken mee. In de visie staat hoe het gebied er in 2030 uit zou moeten zien en wat daarvoor nodig is.  

Geopark - UNESCO Global geopark is een gebied met unieke aardkundige, ecologische en cultuurhistorische waarden. Het doel van een geopark is om de waarden, in samenhang met elkaar, onder de aandacht te brengen.  

Geothermie - Ook wel aardwarmte, is energie in de vorm van warmte die in de bodem zit.  

Grensoverschrijdende samenwerking - samenwerken met Europese partners, instanties en overheden.

Grote projecten - Voor een goede beheersing van grote projecten is het van belang om eenduidig vast te stellen wanneer een project valt onder het kader grote projecten. Daarbij is de term groot vooral van toepassing op de risico’s die het project in zich heeft en niet uitsluitend op omvang van het budget. Het kader houdt niet alleen rekening met geld, maar ook met de factoren doorlooptijd, imago, politieke gevoeligheid, project oriëntatie (in- of extern) en ervaring.  

Habitat - De natuurlijke woonomgeving van een organisme.  

Hitte-eilanden - Het hitte-eilandeffect of urban heat island effect (UHI) is het fenomeen dat de temperatuur in een stedelijk gebied gemiddeld hoger is dan in het omliggende landelijk gebied. 

In gezamenlijkheid - In samenwerking met iedereen.  

Inbreiding - Het bouwen binnen bestaande bebouwingsgrenzen. Het tegenovergestelde is uitbreiding, dat plaatsvindt aan de grenzen van bestaande bebouwing.  

Inclusieve samenleving - Inclusie is de insluiting in de samenleving van achtergestelde groepen op basis van gelijkwaardige rechten en plichten. Inclusie staat tegenover uitsluiting en discriminatie. De begrippen inclusie en integratie vullen elkaar aan in de hedendaagse maatschappij.  

Inclusiviteit - De beschikbare middelen zoals duurzame energie, schoon water, onderwijs, en infrastructuur moeten voor alle mensen binnen bereik zijn. Ook voor de armsten. Ook voor mensen met een handicap en ongeacht hun leeftijd, levensfase, functie, verblijfsduur, geslacht of herkomst.  

Innovatief scholingsaanbod - Bij innovatie gaat het erom om producten en diensten op een betere en effectievere manier aan te pakken. In dit geval het Zeeuws scholingsaanbod.  

Integrale oplossingen - Allesomvattende oplossingen, of oplossingen waarbij aan alle elementen en aspecten is gedacht.  

Integratie van verschillende vervoerwijzen - Verschillende vervoerwijzen op zodanige manier op elkaar laten aansluiten dat het voor de gebruikers één geheel vormt.  

Invasieve exoot - Een exoot is een plant, dier of ander organisme dat van nature niet in Nederland voorkomt. Dat kan betekenen dat hij veel van zijn natuurlijke vijanden niet heeft en zich daardoor heel snel kan voortplanten. Daarmee kan hij schadelijk zijn voor de bestaande natuur.  

Kaders - Een bestuurlijk kader bestaat uit twee onderdelen: de kernpunten van het beleid voor de komende jaren en een beschrijving op hoofdlijnen van wat wanneer gerealiseerd moet zijn.  

Kernkwaliteiten - Kernkwaliteiten zijn herkenbare, fysieke kenmerken zoals bebouwing, openbare ruimte, landschap, natuur en cultuurhistorie. Ze zijn zichtbaar in de omgeving. Ze gaan samen met de immateriële waarden zoals rust, gezondheid, leefbaarheid, levendigheid, aantrekkingskracht en andere culturele en sociale aspecten. Kernkwaliteiten zijn meestal niet in een getal te vatten, en al helemaal niet objectief; ze drukken een bepaalde mate van waardering uit.  

Klimaat - Het klimaat is de gemiddelde weerstoestand (temperatuur, windkracht, bedekkingsgraad en neerslag) over een periode van minimaal 30 jaar. De toestand van de atmosfeer op een bepaald moment is het weer.  

Klimaatadaptatie - De aarde warmt op en het klimaat verandert. Zeeland moet zich voorbereiden op de risico's van het veranderende klimaat en hierop de omgeving aanpassen. Dit heet klimaatadaptatie. 

Klimaatadaptatie - Aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering: het benutten van de kansen van het veranderende klimaat en anticiperen op de bedreigingen ervan. 

Klimaatadaptieve inrichting van de leefomgeving - Inrichting van de leefomgeving die is aangepast aan klimaatverandering. Hierdoor vermindert de kwetsbaarheid voor klimaatverandering of er wordt geprofiteerd van de kansen die een veranderend klimaat biedt.  

Klimaatstresstest - Een klimaatstresstest brengt de grootste risicoplekken in beeld die ontstaan bij extreem weer.  

Knooppunten - Een knooppunt is een plaats waar meerdere vormen van vervoer samenkomen en waar tegelijkertijd stedelijke activiteiten plaatsvinden of kunnen plaatsvinden.  

Kringlopen (natuurlijk) - Een natuurlijk systeem wat zichzelf in stand houdt waardoor er nooit iets op gaat (rondgaan van water, voedsel, lucht enz. in de natuur).  

Kwel - Kwel is grondwater dat door natuurlijke of kunstmatige hoogteverschillen in grondwaterspiegels door dijken of doorlatende ondergrond in polders terecht komt en kan plaatselijk aan de oppervlakte treden. Wanneer een dijk te veel water doorlaat, ontstaat kwel. Deze situatie heet onderloopsheid. Zout grondwater komt door kwel aan de landzijde van de dijk aan de oppervlakte. Kwel is ongewenst, want door de druk van het water kan de kleilaag van de dijk aangetast worden. De dijk kan hierdoor bezwijken. 

Kweldruk - onder druk opstijgend grondwater Leefbaarheid - Met het begrip leefbaarheid wordt aangegeven hoe aantrekkelijk en/of geschikt een gebied of gemeenschap is om er te wonen, of te werken.  

Leefomgeving - Fysieke omgeving in woon- en verblijfssituatie: inrichting in en rond woningen.  

Level playing field - Het gelijke speelveld-principe (Engels: level playing field) is een rechtvaardigheidsprincipe, waarbij niet noodzakelijk is dat elke speler evenveel kansen heeft om te slagen, maar wel dat alle spelers het spel spelen volgens dezelfde regels. 

Maatschappelijke opgaven - Maatschappelijke opgaven zijn de grote onderwerpen waarvoor overheden de komende jaren aan de lat staan. Voorbeelden zijn leefbaarheid (een gezonde leefomgeving), de woningbouw, bereikbaarheid (mobiliteit), circulaire economie en duurzame landbouw (kringlooplandbouw/volhoudbare landbouw). 

Maatschappelijke uitdagingen - Maatschappelijke uitdagingen zijn collectieve behoeften waarin onvoldoende of niet voorzien wordt door bedrijven. In een markteconomie reageren ondernemers op behoeften van klanten door het aanbieden van producten en diensten. Bedrijven zijn in staat om aan een breed scala van behoeften te voldoen: bakkers bakken brood, kappers knippen haar, aannemers bouwen huizen. Er blijven echter behoeften over waaraan bedrijven onvoldoende of niet voldoen. In deze categorie vallen collectieve behoeften of maatschappelijke uitdagingen. Economen spreken van publieke goederen (ook waar het niet gaat om goederen in de strikte zin van het woord). Hier heeft de overheid een rol te spelen, soms door het helpen creëren van een markt, soms op andere wijze.  

Maatwerk - Bij maatwerk in de ruimtelijke ordening wordt de functionele wens aangepast aan de ruimtelijke mogelijkheden. De bestaande situatie stuurt daarmee de mogelijkheden voor het gebruik. Dit vraagt om een wil tot flexibiliteit van zowel de betrokkenen bij de te realiseren functie, als in geldend beleid en regels. 

Matchingsregeling - Matchingsregeling Cultuureducatie met Kwaliteit Deze regeling ondersteunt scholen en culturele instellingen op lokaal en regionaal niveau via subsidies. In de periode 2013 - 2016 startten 54 culturele instellingen programma's. Hierin werkten zij samen met scholen en gemeenten aan goed cultuuronderwijs.  

Milieufactoren - onderwerpen die bepalend zijn voor het milieu zoals lucht, afval, bodem en geluid.  

MIRT - Meerjarenprogramma van het Rijk voor infrastructuur, ruimte en transport. 

Mobiliteit - Letterlijk betekent dit beweeglijkheid. In de ruimtelijke ordening bedoelt men hier meestal de mogelijkheid om korte en lange afstanden via auto, openbaar vervoer, fiets etc. Te overbruggen.  

Mobiliteitsmanagement - Het organiseren van slim reizen. Hieronder worden allerlei alternatieven van solistisch autogebruik tijdens de spits verstaan, zoals carpoolen, deels of volledig gebruik van openbaar vervoer, thuiswerken, telewerk, fietsen, etc.  

Modaliteiten - Vervoerwijzen. Bijvoorbeeld: (elektrische) vervoermiddelen, auto, trein, fiets, tram, trein, bus.  

Nationaal deltaprogramma - De overheid beschermt Nederland, nu en in de toekomst, tegen overstromingen en zorgt voor voldoende zoetwater. Daarnaast werkt de overheid aan een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van ons land. In het nationaal Deltaprogramma staat hoe de overheid dat doet.  

Nationale Omgevingsvisie - De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.  

Natura 2000 - Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Natura 2000-gebieden worden plant- en diersoorten die in Europa bedreigd zijn en hun natuurlijke leefomgeving beschermd  

Natuurbranding - De promotie van alle verschillende natuur en landschap van Zeeland om de meer onbekende gebieden in de kijker te stellen.  

Natuurinclusieve landbouw - Landbouw die natuur en landschap spaart (minder externe druk), zorgt voor natuur (gastheerschap via bijvoorbeeld agrarisch natuurbeheer) én de natuur gebruikt (biodiversiteit is een productiefactor).  

Natuurverbreding - Bij natuurverbreding wordt gezocht naar slimme natuurcombinaties, het stimuleren van maatschappelijke initiatieven en het betrekken van vrijwilligers bij natuur.  

NOVI - Zie: Nationale Omgevingsvisie  

Omgevingsagenda - De Omgevingsagenda is de basis voor de samenwerking tussen Rijk en regio bij opgaven in de fysieke leefomgeving. Het doel van de Omgevingsagenda is om als overheden samen gebiedsgericht (dus met het gebied als uitgangspunt) uitwerking te geven aan de gedeelde ambities en opgaven.  

Omgevingskwaliteit - Omgevingskwaliteit is de ruimtelijke kwaliteit plus de intrinsieke waarde van natuur. Omgevingskwaliteit omvat in ieder geval: 

- ruimtelijke kwaliteit: gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde; 

- milieu-, gezondheids- en veiligheidskwaliteit; 

- maatschappelijke waarden zoals sociale samenhang en economische vitaliteit. 

Omgevingsverordening - Deze verordening bevat alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving.  

Omgevingswaarden - In de Omgevingswet opgenomen mogelijkheid om normen te stellen die de gewenste staat of kwaliteit van de fysieke leefomgeving als beleidsdoel vastleggen. De waarden zijn zelfbindend en kunnen met aanvullende regels in de verordening doorwerken naar omgevingsplan, waterschapsverordening of omgevingsvergunning. Als omgevingswaarden worden vastgesteld, moeten deze worden behaald.  

Opgave - De opgave is de gewenste situatie (in de samenleving) waar je een bijdrage aan wilt of moet leveren om deze te realiseren. Anders geformuleerd: een opgave is het streven om bepaalde resultaten te bereiken. In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, provinciaal, nationaal als wereldwijd spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.  

Participatietraject - Participatie betekent deelnemen. Het is afgeleid van de Latijnse woorden pars (deel) en cipere (nemen).  

Peilbesluiten - Het peil is de waterstand (het niveau) in een polder en het water eromheen, de boezem, die door een waterschap wordt gehandhaafd, het polderpeil (PP). Dit kan met behulp van gemalen, spuisluizen en stuwen. In een peilbesluit staat welke waterpeilen worden aangehouden in sloten, vaarten, kanalen en waterpartijen.  

Planmer - De leefomgeving van mensen en de ruimtelijke inrichting hangen nauw met elkaar samen. Om tijdens het opstellen van de Omgevingsvisie vroegtijdig inzicht te krijgen in de effecten van ons voorgenomen ruimtelijk beleid op de leefomgeving, wordt een planmer opgesteld, een Milieu Effect Rapportage, opgesteld. Hierin worden de (duurzaamheids)effecten van het nieuwe beleid beoordeeld vergeleken met de effecten bij voortzetting van bestaand beleid.  

Proeftuin - Een proeftuin is een praktijksituatie die wordt aangeboden aan ondernemers om innovatieve oplossingen te bestuderen in de ‘echte wereld’. Zo weten de ondernemers en de overheid of een innovatieve dienst of product werkt, en wat de eindgebruikers ervan vinden. Bijvoorbeeld proeftuin zoet water, waar we nieuwe kennis ontwikkelen om de verziltingsbedreiging het hoofd te bieden.  

Provinciaal belang - Belangen die de provincie wil behouden of ontwikkelen en waarvoor zij bereid is om daarvoor zo nodig het wettelijk instrumentarium in te zetten. 

Recreatietourvaartnet - Een net van voor de recreatietoervaart bevaarbare wateren waarvoor de hoogte- en dieptematen zijn vastgesteld volgens het Basis Recreatie Toervaartnet (BRTN) en wenselijke bedieningstijden voor bruggen en sluizen worden bepaald.  

Regionale innovatiestrategie - In dit document hebben de drie colleges verwoord hoe zij om willen gaan met het innovatiebeleid in Zuid-Nederland. Kort samengevat komt het beleid voor de komende jaren erop neer dat de drie provincies innovaties willen bevorderen die economische en maatschappelijke impact hebben.  

Reststoffen - Een ruime definitie van reststoffen is: alle afvalstoffen die nog opnieuw ergens voor gebruikt kunnen worden. Dit gaat van GFT (groenten, fruit en tuinafval) tot schaafsel in de meubelindustrie. Maar ook gebruikte oliën, douchewater en doorspoeling van het toilet kunnen als reststoffen worden aangemerkt.  

Robuust - deugdelijk, krachtig, stevig en sterk.  

Routekaart - ‘stappenplan’ of ‘tijdschema’.  

Ruimtelijke kwaliteit - Volgens de gebruikelijke omschrijving heeft ruimtelijke kwaliteit te maken met de begrippen toekomstwaarde, belevingswaarde en gebruikswaarde. 

Samenleving - De samenleving is de maatschappij, het land, de regio waarin mensen leven. Het bestaat uit alle mensen, alle mannen, vrouwen, kinderen, alle werkenden en werkelozen, alle legalen en alle asielzoekers, alle sociale mensen en alle asociale mensen en alles wat er tussen in zit.  

Slimme mobiliteit - Slimme mobiliteit is het geheel van instrumenten dat de implementatie van mobiliteitsideeën mogelijk maakt. Het doel ervan is de duurzaamheid van het reizen te verbeteren en het heeft vooral de eigenschap dat het geheel of gedeeltelijk gedigitaliseerd is.  

Sluiten van kringlopen - Het sluiten van de technische en biologische kringlopen. Samen vormen zij de circulaire economie.  

Smart mobility - Zie: Slimme mobiliteit  

Sturingsfilosofie - De sturingsstijl bestaat uit de overheidsrol (reguleren, samenwerken of ondersteunen) plus de instrumentenmix die gekozen wordt. De basis voor de keuzes, en de uitwerking van de concrete sturingsstijl, staan in de omgevingsvisie.  

Sustainable development goals - zie duurzame ontwikkelingsdoelen  

Toegankelijke voorzieningen - Gemeenschapsvoorzieningen zijn breed toegankelijk als alle gebruikers, zowel mensen met als zonder beperking, naar eigen wens mee kunnen doen in hun directe leefomgeving. Toegankelijkheid gaat dus verder dan alleen rolstoeltoegankelijkheid. Belangrijk zijn ook criteria als ‘sociale toegankelijkheid’ en ‘financiële toegankelijkheid’. 

Toekomstbestendige keuzes - Keuzes die bestand zijn tegen eventuele toekomstige ontwikkelingen, ter voorkoming dat we daar later spijt van krijgen.  

Transformatie - Het aanpakken van een gebouw of (werk)locatie waarbij de functie verandert, bijvoorbeeld van bedrijf naar wonen.  

Transitie - Een fundamentele overgang naar een nieuwe manier waarop de samenleving in zijn behoefte voorziet. Bijvoorbeeld: de transitie van aardgas naar duurzame energie. 

Transitie landelijk gebied - In het landelijk gebied komen veel verschillende transities samen. Onder meer de transitie van de landbouw, de energietransitie, maar ook de invloed van economische functies op het landschap, zoals infrastructuur, 'verloodsing' en de woningbouwopgave. Samen noemen we dit de 'transitie landelijk gebied'.  

Vastgesteld - besluiten dat iets zo is. 

Verordening - Een provinciale verordening wordt opgesteld door de provinciale staten en bevat regels die binnen een bepaalde provincie geldig zijn.  

Verslemping - Verslemping in de bodem betekent dat kleine deeltjes grond en zand heel dicht tegen elkaar aan gaan zitten, waardoor water niet goed meer doorheen kan. Er blijft dan bijvoorbeeld water op het land staan.  

Verzilting - Het toenemen van de hoeveelheid zout in de bodem of het water. 

Vestigingsfactor - Alle factoren die de vestigingsplaats van een bedrijf beïnvloeden. 

Vestigingsklimaat - De aantrekkelijkheid van de provincie om je er als inwoner of bedrijf te vestigen.  

Volhoudbare landbouw - Volhoudbare landbouw gaat over een landbouwpraktijk die goed en veilig voedsel oplevert, die het milieu ontlast en leidt tot verbetering van de biodiversiteit op het boerenland.  

Voorzieningen - Een voorziening zijn alle zaken waar je gebruik van kunt maken in een stad of dorp. Hoeveel voorzieningen er zijn hangt af van het verzorgingsniveau. Hoe groter een plaats hoe hoger het verzorgingsniveau is. Het verzorgingsniveau wordt vastgesteld met behulp van vier sectoren: onderwijs, medische zorg, winkels, sport en ontspanning.  

Vrijetijdseconomie - Betreft de productie, distributie en consumptie van goederen en diensten ten behoeve van de vrijetijdsbesteding van mensen, zowel binnenshuis als buitenshuis, zowel binnen de eigen woonomgeving als daarbuiten, met inbegrip van verblijf, vervoer en toeleveranciers (Prof. Dr. Ir. J.T. Mommaas, november 2012). Duurzame vrijetijdseconomie is een vrijetijdseconomie waarbij rekening gehouden wordt, door zowel aanbieders als bezoekers, met natuur, milieu en de leefomgeving van de inwoners. Toekomstbestendigheid staat hierbij centraal.  

Waterrobuust - Waterrobuust bouwen is het zodanig vormgeven en inrichten van de openbare ruimte, dat de impact van bijvoorbeeld ernstige neerslag zo klein mogelijk blijft.  

Waterrobuust - Waterrobuust bouwen is het zodanig vormgeven en inrichten van de openbare ruimte, dat de impact van bijvoorbeeld ernstige neerslag zo klein mogelijk blijft.  

Waterschapsverordening - De waterschapsverordening bevat alle regels over de fysieke leefomgeving die het waterschap stelt binnen haar beheergebied. Per waterschap is er één waterschapsverordening.  

Welvaart - Welvaart is een toestand van voorspoed en gunstige ontwikkeling in maatschappelijk en economisch opzicht zowel van individuen als van de samenleving als geheel.  

Wind in de zeilen - Adviesrapport Wind in de Zeilen Dit rapport is een advies van de speciaal adviseur Bernard Wientjes aan de gezamenlijke opdrachtgevers: Rijksoverheid, provincie Zeeland, gemeente Vlissingen en waterschap Scheldestromen.  

Woningmarkt - De woningmarkt is het krachtenveld van vraag naar en aanbod van woonruimte in een bepaald gebied. Het aanbod van woonruimte bestaat uit woonruimte die gekocht en gehuurd kan worden.  

Zandsuppleties - Zandsuppletie is het proces waarbij zand opgespoten wordt om bestaande stranden te verbreden of nieuwe aan te leggen.  

Zeeland in stroomversnelling - Een regeling waarmee je geld kunt ontvangen voor bepaalde duurzame samenwerkingen.  

Zetting - Het proces waarbij grond wordt samengedrukt door een bepaalde belasting of druk. Door druk op de grond uit te oefenen wordt de grond verdicht. Dit houdt in dat het volume van de grond afneemt doordat water en lucht uit de poriën worden weggedrukt. Dit kan bodemdaling veroorzaken.  

Zoetwaterbuffer - In zoetwaterbuffers wordt water opgeslagen voor periodes van droogte.  

Zonnepark - Zonneparken zijn velden met vele rijen met zonnepanelen.  

Zorgplicht Omgevingswet  -  https://aandeslagmetdeomgevingswet.nl/regelgeving/uitgangspunten-doelen-omgevingswet/zorgplicht/

Zuidwestelijke Delta - De zuidwestelijke delta is het gebied met daarin Zeeland, waar een rivier met veel aftakkingen de zee of een meer in stroomt.

F

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

3 Mobiliteit

3.1 Doelstelling 2030  

Mobiliteit is snel, slim, veilig, schoon en betaalbaar. Digitale bereikbaarheid is snel en voldoende dekkend.

Subdoel 1: Snelle verbindingen over de weg en in het openbaar vervoer

Subdoel 2: Zeeland heeft een flexibel vraagafhankelijk mobiliteitssysteem, dat is ingericht vanuit de behoeften van de reiziger  

Subdoel 3: De verkeersveiligheid is verbeterd 

Subdoel 4: Schone mobiliteit is een gemakkelijke keus 

Subdoel 5: De digitale bereikbaarheid is in de hele provincie optimaal

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

3.2 Huidige situatie  

Corona 

Door de coronapandemie wordt meer thuisgewerkt en thuis onderwijs gevolgd. Dit heeft gevolgen voor mobiliteit. Het autoverkeer was in 2020 8% lager dan 2019 en het gebruik van openbaar vervoer was 47% lager dan in 2019 (bron: monitorrapport min. I&W 30‑9‑2020). Een deel van de mensen die normaal met openbaar vervoer reizen, kiest nu voor eigen vervoer. Wat dit op langere termijn betekent, is niet met zekerheid te zeggen. Uit enquêtes blijkt dat naar verwachting ook na corona structureel meer thuisgewerkt zal worden. Ook is de verwachting dat reizigers na corona andere vervoermiddelen zullen blijven kiezen, bijvoorbeeld de fiets of (deel)auto in plaats van openbaar vervoer. Scholen hebben in coronatijd hun tijden aangepast, waardoor groepen scholieren gespreid reizen. Dit betekent minder piekbelasting. Deze ontwikkeling kan wel een versnelling geven voor invoering van flexibel vraagafhankelijk vervoer en gebruik van fiets en e-bike.  

Auto 

Over het algemeen zijn door de eilandenstructuur de reisafstanden in Zeeland vrij groot. Het hoge autobezit geeft mogelijkheden tot zelfstandige mobiliteit. Alleen bij incidenten of zomerdrukte ontstaat reistijdverlies. Het wordt drukker op de weg. Met name in de zomerperiode nemen de verkeersintensiteiten, het aantal voertuigen op een bepaalde plek en moment, toe. Naar verwachting zit de (hoofd)infrastructuur rond 2030 op een aantal plaatsen tegen haar capaciteitsgrenzen aan. De Westerscheldetunnel wordt uiterlijk in 2033 tolvrij; dat zal verkeer aantrekkenis gedeeltelijk tolvrij voor autoverkeer en motoren sinds 30 december 2024. In de Tweede kamer zijn moties aangenomen over het eerder tolvrij maken van de Westerscheldetunnel. In samenwerking met het ministerie van IenW wordt in 2021 in kaart gebracht welke stappen gezet moeten worden, indien in de formatie van het nieuwe kabinet wordt besloten tot het eerder tolvrij maken van de tunnel. Dit zal resulteren in een draaiboek voor de noodzakelijke activiteiten.  

Openbaar en doelgroepenvervoer  

De groepen die belemmeringen in hun mobiliteit ervaren zijn scholieren/studenten, mensen met een beperking en ouderen. Zij zijn minder zelfstandig mobiel en daarom meer afhankelijk van fiets, bekenden en openbaar- en doelgroepenvervoer. In Zeeland is de afgelopen periode een afname van het gebruik van het openbaar vervoer geweest. Er zijn minder jongeren, ouderen blijven langer autorijden en de elektrische fiets zorgt voor een verschuiving van openbaar vervoer naar fietsgebruik. Het openbaar vervoer in Zeeland staat daardoor onder druk. De gevolgen van de coronapandemie hebben dit nog versterkt.  

Er zijn grote regionale verschillen in aanbod van openbaar vervoer. De gebieden nabij de Zeeuwse spoorlijn en A58 hebben betere verbindingen en meerdere reisopties, waar dat in andere gebieden beperkt is. De treinverbinding biedt een goede bereikbaarheid voor de Bevelanden en Walcheren, maar de reistijd naar de Randstad en Noord-Brabant is toegenomen. Vanaf eind 2021 wordtis met het toevoegen van één intercity per uur de reistijd met de Randstad en Noord-Brabant met 20 minuten verkort (bron: rapport Wind in de zeilen). De grensoverschrijdende verbindingen zijn beperkt. Onderdeel van het compensatiepakket in het rapport Wind in de zeilen is het wegnemen van knelpunten in het spoornetwerk tussen Gent en Terneuzen. In eerste instantie gaat het om goederenvervoer, later mogelijk ook om personenvervoer.

De noord-zuid verbindingen worden bediend door de bus. Het busvervoer in Zeeland kent echter een teruglopend aantal gebruikers en de kosten voor het systeem nemen toe. Door corona is gebruik van de bus (tijdelijk) nog verder afgenomen en de vervoerder zoekt samen met het onderwijs en de overheid naar kansen om de dienstregeling bij te stellen, passend binnen het beoogde toekomstplaatje. De klassieke vorm van openbaar vervoer schiet te kort, er is vraag naar flexibele en vraaggerichte vormen van mobiliteit en onderzocht wordt op welke manier dat vorm kan krijgen. Voor doelgroepenvervoer geldt dat het gebruik toe neemt, wat voor gemeenten een kostbare onderneming is. Lokale mobiliteitsinitiatieven ontstaan uit initiatief van bewoners als aanvulling op het bestaande aanbod van collectief vervoer.

Zeeland kent één publiek georganiseerde verbinding over water; het fietsvoetveer tussen Breskens en Vlissingen. Deze dienst kent met name toeristische reizigers, maar biedt ook voor studenten en forenzen een betrouwbare aansluiting over het water.

Op de knooppunten, ook wel hubs genoemd, zijn overstapmogelijkheden tussen fiets, auto, bus en/of trein. Deze knooppunten zijn niet altijd gelegen op locaties met horeca, detailhandel of andersoortige voorzieningen, waardoor deze voor de reiziger niet altijd een prettige verblijfsplek zijn. Vanuit de Regionale Mobiliteitsstrategie werken Zeeuwse overheden samen aan hubontwikkeling om de overstap beter te faciliteren en de verblijfskwaliteit te verbeteren.

Schone mobiliteit  

De (snelle) elektrische fiets biedt voor steeds meer scholieren, forenzen en ouderen uitkomst voor dagelijkse verplaatsingen. Een acceptabele fietsafstand kan daarmee vergroot worden van 7 naar 15 km (ca. half uur fietsen).  

Een steeds groter deel van de auto’s in Nederland is elektrisch (6% eind 2019 (bron RVO.nl). Per juli 2020 zijn er in Zeeland 1220 (semi-)publieke laadpunten en 27 snellaadpunten voor elektrische auto's (bron: RVO.nl) 

Volgens het bestuursakkoord Zero Emissie moeten alle nieuwe bussen in 2025 zero emission zijn. Ook voor het doelgroepenvervoer is er een bestuursakkoord voor zero emission vervoer vanaf 2025.  

Verkeersveiligheid 

Verkeersveiligheid is een belangrijk thema, zowel in weginrichting als in verkeersgedrag. Jaarlijks zijn er in Zeeland gemiddeld ongeveer 16 verkeersdoden en 500 ziekenhuisgewonden te betreuren. Daarnaast zijn er ook veel ongelukken waarbij mensen lichtgewond raken en/of waarbij sprake is van schade. De verkeersveiligheid wordt in Zeeland vergroot door scheiding van specifieke verkeerstypen. Er zijn specifieke kwaliteitsnetwerken voor goederenvervoer, landbouwvervoer, OV/bus en fietsverkeer. Onderdeel van de scheiding van de specifieke kwaliteitsnetwerken is om landbouwverkeer zo veel mogelijk te weren uit (kleine) kernen en niet te mengen met recreatieve en woon-werk/school fietsroutes. Tegelijkertijd krijgen landbouwvoertuigen steeds meer functionaliteiten die veiligheid vergroten.

Digitale Bereikbaarheid  

Door corona is het gebruik van digitale toepassingen voor (samen)werken op afstand sterk toegenomen. Deze toepassingen maken het mogelijk om thuis werken, thuis onderwijs te volgen en gebruik te maken van velerlei diensten, waardoor reizen niet meer gemaakt hoeven te worden. Digitale bereikbaarheid wordt door deze ontwikkeling belangrijker.

3.3 Acties om doelen te realiseren  

Subdoel 1: Snelle verbindingen over de weg en in het openbaar vervoer 

Actie 1.1 Inzetten op snelle en frequente verbindingen voor het openbaar vervoer met de Randstad en Noord-Brabant, en tussen Zeeuwse steden 

Een randvoorwaarde voor een beter vestigingsklimaat is dat verbindingen voor het openbaar snel en frequent zijn. In het compensatiepakket Marinierskazerne (bron: Eindrapport Wind in de zeilen) wordt aangegeven dat vanaf december 2021 elk uur een intercity zal rijden. Tussen 2023 en 2025 wordt een versnelling gerealiseerd door aansluiting op de hogesnelheidslijn. En uiterlijk 2030 moet onderzoek uitwijzen of er twee keer per uur een intercity naar Amsterdam kan rijden. Bijna 75% van de Zeeuwen is voorstander van het investeren in goede bereikbaarheid van de vier Zeeuwse steden (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020).  

Rolverdeling:

  • De provincie en gemeenten stellen gezamenlijk kaders voor het busvervoer.

  • De provincie financiert het busvervoer.

  • Overheden lobbyen via het Overleg Zeeuwse Overheden (OZO) richting het Rijk.

  • De NS financiert het treinvervoer.  

  • Het Rijk en de NS voeren in het kader van het compensatiepakket Marinierskazerne de afspraken rond treinverbindingen uit.

Actie 1.2 Verbeteren grensoverschrijdende verbindingen 

Niet alleen de verbinding met de rest van Nederland moet verbeterd worden, ook die met België. Hier gaat het om zowel openbaar vervoer als wegen. 

Rolverdeling:

  • De provincie, het Rijk, Vlaamse overheden en Euregio Scheldemond financieren.

  • Gemeenten, de provincie, de Sociaal Economische Raad Zeeland (SER) en de ANWB lobbyen richting het Rijk en de Vlaamse overheden. 

  • De Veiligheidsregio Zeeland adviseert.

Subdoel 2: Zeeland heeft een flexibel vraagafhankelijk mobiliteitssysteem, dat is ingericht vanuit de behoeften van de reiziger. 

In het perspectief van de reiziger begint de reis niet bij een vervoermiddel, maar bij de gedachtevorming van wat die persoon wil gaan doen. Om de reiziger meer dan nu centraal te stellen moeten we minder in losse systemen denken en sterker het perspectief van de reiziger als uitgangspunt nemen.

In het nieuwe systeem gaan we uit van meer flexibele fijnmazige mobiliteit en een beperkter maar hoogwaardiger vast openbaar vervoer netwerk. Hiermee nemen we de overlast van de lege bus in kleine kernen weg en bieden we de reiziger een beter alternatief, zonder afhankelijkheid van dienstregeling en lijnvoering, waardoor de leefbaarheid (in kleine kernen) verbetert.

Actie 2.1 Verbeteren/vervangen van aanbodgericht busvervoer door versnellen van buslijnen en organiseren en faciliteren van mobiliteitsvormen voor flexibele fijnmazige mobiliteit. 

Reizigers die vanuit woonwijken en kleine kernen reizen, zullen met fijnmazige mobiliteit naar een knooppunt moeten reizen, vanwaar zij hun reis vervolgen met een hoogwaardige openbaar vervoerverbinding, ofwel met een fijnmazig vervoer direct naar een opstappunt nabij de eindbestemming te reizen. Van belang hierbij is dat het netwerk van snelle verbindingen alle gemeenten in Zeeland bedient. Binnen het Zeeuws brede aanbod van flexibele fijnmazige mobiliteit is ruimte voor aanvullend maatwerk in de regio’s en worden bestaande lokale initiatieven gestimuleerd en gefaciliteerd. Pilots moeten uitwijzen of nieuwe fijnmazige mobiliteitsconcepten kansrijk zijn. Hier is 46% van de Zeeuwen het mee eens (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020).  

Rolverdeling: 

  • De provincie brengt de ontwikkelfunctie van busvervoer onder bij de in te richten mobiliteitscentrale.

  • Gemeenten stellen kaders voor en financieren doelgroepenvervoer. Binnen de contracten van het doelgroepenvervoer worden voertuigen en chauffeurs beschikbaar gemaakt voor een deeltaxi concept, gefinancierd vanuit provinciale budgetten.

  • Provincie en gemeenten stellen samen kaders voor invulling van flexibele fijnmazige mobiliteit en organiseren besluitvorming gezamenlijk. 

  • De provincie financiert flexibele fijnmazige mobiliteit (m.u.v. doelgroepenvervoer).

  • Gemeenten en de provincie verbinden partijen.

  • Gemeenten faciliteren pilots.

  • De provincie, gemeenten en commerciële mobiliteitsaanbieders financieren. 

  • Adviesorganisaties en stads- en dorpsraden adviseren. 

Actie 2.2 Ontwikkelen van een robuust, flexibel en betaalbaar mobiliteitssysteem, waarbij de reiziger (meer) centraal komt te staan  

Slimme Mobiliteit biedt mogelijkheden om mobiliteit beter te organiseren door het aanbod beter te laten aansluiten op de mobiliteitsvraag van bewoners en bezoekers. Dit kunnen aanpassingen van bestaande mobiliteitssystemen zijn, maar ook de toevoeging van nieuwe (flexibele vraagafhankelijke) mobiliteitsconcepten. Hiervoor is het nodig om de ontwikkelrol voor het publiek georganiseerd vervoer centraal te organiseren. Hierdoor wordt het mogelijk om diverse vormen van mobiliteit met elkaar te laten ademen. Dit kan alleen als budgetten en bevoegdheden met elkaar worden gedeeld. Dit kan gerealiseerd worden door middel van een in te richten Mobiliteitscentrale Zeeland. Deze moet de spil worden als opdrachtgever voor vervoerscontracten, waarbij de Mobiliteitscentrale bijdraagt aan de ontwikkeling van vervoersinitiatieven, aansluiting van vraag en aanbod coördineert en zorg draagt voor zichtbaarheid van Zeeuwse mobiliteit in MaaS (Mobility as a Service) apps.

Betaalgemak gaat verbeteren. Waar nu nog verschillende passen nodig zijn voor haltetaxi, wmo, trein en fast ferry ligt het in de lijn der verwachting dat een oplossing met één pas of app alle betalingen kan gaan verzorgen. Mobility as a Service (MaaS) biedt de reiziger de mogelijkheid om met een app de reis te plannen, boeken en betalen, waarbij de reiziger eigen voorkeuren (snelheid, delen, prijs) kan bepalen. In 2021 wordt het onderwerp Slimme Mobiliteit verder uitgewerkt. Een onderdeel van deze actie is het Living Lab Slimme Mobiliteit: hiermee wordt Zeeland, met Vlissingen als focuspunt, een experimenteerzone, waar gemeenten, provincie, Rijk, mobiliteitsbedrijven en mobiliteitswetenschappers nieuwe kennis opdoen voor een nieuwe generatie mobiliteitsoplossingen (Rapport Wind in de zeilen). Zeeland is daarmee de aangewezen plek om in een meer dunbevolkt gebied innovaties die door kennisinstellingen zijn ontwikkeld en uitgewerkt, in de praktijk uit te gaan testen. Bij in de praktijk bewezen succesvolle toepassingen rollen we initiatieven uit over Zeeland.

Rolverdeling:

  • Gemeenten, de provincie, mobiliteitsaanbieders, Toeristisch Ondernemend Zeeland (TOZ), recreatiebedrijven, adviesorganisaties, stads- en dorpsraden, het Kenniscentrum Zeeuwse Samenleving, de Veiligheidsregio Zeeland, zorginstellingen (experiment mobiliteit gekoppeld aan ontmoeting/activiteit) en Bouwend Nederland delen kennis.

  • Gemeenten en de provincie  

    • verbinden partijen;

    • vormen een spil in de ontwikkeling van mobiliteit in Zeeland via de in te richten Mobiliteitscentrale Zeeland;

  • Het Rijk, gemeenten, de provincie, TOZ en recreatiebedrijven (projecten i.r.t. toerisme) financieren.

  • De provincie coördineert de aansluiting van mobiliteitsvormen op MaaS-apps die nationaal worden uitgerold. Het gaat in elk geval om de concessiehouder busvervoer en de Westerschelde Ferry.  

  • Het ministerie van I&W ondersteunt bij het aansluiten van mobiliteitsvormen op de MaaS-apps.  

  • Onderwijsinstellingen passen opleidingen aan.

Actie 2.3 Delen van mobiliteitsdata (vraag en aanbod)  

Om vraagafhankelijk vervoer aan te kunnen bieden is het nodig om de vraag te kennen. Hiervoor is onderzoek en uitwisseling van data nodig. Daarvoor wordt op korte termijn een Zeeuws Regionaal Data Team (RDT) ingericht. Het RDT zal een coördinerende rol gaan vervullen om de data met betrekking tot mobiliteitsvraag, mobiliteitsaanbod en infrastructuur voor de regio Zeeland te verzamelen en ontsluiten, om zo zowel de reiziger als de wegbeheerders zo goed mogelijk te kunnen bedienen. 

Rolverdeling:

  • Zeeuwse overheden werken samen in een Zeeuws Regionaal Data Team.  

  • Mobiliteitsaanbieders delen data over mobiliteitsvraag, mobiliteitsaanbod en infrastructuur.  

  • Het RDT faciliteert data aan de Mobiliteitscentrale Zeeland en faciliteert partijen bij het leveren van die data.  

  • Gemeenten, de provincie, TOZ, het Kenniscentrum Zeeuwse Samenleving, de ANWB en North Sea Port delen kennis. 

  • De provincie en gemeenten laten onderzoek doen.  

  • Gemeenten en de provincie brengen partijen bij elkaar.  

  • De provincie en gemeenten financieren.  

Actie 2.4 Ontwikkelen van verschillende typen knooppunten/hubs met divers aanbod van mobiliteit en (laad)voorzieningen 

Bij een prettige reis horen ook prettige en soepele overstapmogelijkheden. Dit kan door knooppunten in te richten waar verschillende vormen van vervoer op aansluiten en waar ook voorzieningen zijn, zoals horeca of een ophaalpunt voor pakjes of boodschappen. We organiseren een Zeeuwse aanpak van hubontwikkeling, bestaande uit OV-knooppunten en mobiliteitshubs rond laadvoorzieningen.  

Rolverdeling:

  • Gemeenten, de provincie, het Rijk, ProRail, de NS, de ANWB en andere betrokken partijen voeren gezamenlijk de in de regionale mobiliteitsstrategie ontwikkelde hubaanpak uit en financieren hubontwikkeling. 

  • Gemeenten en de provincie geven opdracht voor het aanleggen en inrichten van hubs.  

  • De concessiehouder busvervoer, de NS, aanbieders van gedeelde mobiliteit, de gemeentelijke vervoerscentrale Zeeland, stads- en dorpsraden en adviesorganisaties delen kennis.  

Subdoel 3: De verkeersveiligheid is verbeterd 

Actie 3.1 Verbeteren verkeersgedrag  

Verkeersveiligheid wordt in Zeeland integraal opgepakt door alle partners en gecoördineerd door het Regionaal Orgaan Verkeersveiligheid Zeeland (ROVZ). In het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 (SPV) is in samenspraak met de verkeersveiligheidspartners een integrale risicogestuurde aanpak op negen thema’s opgesteld. Dit is voor Zeeland uitgewerkt in een Zeeuwse Uitvoeringsagenda SPV. Binnen de geprioriteerde thema’s moet integraal worden samengewerkt om de risico’s voor verkeersveiligheid zoveel mogelijk in te perken. De aanpak richt zich op verbetering van infrastructuur, educatie & communicatie en handhaving.  

Rolverdeling: 

  • Het Rijk 

    • stelt landelijke juridische en financiële kaders vast; 

    • past eventueel wetgeving aan, naar gelang maatschappelijke behoefte en/of noodzaak (bijvoorbeeld verbod smartphonegebruik op de fiets);  

    • verzorgt landelijke campagnes voor educatie en communicatie;  

    • ondersteunt de regio’s met hun campagnes voor educatie en communicatie;  

    • verstrekt subsidies ten behoeve van verkeersveilige infrastructuur (Strategisch Plan Verkeersveiligheid) en innovatieve slimme maatregelen.  

  • De wegbeheerders (Rijkswaterstaat, de provincie, gemeenten, Waterschap Scheldestromen en North Sea Port)  

    • onderhouden de wegen; 

    • zorgen voor een goede bereikbaarheid;  

    • passen daar waar nodig infrastructuur aan;  

    • maken infrastructuur veiliger;  

    • houden rekening met duurzaam veilige inrichtingseisen bij het aanleggen van nieuwe infrastructuur. 

  • Politie en Justitie zijn verantwoordelijk voor handhaving. 

  • Maatschappelijke partners komen op voor de belangen van hun achterban en organiseren met elkaar en met de wegbeheerders activiteiten om het verkeer voor hun achterban veiliger te maken.  

  • Bedrijven worden betrokken bij het verkeersveiligheidsbeleid en nemen hun verantwoordelijkheid als werkgevers zowel als het gaat om woon- werkverkeer als ten aanzien van dienstreizen.  

  • Het team ROVZ  

    • coördineert het verkeersveiligheidsbeleid;  

    • spant zich namens alle partners in zoveel mogelijk over verkeersveiligheid te communiceren om zo bewustwording te vergroten;  

    • organiseert voor alle partners en stimuleert verkeerseducatie. 

Subdoel 4: Schone mobiliteit is een gemakkelijke keus  

Actie 4.1 Inzetten op gebruik van fiets en e-bike voor kortere afstanden  

Meer gebruik van fiets en e-bike heeft een positief effect op de zelfstandige mobiliteit van groepen die geen auto hebben. Door gebruik van de auto te vervangen door de fiets of e-bike levert dit een bijdrage aan CO2-doelstellingen. Het Nationaal Toekomstbeeld Fiets wordt de ambitie en het uitvoeringsprogramma voor versterking van het hoofdfietsnetwerk in Nederland, vanuit het samenwerkingsverband Tour de Force. Het doel is om zowel voor dagelijks als voor recreatief fietsverkeer een kwalitatief hoogwaardig fietsnet te realiseren in 2040. In Zeeland zetten we in op de realisatie van doorfietsroutes. Dit zijn de drukke routes die kernen verbinden en voldoen aan een aantal kenmerken van een snelfietsroute (o.a. breedte fietspaden, verharding, breedte (tussen)bermen, ontbreken van paaltjes en/of andere obstakels). Veilig, comfortabel en vlot is het motto.  

Rolverdeling:

  • De provincie voert de regie op de strategie voor duurzame mobiliteit en samenwerking.  

  • De provincie geeft een impuls aan de ontwikkeling van mobiliteitshubs door cofinanciering.  

  • De provincie ondersteunt initiatieven tot deelgebruik financieel.  

  • Gemeenten, Waterschap Scheldestromen en de provincie stellen samen de Zeeuwse fietsvisie op.  

  • Wegbeheerders (gemeenten, de provincie, Waterschap Scheldestromen en North Sea Port) leggen fietsinfrastructuur aan en verbeteren die en zorgen voor voldoende ruimte voor het stallen van fietsen bij bushaltes.  

  • Toeristisch Ondernemend Zeeland (TOZ) en recreatiebedrijven realiseren laadpunten.  

  • Enduris deelt kennis over elektriciteitsnet en kansen voor laadpaalinfrastructuur.  

  • Het Regionaal Orgaan Verkeersveiligheid Zeeland verzorgt voorlichting over veilig fietsen.  

  • Toeristisch Ondernemend Zeeland stimuleert het fietsgebruik.  

  • Stads- en dorpsraden denken mee.

Actie 4.2 Reductie uitstoot CO2 en andere broeikasgassen door mobiliteit  

Voor mobiliteit wordt gestreefd naar een reductie van de CO2-uitstoot met 49%. Zie actie 1.3 onder Energietransitie.  

Subdoel 5: De digitale bereikbaarheid is in de hele provincie optimaal

Actie 5.1 Verbeteren digitale infrastructuur  

Digitale toepassingen maken het mogelijk om thuis te werken, onderwijs te volgen en gebruik te maken van diensten. Daardoor hoeft een deel van de reizen niet meer gemaakt te worden. Hiervoor is het nodig om het digitale netwerk verder te verbeteren. Vanuit EU-programma's wordt innovatie en digitale bereikbaarheid ondersteund. Het grootste deel van de Zeeuwen, 86%, vindt dat snelle digitale bereikbaarheid in Zeeland gewenst is (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020).  

Rolverdeling:

  • Gemeenten en de provincie  

    • stellen beleid op;  

    • financieren;  

    • brengen partijen bij elkaar; 

    • stimuleren de uitrol van het digitale netwerk in het buitengebied; 

    • verlenen vergunningen voor de aanleg van digitale infrastructuur.  

  • SER Zeeland en Toeristisch Ondernemend Zeeland zorgen voor afstemming en overleg. 

3.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering  

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan. 

1. Doe meer met minder grond.

  • Bekijk of hubs met voorzieningen te combineren zijn met voorzieningen voor kleine kernen.  

  • Minder auto’s in de kernen geeft ruimte voor onder andere vergroening, wat bijdraagt aan klimaatadaptatie en biodiversiteit.

2. Werk samen en deel kosten en baten.

  • Door budgetten en bevoegdheden voor doelgroepen- en openbaar vervoer te delen, organiseren overheden meer in gezamenlijkheid, en daarmee efficiënter, het publieke bus- en taxivervoer.  

  • Combineer aanpassingen in infrastructuur voor verbeterde verbindingen met verkeersveiligheid. 

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • [...]  

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Richt infrastructuur inclusief knooppunten en mobiliteitssysteem in met het oog op zero-emission.  

  • Werk circulair.  

  • Stimuleer zero-emission mobiliteit.

G

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

5 Voorzieningen en evenementen

5.1 Doelstellingen 2030

De bereikbaarheid en beschikbaarheid van (basis)voorzieningen en evenementen zijn voor elke Zeeuw en toerist gegarandeerd.

Het gaat erom dat iedereen, ongeacht leeftijd, opleidingsniveau, afkomst of vitaliteit, toegang heeft tot alle benodigde voorzieningen. Zeeland beschikt over een aantal bijzondere en zich onderscheidende kleinschalige top- en kwaliteitsvoorzieningen op het gebied van onderwijs, zorg en cultuur, die de regio extra aantrekkelijk maken om te blijven of zich van elders hier te vestigen. Voor specifieke voorzieningen die in Zeeland niet beschikbaar zijn, wordt samengewerkt met de grote steden in de omgeving. De bereikbaarheid van deze steden is optimaal gegarandeerd. Zeeland trekt meer toeristen dan ooit, die bijdragen aan het draagvlak voor voorzieningen.

In 2030 worden de aanvullende voorzieningen zoveel mogelijk op knooppunten geconcentreerd, die optimaal bereikbaar zijn gemaakt voor alle Zeeuwen. Veel heel kleine kernen zullen ook voor hun basisvoorzieningen hierop aangewezen zijn. Door ‘slimme mobiliteit’ is bereikbaarheid in 2030 vrijwel geen vraagstuk meer.

De evenementen in Zeeland worden afgestemd op de mogelijkheden van een gebied en passen bij omgeving en identiteit van Zeeland, zoals ook verwoord in Zeeland LandinZee. Het belang van het onderscheidende karakter van het evenement neemt toe naarmate omvang en uitstraling groter is. De evenementen vinden goed gespreid plaats, in tijd en in plaats, om de druk op de omgeving, omwonenden en (de bereikbaarheid voor) zorg- en veiligheidsdiensten beter te verdelen. Bewoners zijn trots op de evenementen, voelen alsof deze ook een beetje ‘van hen’ zijn, bezoeken ze graag en nemen hun vrienden mee, ook van buiten provincie. De toerist boekt niet alleen om te ontspannen aan de kust, maar om die combinatie van rust en beleving. Organisatoren voelen zich erkend en ondersteund. Evenementen worden klimaatneutraal georganiseerd.

Subdoel 1: Iedereen, ongeacht leeftijd, opleidingsniveau, afkomst of vitaliteit, heeft toegang tot alle voorzieningen.

Subdoel 2: Zeeland beschikt over een aantal bijzondere en zich onderscheidende kleinschalige top- en kwaliteitsvoorzieningen op het gebied van onderwijs, zorg en cultuur. Ze maken de regio extra aantrekkelijk om te blijven of zich van elders hier te vestigen.

Subdoel 3: Evenementen zijn het duurzame uithangbord van de ultieme Zeeuwse beleving.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

5.2 Huidige situatie

Wat zijn voorzieningen?

In dit kader verstaan we onder voorzieningen het volgende: voorzieningen behoren tot de maatschappelijke infrastructuur. Het zijn de collectief georganiseerde voorwaarden die individuen en groepen mensen in staat stellen deel te nemen aan de samenleving en zich daarin te kunnen ontplooien. Voorzieningen kunnen de vorm hebben van een gebouw, diensten (door organisaties, bedrijven of overheden) en netwerken tussen mensen (digitaal en fysiek). Voorzieningen zijn - als het goed is - een antwoord op behoeften van mensen. Niet alleen voor de bewoners van een gebied, maar ook voor de toeristen die hier tijdelijk verblijven.

Voorzieningen zijn er in veel soorten en maten, maar grofweg kan een onderscheid worden gemaakt tussen basisvoorzieningen, aanvullende voorzieningen en top- of kwaliteitsvoorzieningen.

Onder basisvoorzieningen verstaan we essentiële zaken, zoals nutsvoorzieningen inclusief internet, levensmiddelen, detailhandel, eerstelijns gezondheidszorg, hulpdiensten en basisonderwijs, maar ook bijvoorbeeld een basisbibliotheek of bibliobus. De basisvoorzieningen kunnen veelal lokaal worden ingevuld en moeten voor iedereen beschikbaar en toegankelijk zijn. De gezamenlijke overheden en het kleinbedrijf spelen hierin een centrale rol. Basisvoorzieningen bevinden zich vaak in de nabijheid, bedienen in de regel een beperkt gebied en dragen direct bij aan de lokale leefbaarheid.  

Aanvullende voorzieningen  vragen een groter verzorgingsgebied, qua inwoners of qua oppervlakte en hebben dan ook een bovenlokale, regionale functie. Zij dragen bij aan een aantrekkelijke woonomgeving voor een groter gebied en zijn vooral van invloed op de keuze van mensen en bedrijven om zich ergens te (blijven) vestigen. Deze vormen de meerwaarde ten opzichte van andere locaties en zullen niet in iedere kern aanwezig zijn. Het gaat bijvoorbeeld om tweedelijns gezondheidszorg, middelbaar (beroeps)onderwijs, culturele instellingen, evenementen, zwembaden, winkelcentra en meubelboulevards. Regionale afstemming over deze voorzieningen is nodig om vraag en aanbod goed aan te laten sluiten, overheidsinvesteringen effectief in te zetten en ongewenste ruimtelijke en leefbaarheidseffecten te voorkomen. En niet in de laatste plaats om goede kwaliteit van voorzieningen te bereiken.  

Bij de echte top- en of kwaliteitsvoorzieningen gaat het over voorzieningen die van bovenregionaal of (sub)nationaal belang zijn en effecten hebben die over gemeente en/of regiogrenzen heen gaan, zoals ziekenhuizen met specialisaties, regionale overheidsinstellingen, top toeristische en culturele voorzieningen (musea en tentoonstellingsruimten, toeristische dagattracties, schouwburgen, theaters, bioscopen en festivals), hoger- en wetenschappelijk onderwijs met onderscheidende studierichtingen. De kwaliteit van deze topvoorzieningen is belangrijker dan de afstand of tijd die men moet afleggen om er te kunnen komen. Concreet als voorbeeld (niet uitputtend en discutabel) kunnen worden genoemd als ‘top- of kwaliteitsvoorzieningen’ in de Zeeuwse context: Neeltje Jans, Zeeuws Museum, Industrieel Museum, Watersnoodmuseum, Bevrijdingsmuseum, Vleeshal, De Mythe, CineCity, het Scheldetheater, Zeeuwse Bibliotheek, University College Roosevelt en HZ University of Applied Sciences.

Zeeland heeft sinds jaren te maken met opschaling van organisaties op het gebied van zorg, onderwijs en dienstverlening. Veelal heeft dit te maken van het verdwijnen van de noodzakelijke massa om een bepaald aanbod nog exploitabel te houden, soms door keuzes voor centralisatie op nationaal niveau. Er zijn ook omgekeerde bewegingen, zoals de vestiging van een nieuw justitieel complex bij Vlissingen met een extra beveiligde zittingslocatie (EBZ), penitentiaire inrichting (PI) voor specifieke doelgroepen, extra beveiligde inrichting, steunpunt voor Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) en aanvullende faciliteiten voor rechters, officieren van justitie en advocaten. Het zuidelijk deel van het gebied wordt Stadslandgoed Nieuwerve. Bij de culturele voorzieningen is er minder sprake van opschaling, maar neemt ook hier de druk toe en lijkt een beweging naar verdere samenwerking en op termijn opschaling onafwendbaar.

Onderwijs

In het Zeeuwse onderwijs heeft de ingezette ontgroening van de bevolking de afgelopen jaren in het basisonderwijs geleid tot sluiting van veel scholen. Inmiddels is de afname zichtbaar in het voortgezet onderwijs.

Voor basisscholen is de grootste krimp voorbij, maar deze zet nog een aantal jaren door tot circa 2028. Op gemeentelijk niveau is er nadruk op schaalvergroting (kwaliteit onderwijs) en integrale huisvesting (Integraal Kind Centrum). In heel Zeeland is het vinden van genoeg leerkrachten een grote uitdaging. Dit geldt ook voor docenten in het voortgezet onderwijs. In Zeeuws-Vlaanderen ondervindt men last van ‘concurrentie van Belgische scholen’. Dit begint al op de kinderopvang. Naast een sterke krimp ‘lekken’ daar ook in het voortgezet onderwijs leerlingen weg naar België. 

In het voortgezet onderwijs zet de leerlingendaling in heel Zeeland de komende jaren nog door. Gemiddeld wordt 13% daling van leerlingaantallen richting 2030 verwacht, met uitschieters richting 20% in Zeeuws-Vlaanderen, en op Schouwen-Duiveland. Dit heeft landelijke aandacht (commissie Dijkgraaf) en het Rijk gaat hiervoor (tijdelijk) extra budget vrij maken. In verbindingen tussen onderwijs- en culturele voorzieningen liggen kansen om een kwaliteitsimpuls te bereiken. De bereikbaarheid van schoollocaties in het algemeen, en van MBO-scholen in het bijzonder, is van invloed op de schoolkeuze van scholieren. De ontwikkeling naar meer digitaal onderwijs kan dit in de toekomst veranderen.

Zorgvoorzieningen

Gezonde Zeeuwen zijn de basis voor een goed functionerende samenleving. Een adequaat voorzieningenniveau is vereist om de Zeeuwse bevolking gezond te houden. Een goede zorginfrastructuur draagt niet alleen bij aan het welzijn van de Zeeuwse inwoners en de vele toeristen, maar in bredere zin ook aan de leefbaarheid binnen een gemeenschap.

De bevolking vergrijst met als gevolg dat de zorgvraag toeneemt, terwijl veel jonge mensen wegtrekken. Dat veroorzaakt een zogenaamde ‘zorgkloof’. Innovatieve oplossingen zijn noodzakelijk om te voorkomen dat de Zeeuwse zorginfrastructuur vastloopt met alle gevolgen van dien. Bij veel partijen is het urgentiegevoel groot. Net als de bereidheid om de knelpunten gezamenlijk aan te pakken op een innovatieve, toekomstbestendige wijze die tot voorbeeld kan dienen voor andere regio’s in Nederland.

Het accent zal niet alleen gelegd moeten worden op de behandeling van ziekte maar op het voorkomen daarvan. Daarom wordt ingezet op het verminderen van de zorgvraag. Niet alleen door het zoeken naar beter passende oplossingen thuis -in geschikte woningen- maar ook door deze oplossingen te zoeken in het sociaal domein, in plaats van in het zorgdomein. Zo draagt de beschikbaarheid van voldoende welzijnsvoorzieningen en de inrichting van de woonomgeving daar aan bij. Zie ook subdoel 2 in bouwsteen 7. Woonomgeving: Veiligheid, gezondheid, duurzaamheid, biodiversiteit en klimaatadaptiviteit zijn standaard onderdeel van ruimtelijke ordening en inrichting. Ook de acties 2.1 Een omgeving die uitnodigt tot bewegen, 3.1 Een omgeving die uitnodigt tot ontmoeten en 4.1 Een omgeving die uitnodigt tot ontspannen, in bouwsteen 2. Gezondheid dragen hieraan bij.

Ook voor goede ziekenhuiszorg is het hebben van medische specialisaties steeds meer afhankelijk van grotere aantallen patiënten. Gelet op de relatief geringe Zeeuwse bevolking kan niet langer in alle specialisaties worden voorzien en blijft samenwerking binnen Zeeland en met andere ziekenhuisorganisaties buiten de regio noodzakelijk. De betrokken partijen in Zeeland, waaronder Zorgverzekeraar CZ, een aantal zorgaanbieders, gemeenten, huisartsen en de provincie hebben elkaar gevonden in een integrale, programmatische aanpak die de Zeeuwse zorg voorbereidt op de toekomst: de Zeeuwse Zorg Coalitie.

De coalitie beoogt een vernieuwde, deels gedigitaliseerde zorginfrastructuur te realiseren die:

  • a.

    Persoonsgerichte zorg & ondersteuning van goede kwaliteit garandeert;

  • b.

    Zorg snel en dichtbij huis levert;

  • c.

    Bijdraagt aan de gezondheid (en het vertrouwen) van de Zeeuwse bevolking; 

  • d.

    De zorg duurzaam betaalbaar houdt, ook als de bevolking verder vergrijst.

Zo’n zorginfrastructuur staat niet alleen ten dienste van de Zeeuwse bevolking. De innovatieve wijze van (samen)werken is ook aantrekkelijk voor zorgprofessionals. Mensen willen graag werken en zich vestigen in een moderne, op de toekomstgerichte werk- en leefomgeving. 

Toerisme in relatie tot voorzieningen

Toerisme draagt in sommige streken van onze provincie in belangrijke mate bij aan de leefbaarheid en instandhouding van voorzieningen, zelfs in de kleine kernen. Winkels, openbaar vervoer en publieke voorzieningen zijn er mede dankzij het draagvlak van het toerisme. Daar waar de toeristen niet komen is bijvoorbeeld de supermarkt een voorziening die onder druk staat en daardoor mogelijk zal verdwijnen. Deze voorziening is dan enkel afhankelijk van de 'eigen' bewoners van een kern, die in veel gevallen de mogelijkheid hebben (en er ook voor kiezen) met de auto de boodschappen elders te halen. Het zijn de oudere, minder mobiele bewoners, die bij het verdwijnen van de supermarkt in een kern of dorp in de problemen kunnen raken. Niet alleen verliezen ze de plek waar ze hun dagelijkse boodschappen halen, maar tegelijkertijd ook een plaats waar ze elkaar regelmatig ontmoeten. De supermarkt kan gezien worden als het symbool van het ‘zelfvoorzienende dorp’. Het verdwijnen van deze voorziening (meestal als gevolg van schaalvergroting) wordt dan ook ervaren als een verdere aantasting van de leefbaarheid. Het verdwijnen van voorzieningen is daarmee niet alleen een ‘logistiek vraagstuk’, dat (deels) door de inzet van meer mobiliteit en internet voor kwetsbare bewoners kan worden ondervangen, maar kent vooral ook een sociale component.

Voorzieningen en vestigingsklimaat

De aanwezigheid van een bereikbaar en toegankelijk winkelbestand en zeker ook (basis)voorzieningen op gebied van onderwijs, zorg en cultuur dragen bij aan de leefbaarheid van een gebied voor mensen die daar wonen. Ook zorgt de aanwezigheid van voorzieningen ervoor dat de provincie aantrekkelijk is en blijft voor jongeren en nieuwe (jonge) gezinnen die zich hier van buiten de provincie willen vestigen. Onderscheidende (top)voorzieningen kunnen hierin een rol spelen. Gelet op het aanwezige en dreigende tekort aan arbeidskrachten in Zeeland is dit geen onbelangrijk aspect, in het kader van het economisch vestigingsklimaat. Van de jongeren geeft 90% aan in de stad te willen wonen. Dit is van belang in relatie tot het aanbod aan stedelijke voorzieningen. De leegstand van winkelpanden in Zeeland neemt toe (bron: Compendium voor de Leefomgeving, indicator Leegstand van winkels 2021). Dit is onder andere een gevolg van afname van de verkoop via fysieke winkels. Leegstand in de hoofdwinkelstraten en dorpskernen moet zoveel mogelijk worden voorkomen, omdat dit een groot effect heeft op de aantrekkelijkheid van het hele gebied. In bouwsteen 6. Woningvoorraad is een actie opgenomen om leegstaande panden waar dat passend is, om te bouwen naar woonvormen waar behoefte aan is. Detailhandel in de kern van steden en dorpen draagt het meeste bij aan leefbaarheid. Detailhandel buiten de kern kan alleen als de winkels te groot zijn voor het reguliere winkelgebied of de producten te risicovol of volumineus (bijv. meubels) zijn.

De aanwezigheid van een bereikbaar en toegankelijk winkelbestand en zeker ook (basis)voorzieningen op gebied van onderwijs, zorg en cultuur dragen bij aan de leefbaarheid van een gebied voor mensen die daar wonen. Ook zorgt de aanwezigheid van voorzieningen ervoor dat de provincie aantrekkelijk is en blijft voor jongeren en nieuwe (jonge) gezinnen die zich hier van buiten de provincie willen vestigen. Onderscheidende (top)voorzieningen kunnen hierin een rol spelen. 

Gelet op het aanwezige en dreigende tekort aan arbeidskrachten in Zeeland is dit geen onbelangrijk aspect, in het kader van het economisch vestigingsklimaat. Van de jongeren geeft 90% aan in de stad te willen wonen. Dit is van belang in relatie tot het aanbod aan stedelijke voorzieningen. De leegstand van winkelpanden in Zeeland neemt toe (bron: Compendium voor de Leefomgeving, indicator Leegstand van winkels 2021). Dit is onder andere een gevolg van afname van de verkoop via fysieke winkels. Leegstand in de hoofdwinkelstraten en dorpskernen moet zoveel mogelijk worden voorkomen, omdat dit een groot effect heeft op de aantrekkelijkheid van het hele gebied en de leefbaarheid van steden en dorpen. Concentratie van winkels is van belang om winkelstraten aantrekkelijk te houden.

In bouwsteen 6. Woningvoorraad is een actie opgenomen om leegstaande panden waar dat passend is, om te bouwen naar woonvormen waar behoefte aan is. Op deze manier wordt er bijgedragen aan het concentratiebeleid en wordt (langdurige) leegstand voorkomen. Detailhandel in de kern van steden en dorpen draagt het meeste bij aan leefbaarheid. Detailhandel buiten de kern kan alleen als de winkels te groot zijn voor het reguliere winkelgebied of de producten te risicovol of volumineus (bijv. meubels) zijn.

Bereikbaarheid van voorzieningen

Actie 1.1b - Inwoners van kleine kernen waar de basisvoorzieningen niet beschikbaar zijn, kunnen deze voorzieningen bereiken door slimme mobiliteit en/of digitale ontsluiting.

De bereikbaarheid van wonen, werk en recreatie in Zeeland is over het algemeen goed. Het gros van de mensen kan zich zelfstandig verplaatsen over een multimodaal netwerk met een betrouwbare reistijd. Verplaatsingen vinden veelal plaats met de auto. Het hoge autobezit geeft goede mogelijkheden tot zelfstandige mobiliteit. De primaire infrastructuur is bij incidenten kwetsbaar. Op het moment dat er iets op de A58 gebeurt staat alle verkeer van en naar Zeeland vast. Ook bij zomerdrukte ontstaat reistijdverlies. Het wordt drukker op de weg. Met name in de zomerperiode zal de intensiteit gaan toenemen. Naar verwachting zit de (met name de hoofd-)infrastructuur rond 2030 tegen haar capaciteitsgrenzen aan. Over het algemeen zijn door fysieke barrières de reisafstanden vrij groot. Centralisering van voorzieningen zorgt ervoor dat reisafstanden toenemen en de reisduur daarmee ook. Het kopen op afstand (internet) versterkt deze trend.

De groepen die belemmeringen ervaren in bereikbaarheid van voorzieningen zijn scholieren/studenten, mensen met een beperking en ouderen. Deze groepen zijn minder zelfstandig mobiel en daarom meer afhankelijk van fiets of openbaar- en doelgroepenvervoer. Door centralisering zijn niet alle voorzieningen aan te fietsen, maar daar staat tegenover dat met de elektrische fiets de acceptabele fietsafstand kan verdubbelen. Het busvervoer in Zeeland kent een teruglopend aantal gebruikers en de kosten voor het systeem nemen toe. Voor doelgroepenvervoer geldt dat het gebruik toeneemt, wat voor gemeenten leidt tot kostenstijging.

Evenementen

De afgelopen 25 jaar waren er grote ontwikkelingen in de evenementensector in Nederland: groei in aantal, omvang, aandacht die ze genereren, professionaliteit. Evenementen en festivals spelen in op de behoefte aan unieke belevingen, tijdelijke beschikbaarheid, meedoen. Ook in Zeeland zien we dat. Veel evenementen zijn ontstaan in de afgelopen 25 jaar. Vooral het laatste decennium zien we ook in Zeeland een sterke groei in omvang, deelname, en (media)aandacht. Voorbeelden hiervan zijn grote evenementen zoals Concert at Sea, Kustmarathon Zeeland, Ride for the Roses en Nazomerfestival. Deze evenementen zetten Zeeland op de kaart en dragen hiermee ook bij aan andere opgaven. Die groei in omvang brengt echter eenzelfde soort zorgen mee als de groei van het toerisme, namelijk uitdagingen op het gebied van infrastructuur. De doorgangswegen en bruggen tussen de eilanden raken regelmatig overvol en leveren problemen op voor bewoners, bezoekers en zorg- en veiligheidsdiensten. Het aantal evenementen in Zeeland bedroeg in 2019 duizenden op jaarbasis, uiteenlopend van grotere meerdaagse festivals en sportevenementen tot een kleedjesmarkt. De omvang en impact verschilt en de evenementen zijn niet gelijkmatig verdeeld in tijd noch over het gebied. Het overgrote deel van deze evenementen drijft op vrijwilligers, dat geldt overigens ook voor grote delen van de culturele sector. Het vrijwilligersbestand vergrijst en het aantrekken van nieuwe aanwas blijkt lastig. Voor sommige evenementen kan het organiseren daardoor onwerkbaar worden. Bijna de helft van de Zeeuwse bevolking wil juist dat er meer activiteiten, festivals en evenementen worden georganiseerd. Maar slechts iets meer dan 10% vindt dat inwoners verplicht moeten worden om bij te dragen aan het behoud van evenementen (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020). 

5.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: Iedereen, ongeacht leeftijd, opleidingsniveau, afkomst of vitaliteit, heeft toegang tot alle voorzieningen.

Actie 1.1a - De basisvoorzieningen moeten voor iedereen beschikbaar en bereikbaar zijn en worden daarom zoveel mogelijk lokaal ingevuld.

Zorgen voor essentiële zaken, zoals nutsvoorzieningen inclusief internet, supermarkten, detailhandel, eerstelijns gezondheidszorg, hulpdiensten en basisonderwijs, maar ook bijvoorbeeld een basisbibliotheek of bibliobus. De basisvoorzieningen kunnen veelal lokaal worden ingevuld en moeten voor iedereen beschikbaar en bereikbaar zijn.

Rolverdeling: 

  • Euregio Scheldemond faciliteert grensoverschrijdende afstemming van voorzieningen en ondersteunt initiatieven via Interregsubsidies. 

  • Het Rijk stelt landelijke kaders vast over toegang tot basisvoorzieningen en draagt financieel bij. 

  • De provincie 

    • stelt ruimtelijke kaders vast voor vestiging en behoud van voorzieningen in kernen; 

    • verzorgt openbaar vervoer; 

    • subsidieert een aantal openbare voorzieningen.

  • De gemeenten 

    • maken gemeentelijk beleid en stellen kaders vast; 

    • adviseren publieke instellingen en ondernemers; 

    • richten de openbare ruimte in; 

    • communiceren over de beschikbaarheid van voorzieningen; 

    • verstrekken vergunningen; 

    • verlenen subsidie aan voorzieningen; 

    • bieden zelf basisvoorzieningen en bijzonder vervoer aan. 

  • Inwoners en toeristen maken gebruik van voorzieningen en betalen daarvoor. 

  • Ondernemers zijn (financieel) verantwoordelijk voor de realisatie en beschikbaarheid van commerciële voorzieningen. 

  • Woningcorporaties investeren in voorzieningen als onderdeel van woonprojecten. 

  • De Zeeuwse Zorgcoalitie werkt met een groot aantal partijen aan toegankelijke zorg en innovatieve (zorg)oplossingen. 

  • Zorginstellingen bieden lokaal kleinschalige en goed toegankelijke voorzieningen aan voor cliënten en omwonenden. 

  • Culturele organisaties brengen een breed en gevarieerd aanbod aan cultuuruitingen 

  • Onderwijsinstellingen zorgen voor een divers aanbod aan basisonderwijs. 

  • Terreinbeheerders zorgen voor optimale toegankelijkheid van natuurgebieden voor bewoners en toeristen.

Actie 1.1b - Inwoners van kleine kernen waar de basisvoorzieningen niet beschikbaar zijn, kunnen deze voorzieningen bereiken door slimme mobiliteit en/of digitale ontsluiting. 

Dit valt samen met subdoel 2: Ontwikkelen en invoeren van een robuust en flexibel mobiliteitssysteem, slim en toegankelijk vervoer in bouwsteen 3. Mobiliteit.

Actie 1.2 - Aanvullende voorzieningen zoveel mogelijk concentreren op knooppunten, die optimaal bereikbaar zijn gemaakt voor alle Zeeuwen.

Aanvullende voorzieningen bieden een meerwaarde op basisvoorzieningen. Ze zijn niet in iedere kern aanwezig. Het gaat bijvoorbeeld om middelbaar onderwijs, zwembaden, winkelcentra, tweedelijns gezondheidszorg, culturele instellingen en evenementen. 

Rolverdeling: 

  • Euregio Scheldemond faciliteert grensoverschrijdende afstemming voorzieningen en ondersteunt initiatieven via Interreg subsidie. 

  • Het Rijk 

    • zorgt voor bereikbaarheid via rijkswegen; 

    • stelt landelijke kaders vast over toegang tot voorzieningen; 

    • draagt financieel bij.

  • De provincie 

    • stelt ruimtelijke kaders vast voor concentratie van voorzieningen (inclusief grootschalige en perifere detailhandel) op daarvoor geschikte locaties; 

    • stemt openbaar vervoer af op de locaties; 

    • subsidieert een aantal regionale voorzieningen en evenementen.

  • Waterschap Scheldestromen zorgt voor de bereikbaarheid van voorzieningen via waterschapswegen. 

  • Gemeenten 

    • maken regionaal en gemeentelijk beleid en stellen kaders op; 

    • adviseren publieke instellingen en ondernemers; 

    • verstrekken vergunningen; 

    • verlenen subsidie aan voorzieningen; 

    • verzorgen het gemeentelijk wegennet; 

    • bieden zelf voorzieningen en bijzonder vervoer aan.

  • Ondernemers zijn (financieel) verantwoordelijk voor de realisatie en beschikbaarheid van commerciële voorzieningen. 

  • De Zeeuwse Zorgcoalitie werkt met een groot aantal partijen aan toegankelijke zorg en innovatieve (zorg)oplossingen. 

  • Zorginstellingen bieden goed toegankelijke centrale zorgvoorzieningen aan voor inwoners en toeristen. 

  • Onderwijsinstellingen zorgen voor een divers aanbod aan voorzieningen voor middelbaar onderwijs.

Actie 1.3 - De toegang tot kwalitatief hoogwaardige topvoorzieningen binnen en buiten Zeeland verzekeren.

Bij de echte top- en of kwaliteitsvoorzieningen gaat het over voorzieningen die van bovenregionaal of (sub)nationaal belang zijn en effecten hebben die over gemeente en/of regiogrenzen heen gaan, zoals ziekenhuizen met specialisaties, top toeristische en culturele voorzieningen (musea, toeristische dagattracties, schouwburgen, theaters, bioscopen en festivals), hoger- en wetenschappelijk onderwijs met onderscheidende studierichtingen.

Rolverdeling: 

  • Euregio Scheldemond faciliteert grensoverschrijdende afstemming voorzieningen en ondersteunt initiatieven via Interreg subsidie. 

  • Het Rijk 

    • zorgt voor bereikbaarheid via spoor- en rijkswegen; 

    • stelt landelijke kaders vast; 

    • draagt financieel bij aan specifieke topvoorzieningen.

  • De provincie 

    • stelt ruimtelijke kaders vast voor vestiging van voorzieningen op centrale locaties; 

    • stemt openbaar vervoer af op deze locaties; 

    • subsidieert een aantal topvoorzieningen en onderscheidende evenementen.

  • Waterschap Scheldestromen zorgt voor de bereikbaarheid van voorzieningen via waterschapswegen; 

  • Gemeenten 

    • maken regionaal en gemeentelijk beleid en stellen kaders op; 

    • adviseren publieke instellingen en ondernemers; 

    • verstrekken vergunningen; 

    • verlenen subsidie aan voorzieningen; 

    • verzorgen het gemeentelijk wegennet; 

    • dragen financieel bij aan topvoorzieningen.

  • Ondernemers ontwikkelen en exploiteren commerciële topvoorzieningen. 

  • De Zeeuwse Zorgcoalitie werkt met een groot aantal partijen aan toegankelijke zorg en innovatieve (zorg)oplossingen. 

  • Zorginstellingen bieden goed toegankelijke specialistische zorg aan in samenwerking met (universitaire) ziekenhuizen buiten Zeeland. 

  • Onderwijsinstellingen zorgen voor een breed aanbod aan hoger en wetenschappelijk onderwijs met specialisaties op de thema's voedsel, water en energie.

Actie 1.4 - Door 'slimme mobiliteit' de bereikbaarheid van voorzieningen verbeteren.

Voorzieningen hebben te maken met opschaling, waardoor bereikbaarheid belangrijker wordt. De acties rond de bereikbaarheid van voorzieningen worden verder uitgewerkt in bouwsteen 3. Mobiliteit, in actie 2.2.

Subdoel 2: Zeeland beschikt over een aantal bijzondere en zich onderscheidende kleinschalige top- en kwaliteitsvoorzieningen op het gebied van onderwijs, zorg en cultuur. Ze maken de regio extra aantrekkelijk om te blijven of zich van elders te hier vestigen.

Actie 2.1 - Behoud en ontwikkeling onderscheidende top- en kwaliteitsvoorzieningen.

Om de aantrekkelijkheid van Zeeland te vergroten is behoud, verbetering en uitbreiding van onderscheidende voorzieningen noodzakelijk.

Rolverdeling:

  • Euregio Scheldemond ondersteunt de ontwikkeling van onderscheidende voorzieningen met grensoverschrijdende effecten.

  • Het Rijk draagt via het compensatiepakket Marinierskazerne financieel bij aan topvoorzieningen op het gebied van veiligheid (Justitieel Complex Vlissingen), onderwijs, onderzoek, bereikbaarheid en energie. Daarnaast investeert het Rijk ook in kwalitatief hoogwaardig cultureel aanbod in Zeeland.

  • De provincie en gemeenten ondersteunen realisatie van topvoorzieningen en onderscheidende evenementen met menskracht, lobby en financiële middelen.

  • Ondernemers ontwikkelen en exploiteren commerciële topvoorzieningen.

  • Zorginstellingen bieden goed toegankelijke specialistische zorg aan in samenwerking met (universitaire) ziekenhuizen buiten Zeeland.

  • De Zeeuwse Zorgcoalitie werkt met een groot aantal partijen aan toegankelijke zorg en innovatieve (zorg)oplossingen.

  • Onderwijsinstellingen zorgen voor een breed aanbod aan hoger onderwijs met specialisaties op de thema's voedsel, water en energie.

Subdoel 3: Evenementen zijn het duurzame uithangbord van de ultieme Zeeuwse beleving.

Actie 3.1 - Realiseren van een Zeelandbrede coördinatie van evenementen.  

Samenwerking en coördinatie is noodzakelijk om de ambities voor evenementen te halen. Daar is een betere coördinatie voor nodig. Afhankelijk van omvang en impact van het evenement gaat de coördinatie van gemeentelijk naar regionaal naar Zeeuwsbreed. Binnen deze gewenste coördinatie worden evenementen op elkaar en op de belasting voor een gebied, kern, toegangswegen, brandveiligheid, vrijwilligers en bereikbaarheid voor hulpdiensten afgestemd.

Rolverdeling:

  • Organisatoren van evenementen melden hun programmering bij het coördinatiepunt en vragen vergunning aan.

  • De provincie, gemeenten en de Veiligheidsregio stemmen de planning van evenementen centraal af.

Actie 3.2 - Zorgen voor voldoende vrijwilligers om evenementen te organiseren.  

Investeren in ondersteuning bij werven en inzet van vrijwilligers is noodzakelijk zodat een organisatie voldoende handen en voeten heeft om een evenement op het Zeeuwse kwaliteitsniveau te organiseren.

Rolverdeling

  • Gemeenten ondersteunen organisatoren van evenementen bij de werving van vrijwilligers.

  • Organisatoren van evenementen verzorgen de werving van vrijwilligers en delen kennis over hun aanpak.

Actie 3.3 - Breder benutten van evenementen voor andere opgaven.

Met een gezamenlijke aanpak kunnen evenementen voor andere opgaven worden benut zoals het werven van arbeidskrachten, stedelijke aantrekkelijkheid/vestigingsklimaat, en toeristische promotie. Evenementen zorgen voor een directe aanleiding/actie voor mensen om Zeeland te bezoeken en koppelen een positieve beleving aan de regio. Het gaat dan bijvoorbeeld om organisatie van inspirerende sportevenementen die Zeeland op de kaart zetten, via het voortzetten van de samenwerking in het Zeeuwse Sportakkoord tussen provincie, gemeenten, gezondheids-, natuur-, onderwijs- en sportorganisaties. Daarnaast wordt de link gelegd tussen evenementen en natuurverbreding en natuurbranding. Zie hiervoor bouwsteen 15. Natuur en actie 3.4 in bouwsteen 17. Arbeidsmarkt.

Rolverdeling: 

  • Organisatoren van evenementen benaderen ondernemers voor verbreding van de commerciële samenwerking. 

  • De provincie en de gemeenten stemmen met organisatoren af over koppeling met bredere maatschappelijke doelen en leveren een financiële tegenprestatie via subsidieverlening.

Actie 3.4 - Evenementen meer laten bijdragen aan klimaat en energie.

Om evenementen in het teken te laten staan van klimaat en duurzaamheid is aansluiting gevonden bij partners die zich bezighouden met energietransitie en klimaatadaptatie, met name voor kennis en expertise. Evenementen zijn steeds meer op zoek naar middelen om de impact op klimaat en omgeving te verminderen. Men ondervindt wel drempels als het gaat om kennis over de mogelijkheden en ontwikkelingen en de kosten die er soms mee gemoeid zijn.

Rolverdeling: 

  • Gemeenten stemmen met organisatoren van evenementen af over mogelijkheden voor verduurzaming.

5.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond.

  • Bundeling van verschillende voorzieningen op één locatie maakt deze aantrekkelijker, beter bereikbaar per collectief vervoer, eenvoudiger te exploiteren en het bespaart ruimte. 

  • Digitalisering van voorzieningen vermindert de behoefte aan fysieke uitbreidingsruimte. 

  • Locaties en terreinen die tijdelijk geen invulling hebben, kunnen geschikt zijn voor evenementen.

2. Werk samen en deel kosten en baten.

  • Investeringen in voorzieningen vallen samen met noodzakelijke aanpassingen voor klimaatadaptatie en energietransitie. Combinatie is nodig en kan zorgen voor lagere exploitatiekosten. 

  • Openbaar toegankelijk groen is een waardevolle voorziening in stedelijk gebied en draagt bij aan klimaatdoelen, woningwaarde, biodiversiteit en gezondheid. 

  • Benutting van evenementen is een onderdeel van marketing en promotie van Zeeland en kan een deel van de organisatiekosten dragen.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten. 

  • Topvoorzieningen worden onderscheidend en aantrekkelijk als ze optimaal aansluiten op de Zeeuwse kernkwaliteiten.  

  • Binnen Zeeland zijn kernkwaliteiten niet gelijk verdeeld, daarom is het ook logisch dat er verschillen zijn in soort en schaal van voorzieningen.  

  • Evenementen zijn zeer geschikt om bijzondere Zeeuwse kwaliteiten in de schijnwerpers te zetten.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • De bereikbaarheid en toegankelijkheid van voorzieningen moet ook rekening houden met de mogelijkheden van toekomstige inwoners en toeristen.  

  • Voortgaande digitalisering en andere technologische innovaties zal de fysieke versie van een aantal voorzieningen overbodig en/of onbetaalbaar maken. Voor mensen die afhankelijk zijn van deze voorzieningen, moet de toegang tot de voorziening worden verzekerd.

H

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

6 Woningvoorraad

6.1 Doelstelling 2030

Een toekomstbestendige en CO2-neutrale woningvoorraad die in kwaliteit en kwantiteit aansluit op de vraag.

Ontwikkelingen op de woningmarkt en een verhoogde instroom van inwoners, zetten de woningmarkt in Zeeland sterk onder druk. Naast de uitbreidingsbehoefte van de Zeeuwse woningvoorraad moet de focus van het woonbeleid ook op de bestaande voorraad komen te liggen. Zo wordt optimaal gebruik gemaakt van de reeds gebouwde woningvoorraad.

Subdoel 1: De bestaande woningvoorraad is toekomstbestendig: CO2-neutraal en levensloopbestendig.

Subdoel 2: Nieuwbouw is passend bij de huidige en toekomstige behoefte, tenminste voor tweederde betaalbaar en minimaal 50% circulair: focus op kwaliteit in woningtypen en locaties.  

Subdoel 3: Er wordt ingespeeld op de behoefte aan specifieke segmenten op de woningmarkt.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

6.2 Huidige situatie

Kwalitatieve match

Uit het Kwalitatief Woononderzoek Zeeland (KWOZ, Stec Groep, 2019) volgt een aantal belangrijke conclusies over de woonopgaven in Zeeland: parallel aan de huishoudensgroei op korte termijn met balans en krimp op middellange termijn, zien we grote verschillen tussen maar ook binnen regio’s. Tot 2040 komen er in totaal nog circa 18.000 huishoudens bij in Zeeland (Provinciale bevolkings- en huishoudenprognose 2022). De meeste huishoudensgroei is te verwachten bij de groep 65- en 80-plushuishoudens.  

Er ontstaat een disbalans tussen het reguliere grondgebonden segment en de behoefte vanuit de maatschappij. Voor ouderen is het soort huizen waar men woont vaak niet meer passend, maar doorstromen naar een passende woning wordt als erg lastig ervaren. Door de toename van met name alleenstaande 80+ huishoudens ontstaat een mismatch tussen de huidige woningvoorraad en de woningvoorraad die er op langere termijn zou moeten staan. De behoefte aan nultreden-, geclusterde en zorggeschikte woningen waar zorg ontvangen mogelijk is, neemt fors toe. Bijna 20% van de bestaande voorraad is ‘levensloopgeschikt’, 60% van de woningen is geschikt te maken voor ouderen (bron: Kwalitatief Woononderzoek Zeeland (KWOZ) 2019). 

Betaalbaarheid en toegankelijkheid van de woningmarkt is ook in Zeeland een groot probleem geworden. De oorzaken hiervan zijn bekend: De druk op het goedkoopste segment van de woningvoorraad is het grootst omdat het aanbod dat beschikbaar komt op de markt relatief klein is. Dit wordt veroorzaakt door de eerder genoemde beperkte doorstroming in de rest van de woningmarkt, en met name de doorstroming naar nultredenwoningen. Hier komt nog bij dat de prijzen van woningen in Nederland sterk gestegen zijn, en dat starters moeten concurreren met (particuliere) investeerders die een tweede woning zoeken of rendement willen halen op vastgoedbezit, voor recreatieve of andere doeleinden. Voor starters worden de kansen op een eigen woning hierdoor steeds kleiner, zeker als men niet in aanmerking komt voor een sociale huurwoning. Het belang van doorstroming en lange verhuisketens wordt hierdoor alleen maar groter. Daarnaast is het nodig om delen van de woningvoorraad te beschermen tegen sterke prijsstijgingen door flankerend beleid. Niet voor niets is wonen verankerd in onze grondwet als primaire levensbehoefte. Actie is daarom nodig om verdringing tegen te gaan zodat de woningmarkt weer toegankelijk wordt voor onze inwoners. 

Een deel van de oudere huishoudens wil - mits er passend aanbod is - doorstromen naar een nultredenwoning. Tegelijkertijd wordt de groep die interesse heeft in de vrijkomende reguliere grondgebonden woning (in veel regio’s) kleiner. Dit heeft gevolgen voor de bestaande voorraad. Een deel kan worden aangepast om beter aan te sluiten bij de toekomstige behoefte. Dit is echter niet overal mogelijk en wenselijk. Woningen waar op termijn naar verwachting overschotten van ontstaan (type, soort en prijsklasse) én die relatief minder gewildzijn (lage energieprestatie, minder aantrekkelijke buurt, etc.), zijn het meest risicovol: de minst presterende woningen binnen deze voorraad hebben het hoogste risico op leegstand en achteruitgang. De woningmarktopgaven liggen dus voornamelijk in de bestaande voorraad. Daarbij geldt dat nietsdoen uiteindelijk meer geld kost dan het aanpakken van de bestaande voorraad.

Daarnaast worden bewoners kritischer over de gewenste woning en de daarbij horende woonomgeving. Hierdoor worden er steeds meer verschillende woningtypes op de markt gebracht in Nederland, zoals woonhoven voor gelijkgestemde ouderen (‘knarrenhof’), tiny houses of kleine appartementen voor jongeren in een stedelijke omgeving. Er is ook vraag naar zogenaamde middenhuurwoningen in Zeeland. Dit type woning is nodig voor de doorstroming op de woningmarkt en voor het verbreden van de flexibele schil. Omdat de ontwikkeling van afwijkende woningtypen vaak risicovoller is voor investeerders, wordt het nog niet vaak toegepast in Zeeland, terwijl de vraag er wel is.

Uitbreiding

De bevolking van Zeeland neemt volgens de Provinciale bevolkings- en huishoudenprognose 2022 nog toe tot 420.000 inwoners in 2040. De vraag naar extra woningen manifesteert zich vooral in steden en in andere goed bereikbare kernen met voorzieningen. Per regio en per dorp kan de vraag naar woningen echter sterk uiteenlopen. Bundeling van voorzieningen in combinatie met een goede bereikbaarheid daarvan is een gezamenlijke uitdaging. In regioverband maken gemeenten afspraken waar en hoeveel woningen er worden toegevoegd. Omdat de situatie in elke regio anders is, is regionaal maatwerk belangrijk. De behoefteraming van de meest recente Provinciale bevolkings- en huishoudenprognose is daarvoor de basis. Het is belangrijk dat er voldoende woningbouwplannen zijn om de groei van de woningbehoefte op te vangen, die ook voldoende flexibel zijn om in te spelen op de actuele behoefte.  Een verhouding van 130% zachte en harde plannen ten opzichte van de woningbehoefte in de komende 10 jaar is hierbij wenselijk. Hierbij is het belangrijk dat er niet alleen voldoende plannen voor woningbouw zijn, maar ook dat deze aansluiten bij de vraag. Veel bestaande plannen zijn echter in het verleden gemaakt toen er een andere vraag was en er andere verwachtingen waren. De situatie ziet er op dit moment anders uit, waardoor plannen soms niet van de grond komen. Deze plancapaciteit dreigt de totstandkoming van actuele plannen die beter aansluiten op de behoefte, te blokkeren.  

 Zorgvuldig ruimtegebruik en bouwen binnen het stedelijk gebied van dorpen en steden is voor iedere stedelijke ontwikkeling, zoals woningbouw, kantoren of bedrijventerreinen, het uitgangspunt. Het Rijk heeft daarvoor de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in landelijke wetgeving. Het doel is beschermen van het landschap, de agrarische functie van het buitengebied, natuurwaarden en andere kwaliteiten die maken dat het in Zeeland goed wonen is. Het mes snijdt aan twee kanten, want in het stedelijk gebied verliezen steeds meer vormen van vastgoed hun functie, zoals maatschappelijk vastgoed, scholen, winkels, kerken en kantoren. Voor de dynamiek van het stedelijk gebied is het cruciaal dat woningen toegevoegd kunnen worden in of in de plaats van deze gebouwen komen. Daarnaast is inbreiding interessant in grotere steden. Het kan de kwaliteit van de openbare ruimte verbeteren (beschut, levendig, sociaal veilig) en voor een rendabeler grondexploitatie zorgen. Hierbij is wel aandacht en ruimte nodig voor maatregelen voor klimaatadaptatie en versterken van de kwaliteit van de leefomgeving, zoals ruimte voor stedelijk groen en waterberging. Er bevinden zich dan immers meer mensen en veel functies op een gering bouwoppervlakte. In de groeiende stad kan inbreiding zorgen voor het sparen van groen en landschap, omdat de ruimte in de stad beter benut wordt en uitbreiding niet of minder noodzakelijk is. 

Woondeal

Begin 2022 heeft de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) de nationale Woon- en Bouwagenda gepubliceerd. Kern van de kabinetsplannen is om in de komende jaren als overheid meer regie te gaan voeren inzake woningbouw, met als doel ervoor zorgen dat in de periode t/m 2030 in Nederland 900.000 woningen worden gerealiseerd. Van al die nieuwe woningen dient 2/3 in de categorie ‘betaalbaar’ te worden gerealiseerd. Gemeenten dienen wat het Rijk betreft te streven naar 30% sociale huurwoningen. Tevens is er aandacht voor voldoende levensloopbestendige woningen o.a. met het oog op de toenemende vergrijzing. Ook aandachtsgroepen (dak- en thuisloze mensen, arbeidsmigranten, statushouders, woonwagenbewoners, ouderen met een zorgvraag en andere spoedzoekers) maken deel uit van de woningbouwplannen. 

Om dit tot stand te brengen heeft de minister voor VRO de provincies gevraagd een bod uit te brengen voor de versnelling van de woningbouw in de provincie. In Zeeland is in nauwe samenwerking met Zeeuwse gemeenten, woningcorporaties, het Rijk en bedrijven in de Zeeuwse woningmarkt een woonbod opgesteld en uitgewerkt tot een Zeeuwse woondeal. Deze woondeal is in maart 2023 ondertekend door de minister voor VRO en vertegenwoordigers namens de colleges van GS en B&W van de Zeeuwse gemeenten.  

De hoofdlijnen van de Woondeal Zeeland zijn als volgt:

  • Provincie, gemeenten, corporaties e.a. streven naar 16.500 extra woningen in Zeeland in de periode t/m 2030;

  • Het streven is 2/3e van die woningen in de categorie ‘betaalbaar’ te realiseren:  

    • 6.840 sociale huurwoningen; 

    • 1.070 middenhuur; 

    • 3.460 koopwoningen.

  • Gemeenten zorgen voor een bruto plancapaciteit van 21.270 woningen, waarvan 6.800 nultredenwoningen en 795 flexwoningen.  

Om de ambities in de Zeeuwse woondeal daadwerkelijk te kunnen realiseren zijn een aantal kritische succesfactoren van essentieel belang. 

Die onderwerpen zijn als randvoorwaarden in de woondeal opgenomen:

  • Personele krapte bij gemeenten en in de bouwsector Wet- en regelgeving en procedures (o.a. stikstofruimte);

  • Hulp bij onrendabele toppen in woningbouwprojecten;

  • De behoefte om schouder aan schouder te werken: als één overheid maar ook in nauwe afstemming met corporaties, bouwbedrijven etc.;

  • Voldoende betaalbare locaties voor woningbouwprojecten van corporaties e.a.  

Om tot een effectieve en voorspoedige uitvoering te komen heeft de provincie met de gemeenten, corporaties, het Rijk e.a. een structuur ingericht voor de realisatie van de Woondeal in de periode t/m 2030. Die structuur is gericht op samenwerking en sturing, versnelling van projecten, monitoring, periodiek overleg over woningbouwontwikkelingen en –projecten en het oplossen van belemmeringen, onder andere via Versnellingstafels.

Verduurzaming

De woningvoorraad staat aan de vooravond van een enorme verduurzamingsopgave. Bijna de helft (45%) van de woningen in Zeeland heeft energielabel D of lager en 13% heeft label G. Het Zeeuws energieakkoord gaat uit van een energieneutrale particuliere woningvoorraad in 2045. Hierbij hoort ook de opgave 'Nederland van het gas af' en de transitievisies warmte die opgesteld moeten worden vanuit het concept Klimaatakkoord. Grootschalige (na)isolatie en energiebesparing bij woningen, maatschappelijk vastgoed en bedrijfsgebouwen zal onder andere verder geregeld worden via de RES Zeeland en de gemeentelijke warmteplannen op wijkniveau. Isolatie helpt ook hitte buiten te houden en opslag van warmte en koude in de grond kan verkoeling geven (klimaatadaptatie). Zie hiervoor ook de bouwstenen Energietransitie, Duurzame energie en Klimaatadaptatie.  

Energieneutraal (duurzaam) (ver)bouwen is één, maar daarnaast dient de milieudruk omlaag gebracht te worden en mogen minder milieubelastende bouwmaterialen worden toegepast door circulair te bouwen. Hier speelt de toenemende schaarste van (grond)stoffen en materialen. 'Urban mining' is een ontwikkeling die daarop inspeelt door bij sloop materialen terug te winnen en grondstoffen uit afval te halen.  

Voorraadbeheer en sloop

Negentig procent van alle woningen die in 2050 in Zeeland zullen staan, staat nu al in onze steden en dorpen. De huidige woningvoorraad is relatief oud, is relatief vaker gebouwd in de naoorlogse jaren 1945-1980 en relatief vaak in particulier bezit. Er worden jaarlijks echter nauwelijks particuliere woningen onttrokken aan de woningmarkt door sloop. Doorgaan in dit tempo zou betekenen dat alle woningen nog zo’n 2000 jaar mee zouden moeten gaan. Met voldoende dynamiek op de woningmarkt loont het om te investeren in oude woningen. Maar wanneer deze dynamiek afneemt door bijvoorbeeld afnemende huishoudengroei, kan er leegstand ontstaan. Het is daarom belangrijk om investeringen in de particuliere woningen te blijven stimuleren, zodat ze zoveel mogelijk kwalitatief op orde blijven. Ook vraagt dit om zorgvuldigheid bij het toevoegen van nieuwe woningen. Elke extra woning teveel zorgt uiteindelijk voor de noodzaak tot het slopen van een woning elders. De rekening hiervan ligt (straks) bij de samenleving. Verevening van andere functies met extra woningbouw is daarom eindig. 

Bij woningcorporaties ligt het slooptempo hoger; corporatiewoningen worden gemiddeld na 100 jaar vervangen. Door overheidsmaatregelen hebben woningcorporaties echter minder te besteden aan de uitvoering van het strategisch voorraadbeheer. De nieuwbouw, sloop en renovatie van woonblokken gaat hierdoor op een lager tempo. Door het uitponden (verkopen) van woningen door woningcorporaties is mogelijk versnipperd bezit ontstaan waardoor herstructurering, transformatie of renovatie ingewikkelder is geworden. Het stimuleren van corporaties tot ‘inponden’ (terugkopen van eerder verkocht bezit) kan helpen, bijvoorbeeld bij gebiedsgerichte aanpak.

Internationale werknemers en statushouders

De groeiende economie en de afnemende beroepsbevolking zorgen voor een toename van internationale werknemers die hier tijdelijk komen wonen. Deze doelgroep is divers van aard en kent ook verschillende woonwensen, die niet altijd binnen de huidige woningvoorraad zijn te vervullen. Internationale werknemers zijn op dit moment en op lange termijn crucial voor de Zeeuwse economie. Om aantrekkelijk te blijven voor international werknemers is het belang van goede huisvesting groot. De internationale werknemers die hier langer dan twee tot drie jaar blijven, stromen door naar reguliere woningen in onze dorpen en wijken. Voor kort en middellang verblijf bestaat in sommige regio’s een tekort aan huisvesting. Ook laat de kwaliteit van de tijdelijke huisvesting nogal eens te wensen over. Dan moet men genoegen nemen met een te dure, brandgevaarlijke of illegale oplossing. Een bijzondere doelgroep zijn de statushouders. Gemeenten hebben een wettelijke taak voor het huisvesten van asielzoekers die een verblijfsvergunning (statushouders) hebben. De provincie houdt hier toezicht op. De huisvesting van statushouders behoeft extra aandacht.

Deeltijdwonen

Deeltijdwonen is het bezit van tweede woningen van mensen die hun hoofdverblijf elders hebben en speelt vooral aanin de kustgebieden. Een deeltijdwoning heeft altijd betrekking op een reguliere woning met een woonbestemming, maar kan in deeltijd gebruikt worden. De woning is permanent beschikbaar voor gebruik door de eigenaar en wordt niet recreatief verhuurd aan derden. De behoefte aan deeltijdwoningen is moeilijker te voorspellen dan woningen bedoeld voor permanente bewoning. De vraag naar deeltijdwoningen is afhankelijker van de economische ontwikkelingen dan de vraag naar wonen, omdat deeltijdwonen geen primaire levensbehoefte is maar een ‘luxeproduct’. 

Deeltijdwoningen hebben wel een belangrijke link met de bestaande woningvoorraad, omdat door aan- of verkoop, de woningvoorraad wordt verkleind c.q. vergroot. Deeltijdwonen is een kans voor regio's waar door daling van het aantal huishoudens leegstand dreigt. Aan de andere kant vormt het een bedreiging voor de ervaren leefbaarheid van permanente bewoners en de betaalbaarheid van woningen. We willen de kansen die 'deeltijdwonen’ biedt' voor Zeeland graag benutten. De uitdaging is om de nadelen (leefbaarheid, betaalbaarheid) te beperken. Gemeenten kunnen een helder onderscheid maken in het gewenste gebruik via het omgevingsplan (keuze tussen woon- of recreatiebestemming) en de gemeentelijke gebruiks- of huisvestingsverordeninghuisvestigingsverordening. Helderheid omtrent gebruiksmogelijkheden biedt de noodzakelijke duidelijkheid voor (toekomstige) eigenaren. Bij het streven naar kwalitatief hoogwaardige, leefbare badplaatsen kan het toevoegen van woningen bestemd voor deeltijdwonen gewenst zijn. In de Omgevingsverordening wordt uiteengezet onder welke voorwaarden dit mogelijk wordt gemaakt. Belangrijk hierbij is dat het toevoegen van deeltijdwoningen (in dit geval woningen met een recreatiebestemming zonder de verplichting voor verhuur en centraal bedrijfsmatige exploitatie) een ruimtelijke begrenzing kent en bijdraagt aan de kwaliteit van de betreffende badplaats.

Belangrijk hierbij is dat het toevoegen van deeltijdwoningen (in dit geval woningen met een recreatiebestemming zonder de verplichting voor verhuur en centraal bedrijfsmatige exploitatie) een ruimtelijke begrenzing kent en bijdraagt aan de kwaliteit van de betreffende badplaats.

Wonen buiten stedelijk gebied

Op het Zeeuwse platteland wordt de komende jaren een toename verwacht van het aantal agrarische ondernemers dat gaat stoppen door onder andere een gebrek aan opvolging. 

Dit leidt ertoe dat in het landelijk gebied veel agrarische bebouwing overbodig raakt en leeg komt te staan. Leegstand heeft nadelige gevolgen voor het aanzicht en gebruik van het buitengebied. De inschatting is dat de komende jaren een grote hoeveelheid vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) ontstaat. Daarnaast is het belangrijk dat het landelijk gebied op bepaalde plaatsen versterkt wordt met bos en natuur in combinatie met landschapsversterking of –herstel (bijv. het Nationaal Programma Landelijk Gebied).  Om verstening tegen te gaan is het toevoegen van nieuwe woningen buiten stedelijk gebied niet toegestaan. Het is echter van provinciaal belang dat de kwaliteit van het landelijk gebied versterkt wordt. Vanuit dit provinciaal belang kan verevening, door het onder voorwaarden toevoegen van wooneenheden in het landelijk gebied, worden toegepast, waarbij de kwaliteit van het buitengebied voorop staat. Verevening houdt in dit geval in dat toevoeging van wooneenheden alleen mogelijk wordt gemaakt als er kwaliteit wordt toegevoegd aan het buitengebiedlandelijk gebied. Wat mogelijk is, hangt af van de bebouwing en de locatie. In een aantal gevallen is ook beperkte woningbouw toegestaan.  

Het toevoegen van woningen in het landelijk gebied (of: buiten stedelijk gebied) is bij de volgende situaties mogelijk gemaakt:

  • ‘Rood-voor-rood’: Het verplaatsen van bestaande bebouwing, zoals bestaande burger- of bedrijfswoningen door het laten vervallen van de woonbestemming in het omgevingsplan en het elders oprichten van een nieuwe woning. Het oprichten van meerdere woningen buiten stedelijk gebied is mogelijk indien het aantal overeenkomt met het aantal woonbestemmingen die elders zijn komen te vervallen. Ook is het mogelijk om monumentale of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing te verbouwen tot een of meer wooneenhedenwoningen om de instandhouding ervan te waarborgen. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld boerderijen, gemalen, molens en buitenplaatsen die een rijks- of gemeentelijke monumentenstatus hebben. Ook is een selectie van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen, zoals weergegeven in bijlage VII van de Omgevingsverordening Zeeland, waar verbouwing tot één of meerdere wooneenheden is toegestaan.  

  • ‘Ruimte-voor-Ruimte’: Hierbij wordt het mogelijk gemaakt om de sloop van VAB te bekostigen met een bouwrecht voor een woning in het landelijk gebied per 500 m2 te slopen schuur of 0,5 ha glastuinbouw. Hiermee wordt beoogd verrommeling van het landelijk gebied tegen te gaan. 

    ‘Ruimte-voor-Ruimte’: Hierbij wordt het mogelijk gemaakt om de sloop van voormalig agrarische bebouwing (VAB) te bekostigen met een bouwrecht voor één of meerdere woningen. Hiermee wordt beoogd verrommeling van het landelijk gebied tegen te gaan. De nieuwe woning(en) mogen worden teruggebouwd op het betreffende bouwvlak, in- of aansluitend aan een bebouwingslint of aansluitend aan stedelijk gebied.

  • ‘Rood-voor-groen’: Het gaat hierbij om het mogelijk maken van woningbouw in het landelijk gebied in de vorm van landgoederen/buitenplaatsen. Een maximale omvang van bebouwing is toegestaan mits er een landgoed wordt aangelegd met bepaalde landschapswaarden dat voor een groot deel openbaar toegankelijk is.

  • 'Woonwagenlocaties’: Voor woonwagenlocaties wordt de mogelijkheid tot uitbreiding geboden, ook buiten bestaand stedelijk gebied, mits de behoefte wordt aangetoond en er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

Bovenstaande regelingen zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening. Er kunnen vraagtekens gezet worden bij de effectiviteit van deze regelingen om verrommeling van het landschap tegen te gaan, ook in relatie tot de neveneffecten op het landschap en de bestaande woningvoorraad. Het is daarom belangrijk de regelingen, met uitzondering van 5.11 Woonwagenlocaties, te evalueren en te heroverwegen. In Actie 4.2 wordt hier verder op ingegaan.

Bovenstaande regelingen zijn vastgelegd en gedetailleerd uitgewerkt in de Omgevingsverordening. 

6.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: De bestaande woningvoorraad is toekomstbestendig: CO2 neutraal en levensloopbestendig.

De grootste opgave van bestaande woningvoorraad ligt in de versterking daarvan. Hoe maken we de bestaande woningvoorraad toekomstbestendig? De Zeeuwse gemeenten, woningcorporaties en de Provincie werken, met inbreng van particulieren, grondeigenaren, makelaars en projectontwikkelaars aan de uitvoering van een Zeeuwse Woonagenda, waarbinnen gezamenlijk wordt opgetrokken om de woningvoorraad toekomstbestendig te maken en te houden. Het gaat daarbij om de verduurzaming en het levensloopgeschikt maken van de woningvoorraad en daarmee samenhangend, het op peil houden van de leefbaarheid in wijken en dorpen. In delen van Zeeland gaat het daarnaast om het onttrekken van woningen die niet toekomstbestendig (te maken) zijn, vaak om ruimte te maken voor passende nieuwbouw. Voor het CO2-neutraal maken staat in de Zeeuwse Regionale energiestrategie als doel voor 2030 een verlaging van 34% van het energieverbruik van particuliere woningen t.o.v. 2017. Voor corporatiewoningen is regionaal geen tussentijds doel afgesproken. Landelijk hebben de corporaties als doelstelling dat al hun huurwoningen CO2-neutraal zijn in 2050. Waar mogelijk wordt circulair gewerkt bij aanpassingen.

Actie 1.1 Stimuleren onderhoud, renovatie en sloop van koop- en huurwoningen

De huidige woningvoorraad van Zeeland staat er in 2050 voor het overgrote deel nog steeds. Onderhoud en renovatie van woningen is belangrijk om de woningvoorraad toekomstbestendig te maken en te houden. Er moet ingespeeld worden op de drie maatschappelijke opgaven: ‘klimaat’ (isoleren, fossielvrije energieopwekking), circulaire economie en ‘demografische transitie’ (levensloopbestendig, geschikt voor nieuwe doelgroepen, flexibeler woonvormen, geschikt om thuis zorg te ontvangen). Dit vraagt om bewustwording, begeleiding en stimulering van woningeigenaren. Hoewel de verantwoordelijkheid voor verduurzaming van de woning bij de huiseigenaren zelf ligt, is het in veel gevallen niet mogelijk om dit zonder ondersteuning te doen. Hiermee zal rekening gehouden moeten worden bij de uitvoering van deze actie. 

Het is nodig om aan strategisch voorraadbeheer te doen, in nauwe samenwerking met woningcorporaties en marktpartijen. De focus moet liggen op de bestaande voorraad met oog voor nieuwe of afwijkende woonconcepten (patio, knarrenhofjes, wooncoöperaties), flexibel aanpasbare of verplaatsbare woningen. Lokale of particuliere initiatieven kunnen hierbij een aanjagende rol hebben. Om de verandering van de bevolkingssamenstelling en de energietransitie te accommoderen is in de particuliere sector een hoger sloop- en nieuwbouwtempo nodig, waarbij een koppeling tussen nieuwbouw en sloop wenselijk is. In het kader van het Nationaal Klimaatakkoord heeft elke corporatie een plan vastgesteld voor een CO2-neutraalwoningbezit in 2050. Circulair en biobased bouwen zorgt voor besparing van energie en grondstoffen door hergebruik van materialen. Ontwikkelingen in de inzichten over verduurzaming van woningen worden gevolgd en meegenomen in deze actie.

Rolverdeling:

  • De provincie

    • zorgt voor regionale afstemming;

    • schept heldere kaders voor regio's en gemeenten;

    • genereert en deelt kennis in de vorm van o.a. behoefteramingen en monitoring;

    • stimuleert en faciliteren met financiële instrumenten;

    • verbindt betrokken partijen. 

  • De Zeeuwse regio's

    • stellen regionale woonafspraken op;

    • stellen met deze afspraken kaders naar de individuele gemeenten;

    • verbinden gemeenten;

    • delen kennis in de regio en met andere regio’s; 

    • regisseren; 

    • signaleren. 

  • De gemeenten

    • zijn verantwoordelijk voor de aanpak van de bestaande woningvoorraad; 

    • voeren de regionale woningmarktafspraken/uitvoeringsagenda uit; 

    • stellen transitievisies warmte op; stellen kaders naar en faciliteren de inwoners en ondernemers;  

    • participeren in verduurzaming; 

    • signaleren. 

  • De woningcorporaties

    • zijn verantwoordelijk voor een strategisch voorraadbeheer van de sociale woningvoorraad; 

    • verduurzamen hun woningvoorraad; 

    • werken planmatig toe naar een CO2-neutrale woningvoorraad; 

    • passen zoveel mogelijk biobased, herbruikbare en/of demontabele materialen toe; 

    • werken samen; 

    • signaleren. 

  • Het Rijk

    • stelt kaders richting lagere overheden en vastgoedeigenaren; 

    • denkt mee; 

    • stimuleert. 

  • Economische Impuls Zeeland stimuleert (duurzaamheid en innovatie marktpartijen)

  • Particuliere woningeigenaren voeren uit

  • Het Kadaster, het Centraal Bureau voor de Statistiek en adviesbureaus delen kennis

  • Marktpartijen (ontwikkelaars en aannemers), Techniek Nederland, Impuls Zeeland en Bouwend Zeeland voeren uit en delen kennis, bijvoorbeeld over hergebruik van materialen (in ontwerp en uitvoering). 

  • De Zeeuwse Zorgcoalitie deelt kennis. 

  • Het Kennis & Innovatienetwerk circulair bouwen deelt kennis.

Actie 1.2 Gebiedsgerichte aanpak

De generieke aanpak voor heel Zeeland van de bestaande woningvoorraad biedt een antwoord op veel problemen. Duidelijk is echter dat sommige gebieden extra aandacht nodig hebben om te kunnen zorgen voor een toekomstbestendige woningvoorraad en goede leefomgeving. Het gaat hierbij om (delen van) binnensteden, wijken of dorpen waar een integrale gebiedsgerichte aanpak nodig is om de woningkwaliteit en de leefbaarheid te verbeteren. Een gebiedsgerichte aanpak vraagt om de gebundelde inzet van instrumenten van verschillende partijen uit meerdere sectoren.

Rolverdeling:

  • Zeeuwse gemeenten

    • zijn verantwoordelijk voor de aanpak van de bestaande woningvoorraad;

    • voeren de regionale woonafspraken/uitvoeringsagenda uit; 

    • stellen kaders naar de inwoners en ondernemers;  

    • participeren in initiatieven van derden;  

    • signaleren. 

  • Zeeuwse woningcorporaties

    • zijn verantwoordelijk voor het strategisch voorraadbeheer van de sociale woningvoorraad;

    • hebben mogelijk ook een rol bij de planvorming, voorbereiding en uitvoering bij particuliere woningen;

    • werken samen met andere relevante partijen;

    • signaleren;

    • leveren kennis. 

  • De provincie

    • stimuleert met financiële instrumenten; 

    • verbindt;

    • fungeert als kennismakelaar. 

  • Marktpartijen (ontwikkelaars en aannemers) voeren uit en nemen risico.

  • Het Rijk denkt mee en stimuleert.

  • Economische Impuls Zeeland stimuleert het doorvoeren van duurzaamheid en innovatie bij marktpartijen. 

  • Particuliere woningeigenaren

    • nemen initiatief;  

    • voeren uit; 

    • denken mee. 

  • Veiligheidsregio en GGD Zeeland

    • denken mee;  

    • participeren;  

    • voeren uit.

Subdoel 2: Nieuwbouw is passend bij de huidige en toekomstige behoefte en minimaal 50% circulair: focus op kwaliteit in woningtypen en locaties.

  Het gaat om het toevoegen van de juiste woningen aan de voorraad op de juiste plekken, complementair aan de bestaande voorraad. Zo draagt nieuwbouw maximaal bij aan een toekomstige woningvoorraad die in kwaliteit en kwantiteit aansluit bij de vraag. Dit is naast de versnelling van de woningbouw een belangrijk doel van de Woondeal. Ook dit is onderdeel van de bij subdoel 1 al genoemde Zeeuwse Woonagenda.

Actie 2.1 Adaptief programmeren

Adaptief programmeren is nodig om te zorgen dat de nieuwbouw van woningen 100% raak is. Dit betekent nieuwbouw die zo goed mogelijk aansluit bij de gesignaleerde kwantitatieve en kwalitatieve lange termijnbehoefte en die niet alleen inspeelt op de korte termijnvraag. In de Zeeuwse regio’s sluiten de huidige plannen nog niet optimaal aan bij de gesignaleerde behoefte en in enkele gevallen leidt een teveel aan woningen in plannen ertoe dat er niet of nauwelijks meer ruimte is voor nieuwe, kwalitatief gewenste plannen. Dit is ongewenst.

Door de schaal van de Zeeuwse woningmarkten is programmering en afstemming op regioniveau onontbeerlijk. Adaptief programmeren zorgt er voor dat plannen beter aansluiten bij de gesignaleerde behoefte en dat kwalitatief gewenste plannen niet worden geblokkeerd door de bestaande, verouderde plancapaciteit. Afhankelijk van de regio is het doel herprogrammeren en voorzienbaarheid creëren, plannen optimaliseren en flexibiliteit in de programmering inbouwen. Er is een duidelijke samenhang met acties 1.1 en 1.2; door (concrete plannen voor) sloop wordt ruimte voor nieuwbouw gecreëerd. Zo kan het aanpakken van de bestaande voorraad ook bijdragen aan mogelijkheden voor een sterkere nieuwbouwprogrammering. Ontwikkelen van kennis van vraag en aanbod van de woningmarkt, juridische kennis en een goede monitoring zijn hierbij een randvoorwaarde. Deze kennis wordt in gezamenlijkheid ontwikkeld, zodat een gezamenlijke feitenbasis ontstaat. 

Rolverdeling:

  • De provincie

    • verzamelt, maakt en deelt kennis over de woningmarkt;

    • maakt ramingen voor de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan woningen, samen met gemeenten en woningcorporaties;

    • monitort de demografische en volkshuisvestelijke ontwikkelingen en toetst het beleid daaraan;

    • stelt de gemeentelijke plannen van aanpak vast voor het wegwerken van overtollige plancapaciteit en het creëren van ruimte voor kwalitatief gewenste woningbouwplannen;

    • ondersteunt gemeenten bij de juridische onderbouwing van de plannen van aanpak;

    • creëert voorzienbaarheid. 

  • Gemeenten en de woningcorporaties

    • delen kennis met andere partijen en over monitoring;

    • monitoren ontwikkelingen voor een optimale beleidssturing;

    • zijn medeopdrachtgever voor periodieke kwalitatieve behoefteramingen;

    • stellen plannen van aanpak vast voor het wegwerken van overtollige plancapaciteit en het creëren van ruimte voor kwalitatief gewenste woningbouwplannen;

    • creëren voorzienbaarheid;

    • schrappen bestemmingen voor wonen of passen die aan.

  • Het Rijk ondersteunt gemeenten bij de juridische onderbouwing van hun plannen van aanpak.

  • Marktpartijen

    • delen kennis met andere partijen en voor monitoring;

    • ontwikkelen en passen woningbouwplannen aan zodat die aansluiten bij de behoefte. 

Actie 2.2 Complementair bouwen van nieuwe woningen

In regioverband maken gemeenten afspraken waar en hoeveel woningen er worden toegevoegd in de regionale woonafspraken. De behoefteraming van de meest recente Provinciale bevolkings- en huishoudenprognose en het Kwalitatief Woononderzoek Zeeland is daarvoor de basis. Per regio worden afspraken over soorten woningen en woonmilieus gemaakt. Ook hier geldt dat bij ontwerp en bouw moet worden ingespeeld op de drie maatschappelijke opgaven: ‘klimaat’ (isoleren, fossielvrije energieopwekking), circulair bouwen en ‘demografische transitie’ (levensloopbestendig, geschikt voor nieuwe doelgroepen, flexibeler woonvormen, geschikt om thuis zorg te ontvangen). 

Om maximale kwaliteit in nieuwbouwplannen te creëren, zetten we extra in op specifieke woningtypen en segmenten die zonder deze aandacht minder goed van de grond komen. Het gaat om segmenten waarvan we zonder ingrijpen oplopende tekorten zien. Hiervoor zijn afspraken gemaakt in de Zeeuwse Woondeal. Primair betekent dit de realisatie van betaalbare woningen en passende woonvormen voor ouderen en andere aandachtsgroepen. Deze actie draagt vanuit dit perspectief ook bij aan subdoel 3: inspelen op de behoefte aan specifieke segmenten op de woningmarkt. Parallel werken regio’s en gemeenten zelf aan een woon-zorgvisie. Vanuit de actielijn Complementair bouwen verkennen we hoe we op Zeeuws niveau hiervoor onderling kennis kunnen delen en waar mogelijk samen kunnen optrekken.

Rolverdeling:

  • Gemeenten

    • ontwikkelen woningbouw- en herstructureringsplannen;

    • stellen een gemeentelijke volkshuisvestingsprogramma op;

    • begeleiden aannemers/ontwikkelaars, woningcorporaties, particulieren/Collectief Particulier Opdrachtgeverschap en wooncoöperaties bij de realisatie van woningbouwprojecten;

    • zijn verantwoordelijk voor het functioneren van de regionale versnellingstafel.

  • De provincie

    • stimuleert de regionale afstemming van de aantallen woningen, woningtypes en locaties op de regionale behoefte; 

    • stelt kaders om regionale afstemming en prognose te borgen in verordening;

    • is verantwoordelijk voor het functioneren van de provinciale versnellingstafel.

  • De woningcorporaties

    • brengen een bod uit op de gemeentelijke volkshuisvestingsprogramma (prestatieafspraken);

    • voeren hun eigen strategisch voorraadbeheer uit en maken daarbij zoveel mogelijk gebruik van biobased, herbruikbare en/of demontabele materialen. 

  • De Zeeuwse Zorgcoalitie deelt kennis.

  • Marktpartijen voeren woningbouw- en herstructureringsprojecten uit en maken daarbij zoveel mogelijk gebruik van biobased, herbruikbare en/of demontabele materialen.

  • Het Kennis- & Innovatienetwerk circulair bouwen deelt kennis. 

Subdoel 3: Er wordt ingespeeld op de behoefte aan specifieke segmenten op de woningmarkt.

Naast de behoefte aan ‘reguliere woningen’ wordt een behoefte gesignaleerd aan specifieke type woningen zoals verplaatsbare woningen, huisvesting van internationale werknemers en passende woonvormen voor oudere huishoudens, al dan niet met zorgindicatie. Voor ouderen gaat het bijvoorbeeld om nultredenwoningen, geclusterde woningen en zorggeschikte woningen. De behoefte aan specifieke segmenten op de woningmarkt kan worden gestimuleerd via hergebruik van bestaand vastgoed.

Actie 3.1 Hergebruik lege panden voor wonen 

Als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen zoals demografische transitie, schaalvergroting en de technologische transitie is de behoefte aan voorzieningen veranderd. Dit heeft gevolgen voor verschillende vastgoedsegmenten: op veel plekken is of dreigt er leegstand in detailhandel, monumentale gebouwen, kerken, scholen en kantoren. Leegstand werkt negatief op de economische aantrekkingskracht en leefbaarheid in binnensteden en kleine kernen. Door middel van transformatie kunnen deze bestaande panden – daar waar passend worden ingezet om invulling te geven aan woonvormen waar behoefte aan is. Transformatie draagt bij aan het versterken van de leefbaarheid en (binnen)stedelijke woonmilieus. Bovendien lossen we hiermee problemen in andere vastgoedsegmenten op en leidt het maximaal benutten van bestaande locaties tot minder onnodig bouwen in het weiland. De markt ziet en pakt echter nog niet alle kansen die bestaande lege panden bieden. Dit vraagt om meer innovatie en creativiteit en onderzoek naar de wijze waarop leegstaand vastgoed optimaal kan worden benut voor de invulling van de woningmarktopgave. Het gaat hierbij niet alleen om kansrijke vastgoedtypes en -locaties maar ook hoe te komen tot een soepel transformatieproces. Een provinciale subsidieregeling hergebruik leegstaande panden wordt ingezet om te komen tot de beste projecten op cruciale plekken.

Rolverdeling:

  • De provincie

    • verzamelt, genereert maakt en deelt kennis over de woningmarkt;

    • stimuleert met financiële instrumenten en stedelijk herverkavelen. 

  • Gemeenten

    • vormen een visie en beleid;

    • verlenen omgevingsvergunningen;

    • faciliteren ontwikkelaars bij nieuwe invulling van leegstaande panden. 

  • Marktpartijen

    • brengen eigendom in eventuele ruilcarrousels;

    • geven een nieuwe invulling aan leegstaande panden. 

Actie 3.2: Uitbouw flexibele schil  

Er zijn diverse doelgroepen met een specifieke woningbehoefte. Doel van de ambitie is dan ook het gericht inzetten op innovatie om te komen tot nieuwe en flexibele woonvormen. Het gaat om specifieke segmenten (starters, internationale werknemers, horecapersoneel, studenten, et cetera). Vanuit deze actielijn wordt toegewerkt naar een passende flexibele schil in de Zeeuwse gemeenten. Hiervoor is onderzoek uitgevoerd naar de behoefte aan flexwonen en geschikte locaties en zijn er pilots uitgevoerd. De opgedane inzichten vormen de opmaat naar de uitbouw van de flexibele schil van de Zeeuwse woningvoorraad en zijn de basis voor de afspraken over flexwonen in de Zeeuwse Woondeal. 

Voor de huisvesting van internationale werknemers is een extra actie opgenomen onder Arbeidsmarkt (actie 1.10). Uitgangspunt daarbij is de juiste oplossing op de juiste plaats. Grootschalige centrale huisvesting kan een goede oplossing zijn, mits van goede kwaliteit en passend op de woonbehoefte van deze groep.

Rolverdeling:

  • De provincie

    • zorgt voor regionale afstemming;

    • schept heldere kaders voor regio’s en gemeenten; 

    • genereert en deelt kennis in de vorm van o.a. behoefteramingen en monitoring;

    • stimuleert met financiële instrumenten;

    • verbindt betrokken partijen. 

  • De Zeeuwse regio's

    • stellen regionale woonafspraken op;

    • stellen met deze afspraken kaders voor de individuele gemeenten; 

    • verbinden gemeenten;

    • delen kennis binnen de regio en met andere regio’s;  

    • regisseren de verdeling van flexwoonprojecten naar behoefte;

    • signaleren kansen voor flexwonen.

  • Gemeenten

    • zijn verantwoordelijk voor de aanpak van bestaande woningvoorraad;

    • voeren de regionale woonafspraken/uitvoeringsagenda uit;

    • stellen kaders op voor de woningcorporaties en andere initiatiefnemers voor flexwoonprojecten;

    • stimuleren flexwonen door partijen te verbinden en zelf te participeren;

    • signaleren kansen voor flexwonen;

    • zoeken oplossingen voor de begeleiding van kwetsbare doelgroepen die flexwonen. 

  • De woningcorporaties

    • zijn verantwoordelijk voor de huisvesting van doelgroepen voor flexwonen;

    • voeren waar mogelijk projecten voor flexwonen uit;

    • werken daarbij samen met gemeenten en belanghebbenden;

    • signaleren kansen voor flexwonen. 

  • Het Rijk

    • stelt kaders richting lagere overheden en vastgoedeigenaren;

    • denkt mee;

    • stimuleert flexwonen door financiële stimuleringsregelingen, aangepaste regelgeving en andere instrumenten. 

  • Marktpartijen (ontwikkelaars en aannemers)

    • nemen initiatief voor flexwoonprojecten;

    • delen kennis, bijvoorbeeld over hergebruik van materialen en businesscases;

    • voeren projecten uit. 

  • Sociale partners (Expatcenter Zeeland, werkgevers- en werknemersorganisaties) delen kennis en bevorderen samenwerking op het gebied van welzijn en passende huisvesting van internationale werknemers.

Subdoel 4: Acties die bijdragen aan subdoelen 1 t/m 3

Actie 4.1: Periodiek actualiseren van regionale woonafspraken.  

De vijf Zeeuwse regio’s maken regionale woonafspraken met de Provincie Zeeland. De regionale woonafspraken werken door in lokale volkshuisvestingsprogramma's, uitvoeringsprogramma’s en prestatieafspraken met de coöperaties. 

Bouwstenen die terugkomen in de regionale woonafspraken zijn:

  • De ontwikkeling van de kwantitatieve en kwalitatieve woningvraag voor een 10-jaarsperiode met een doorkijk naar de periode daarna. Een horizon voor actuele cijfers van 10 jaar is hierbij het minimum, zeker gezien de planningsperiode en levensduur van woningen. De provinciale prognose en het Kwalitatief Woononderzoek Zeeland zijn hierin richtinggevend. Afwijken hiervan kan mits onderbouwd en bij akkoord binnen de regio en provincie. 

  • Inzicht in de bestaande plancapaciteit met onderscheid naar planologisch harde plannen en zachte plannen. Daarnaast wordt inzicht gegeven in overige potentiële inbreidings- en transformatielocaties binnen het stedelijk gebied van steden en kernen. 

  • Effectenanalyse van de bestaande plancapaciteit in relatie tot de woningvoorraad en uitbreidingsbehoefte. Op regionaal niveau moet duidelijk zijn hoe de 100% match van vraag en aanbod wordt nagestreefd. Bij overprogrammering en/of overschotten in de bestaande voorraad is een aanpak nodig om effecten hiervan te mitigeren. De uitwerking kan lokaal plaatsvinden in Plannen van Aanpak. 

  • Keuzes en aanpak voor kwalitatief complementaire nieuwbouw waarbij de volgende woonsegmenten minimaal terugkomen: sociale huur, middenhuur, betaalbare koop, dure koop/huur, nultredenwoningen, geclusterde woningen en zorggeschikte woningen. 

  • Keuzes en aanpak voor een flexibele schil. Duidelijk moet zijn hoe wordt ingezet op innovatieve en flexibele woonvormen in de betreffende regio. 

  • Een regionaal woningbouwprogramma waarbij de bovenstaande bouwstenen in onderlinge samenhang uitmonden in een aanpak voor strategisch voorraadbeheer: welke plannen worden hard, welke (weer) zacht, en wat is de strategie voor de bestaande voorraad.

Regionale woonafspraken vormen een randvoorwaarde voor het ontwikkelen van nieuwe woningbouwplannen en voor eventuele aanspraak op (financiële) regelingen die worden ontwikkeld in het kader van de Zeeuwse woonagenda.

  Regionale woonafspraken worden in ieder geval ieder jaar geactualiseerd. Monitoring gebeurt constant door gemeenten en provincie via het Dashboard Ladderruimte de planmonitor wonen en de dashboards demografie en wonen. Aan de hand van ontwikkelingen van het beleid zal worden gekeken of en zo ja hoe herziening van de verordening nodig en nuttig is, om de ambities die in de woonagenda centraal staan beter te borgen.

Rolverdeling:

  • De provincie

    • stelt samen met de gemeenten regionale woonafspraken op en stelt ze vast;

    • borgt de vanuit de Zeeuwse Woonagenda gemaakte afspraken en noodzaak tot regionale afstemming in de Provinciale Omgevingsverordening;

    • monitort de regionale woonafspraken.

  • Gemeenten

    • stellen in regionaal verband regionale woonafspraken op en stellen die vast;

    • geven in regionaal verband uitvoering aan de regionale woningmarktafspraken door onderling af te stemmen over woningmarktbeleid.

    •   betrekken hierbij in regionaal verband woningcorporaties, marktpartijen, zorgpartijen en inwoners. 

Actie 4.2: Evaluatie van de regelingen voor wonen als drager voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering in het landelijk gebied.

Het toevoegen van woningbouw in het landelijk gebied is in het verleden mogelijk gemaakt om kosten te dragen die gepaard gaan met ruimtelijke kwaliteitsverbetering van het landelijk gebied. Het gaat hierbij om de kosten voor het in stand houden van cultuurhistorische agrarische bebouwing, de kosten van het slopen van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB)en de kosten van het versterken van het landschap door de aanleg van een (deels) openbaar toegankelijk landgoed. De effectiviteit van deze regelingen, in de vorm van ruimtelijke kwaliteitsverbetering staat ter discussie. De regeling stimuleert sloop van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen. Ook de verevening door middel van bouwrechten is niet altijd in verhouding met de daadwerkelijke kosten, waardoor projecten soms onhaalbaar zijn of in andere gevallen (te) lucratief. Ook zijn er negatieve neveneffecten te benoemen in relatie tot de bestaande woningvoorraad. Het toevoegen van woningen in het landelijk gebied zorgt immers voor een toename van de herstructureringsopgave in het stedelijk gebied, een opgave waarvan gehoopt wordt dat de beperkte huishoudengroei die ons nog rest als kostendrager kan fungeren. De tijden dat woningbouw altijd gebruikt kan worden als kostendrager voor allerlei ruimtelijke problemen ligt dan ook achter ons. De grote aantallen agrarische bebouwing die op de lange termijn verwacht worden, kunnen bovendien zorgen voor verstening van het buitengebied en verdere inperking van het agrarisch gebruik van landbouwgrond. Verschillende gemeenten zijn om die redenen terughoudend in het toepassen van de Ruimte voor Ruimte regeling. Van de Rood-voor-Rood regeling lijkt eveneens te beperkt gebruik gemaakt te worden.

Met betrokken partijen worden de drie regelingen geëvalueerd. De centrale vraagstelling is hoe effectief deze regelingen zijn bij het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied in relatie tot de neveneffecten op de functies in het landelijk- en bebouwd gebied. Dit moet leiden tot aanbevelingen voor beleid en eventueel aanpassing van de Omgevingsverordening. Hierbij is het belangrijk dat er mogelijkheden moeten blijven bestaan om knelgevallen in het landelijk gebied aan te pakken, zeker als het gaat om ondernemers die als gevolg van overheidsbeleid gedwongen worden de bedrijfsvoering te beëindigen.  

Rolverdeling:

  • De provincie onderzoekt, als onderdeel van het uitvoeringsprogramma Landelijk Gebied 2021-2030, met betrokken partners of en hoe de regelingen moeten worden aangepast.

6.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond

  • Benut de ruimte binnen het stedelijk gebied: bekijk nieuwbouwplannen kritisch, maak gebruik van leegstaande/vrijkomende panden, bekijk de mogelijkheden van inbreiding in het stedelijk gebied. Als dit niet kan is uitbreiding wel mogelijk.  

2. Werk samen en deel kosten en baten.

  • Verbeter de samenwerking: maak in regioverband niet alleen afspraken over aantallen woningen, maar ook over soorten woningen, betaalbaarheid en woonmilieus. 

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • Ontwikkel woningbouwplannen die passen bij en meerwaarde bieden voor de locatie.  

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Zorg ervoor dat het bouwproces én de woningen alleen toekomstbestendig, CO2-neutraal en zoveel mogelijk circulair zijn.

I

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

10 Deltawateren

10.1 Doelstelling 2030

De delta is veilig, economisch aantrekkelijk en ecologisch gezond.

In 2030 is helder wat het samenhangende toekomstperspectief is voor Zeeland tot 2100 en verder en hoe we Zeeland daarop kunnen voorbereiden. Via het nationale Kennisprogramma Zeespiegelstijging is duidelijk geworden welke belangrijke keuzemomenten (knikpunten) er bestaan in de verschillende Deltawateren en hoe hiermee omgegaan kan worden. De betekenis voor de verschillende gebruiksfuncties afzonderlijk en in samenhang is duidelijk waardoor beter ingespeeld kan worden op de toekomstige veranderingen.  

Per Deltawater is de hoofddoelstelling uitgewerkt in een onderscheidend ontwikkelperspectief.

Subdoel 1 - Het ecologisch systeem, de basis van de Deltawateren, is verbeterd.

Subdoel 2 - Er is een herijkte voorkeurstrategie (toekomstperspectief) voor de Zuidwestelijke Delta

Subdoel 3 - Er is een onderscheidend ontwikkelperspectief per Deltawater, op basis waarvan ruimtegebruik van de wateren en de randen wordt ingevuld.

Subdoel 4 - De gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta wordt uitgewerkt.

Subdoel 4 - De gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta wordt uitgewerkt.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

10.2 Huidige situatie

De Deltawateren zijn nationaal en internationaal bijzonder gewaardeerde gebieden vanwege de natuurwaarden, recreatiemogelijkheden, beroepsvaart en (schelpdier)visserij. Het gebied ligt op het kruispunt van twee internationale natuurcorridors: de oost-westroute in de vismigratie en de noord-zuidroute van de vogeltrek. In de delta werken we op regionaal, nationaal en internationale schaal samen aan een ecologisch gezonde, veilige en economisch aantrekkelijke delta.

Een ecologisch gezond watersysteem vormt de basis voor het gebruik van de Deltawateren. Vanuit (programmatische) kaders zoals PAGW (Programmatische Aanpak Grote Wateren), Natura 2000 en Kaderrichtlijn Water (KRW) wordt structureel gewerkt aan het functioneel herstel en behoud van de ecologische kwaliteit van de Deltawateren.

Voor een veilige delta vormen klimaatverandering en zeespiegelstijging onzekere ontwikkelingen. De gevolgen hiervan verschillen per deelsysteem. Er is nog voldoende tijd om nieuw beleid voor te bereiden voor een onzekere toekomst na 2050 en verder. Met het Kennisprogramma zeespiegelstijging (gestart in 2019) wordt hierop geanticipeerd. De voorkeurstrategie wordt op basis hiervan herijkt. Ook de wettelijke beoordeling van primaire waterkeringen door Rijkswaterstaat en het Waterschap Scheldestromen en uitvoering van het Hoogwaterbeschermingsprogramma zijn van belang voor een veilige delta.  

De inzichten vanuit het Kennisprogramma Zeespiegelstijging zijn nodig voordat keuzes gemaakt kunnen worden over eventuele koerswijzingen. Daarbij zullen ook de mogelijke consequenties voor korte termijn besluiten, bijvoorbeeld ten aanzien van Natura2000-beheerplannen, voorwaarden aan buitendijkse bebouwingen of ruimtelijke reserveringen, worden betrokken.  

In het verleden kende elk van de afzonderlijke Deltawateren een eigen profiel op basis waarvan het onderscheidende karakter per water kon worden behouden en versterkt en het ruimtegebruik op en langs de randen van de wateren nader werd ingevuld. In de komende jaren willen we op basis hiervan per Deltawater komen tot onderscheidende ontwikkelingsperspectieven, die het uitgangspunt vormen voor het realiseren van (meer) balans in de grote wateren. Hiermee geven we invulling aan een economisch vitale Delta doordat het (ruimte)gebruik (o.a. natuur, visserij, scheepvaart, recreatie, etc.) van wateren en randen wordt bezien vanuit een samenhangend integraal perspectief. Daarmee vormen de ontwikkelingsperspectieven per Deltawater een belangrijke basis om vanuit de eigenheid van het gebied te komen tot een blijvend evenwicht tussen ontwikkeling in gebruik en eventueel noodzakelijke aanpassingen op grond van de (herijkte) voorkeursstrategie.  

Voor het opstellen van de ontwikkelperspectieven per Deltawater hanteren we maatwerk. De komende tijd zullen op basis van oorspronkelijke profielen, bestaande en/of lopende gebiedstrajecten de perspectieven worden geformuleerd. Aanvullend zal worden verkend of er per Deltawater aanleiding is om verder te gaan en als provincie(s) een nieuwe gebiedsuitwerking te starten. Op basis van een dergelijk gebiedstraject of –uitwerking kunnen de ontwikkelperspectieven zo nodig worden bijgesteld. 

In de ‘natte’ Gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta 2050 (link) geven Rijk en regio samen en samenhangend invulling aan de centrale doelstelling voor de Zuidwestelijke Delta; een klimaatbestendig veilige, ecologisch veerkrachtige en economisch vitale delta. De Gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta 2050 is tot stand gekomen in co-creatie met regionale overheden, bedrijven en andere belanghebbenden. Het uiteindelijke resultaat is een integraal langetermijnperspectief 2050 voor de ontwikkeling van de Zuidwestelijke Delta, een kennis- en innovatieprogramma en een oriënterende uitvoeringsagenda 2030. De agenda is eind 2020 vastgesteld en bevat vijf handelingsperspectieven voor de toekomstige ontwikkeling van de Zuidwestelijke Delta. Het betreft: Sterke en aantrekkelijke kust, Dynamische dijkzones, Vitaal polder- en krekenlandschap, Rijke platen, slikken en schorren, en Gezonde en verbonden zeearmen. Deze handelingsperspectieven worden betrokken bij de verdere uitwerking per deelgebied.

Grevelingenmeer

Het meer kampt nadat het getij wegviel met een toenemende zuurstofloosheid. Dit beperkte zich voorheen tot de diepe delen, maar dit manifesteert zich nu ook in de minder diepe delen en is dus in omvang toegenomen. Dit heeft vooral negatieve gevolgen voor de ecologische kwaliteit (bijvoorbeeld ‘dode’ bodems), de regionale economie (schelpdiersector, recreatie en toerisme) en het woon- en leefmilieu.

Met het project Getij Grevelingen wordt toegewerkt naar een klimaatrobuuste oplossing van deze problematiek. Door de aanleg van een (afsluitbaar) doorlaatmiddel in de Brouwersdam wordt ‘beperkt’ getij, en daarmee zuurstofrijk water teruggebracht op de Grevelingen. Dat biedt ook perspectieven voor een getijdencentrale. Het strategisch ontwikkelplan Grevelingen dat door het bestuurlijk overleg Grevelingen is opgesteld geeft de ambities op hoofdlijnen aan voor recreatie, natuur en visserij en de speerpunten voor het gebied. De komende 10 jaren zal het gebied zich verder ontwikkelen als een toonaangevend natuur- en recreatiegebied waar sprake is van een evenwichtige samenhang tussen natuur en gebruik (recreatie en visserij).

Het opstellen van een omvattende strategische gebiedsvisie kan op termijn nodig blijken te zijn.

Volkerak-Zoommeer

Door de Deltawerken is het Volkerak-Zoommeer (VZM) getransformeerd van een dynamisch zout systeem met getij in een stagnant meer dat is verzoet door de voeding met (uitsluitend nog) water uit het Hollandsch Diep en de Brabantse beken. Daardoor heeft de karakteristieke deltanatuur deels plaatsgemaakt voor soorten en habitats die meer gebaat zijn bij zoete omstandigheden en leven in stilstaand water. Door het wegvallen van het getij en de verzoeting is het meer kwetsbaar geworden voor nutriëntenproblematiek. Met name blauwalgen kunnen in de zomerperiode voor overlast zorgen voor het lokale woon- en leefmilieu, voor recreatie en toerisme en voor de landbouw door innamestops van zoet water uit het VZM. Door de afsluiting van het VZM zijn ook de mogelijkheden voor vismigratie verkleind.

Uit onderzoek naar de klimaatrobuustheid van het huidige zoete Volkerak-Zoommeer blijkt dat er, naar verwachting, de komende decennia (tot 2050) geen noodzaak is om beperkt getij terug te brengen. De huidige zoetwaterfunctie van het Volkerak-Zoommeer kan daarmee worden gecontinueerd. Daarbij moet wel voldaan worden aan randvoorwaarden voor doorspoeldebiet van de Volkeraksluizen van 40 m3/s, kweldruk van maximaal 3 kg chlorine en zoutlekbeheersing Krammersluizen na ingebruikname van de zoet-zout scheiding. 

Betrokken partijen gaan met elkaar in overleg over hoe invulling kan worden gegeven aan de wens voor niet alleen een veilig, maar ook ecologisch gezond en economisch vitaal Volkerak-Zoommeer. 

Met betrekking tot de andere functies van het gebied, natuur, recreatie, scheepvaart en waterbeheer worden geen onoverkomelijke problemen verwacht.  

Oosterschelde

De Oosterschelde is een uniek Nationaal Park met veel intergetijdennatuur, grote landschappelijke waarde en activiteiten zoals visserij, schelpdierkweek, beroepsvaart en recreatie. De waarden en het gebruik van de Oosterschelde staan echter onder druk door zandhonger als gevolg van de aanleg van de deltawerken. Het oppervlak van platen, slikken en schorren in de Oosterschelde neemt daardoor af. Deze afname kan in de toekomst nog erger worden door zeespiegelstijging. Ook neemt de druk op ecologie, ruimtegebruik en waterveiligheid in de Oosterschelde toe door temperatuurstijging. In de Oosterscheldevisie 2018-2024 (link) worden deze prangende kwesties beschreven en er is een uitvoeringsprogramma opgesteld met projecten die binnen 6 jaar opgepakt worden.

De huidige voorkeursstrategie voor de Oosterschelde is gericht op een toekomstbestendige optimalisatie van het huidige “afsluitbaar-open” systeem en bestaat uit een aanpak van de waterveiligheidsopgave, die ook bijdraagt aan de aanpak van de erosie van het intergetijdengebied ten gevolge van zandhonger en het economisch gebruik van de Oosterschelde. Bij zeespiegelstijging zal de Oosterscheldekering vaker dicht moeten. Dit heeft consequenties voor natuur, landschap, ruimtegebruik en economie. Daarom is nader onderzoek gedaan naar de verbinding van de klimaat- en zandhongeropgaven met de economische gebruiksfuncties, de ecologie en het landschap van de Oosterschelde (EZZO-onderzoek: Effecten Zeespiegelstijging en Zandhonger Oosterschelde). Nader onderzoek moet uitwijzen of een aanpassing van het sluitregime aanvaardbaar is.  

Voor uitvoering van maatregelen in de Oosterschelde is in 2015 in de MIRT Verkenning Aanpak Zandhonger een voorkeursalternatief vastgesteld. Voor de aanpak van de zandhonger zijn eind 2019 suppleties uitgevoerd in de monding van de Oosterschelde en de Roggenplaat. Voor het vervolg van de Aanpak Zandhonger is de realisatie van de suppleties in het middengebied Oosterschelde urgent vanaf circa 2025. Voor financiering van planuitwerking én realisatie wordt een beroep gedaan op middelen uit de Programmatische Aanpak Grote Wateren. De huidige regionale bestuurlijke samenwerking voor de aanpak Zandhonger kan worden benut voor voorbereiding en besluitvorming over uitvoering van de maatregelen.

Door Nationaal park Oosterschelde (NPO) wordt in het kader van de ontwikkeling naar ‘Nationaal Park nieuwe stijl’ een ambitiedocument opgesteld. Hierin wordt met betrokken partijen de ambities en toekomstige uitdagingen voor het NPO gebundeld en in lijn gebracht met gebiedsidentiteit, ecologische, geologische en cultuurhistorische context.

Daarnaast fungeert rond de Oosterschelde, met steun van overheidspartijen, een actieve kennisgemeenschap. Deze activeert de discussie over de toekomst van de Oosterscheldekering.

Veerse Meer

Het Veerse Meer is de eerste zeearm die is afgedamd van de Oosterschelde en van de Noordzee (in 1961), waardoor een meer ontstond met kunstmatig peilbeheer. Het gebied is daarna sterk ontwikkeld als bestemming voor recreatie en watersport. Door de afwatering vanuit landbouwgebieden is de waterkwaliteit verslechterd (sterke toename van voedselrijkdom), met negatieve gevolgen voor de recreatie door stankoverlast en verminderd doorzicht van het water. In 2004 is een doorlaatmiddel in de Zandkreekdam in gebruik genomen voor betere wateruitwisseling tussen de Oosterschelde en het Veerse Meer. Dit heeft voor doorzicht en biodiversiteit tot verbetering geleid, maar het is nog onzeker of deze verbetering zich doorzet. Vanaf 2020 wordt de waterkwaliteit extra gemonitord om ontwikkelingen beter te kunnen volgen.

Het Veerse Meer heeft in de westelijke helft ook te kampen met verminderde zuurstof en heeft als geheel te maken met overlast (vooral voor recreatie) door Japanse oesters, kwallen en wiergroei en - mogelijk voor de landbouw - de zoute kwel aan de randen van het meer. De uitdaging voor een goede balans tussen verschillende functies wordt vooralsnog niet als een probleem ervaren, in ieder geval niet wat de gebruiksfuncties betreft; mogelijk wel qua balans gebruikers vs. natuur.

Rijkswaterstaat voert een zogenaamde ‘knikpuntenanalyse’ uit voor diverse gebruiksfuncties in relatie tot het waterbeheer bij verschillende scenario’s voor de zeespiegelstijging. Naar aanleiding van de Kustvisie is gestart met het opstellen van  een nieuwe gebiedsvisie Veerse Meer opgesteld. De eerste fase daarvan met omgevingskwaliteiten, richtinggevende principes en overgangsbeleid is inmiddels vastgesteld door de zeven betrokken overheden, in samenspraak met stakeholders (link). In het kaderstellende document waaraan momenteel wordt gewerkt, zal aandacht worden gevraagd voor een toekomstbestendige strategie bij verdere zeespiegelstijging, voor zover reeds mogelijk, gezien de visie gericht is op de periode tot 2030.

Westerschelde

De Westerschelde is een estuariën systeem, dat wordt gekarakteriseerd door een hoge morfologische dynamiek. Er komen zeldzame landschappen en biotopen voor, waaronder het brakwaterschor Verdronken Land van Saeftinghe. De Westerschelde is een zeer drukke vaarweg en heeft verschillende haven- en industriegebieden. Het is een van de drukst bevaren estuaria van de wereld. 

Vlaanderen en Nederland werken in de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie (VNSC) samen aan een Agenda voor de Toekomst voor een klimaatrobuuste en duurzame ontwikkeling van het Schelde-estuarium. Het Schelde-estuarium omvat de Vlaamse Zeeschelde en de Nederlandse Westerschelde. De agenda bestaat uit onderzoeksprogramma’s en de ontwikkeling van langetermijnperspectieven voor natuur (LTP-N) en toegankelijkheid (LTP-T). De inzet is dat deze agenda de basis gaat vormen voor toekomstige maatregelen voor het in balans versterken van de natuur, de veiligheid en de toegankelijkheid van het estuarium. Tevens wordt samengewerkt met een groot aantal partners in Zeeland en Vlaanderen in het Grenspark Groot Saeftinghe.

De strategie voor de Westerschelde is gericht op indien nodig (innovatieve) dijkversterkingen in combinatie met optimalisatie van de bagger- en stortstrategie. Een integrale sedimentstrategie op het niveau van het hele estuarium - inclusief het mondings- en kustgebied – is belangrijk voor de ontwikkeling van een klimaatbestendig, veilig, ecologisch veerkrachtig en economisch vitaal Schelde-estuarium.

Vanuit het brede ruimtelijke perspectief in de Kanaalzone spelen er ook ontwikkelingen op de (middel)lange termijn.Vanuit de VNSC is een werkgroep gestart om de gevolgen van de klimaatverandering op het peilbeheer en verzilting te onderzoeken. Verder is het onzeker wat op termijn de gevolgen zijn van mogelijke verzilting. terwijl die aanvoer onder druk staat door de klimaatverandering.Voor de beschikbaarheid van voldoende zoet water is het kanaal afhankelijk van de aanvoer vanuit Vlaanderen,Ingebruikname van de nieuwe sluis zal die ontwikkelingen versterken.Voor het Kanaal van Gent naar Terneuzen spelen op korte termijn een aantal ontwikkelingen die zowel invloed hebben op de waterkwaliteit en het waterpeil van het kanaal als op de scheepvaart. Aan de orde zijn knelpunten voor het behalen van Kaderrichtlijn water (KRW)-normen op chemie (stoffen) en het afgesproken minimum waterpeil. 

Voordelta en kust 

De Voordelta is het ondiepe gedeelte van de zee voor de Zeeuwse (en Zuid-Hollandse) kust inclusief de stranden en de intergetijdengebieden. De afsluiting van de verschillende wateren is van grote invloed geweest op de morfologie van de Voordelta. 

Het gebied heeft een belangrijke natuurfunctie; een kraamkamer voor vis, een broed-, foerageer- en overwinteringsgebied voor vogels en op de droogvallende platen rusten zeehonden. Daarnaast wordt de hele kust intensief gebruikt voor strandrecreatie. Voor de kustzone is in de Zeeuwse Kustvisie vastgelegd hoe we de Zeeuwse Kwaliteitskust beschermen, versterken en waar nodig herstellen.

10.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: Het ecologisch systeem, de basis van de Deltawateren, is verbeterd.

Een aquatisch ecosysteem is in balans en draagt bij aan het behoud/herstel van de biodiversiteit, het halen van de Natura 2000 instandhoudingsdoelstellingen en verlaagt de kans op het optreden van ziekten en plagen. Dat wil zeggen: er zijn dan voldoende mogelijkheden voor menselijk medegebruik, alsmede een verbetering van de opbrengsten voor visserij en schelpdierkweek. Ook de recreatie kan er profijt van hebben, door afname van bijvoorbeeld stank door rottend organisch materiaal op de bodem en van giftige blauwalgen.

Actie 1.1 - Uitvoeren bestaande voorkeursstrategie voor de Deltawateren.

Met de voorkeursstrategie Zuidwestelijke Delta geven Rijk en regio samen en samenhangend invulling aan de centrale doelstelling van de Zuidwestelijke Delta: een veilige, economisch aantrekkelijk en ecologisch gezonde delta.

Rolverdeling:

  • Het Rijk stelt landelijke kaders vast in Nationaal Waterprogramma, Nationaal Deltaprogramma/ Deltabeslissingen en NOVI.  

  • Rijkswaterstaat

    • beheert de Rijkswateren en waterkeringen;

    • verleent vergunningen o.g.v. de Waterwet voor het gebruik van waterkeringen;

    • beheert Deltadammen en Stormvloedkering, 

    • is trekker van de Natura2000 beheerplannen voor de Deltawateren;

    • voert maatregelen uit om de ecologische en waterkwaliteit te verbeteren;

    • beheert de hoofdvaarwegen en -infrastructuur.

  • Waterschap Scheldestromen

    • is (mede) verantwoordelijk voor de waterkwaliteit van de regionale wateren, inclusief het effect daarvan op het land;

    • beheert de primaire waterkeringen en binnenwateren;

    • stelt een water(kering)beheerplan op;

    • verleent vergunningen voor het gebruik van waterkeringen en binnenwateren;

    • adviseert (andere) overheden en gebruikers;

    • beheert het peil;

    • voert werkzaamheden uit.

  • De provincie is (mede) verantwoordelijk voor de waterkwaliteit van de regionale wateren, inclusief het effect op land, ruimtelijke ordening en natuur.

  • Gemeenten maken omgevingsplannen en gebiedsvisies. Hierin worden de regels van het Rijk, de provincie en Waterschap Scheldestromen overgenomen voor het deel van de Deltawateren dat onder hun grondgebied valt.  

  • Het Gebiedsoverleg Zuidwestelijke Delta zorgt voor afstemming tussen bovengenoemde partijen en voor een samenhangende invulling van de centrale doelstelling.  

  • North Sea Port beheert het havengebied.  

  • Natuurbeheerders (SBB, NM, HZL) beheren delen van de Deltawateren.  

  • Particuliere grondeigenaren dragen bij aan natuurbeheer aan de randen van de Deltawateren.

Subdoel 2: Er is een herijkte voorkeurstrategie (toekomstperspectief) voor de Zuidwestelijke Delta.

Actie 2.1 - Herijken voorkeursstrategie Zuidwestelijke Delta.  

Door de verwachte effecten van klimaatverandering en de ontwikkeling van de ecologische kwaliteit van de Deltawateren en is op termijn een nieuwe aanpak nodig. Op basis van de natte Gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta 2050, de geactualiseerde strategie van de Zuidwestelijke Delta en het Kennisprogramma Zeespiegelstijging worden onderzoeken, verkenningen en pilots uitgevoerd gericht op integrale lange termijn alternatieven voor het gebied.

In dit kader is het bieden voor experimenteerruimte om nieuwe concepten uit te werken en de bruikbaarheid en haalbaarheid daarvan te onderzoeken van belang.

Rolverdeling:

  • Het Rijk coördineert het Kennisprogramma Zeespiegelstijging.

  • De regiopartijen, verenigd in Gebiedsoverleg en de Adviesgroep Zuidwestelijke Delta, werken gezamenlijk aan de Kennisagenda Zuidwestelijke Delta. Dit is mede de regionale inbreng voor het kennisprogramma Zeespiegelstijging.

Actie 2.2 - Stimuleren gezamenlijke kennisontwikkeling. 

Onderzoeksinstellingen voeren onderzoek uit dat nodig is voor het herijken van de langetermijnvisie. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de inbreng vanuit de regio.

Rolverdeling:

  • Het Rijk coördineert het Kennisprogramma Zeespiegelstijging.

  • De regiopartijen, verenigd in Gebiedsoverleg en de Adviesgroep Zuidwestelijke Delta, werken gezamenlijk aan de Kennisagenda Zuidwestelijke Delta. Dit is mede de regionale inbreng voor het Kennisprogramma Zeespiegelstijging.

  • Kennisinstellingen voeren op eigen initiatief of op verzoek van regiopartijen nader onderzoek uit en ondersteunen het maken van de vertaalslag van wetenschappelijk onderzoek naar praktijkcases.

Subdoel 3: Er is een onderscheidend ontwikkelperspectief per Deltawater op basis waarvan ruimtegebruik van de wateren en de randen wordt ingevuld.

Actie 3.1. Opstellen ontwikkelperspectief per Deltawater

Voor ieder Deltawater wordt een onderscheidend ontwikkelperspectief opgesteld. De eigenheid van het Deltawater is daarbij het uitgangspunt voor mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Het ontwikkelperspectief is de basis voor (een betere) balans tussen ecosysteem en gebruik. Bij het opstellen van een ontwikkelperspectief vormen herstel van de biodiversiteit en behoud van omgevingswaarden als stilte, duisternis en landschap randvoorwaarden. Dit ontwikkelingsperspectief kan onderdeel zijn van een gebiedsagenda maar ook los worden uitgewerkt.

Rolverdeling

  • De provincie stelt in overleg met betrokken partners ontwikkelperspectieven per Deltawater op, op grond waarvan inzet van (provinciaal) ruimtelijk instrumentarium kan worden overwogen. 

Subdoel 4: De Gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta wordt uitgewerkt.

Actie 4.1. Maken van gebiedsgerichte uitwerkingen, uitvoeren van pilots en living labs en bieden van experimenteerruimte voor de nadere invulling van handelingsperspectieven.

Rolverdeling:

  • De partijen die deelnemen aan het Gebiedsoverleg Zuidwestelijke Delta (overheden) en de Adviesgroep Zuidwestelijke Delta (gemeenten, maatschappelijke organisaties en belangenverenigingen van diverse sectoren, zoals de natuur-, milieu-, scheepvaart-, recreatie- en de landbouwsector) werken dit gezamenlijk uit.

10.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond.

  • De economische gebruiksmogelijkheden voor recreatie, natuur, visserij, schaal- en schelpdiersector van de Deltawateren blijven bestaan of worden ruimer als de ecologische kwaliteit verbetert. Het opstellen van een ontwikkelperspectief per deltawater levert hier een bijdrage aan.

2. Werk samen en deel kosten en baten.

  • Door de complexe samenhang is voor een goed samenhangend beleid inzet van alle partijen in de Zuidwestelijke Delta nodig. 

  • Keuzes voor herinrichting van de Deltawateren hebben grote gevolgen voor de wateren zelf en een brede zone landinwaarts, daarom zijn die bepalend voor mogelijke functiecombinaties en economische kansen. 

  • Ontwikkelingen in de Deltawateren bieden kansen voor uitbreiding van opwekking van hernieuwbare energie uit wind, zon en water.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten. 

  • De kust, Deltawateren, waterkeringen en waterstaatswerken zijn belangrijke kernkwaliteiten die ook bij nieuwe ontwikkelingen behouden of versterkt moeten worden.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • De Zuidwestelijke Delta is een samenhangend stelsel van watersystemen en onderdeel van het hoofdwatersysteem zowel nationaal als internationaal.

  • Aanpassing van de delta aan klimaatverandering levert kennis en ervaring op die wereldwijd van belang kan zijn.

  • De onzekerheid over toekomstige inrichting van de delta vraagt terughoudendheid met ingrepen en investeringen die kunnen botsen met de lange termijnscenario's. 

  • Huidige natuurwaarden en huidige gebruik van de Deltawateren zullen op termijn door de klimaatverandering voor een deel niet meer aanwezig zijn. Daar komen nieuwe natuurwaarden en mogelijkheden voor in de plaats.

J

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

11 Erfgoed

11.1 1.1 Doelstelling 2030

Ons erfgoed is behouden en wordt benut. Daarnaast is het ontsloten, beleefbaar en toegankelijk.

Los van de intrinsieke waarde van bepaalde vormen van erfgoed wordt het belang van cultureel erfgoed voortdurend afgewogen in het kader van de Omgevingswet als veranderingen in de fysieke leefomgeving aan de orde zijn. Onder cultureel erfgoed wordt verstaan: gebouwde en aangelegde monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen, (kleine) cultuurhistorische elementen én immaterieel erfgoed.

Subdoel 1 Erfgoed wordt behouden en ontwikkeld, is bereikbaar en toegankelijk

Subdoel 2 Erfgoed is uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen Subdoel 2 Erfgoed wordt meegenomen als uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen

Subdoel 3 Erfgoed wordt optimaal benut voor economische en sociale activiteiten  

Subdoel 3 Erfgoed wordt optimaal benut voor economische en sociale activiteiten

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding
Afbeelding erfgoed
afbeelding binnen de regeling

11.2 Huidige situatie

Het Zeeuwse erfgoed is een belangrijk onderdeel van de Zeeuwse identiteit; het geeft een beeld van het verleden, het draagt bij aan de culturele identiteit in het heden en het geeft richting aan (ruimtelijke) ontwikkelingen in de toekomst. Met erfgoed bedoelen wij zowel het materieel erfgoed (roerend en onroerend), landschappelijk erfgoed en natuur/groen erfgoed, als het immaterieel erfgoed. De talrijke monumenten, de landschapselementen, het cultuurlandschap, archeologische vondsten, streekproducten, verdronken dorpen en streekdrachten zijn voorbeelden van erfgoed die het niet alleen waard zijn om te behouden te blijven, maar ook om waar mogelijk te worden ontsloten. 

Erfgoed maakt verschillen in karakter en identiteit van regio’s zichtbaar. De toenemend(e) belangstelling voor erfgoed en draagvlak voor behoud en ontwikkeling ervan bij inwoners en bezoekers van Zeeland leidt tot herwaardering van het (streekeigen) erfgoed, waaronder monumenten, groene en gebouwde (kleine) landschapselementen, cultuurlandschap, streekproducten, streekdrachten, volksspelen.

Doordat mensen erfgoed (fysiek of digitaal) kunnen beleven wordt het draagvlak om het te behouden en beschermen vergroot. Daarom zijn de Zeeuwse Erfgoedlijnen en het samenwerkingsverband Zeeuwse Ankers van groot belang.

Erfgoed genereert inkomsten voor een brede groep Zeeuwen (werkzaam in recreatie, toerisme, horeca, detailhandel, bouw).

Afbeelding

Onder erfgoed verstaan we zowel het materieel erfgoed (roerend en onroerend), als het immaterieel erfgoed (tradities, ambachten,etc.). Ook het Zeeuwse landschap is van cultuurhistorische waarde en er zijn nog vele groene monumenten te vinden in Zeeland, zoals parken, begraafplaatsen, vestingwerken, landgoederen, inlagen en karrevelden. De talrijke monumenten, streekproducten en streekdrachten, dialecten en landschappen, zijn voorbeelden van erfgoed die het niet alleen waard zijn om te behouden en beschermen, maar ook om te ontsluiten aan zowel de inwoners van Zeeland als bezoekers. 

Naast de erfgoedinitiatieven door vrijwilligers genereert erfgoed ook inkomsten voor een brede groep Zeeuwen werkzaam in de recreatie- en toerismesector, binnen de horeca, detailhandel en in de bouw. Initiatieven vanuit deze sectoren, waarbij de beleving van erfgoed centraal staat, wordt gestimuleerd en ondersteund.

Materieel erfgoed (roerend en onroerend)

Monumenten zijn beeldbepalende gebouwen in het Zeeuwse landschap zoals kerken, historische schuren, molens, vestingwerken en kunstwerken in de infrastructuur zoals de Zeelandbrug. De provincie heeft een wettelijke taak voor specifiek rijksmonumenten. Eigenaren van rijksmonumenten, zijnde niet woonhuizen, kunnen ieder jaar subsidie aanvragen voor restauratie. De provincie heeft speciale aandacht voor de categorieën agrarisch, religieus en industrieel erfgoed.

Immaterieel erfgoed

Erfgoed maakt aan de ene kant de variatie aan karakter en identiteit van de Zeeuwse regio's zichtbaar, en zijn aan de andere kant de gemene deler van Zeeland. De talrijke erfgoedverenigingen en initiatieven vormen de basis voor het behoud van het immaterieel erfgoed in Zeeland. Zonder hun inzet verdwijnen onze tradities, dialecten en ambachten steeds verder uit het zicht en uit ons geheugen. Daarom zetten we in op ondersteuning van erfgoedvrijwilligers. Dit draagt vervolgens bij aan het versterken van de kwaliteit van leefomgeving, want erfgoedvrijwilligers zetten zich in voor talloze vormen van erfgoed in onze directe omgeving. Denk aan het draaiende houden van de lokale molen, het bevaren en onderhouden van de bruine vloot, de traditionele weervisserij, demonstraties met trekpaarden op onze akkers en het ontvangen van bezoekers bij de dorpskern. Zij zijn van groot belang voor de leefbaarheid, cohesie en beeldkwaliteit van Zeeland.

Landschappelijk en groen erfgoed

We intensiveren de aandacht voor landschappelijk- en groen erfgoed. Naast de inzet op het behoud van gebouwd erfgoed aangewezen als rijksmonument (uitgezonderd woonhuizen), wordt er ook aandacht gegeven aan groene rijksmonumenten zoals parken en begraafplaatsen. Provincie Zeeland betrekt dit aspect bij beleidsvorming en uitvoeringsplannen rond waterhuishouding, bodemkwaliteit en ruimtelijke ordening. Daarnaast zetten we de bestaande landschappelijke waarden van Zeeland in als inspiratiebron voor nieuwe oplossingen en plannen voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Er wordt integraal samengewerkt met andere beleidsvelden zoals natuurbescherming en -herstel, ruimtelijke ordening, toerisme en recreatie.

11.3 Acties op doelen te realiseren

Subdoel 1: Erfgoed wordt behouden en ontwikkeld, is bereikbaar en toegankelijk.

Actie 1.1 - Duurzaam (her)gebruik en instandhouding/restauratie van erfgoed zoals monumentale en cultuurhistorische waardevolle gebouwen, cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren.

Erfgoed is duurzaam, het heeft immers al een lange levensduur. Het herbestemmen van erfgoed kanbiedt kansen biedenvoor actuele maatschappelijke uitdagingenbijvoorbeeld voorzoals de woningvoorraad, maar ruimte voor de huidige maatschappelijke uitdagingen duurzaamheidfuncties, energietransitie, circulaire economie. ErfgoedDaarnaast draagt voor inwoners en bezoekers van Zeeland erfgoed bij aan een prettige en aantrekkelijke fysieke leefomgeving, zowel in stedelijke gebieden als op het platteland. 

Voor behoud van monumenten is onderhoud en restauratie essentieel. Naast subsidie voor de restauratie van rijksmonumenten, stimuleren we goed onderhoud door eigenaren. Om achteruitgang van onderhoud van rijksmonumenten te ondervangen, pakt de provincie haar verantwoordelijkheid in het interbestuurlijk toezicht. Er wordt een laagdrempelig meldpunt ingericht waar burgers of organisaties verwaarlozing of onrechtmatige aantasting van erfgoed kunnen melden.

Rolverdeling:

  • De provincie

    • verleent subsidies voor restauratie;

    • heeft adviesrol adviseert eigenaren over subsidiemogelijkheden;

    • bevordert met name instandhouding en ontwikkeling van agrarisch en religieus erfgoed én historische windmolens;

      prioriteert de  instandhouding en ontwikkeling van agrarisch en religieus erfgoed, agrarisch en industrieel erfgoed;

    • neemt erfgoed op in omgevingsverordening. 

      vervult haar rol voor interbestuurlijk toezicht;

    • stimuleert herbestemming van monumenten bij leegstand en het wegvallen van de huidige functie.

  • Gemeenten

    • maken herbestemming mogelijk via Omgevingsplan en vergunningen en via subsidiebeleid;

    • vervullen hun toezichtrol op de instandhouding van rijksmonumenten;

    • treden handhavend op om verloedering en verval te voorkomen;

    • delen kennis met inwoners en monumentenbezitters.

  • Erfgoed Zeeland ondersteunt en adviseert de provincie, gemeenten, erfgoedorganisaties, Waterschap Scheldestromen, marktpartijen en eigenaren.

  • Terreinbeheerders zijn verantwoordelijk voor het beheer, de instandhouding en de bereikbaarheid van groen en gebouwd erfgoed binnen hun eigen gebieden.

  • Stichting Landschapsbeheer Zeeland heeft een rol bij beheer en ontwikkeling van het Zeeuwse cultuurlandschap.

  • Het Rijk

    • subsidieert de instandhouding en grote restauraties van erfgoed;

    • verleent subsidie voor onderzoek naar herbestemmingsmogelijkheden;

    • heeft een adviesrol.

  • Waterschap Scheldestromen adviseert en verzorgt beheer, instandhouding en bereikbaarheid van het eigen groene en gebouwde erfgoed.

Actie 1.2 - Ontsluiting en daarmee beleving en bewustwording van erfgoed.  

De Zeeuwse bevolking en bezoekers kennis laten maken met erfgoed in brede zin is de belangrijkste doelstelling van deze actie. Niet alleen bij de jeugd maar ook bij volwassenen wordt gestreefd naar een toenemend historisch besef en meer waardering voor de eigen (fysieke) leefomgeving. Met de negen gedefinieerde Zeeuwse Erfgoedlijnen en Zeeuwse Ankers wordt meer focus en samenhang gebracht en kan het erfgoed ‘vermarkt’ worden. 

Rolverdeling:

  • Erfgoed Zeeland geeft invulling aan de negen gedefinieerde Zeeuwse Erfgoedlijnen en Zeeuwse Ankers, mede door digitale en fysieke ontsluiting en waar van toepassing in overleg met eigenaren.

  • De provincie faciliteert en subsidieert.

Actie 1.3 Behoud van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen

Actie 1.2 - Ontwikkelruimte bieden voor eigenaren van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen in het landelijk gebied. 

In samenspraak met andere beleidsdomeinen zoals wonen, toerisme, natuur en landschap wordt gewerkt aan het versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied. Vanuit het erfgoedbeleid denken we mee met eigenaren van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen - zoals boerderijen, kerken en molens - over herbestemming, verduurzaming en nevenactiviteiten die kunnen bijdragen aan het financieren van goed onderhoud.

Rolverdeling:

  • De provincie stelt financiële middelen beschikbaar voor (het ondersteunen van eigenaren bij) het behoud van cultuurhistorisch waardevolle boerderijengebouwen in het landelijk gebied.

  • De Boerderijenstichting Zeeland en Erfgoed Zeeland informeren en adviseren eigenaren over cultuurhistorie en subsidiemogelijkheden.

    Gemeenten zijn het eerste loket voor eigenaren en adviseren over mogelijkheden voor herbestemming.

  • Gemeenten zijn het eerste loket voor eigenaren en adviseren over mogelijkheden voor herbestemming.

    Experts uit het erfgoedveld (zoals de Boerderijenstichting en Erfgoed Zeeland) informeren en adviseren via de gemeente eigenaren van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen over mogelijkheden voor herbestemming en subsidiëring.  

Actie 1.3 Ontsluiting en daarmee beleving en bewustwording van erfgoed

De belangrijkste doelstelling van deze actie is om de Zeeuwse bevolking en bezoekers op laagdrempelige wijze kennis te laten maken met erfgoed in brede zin. Dit draagt bij aan historisch besef en waardering voor de eigen (fysieke) leefomgeving - zowel bij jongeren als volwassenen. Voor het verkrijgen van restauratiesubsidie wordt de voorwaarde gesteld dat rijksmonumenten na afloop van de restauratie vaker openbaar toegankelijk zijn voor het publiek. Op deze wijze kunnen meer mensen kennismaken met de Zeeuwse rijksmonumenten en groeit het bewustzijn over het belang van restauratie en goed onderhoud.

Ook 'nieuw erfgoed', denk aan monumenten vanaf de Tweede Wereldoorlog zoals wederopbouwboerderijen, geschenkwoningen en post-65 monumenten (monumenten gebouwd tussen 1965 en 1990), brengen we breed onder de aandacht. Dit wordt zowel fysiek als digitaal ontsloten via inventarisaties, de Zeeuwse erfgoedlijnen en communicatiecampagnes. Ook bevorderen we de aandacht voor de doorwerking van de geschiedenis in het heden en de toekomst, door in te zetten op herdenken en vieren. Hiervoor wordt naast tradities en verhalen gebruik gemaakt van elementen in de fysieke leefomgeving zoals bunkers en kunstwerken.

Rolverdeling:

De provincie:

  • stelt voorwaarden voor openbare toegankelijkheid bij de verlening van restauratiesubsidie;

  • stimuleert en subsidieert projecten rond 'nieuw erfgoed' om het breed onder de aandacht te brengen;

  • stimuleert digitalisering van het aanbod en het bereiken van een breed publiek, waaronder ook meer jongeren;

  • zet zich in voor het vergroten van bewustzijn voor geschiedenis en de relevantie van het verleden bij belangrijke politieke en morele thema's van vandaag de dag.

Experts in het erfgoedveld zoals ondersteuningsorganisaties, musea en erfgoedverenigingen brengen erfgoed breed onder de aandacht door digital en fysieke ontsluiting.

Subdoel 2: Erfgoed is  wordt meegenomen als uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Actie 2.1 - Erfgoed benutten bij ruimtelijke ontwikkelingen.

De historische kwaliteiten van het landschap met het erfgoed staan onder druk door nieuwe ontwikkelingen als gevolg van energietransitie, klimaatverandering en transitie in de landbouw, maar ook door ontwikkelingen in de toeristische sector (nieuwbouw, ‘verwalling’). Ruim 80% van de Zeeuwse inwoners is voorstander van het bouwen met respect voor de historie van de omgeving, zoals monumenten (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020). Om de kwaliteiten van het landschap en het erfgoed te behouden dienen deze vanaf het begin bij ruimtelijke ontwikkelingen betrokken te worden zodat er een zorgvuldige afweging gemaakt kan worden.

Er komen tal van ruimtelijke ontwikkelingen op Zeeland af, op de korte of lange termijn. Om de kwaliteiten van cultuurhistorisch erfgoed en landschap te behouden, is het zaak deze kwaliteiten vanaf de start van deze ontwikkelingen mee te nemen, te wegen en te benutten. We zetten in op integrale samenwerking tussen de ruimtelijke domeinen, waarbij erfgoed een verrijkende en verbindende rol kan spelen binnen transitieopgaven. Binnen de Zeeuwse integrale gebiedenaanpak zitten we vanuit erfgoed aan tafel om cultuurhistorische waarden te borgen en te versterken binnen ruimtelijke transities. Daarnaast worden via deze weg de inwoners per gebied geactiveerd om na te denken over welke cultuurhistorische aspecten in hun leefomgeving zij van belang vinden om te behouden en te versterken. Hiermee wordt gezorgd dat nieuwe ontwikkelingen in het ruimtelijk domein het cultureel erfgoed zo veel mogelijk versterken.

Rolverdeling:

  • De provincie:

  • werkt op integrale wijze aan ruimtelijke ontwikkelingen en transitieopgaven, waarbij erfgoed vanaf de start van plantontwikkeling wordt betrokken.

  • De gemeenten houden binnen omgevingsplannen rekening met het belang en behoud van cultureel erfgoed en werelderfgoed.

  • Gemeenten, het Rijk, Waterschap Scheldestromen en de provincie betrekken vanaf het begin het landschap en het erfgoed bij het maken van ruimtelijke plannen.

    Het Rijk, de provincie, gemeenten en Waterschap Scheldestromen betrekken vanaf het begin erfgoed bij het maken van ruimtelijke plannen.

Subdoel 3: Erfgoed wordt optimaal benut voor economische en sociale activiteiten.

Actie 3.1 - Kansen benutten voor toerismeMaatschappelijk belang van erfgoed versterken.  

Landschap en erfgoed zijn van belang voor het toerisme en als vestigingsfactor.

Zeeland is rijk aan zowel materieel als immaterieel erfgoed. De provinciale rol binnen het immaterieel erfgoed, wat draait om tradities, gebruiken, ambachten, streektaal en volkscultuur, wordt verduidelijkt. Binnen het immaterieel erfgoed zijn immers veel lokale verschillen. Op provinciale schaal wordt ingezet op het ondersteunen van vrijwilligers, die de ruggengraat zijn van het levend houden van immaterieel erfgoed. Daarnaast is er aandacht voor nieuwe vormen van immaterieel erfgoed en gaan we de dialoog aan met de Zeeuwse bevolking over wat zij belangrijk vinden om te behouden.

Erfgoed werkt verrijkend voor de sociale cohesie. In januari 2024 ondertekende Nederland het Verdrag van Faro, wat draait om de waarde van cultureel erfgoed voor de samenleving. Dit verdrag zet aan om na te denken over de vragen waarom we erfgoed bewaren, voor wie we het bewaren, hoe zij betrokken zijn en hoe erfgoed ten goede kan komen aan de hele samenleving. We zetten ons in om het Faro-gedachtegoed te integreren in ons erfgoedbeleid en om op participatieve wijze om te gaan met erfgoed. Leidende principes hierin zijn de kernwaarden meedoen, openstaan en verbinden.

Rolverdeling:

  • Toeristische bedrijven en organisaties verkennen en benutten economische en ontwikkelingsmogelijkheden van erfgoed als toeristisch product.

    De provincie:

    • werkt aan de zichtbaarheid van immaterieel erfgoed in Zeeland;

    • geeft vrijwilligersorganisaties een belangrijke rol op het gebied van immaterieel erfgoed. De verbinding tussen vrijwilligersorganisaties en 'gevestigde' instituten zoals de musea wordt geïntensiveerd.  

  • Het Rijk, de provincie en de gemeenten geven invulling aan de principes van het Verdrag van Faro;

  • Vrijwilligers zetten zich in om kennis over erfgoed beschikbaar te stellen en over te dragen via bijvoorbeeld excursies en lezingen.

  • De erfgoedsector ontsluit erfgoedlocaties Ondersteuningsorganisaties zoals Erfgoed Zeeland faciliteert erfgoedorganisaties.

Actie 3.2- Maatschappelijk belang cultuur en erfgoed versterken.  

Cultuur en erfgoed zijn van belang voor sociale cohesie. Vrijwilligers zijn van groot belang in de erfgoedsector. Staat onder druk vanwege vergrijzing.

Actie 3.2- Economische potentie van erfgoed benutten.  

De talrijke Zeeuwse monumenten, landschappen, tradities en streekgebonden gebruiken, maken Zeeland een aantrekkelijke plek om te bezoeken of om in te vestigen. De verschillende regio's hebben ieder hun eigen cultuurhistorische elementen wat hen onderscheidt van elkaar. Hierdoor heeft het Zeeuwse erfgoed een grote economische potentie waar we op inzetten door nieuwe initiatieven aan te jagen en de mensen die zich hiervoor hard maken, zoals erfgoedvrijwilligers, te ondersteunen.

Rolverdeling:

  • De provincie stimuleert en faciliteert erfgoedinitiatieven en activiteiten gericht op een breed publiek van zowel binnen als buiten Zeeland;

  • De provincie ondersteunt Zeeuws immaterieel erfgoed zoals het ringrijden, streektalen en -drachten en ambrachten;

  • De gemeenten stimuleren lokale en regionale erfgoedinitiatieven, passend bij de desbetreffende streek;

  • Vrijwilligersorganisaties zetten zich in om kennis over erfgoed beschikbaar te stellen en over te dragen via bijvoorbeeld excursies en lezingen.

    Erfgoedvrijwilligers en -organisaties zetten zich in voor hun specialisme zoals het Zeeuws maritiem erfgoed, trekpaarden, traditionele ambachten en teelten, dialecten enz.

  • Erfgoed Zeeland faciliteert erfgoedorganisaties.

    De erfgoedsector zet zich in voor het ontsluiten en toegankelijk maken van erfgoedorganisaties;

  • Toeristische bedrijven en organisaties verkennen en benutten economische en ontwikkelingsmogelijkheden van erfgoed als toeristisch product.

11.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.41.45) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond.

  • Hergebruik van erfgoed (met name monumentale gebouwen) bespaart ruimte.

    Het behoud en hergebruik van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen draagt bij aan een kwalitatieve leefomgeving, zonder extra grond vrij te maken.

2. Werk samen en deel kosten en baten.

  • Nieuwe ontwikkelingen als gevolg van energietransitie, klimaatverandering en transitie in de landbouw, maar ook door ontwikkelingen van het toerisme (nieuwbouw, ‘verwalling’) en toenemende stedelijke ontwikkeling en krimp kunnen behoud en ontwikkeling van erfgoed onder druk zetten.

    Door ruimtelijke opgaven zoals de energietransitie, klimaatverandering en transitie in de landbouw, maar ook door de groei van het toerisme kan het behoud van erfgoed onder druk komen te staan.

  • Vanuit de kracht van het erfgoed kunnen we bijdragen aan de realisatie van de transities en opgaven in de leefomgeving. Erfgoed en ontwerp inspireren, verrijken en tillen de uitvoering naar een hoger kwaliteitsniveau. Maar erfgoed biedt meer: gebiedskenmerken en lessen uit het verleden kunnen inspiratie bieden voor de opgaven waar we voor staan. Door de kracht van ontwerp kunnen we oude waarden een plek geven in de leefomgeving van de toekomst.

    Door integraal samen te werken tussen al deze ruimtelijke domeinen, kan erfgoed als kernkwaliteit worden meegewogen bij ruimtelijke ontwikkelingen en daarnaast inspiratie bieden voor nieuwe oplossingen, door goede voorbeelden uit het verleden te benutten.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten. 

  • Erfgoed is een belangrijk onderdeel van de Zeeuwse kernkwaliteiten. Erfgoed maakt verschillen in karakter en identiteit van regio’s zichtbaar.

    Het cultureel erfgoed van Zeeland maakt de diversiteit van Zeeland zichtbaar in het landschap en onze directe leefomgeving. Het maakt de verschillen in karakter en identiteit van regio's zichtbaar. Daarnaast is erfgoed een belangrijke kernkwaliteit van Zeeland dat een gemene deler is tussen deze diverse regio’s, één die overal is terug te zien.

  • Door deze diversiteit over heel Zeeland te versterken en benutten, wordt erfgoed behouden en ontwikkeld en blijft het bijdragen aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat en een trekpleister voor vele bezoekers.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Erfgoed verduurzamen kan bijdragen aan de energietransitie. 

    Door erfgoed te behouden en benutten geven we dit stuk geschiedenis van Zeeland door aan de volgende generatie.

  • Hergebruik van materiaal bij bijvoorbeeld restauraties en herbestemming draagtdraag bij aan circulair bouwen. 

  • Monumentale gebouwen hergebruiken is duurzamer dan complete nieuwbouw Cultuur en erfgoed kunnen transities niet alleen duiden, vertalen en verbeelden, maar ook een bijdrage leveren aan het denk- en ontwerpproces vanuit (kunstzinnige) methodieken.

K

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

13 Landschap

13.1 Doelstelling 2030

Een karakteristiek en gewaardeerd Zeeuws landschap dat veerkrachtig en aantrekkelijk is en waarin natuur verweven is met andere (economische) functies.

Subdoel 1: Het behoud van bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en aardkundige kernkwaliteiten is geborgd en deze kernkwaliteiten zijn beleefbaar.  

Subdoel 2: Er wordt gestuurd op gewenste ontwikkelingen in het Zeeuwse landschap.  

Subdoel 3: Er is een uitvoeringsstrategie voor het herstel van het natuurlijk water- en bodemsysteem vanuit een klimaatadaptieve benadering. 

Subdoel 4: De harde scheiding tussen donkergroene functies en rode functies vervagen, en biodiversiteit en behoud van landschappelijke en cultuurhistorische waarden als autonome opgave meenemen in ontwikkelingen.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

13.2 Huidige situatie 

De kernkwaliteiten van Zeeland bestaan uit tal van gebieden met bijzondere natuur- en landschapswaarden. Ook de karakteristieke openheid en doorgaans duisternis van het agrarische landschap draagt bij aan het ervaren van een gevoel van rust, stilte en ruimte. De vele verschillende landschappen en de natuurlijke en cultuurhistorische landschapselementen vertellen het verhaal van het ontstaan van Zeeland oftewel de geschiedenis van Zeeland en haar inwoners. Daarnaast herbergen deze landschappen verschillende natuurwaarden (planten- en diersoorten). 

Toekomstperspectief 

Om natuurwaarden te behouden en versterken, moeten landschap en natuur als het ware verweven worden met bestaande functies. Deze natuurinclusiviteit draagt bij aan de benodigde veerkracht van het landschap om bijvoorbeeld achteruitgang van biodiversiteit en afname van zoet water te kunnen opvangen.  

We zetten in op het ontwikkelen en het beleven van het Zeeuwse landschap. Daarbij beogen we de identiteit, diversiteit en belevingswaarde van landschap, natuur- en cultuurhistorische waarden te behouden en te versterken. Herkenbaarheid, identiteit en regionale diversiteit zijn daarbij belangrijke uitgangspunten. Om die reden wordt ingezet op behoud, versterken en benutten van de meest kenmerkende kwaliteiten en waarden in Zeeland. Het gaat bijvoorbeeld over duinen, monumentale bebouwing, kreekruggen, bijzondere polders, het Landfront Vlissingen (Rijksmonument) en de Staats-Spaanse Linies.  

Het beschermen en meer zichtbaar maken van de kenmerkende landschapsstructuren die bijdragen aan de identiteit van en variëteit in onze provincie is een gezamenlijke opgave. De overheid stelt kaders voor de bescherming, het beheer en de ontwikkeling van de samenhangende landschapsstructuur. Daarbinnen is er ruimte voor gebiedsinitiatieven en maatwerk.  

Het Zeeuwse landschap wordt met veel transities en opgaven geconfronteerd. Transities die zeker ook hun impact hebben op de manier waarop wij het landschap ervaren. Hoe zorgen we ervoor dat er voor het Zeeuwse landschap van de toekomst ook sprake is van evenwicht tussen gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde? Het landschapsbeleid zet in op het behoud van bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en aardkundige kernkwaliteiten in combinatie met huidige en nieuwe functies waarbinnen biodiversiteit als onderdeel van natuurinclusiviteit een vaste plaats moet krijgen. Ons Zeeuwse Landschap moet voldoende veerkrachtig zijn om onder andere de gevolgen van de klimaatverandering te kunnen opvangen.  

In de Handreiking landschap zijn alle kernkwaliteiten van het Zeeuwse landschap beschreven. Hierbij is aangegeven of deze van provinciaal, regionaal of gemeentelijk belang zijn. Deze handreiking biedt een basis voor het bepalen van strategieën over hoe om te gaan met ontwikkelingen in relatie tot onze Zeeuwse landschappelijke waarden.

Vrijkomend Agrarisch vastgoed  

In juni 2016 heeft de Rekenkamer Zeeland het onderzoeksrapport Vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) uitgebracht. Belangrijkste uitkomst uit dit onderzoek is dat de problematiek in kwantitatieve zin enorm is (van alle vanaf 2000 aanwezige agrarische bebouwing heeft in 2030 ongeveer de helft géén agrarische functie meer.  

Waar in de periode 2000-2012 nog 95% van de vrijkomende bedrijven een bebouwingsoppervlak kleiner dan 2000 m2 had, zien we in de periode 2012-2030 een toename in het aantal agrarische bedrijven met meer dan 2000 m2 dat een andere functie zal krijgen. Vrijkomend agrarische bebouwing biedt naast kansen voor nieuwe economische dragers ook kansen voor versterking van landschap als onderdeel van kwaliteitsverbetering van stikstofgevoelige natuur en volhoudbare landbouw waar agroforestry een voorbeeld van is.

Nieuwe economische dragers (NED) 

Het is mogelijk om een nevenactiviteit bij een bestaand agrarische bedrijf te beginnen of een vervolgactiviteit op een vrijkomend agrarische bedrijf. In de loop der jaren is het beleid een aantal keer aangepast en versoepeld. Dit betekent dat er meer afwegingsruimte is voor gemeenten.  

In het rapport Vrijkomende agrarische bebouwing wordt vooruit geblikt naar 2030. Tussen 2012 en 2030 beëindigen volgens dit rapport ongeveer 1000 agrarische ondernemers hun activiteiten. Tussen 2000 en 2016 waren 217 NED’s gerealiseerd. In diezelfde periode zijn er 1117 bedrijven vrijgekomen, daarvan is ongeveer 36% herbestemd als woning of NED. De meeste NED’s zijn in de kustgemeenten te vinden en dan voornamelijk in de recreatieve sector. De meest gerealiseerde functies zijn ook verblijfs- en dagrecreatie. Ook is er naar de omvang en bouwjaar van de NED’s gekeken. Uit de analyse van de Rekenkamer blijkt dat 67% van de NED’s qua omvang onder de 500 m2 zit. Veel van die NED's zijn in een cultuurhistorische boerderij gevestigd. Vrijwel alle gerealiseerde NED’s zijn kleiner dan 2000 m2. De bebouwing die sinds enkele jaren vrijkomt, stamt voornamelijk uit de tijd van de schaalvergroting, zoals die ongeveer rond 1965 begon. Tot 1993 was het zeer gebruikelijk om met asbest te bouwen. Het probleem bij het vinden van een herbestemming is niet zozeer het aantal agrarische bedrijfsgebouwen dat de komende jaren vrijkomt, want dat blijft vrijwel gelijk aan de huidige hoeveelheid, maar het soort en de grootte van die bebouwing.  

Bij het ontwikkelen van een NED dient rekening te worden gehouden met de aanwezige of te ontwikkelen faciliteiten zodat voorkomen wordt dat de NED de waterkwaliteit verslechtert of de veilige doorstroming van verkeer belemmert. 

Gezien de veelheid aan NED's die middels verblijfsrecreatieve initiatieven worden ingevuld en de Zeeuws brede ambitie voor een eenduidig Zeeuws kwaliteitsniveau voor verblijfsrecreatieve ontwikkelingen, worden voorwaarden aan deze invulling gesteld m.b.t. zowel ruimtelijke kwaliteit als m.b.t. productinnovatie en -differentiatie en verbinding met de omgeving.

Wonen in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing  

De provincie heeft een selectie van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen gemaakt om focus aan te brengen. Voor het behoud van deze boerderijen wil de provincie extra inspanningen leveren, onder andere door gemeenten ruimte te geven om een of meerdere wooneenheden in de agrarische opstallen bij het bestaande woonhuis toe te staan.

Ruimte voor Ruimte regeling  

De Ruimte voor Ruimte regeling kan in een aantal gevallen een oplossing bieden voor vrijkomende agrarische bebouwing binnen het landelijk gebied. Hiervoor wordt verwezen naar bouwsteen 6. Woningvoorraad. 

Stimuleringsgebieden voor landschapsontwikkeling 

Versterking van de agrarische structuur vormt een belangrijke provinciale doelstelling. Dit wordt onder meer gerealiseerd door de integrale werkwijze van het Kavelruilbureau Zeeland en de aanleg van landbouwroutes. Als gevolg van (verschillende) “rood-voor-groen”-regelingen (waaronder de regeling voor nieuwe landgoederen), bos- en natuurcompensatie, (toekomstige) vergroeningsmaatregelen vanuit GLB, etc. Los hiervan en ook van het realiseren van het Natuurnetwerk Zeeland wordt verspreid door Zeeland regelmatig bos en natuur aangelegd. Bijvoorbeeld nieuwe landgoederen, of als compensatie van bos dat ergens anders is gekapt. Dat gebeurt lang niet altijd op een plek waar dat iets bijdraagt aan natuur of landschap. De provincie heeft in samenwerking met partners een Zeeuwse Bosvisie opgesteld als vertaling van de landelijke bossenstrategie (link). Hierin zijn binnen Zeeland zoekgebieden en uitsluitingsgebieden gedefinieerd die vanuit huidige beleidskaders (gemeentelijk-, provinciaal-, rijks- en waterschap beleid zijn afgeleid. Deze zoekgebieden zijn ruim gedefinieerd en hebben als doel om richting te geven aan ontwikkelingen in relatie tot versterking van landschappelijke houtige elementen die daarbij het best bijdragen aan cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden. Deze zoekgebieden dienen verder nog uitgebreid te worden gericht op specifieke natuurwaarden of behoud van specifieke planten- en diersoorten, ook in relatie tot het mogelijk koppelen aan andere opgaven

Kansenkaart (concept Zeeuwse Bosvisie, Bosch en Slabbers 07‑10‑2020)
Afbeelding

Het aanvullend integraal aanwijzen van gebieden waarbinnen voornoemde "groene" ontwikkelingen juist wel tot de gewenste meerwaarde leiden kan een oplossing bieden, dit ook in combinatie met de Zeeuwse Bosvisie. Het gaat dan om gebieden die agrarisch minder intensief worden benut, waar ruimte is voor andere functies zoals natuur, landschap, water, recreatie, etc. en waar de "groene" ontwikkelingen een bijdrage kunnen leveren aan versterking van het Natuurnetwerk Zeeland, het landschap en de recreatieve structuur.

Dit soort stimuleringsgebieden voor landschapsontwikkeling biedt naast mogelijkheden tot versterking van het Natuurnetwerk Zeeland en landschap ook kansen voor:

  • de verbreding van de agrarische bedrijfsvoering (combinaties met andere functies)

  • “natuurinclusieve” of ecologisch duurzame landbouw (agrarische biodiversiteit)

  • Multifunctionele zone tussen natuurgebieden en landbouwgebieden, bedoeld om een zachte overgang te creëren. Het doel is om in deze zones te experimenteren met een andere landbouwvorm waarbij er minder meststoffen en bestrijdingsmiddelen worden gebruikt en via teelt van bepaalde gewassen een transitie plaatsvindt naar een meer volhoudbare landbouw. Een andere optie is het toevoegen van functies voor toerisme door wandel of fietspaden. Dit zal verder worden uitgewerkt in het uitvoeringsagenda landelijk gebied 2021-2030. Een koppeling met de structurele aanpak stikstof is daarnaast ook mogelijk vanwege de kwaliteitsverbetering van de overbelaste natuur. Denk daarbij aan hydrologische maatregelen waar ook de landbouw bij is gebaat. Uitgangspunt hierbij is vrijwilligheid.

  • zonering van het recreatief gebruik van natuurgebieden (afleiden van recreatiedruk)

  • natuurrecreatie

  • combinaties met andere functies zoals (verblijfs)recreatie, wateropgaven, ruimtelijke adaptatie etc.

  • het realiseren van groene uitloopgebieden rond steden en dorpen. Eventueel in combinatie met het benutten van (gemeentelijke) gronden in het buitengebied die (voorlopig) niet meer ontwikkeld worden tot reguliere woonwijken of bedrijventerreinen (tijdelijke natuur / "pauzelandschappen"). Ook hier zijn weer combinaties van diverse functies mogelijk: (stads)landbouw, recreatie, natuur, water, ruimtelijke adaptatie, educatie, voedselbossen etc. Dit soort groene zones rond steden en dorpen kunnen bijdragen aan de versterking van de biodiversiteit van steden en dorpen.

  • het maken van verbindingen tussen zorg(instellingen) en nabijgelegen natuurgebieden en/of het aangrenzende platteland. De hier aanwezige (en/of te ontwikkelen) natuur- en landschapswaarden kunnen bijdragen aan de gezondheid van zowel zorgbehoevenden als de overige inwoners van Zeeland. 

Aardkundige waarden

De bodem herbergt op diverse plaatsen in de provincie een schat aan aardkundig erfgoed. Deze plaatsen zijn door de Provincie Zeeland aangewezen als aardkundig waardevolle gebieden. Samen vertellen deze gebieden het verhaal van het natuurlijk ontstaan van Zeeland en bepalen mede de identiteit van Zeeland. In de komende jaren worden deze aardkundige waarden onder de aandacht gebracht voor toerisme, educatie, onderwijs en onderzoek. Dit zal voor een belangrijk deel vorm krijgen binnen het kader van het verkrijgen van het UNESCO Global Geopark keurmerk.

13.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: Het behoud van bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en aardkundige kernkwaliteiten is geborgd en deze kernkwaliteiten zijn beleefbaar.

Actie 1.1: Beschermen van bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en aardkundige kernkwaliteiten. 

Wij zetten in op behoud van kwaliteiten als rust, stilte, weidsheid, open horizon en duisternis. Dit vertaalt zich naar heldere kaders. Daarnaast worden de kernkwaliteiten uit de handreiking landschap verder uitgewerkt.

Rolverdeling:

  • De provincie beschermt de kernkwaliteiten van provinciaal belang via de omgevingsverordening.

  • Gemeenten beschermen de kernkwaliteiten van regionaal en gemeentelijk belang via hun omgevingsplan.

Actie 1.2: Opstellen van een maatwerkaanpak voor vrijkomend agrarisch vastgoed.

Voor vitaliteit van het platteland en het behoud van het agrarisch erfgoed is het belangrijk dat er zoveel mogelijk passende nieuwe functies voor de leegstaande opstallen worden gevonden dan wel op andere wijze een oplossing wordt gevonden voor vrijgekomen agrarische gebouwen. Omdat de problematiek van vrijkomende agrarische bebouwing niet valt op te lossen met algemeen geldende normen en kaders, wordt een maatwerkbenadering ontwikkeld waarbij er mogelijkheden zijn voor activiteiten die qua aard, schaal, omvang en verkeersaantrekkende werking passen in het landelijk gebied. Zo is speciale aandacht noodzakelijk in relatie tot herbestemming van vrijkomende cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

Rolverdeling:

  • De provincie stelt gezamenlijk met belanghebbenden een maatwerkaanpak op.

  • Waterschap Scheldestromen adviseert bij vervolgfuncties.

  • Gemeenten passen de maatwerkaanpak toe bij vrijkomende agrarische bebouwing.

Actie 1.3: Opzetten monitoringssysteem voor het volgen van de kernkwaliteiten van het Zeeuwse landschap.

In de handreiking landschap zijn de kernkwaliteiten van het Zeeuwse landschap benoemd. Er is nog geen monitoring gekoppeld aan de staat van deze kernkwaliteiten, waardoor niet bekend is in hoeverre het bestaande beleid effectief is.

Rolverdeling:

  •  De provincie neemt het initiatief voor het opzetten van een monitoringssysteem.

Actie 1.4: Communiceren en informeren over het landschap en het uitvoeren van onderhoud aan het landschap.

Rolverdeling:

  • Heemkundige kringen, Archeologische Werkgemeenschap Nederland, Stichting Landschapsbeheer Zeeland en andere experts adviseren over landschapsaspecten.

 Actie 1.5: Behoud van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen.

Rolverdeling:

  • De provincie stelt financiële middelen beschikbaar voor het behoud van deze boerderijen.

  • De Boerderijenstichting Zeeland informeert en adviseert eigenaren over cultuurhistorie en subsidiemogelijkheden.

  • Gemeenten zijn het eerste loket voor eigenaren en adviseren over mogelijkheden voor herbestemming.

Actie 1.6: Borgen van landschappelijke inpassing  

Voor nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied geldt dat zij aansluiten bij het bestaande karakter van het landschap. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom dat een nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het een logisch onderdeel is van het landschap. De handreiking landschap uit 2012 en de Zeeuwse Bosvisie biedt hier aanknopingspunten voor. Voor een goede inpassing wordt uitgegaan van een 10 meter brede afschermende groengordel. Wanneer alternatieve maatregelen worden getroffen moet uit de ruimtelijke onderbouwing blijken dat de maatregelen die worden getroffen qua investering gelijkwaardig zijn aan het realiseren vandeze leiden tot een 10 meter brede afschermende groengordelgoede landschappelijke inpassing. Maatwerk behoort hierdoor tot de mogelijkheden.

Rolverdeling:

  • Gemeenten leggen middels publiekrechtelijke borging vast hoe de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd. Daarbij wordt aangesloten bij het landschapsecologische en cultuurhistorische karakter van het landschap.

Actie 1.7: Opstellen nieuwe nota grondbeleid

De provinciale Omgevingsvisie is een instrument uit de Omgevingswet. Parallel aan de Omgevingswet zijn vier aanvullingswetten aangenomen. Het gaat om de onderwerpen bodem, geluid, natuur en grondeigendom. In de aanvullingswet Grondeigendom komen de instrumenten en regels uit onder meer de huidige Wet inrichting landelijk gebied. Hierin staat het instrumentarium aangeven inzake wettelijke herverkaveling. De aanvullingswet zorgt ervoor dat het huidige grondinstrumentarium geïncorporeerd wordt in de Omgevingswet. Tijdens het opstellen van de Zeeuwse Omgevingsvisie krijgen de thema’s en opgaven vorm. Daarom worden de voorbereidingen gestart om het provinciaal grondbeleid te actualiseren. Hiervan zal onder andere het vrijwillige instrument kavelruilen (Kavelruilbureau Zeeland) als wettelijke herverkaveling onderdeel uitmaken. Het doel van de actualisatie van de nota is om eigentijds grondbeleid te ontwikkelen dat aansluit op de aanvullingswet en de (toekomstige) thema’s en uitdagingen vanuit de Zeeuwse Omgevingsvisie.

Subdoel 2: Er wordt gestuurd op gewenste ontwikkelingen in het Zeeuwse landschap 

Gewenste ontwikkelingen zijn gericht op biodiversiteitsherstel en leiden tot veerkrachtige landschappen. Hierbinnen zijn economie (wonen, werken, recreëren), natuur, bodem en water in balans.

Actie 2.1: Opstellen actuele landschapsvisie met ontwikkelingskader.

Los van de Zeeuwse Bosvisie is er nog geen eenduidig (provinciaal) integraal kader voor landschaps-ecologische ontwikkeling en de genoemde transitie naar een meer natuurinclusieve samenleving waar Zeeland de komende 10 jaar mee te maken krijgt. Bovendien is dit vertaald als een landelijke opgave in de Nationale Omgevingsvisie.

Rolverdeling:

  • De provincie neemt het initiatief tot het samen met gemeenten en andere betrokken partijen opstellen van het kader voor landschapsontwikkeling binnen de herijking van de Natuurvisie 2017-2022.

Actie 2.2: Aanwijzen stimuleringsgebieden voor landschapsontwikkeling 

Voor meer samenhang in de manier waarop we met de diverse trends en ontwikkelingen in het landelijk gebied omgaan, zoals de structurele aanpak van stikstof, worden er stimuleringsgebieden voor landschapsontwikkeling aangewezen. In deze gebieden streven we naar een optimale veerkracht van het landschap waarbinnen ruimte ontstaat voor natuurlijke processen ten gunste van economie (wonen, werken en recreëren), natuur, bodem en water. Dit sluit aan bij de opgave die het Rijk in zijn advies “Som der Delen” voorstelt om de verduurzamingsopgaven in de regio gebiedsgericht en met ontwerpkracht op te pakken. De verdere invulling en uitwerking van stimuleringsgebieden voor landschapsontwikkeling biedt hier aanknopingspunten voor. De digitale uitvoeringsagenda voor Zeeland zal als uitwisselingsplatform worden gebruikt.

Rolverdeling:

  • De provincie neemt het initiatief om samen met gemeenten en andere partners, zoals o.a. mede overheden, particuliere grondeigenaren en terreinbeheerders, gebieden te selecteren waar vanuit verschillende urgente opgaven een gebiedsgerichte aanpak nodig is. 

Actie 2.3 Stapsgewijs implementeren Landschapsvisie Deltadammen.  

Deze visie is gericht op een duurzame ruimtelijke kwaliteit van de Zeeuwse Deltadammen.

Rolverdeling:

  • Rijkswaterstaat

    • en waterkeringbeheerder van de dammen;is eigenaar 

    • faciliteert het samenhangend proces voor de uitwerking van de landschapsvisie. 

  • De provincie en gemeenten implementeren de visie in hun ruimtelijk beleid en beheer.

  • Beheerders voeren maatregelen uit.

Subdoel 3: Er is een uitvoeringsstrategie voor het herstel van het natuurlijk water- en bodemsysteem vanuit een klimaatadaptieve benadering. 

Actie 3.1. Opstellen uitvoeringsstrategie herstel. 

Samen met medeoverheden en relevante partners wordt gezocht naar een uitvoeringsstrategie voor het realiseren van herstel van natuurlijke condities uit oogpunt van optimaal landbouwkundig gebruik, landschapsecologisch herstel en het vergroten van de kwaliteit van de natuur zoals stikstofgevoelige Natura2000 natuur. Daarbij staat een klimaatadaptieve benadering centraal. Deze uitvoeringsstrategie zal onderdeel uitmaken van een integraal uitvoeringsprogramma 2021-2030.

Rolverdeling:

  • De provincie

    • neemt het initiatief om de uitvoeringsstrategie in samenwerking met partners, zoals mede-overheden, agrariërs en terreinbeheerders, uit te werken en verder vorm te geven;

    • stelt financiële middelen en uitvoeringsinstrumenten beschikbaar.

Subdoel 4: De harde scheiding tussen donkergroene functies en rode functies vervagen, en biodiversiteit en behoud van landschappelijke en cultuurhistorische waarden als autonome opgave meenemen bij ontwikkelingen.

Actie 4.1. Vormgeven van de landelijke agenda natuurinclusieve samenleving van het Rijk.

Rolverdeling:

  • De provincie neemt het initiatief voor het opstellen van de agenda.

Actie 4.2. Stimuleren van een volhoudbare landbouw waar landschapsversterking en biodiversiteit onderdeel van uitmaken.

Dit komt tot uiting door uitwerking van een beloningssysteem gekoppeld aan kritische prestatie-indicatoren.  

Zie acties en rolverdeling bij bouwsteen 12 Landbouw.

13.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond.

  • Het landschap levert tevens een bijdrage aan natuur en biodiversiteitsdoelstellingen. Andersom ‘maakt’ natuur deels het landschap.

  • Energietransitie (opwekking van duurzame energie) kan enerzijds het landschap versterken, anderzijds kan het aantasten en kost het ook ruimte. 

  • De effecten van klimaatadaptatie zullen zichtbaar worden in het landschap. Er zijn mogelijkheden om zowel het landschap te versterken en ruimte te bieden voor klimaatadaptatie zoals het verhogen van de beschikbaarheid van zoet water en inzet op algeheel systeemherstel.

2. Werk samen en deel kosten en baten.

  • Bij de aanleg van woningbouw en bedrijventerreinen is er een kans om het landschap te versterken wanneer er een goede inpassing wordt gerealiseerd. De inpassing levert tevens een bijdrage aan de leefbaarheid van deze gebieden door het toevoegen van groen en een uitnodiging tot gezond gedrag. 

  • De recreatie is een ruimtevrager in het landelijk gebied. Versterking van het landschap kan de toeristische en recreatieve waarde van een gebied vergroten. 

  • De landbouw is de grootste ruimtevrager in het landelijk gebied. Eisen die de landbouwsector stelt aan het gebied kunnen negatieve effecten hebben op de kwaliteit van het landschap. Tegelijk is de landbouwsector de grootste landschapsbeheerder in de provincie. Daarom wordt de komende jaren meer ingezet op het realiseren van een volhoudbare landbouw waarbij de verbinding tussen landbouw en biodiversiteit wordt geïntensiveerd.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten. 

  • Het Zeeuwse landschap huisvest diverse landschappelijke elementen van historische en culturele waarde.

  • Een aantrekkelijk landschap is een sterk punt van Zeeland en is daardoor positief voor de leefbaarheid van onze inwoners en promotie voor gasten van buiten Zeeland. 

  • Behoud van kwaliteit van het landschap is het uitgangspunt bij het ontwikkelen van de verschillende onderdelen van nieuwe energie-infrastructuur. Negatieve (landschappelijke) effecten moeten worden voorkomen. Uitgangspunten hierbij zijn: 

    • goede landschappelijke inpassing van hoogspanningsstations met natuurelementen en het voorkomen van geluids- en lichthinder rondom bewoond gebied. 

    • niet meer dan de twee afgesproken aanlandingen wind op zee in het Sloegebied en geen uitbreiding van bovengrondse hoogspanningsleidingen vanuit Borsele;

    • energie-infrastructuur zoveel mogelijk bundelen en waar mogelijk aansluiten bij bestaande infrastructuur. Ondergrondse mogelijkheden dienen als eerste benut te worden waarbij rekening gehouden moet worden met zoetwatervoorzieningen. 

    • overleg aan de voorkant met omwonenden, gemeente(n) en provincie om met draagvlak snel tot goede oplossingen te komen in plaats van plannen neerleggen waar alleen formeel op gereageerd kan worden.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Het landschap is niet statisch en kan in haar dynamiek als Zeeuws herkenbaar blijven en daarmee aantrekkelijk voor bewoners en bezoekers van Zeeland. Tevens kan het bijdragen leveren aan het oplossen van de grote maatschappelijke uitdagingen.

L

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

14 Milieu

14.1 Doelstelling 2030

Een schoon en veilig Zeeland: de milieukwaliteit van de fysieke leefomgeving is beschermd en versterkt.

Bij economische groei wordt er naar gestreefd om ook de milieukwaliteit te versterken. Het milieubeleid kan worden gezien als facetbeleid, het kan van elk thema onderdeel zijn. Voor het formuleren van doelen voor 2030 is onderscheid gemaakt in de belangrijkste aspecten (subdoelen) van het milieubeleid.

Subdoel 1: Verminderen en voorkomen bodemverontreiniging.

  Subdoel 2: Verbeteren waterkwaliteit door reguleren indirecte lozingen.

Subdoel 3: Permanent verbeteren van de luchtkwaliteit door het streven naar de WHO-norm met als uitgangspunt een verwaarloosbaar risico.

Subdoel 4: Een aanvaardbaar hinderniveau voor geur vasthouden.

Subdoel 4: Een aanvaardbaar hinderniveau voor geur vasthouden.

  Subdoel 5: Beperken van de uitbreiding van geluidsproductie.

Subdoel 6: Het zoveel mogelijk beperken van risico’s die verbonden zijn aan de opslag, productie en bewerking van gevaarlijke stoffen.

Subdoel 6: Het zoveel mogelijk beperken van risico’s die verbonden zijn aan de opslag, productie en bewerking van gevaarlijke stoffen.

  Subdoel 7: Beperken van het ontstaan van afval en van het gebruik van primaire grondstoffen (50% circulair).

Subdoel 8: Reguleren van luchtvaartterreinen.

Subdoel 8: Reguleren van luchtvaartterreinen.

Subdoel 9: Beperken en voorkomen lichtverontreiniging.  

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

14.2 Huidige situatie  

De kwaliteit van de lucht, stilte, water, veiligheid en bodem is in Zeeland redelijk goed, maar voldoet nog niet overal aan de normen en dat wordt ook nog niet overal zo ervaren. Onderstaand wordt op de verschillende aspecten ingegaan.

Bodem

Een nieuwe zorg is de diffuse verspreiding van o.a. zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) in de bodem (maar ook in de lucht, het water en in afval) zoals PFAS, PFOS en GenX die inmiddels ook in de voedselketen terecht zijn gekomen. Middels het ZZS programma wordt geïnventariseerd welke stoffen worden toegepast en wordt bezien hoe emissie kan worden beperkt via de vergunningverlening. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet worden zijn de gemeenten het bevoegd gezag in het kader van bodemverontreiniging en -sanering. De voorbereidingen voor de overdracht zijn gestart geworden. Op basis van een overgangsregeling zal de provincie voor bepaalde lopende saneringszaken verantwoordelijk blijven.

Water 

In geen van de wateren in Zeeland waarvoor doelen zijn vastgesteld in het kader van de Kaderrichtlijn water (KRW) wordt volledig voldaan aan de doelen voor de chemische en ecologische kwaliteit.

Luchtkwaliteit 

De luchtkwaliteit in Nederland is de afgelopen decennia sterk verbeterd. Sinds de jaren zeventig wordt in Nederland gemeten hoeveel schadelijke stoffen er in de lucht aanwezig zijn. Onder andere door het treffen van maatregelen zijn gemiddelde concentraties de laatste jaren gedaald. De lucht in Zeeland laat zich typeren als relatief schoon: er is op dit moment geen sprake van overschrijding van milieukwaliteitseisen, met uitzondering van depositie van stikstof in kwetsbare natuurgebieden. Ruimtelijke verschillen zijn uiteraard wel aanwezig. 

De huidige milieukwaliteitseisen komen voort uit de Europese richtlijn 2008/50/EG. Op grond van nieuwe inzichten heeft de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) eind 2021 zijn advieswaarden voor een gezonde luchtkwaliteit aangescherpt. Om een perspectief te ontwikkelen voor een gefaseerde aanpak om de luchtkwaliteit te verbeteren in afstemming met de WHO-richtlijn, worden vanuit Europa de luchtkwaliteitsnormen voor 2030 en daarna aangescherpt. Het Europese Parlement heeft in het voorjaar 2024 ingestemd met het voorstel voor de nieuwe Europese richtlijn. Enkel vaststelling in de Raad moet nog plaatsvinden.

Luchtverontreiniging behoort tot de belangrijkste risicofactoren voor de gezondheid. Deelnemers aan het Schone Lucht Akkoord (SLA) streven naar een permanente verbetering van de luchtkwaliteit in Nederland om gezondheidswinst voor iedereen te realiseren. De gezondheidsimpact van luchtverontreiniging is groot. Ongeveer 3,5% van de totale ziektelast in Nederland is te wijten aan slechte lucht. Gemiddeld leven Nederlanders door luchtverontreiniging 8-14 maanden korter en jaarlijks overlijden 11.000 mensen (vroegtijdig) als gevolg van blootstelling aan luchtverontreiniging (Bron: RIVM en IBO Luchtkwaliteit).

Het gaat in Zeeland met name om de volgende componenten:

  • Fijn stof 

  • NOx (stikstofoxiden)  

  • NH3 (ammoniak)  

  • SO2 (zwaveldioxide)  

  • VOS (Vluchtige organische stoffen) 

In Zeeland zijn verschillende typen emissiebronnen aanwezig. Het gaat met name om verkeer, industrie, landbouw en consumenten. Deze bronnen stoten een grote diversiteit aan luchtverontreinigende stoffen uit. 

Vastgesteld kan worden dat verhoogde concentraties van deze stoffen in de buitenlucht optreden bij (drukke) wegen en vaarwegen, industriële regio's en in stedelijke gebieden. Door klimaatverandering en de toename van het aantal tropische dagen met veel zon, neemt het risico op ozon en smogvorming toe. 

Geur

In de Kanaalzone en het Sloegebied bevinden zich bedrijven met een geurcontour. 

Geluid 

Zeeland kenmerkt zich over het algemeen als een rustige, landelijke provincie. Grote industrie is geconcentreerd in de havens in de Kanaalzone en het Sloegebied. Dit zijn gezoneerde industrieterreinen. Uit de rapportage van het actieplan EU Richtlijn omgevingslawaai 2018- 2023 blijkt dat er ruim 1000 inwoners geluidshinder ondervinden van provinciale wegen, waarvan 400 inwoners ernstige geluidshinder ervaren. Er is berekend dat in totaal ongeveer 150 inwoners in hun slaap gestoord worden door geluid afkomstig van provinciale wegen (gebaseerd op Lnight > 50 dB). Om geluidsoverlast door lawaaisporten en gemotoriseerde luchtsporten te beperken, is structureel gebruik uitsluitend toegestaan op bestaande locaties. Nieuwe locaties of uitbreiding van bestaande locaties is alleen mogelijk als door verplaatsing van een bestaande locatie de overlast voor de omgeving vermindert en/of lawaaisporten dan wel gemotoriseerde luchtsporten beter worden geconcentreerd. 

Externe veiligheid  

Het beleid richt zich op het voorkomen van ongevallen door het zoveel mogelijk beperken van risico’s waaraan burgers worden blootgesteld door de opslag, productie, bewerking van gevaarlijke stoffen en transport van gevaarlijke stoffen per spoor en over de weg (zie ook bouwsteen 21 Transport en infrastructuur). Rond twee bedrijfsterreinen, waarop BRZOSeveso- bedrijven (Besluit risico zware ongevallenRegels voor Seveso-inrichtingen zijn opgenomen in de Omgevingswet en zijn de Nederlandse uitwerking van een Europese Richtlijn voor bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen: de Seveso-richtlijn) zijn gevestigd, is een veiligheidscontour vastgesteld. Voor het Sloegebied in 2012 en voor het industriegebied DOW, Mosselbanken en Logistiek Park in 2016. Binnen deze veiligheidscontouren kunnen zich bedrijven vestigen met bijvoorbeeld risico’s op brand- en explosiegevaar. Vestiging van deze bedrijven binnen de veiligheidscontour mag niet leiden tot nieuwe saneringssituaties voor externe veiligheid buiten deze veiligheidscontour. Hoewel er momenteel geen saneringssituaties bestaan vanwege externe veiligheidsrisico’s, kan er lokaal wel sprake zijn van een verhoogd groepsrisico (de kans dat een bepaalde hoeveelheid personen komt te overlijden als gevolg van een ongeval bij een bedrijf met gevaarlijke stoffen). 

Afval en grondstoffen  

Het huidige lineaire economische systeem put uit eindige (fossiele) grondstoffen en creëert afval. De circulaire economie behelst een economisch systeem waarin zoveel mogelijk kringlopen worden gesloten en zo min mogelijk afval wordt geproduceerd en producten gebaseerd op fossiele olie vervangen worden door producten die gemaakt zijn uit hernieuwbare grondstoffen. Een volledig circulair systeem vraagt om een goed functionerende keten van ontwerp, productie, gebruik, inzameling en verwerken van reststromen naar nieuwe inzet van grondstoffen. Deze keten kent vele schakels en is op vele punten nog zwak en niet gesloten. Er zijn nog niet voldoende gesloten kringlopen, er verdwijnen nog veel afvalstoffen/producten al dan niet illegaal naar het buitenland, bijvoorbeeld elektronische apparaten. Ketengericht afvalbeheer en samenwerking tussen marktpartijen in de keten kan leiden tot nieuwe oplossingen en innovaties. Het ultieme doel van recycling is om uit afvalstoffen grondstoffen te maken (grondstoffenrotonde of grondstoffenverbindingen).  

Luchtvaart  

Vliegveld Midden-Zeeland is als regionaal vliegveld belangrijk voor recreatie, de economie en werkgelegenheid. Hiervoor is een luchthavenbesluit genomen. Dit vliegveld geeft ruimtelijke hoogtebeperkingen als gevolg van aan- en afvliegroutes en beperkingen vanwege geluid en externe veiligheid. Naast dit vliegveld is er nog een aantal helikopterhavens, waarvoor ook een luchthavenbesluit nodig is, en twee zweefvliegvelden (Burgh Haamstede en Axel) die onder een luchthavenregeling vallen.  

14.3 Acties om doelen te realiseren 

Subdoel 1: Verminderen en voorkomen bodemverontreiniging  

Actie 1.1: Aanpak van diffuse verspreiding van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) door middel van uitvoering programma ZZS en uitvoering geven aan definitief handelingskader voor PFAS en PFOS (voorzien in 2021)

Rolverdeling:

  • De rijksoverheid voert rijksbeleid uit.

  • De provincie voert het provinciale beleid uit. 

  • De omgevingsdiensten voeren namens het bevoegd gezag het beleid uit.

Actie 1.2: Afronding sanering spoedlocaties en overdracht naar gemeenten. 

De provincie is verantwoordelijk voor het afmaken van de laatste saneringen van de spoedlocaties. 

Rolverdeling:

  • De provincie voert de sanering van de laatste spoedlocaties uit.

  • De provincie draagt de verantwoordelijkheid voor bodem over aan gemeenten bij inwerkingtreding van de Omgevingswet (warme overdracht).

Subdoel 2: Verbeteren waterkwaliteit door reguleren indirecte lozingen.

Actie 2.1: Reguleren van indirecte lozingen.

De kwaliteit van het oppervlaktewater wordt onder meer bepaald door directe en indirecte lozingen van particulieren en bedrijven, riool overstorten en van de rioolwaterzuiveringen (RWZI). De provincie is bevoegd gezag voor het verlenen van milieu- (of omgevings-)vergunningen voor industriële afvalwaterlozingen en kan daarom alleen indirect invloed uitoefenen op de lozingen die niet rechtstreeks op oppervlaktewater geloosd worden. In deze vergunningen worden eisen gesteld aan de samenstelling van het te lozen afvalwater, waarbij aandacht besteed wordt aan ZZS en PFAS. Namens de Provincie Zeeland zien de omgevingsdiensten toe op naleving van deze eisen, door periodieke controles en analyse van monsters.

Rolverdeling:

  • De omgevingsdiensten voeren namens het bevoegd gezag vergunningverlening, toezicht en handhaving op indirecte lozingen uit.

Subdoel 3: Permanent verbeteren van de luchtkwaliteit door het streven naar de WHO-norm met als uitgangspunt een verwaarloosbaar risico.

Actie 3.1 Reguleren van emissies

Via vergunningverlening, toezicht en handhaving wordt een evenredige bijdrage geleverd aan het halen van de nationale emissiedoelstellingen, de NEC plafonds 2020 en 2030 (met een ijkmoment in 2025). Dit betreft de uitstoot van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3), vluchtige organische stoffen (VOS) en fijn stof (PM2,5).



Voor bestaande emissies door bedrijven van stoffen die zeer gevaarlijk zijn voor mens, dier en plant (prioritaire stoffen) wordt ingezet op het zo snel mogelijk bereiken van het verwaarloosbaar risiconiveau. De provincie volgt de lijn uit het rijksbeleid voor Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS).

Om de emissie vanuit de sector scheepvaart terug te dringen heeft de Provincie Zeeland, samen met andere provincies,is er sinds 1 juli 2024 een landelijk verbod op varend ontgassen van benzeen en benzeen houdende stoffen opgenomen in de OmgevingsverordeningHiermee wordt voorkomen dat het ontgassen naar Zeeland verplaatst. We dringen bij het Rijk aan op snelle invoering van (inter)nationale regelgeving. Naar verwachting zal dat gebeuren in 2021. De Provincie Zeeland zet samen met Rijkswaterstaat en North Sea Port verder in op de verdere verduurzaming van de binnenvaart onder andere door het gebruik van walstroom door binnenvaart en zeevaart. Daarnaast wordt ingezet op elektrificatie van binnenvaart.

Door inzet op het Schone Lucht Akkoord (SLA) zal een verbetering van luchtkwaliteit worden gerealiseerd. Het uitgangspunt is een verwaarloosbaar gezondheidsrisico als gevolg van emissies die de luchtkwaliteit beïnvloeden. Daarbij is het streven om de WHO normen (waar veelal aan wordt voldaan) en een permanente verbetering van de luchtkwaliteit te behalen. Het SLA thema ‘bewustzijn en betrokkenheid’ wordt ingezet om jongeren bekend en bewust te maken van het belang van gezonde lucht. In dat kader worden onderwijsinstellingen en scholieren betrokken bij projecten.

Er kunnen zich situaties voordoen waar een aanvullende gebieds- en probleemgerichte aanpak van toegevoegde waarde is. De provincie betrekt dan de omgeving en partners zoveel mogelijk, om oplossingen te vinden. Een voorbeeld hiervan is het project in de Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone. Daar worden, als onderdeel van een breder programma, extra metingen verricht naar de luchtkwaliteit.

Rolverdeling:

  • De omgevingsdiensten voeren namens het bevoegd gezag vergunningverlening, toezicht en handhaving uit.

  • De provincie neemt een regel op in de Omgevingsverordening over het verbod op varend ontgassen van benzeen en benzeen houdende stoffen.

  • De provincie en stakeholders voeren de plannen en maatregelen in het kader van het Schone Lucht Akkoord (SLA) uit. 

  • Gemeenten steunen het SLA op onderdelen.

  • De provincie voert op basis van het SLA, projecten uit met onderwijsinstellingen en jongeren om hen bekend en bewust te maken van het belang van gezonde lucht.

  • De provincie en partners voeren een gebieds- en probleemgerichte aanpak uit, zoals het project in de Zeeuws Vlaamse Kanaalzone.

  • De GGD monitort milieuhinder (volwassenenmonitor) en adviseert wanneer er signalen zijn dat de volksgezondheid in het geding is.

Actie 3.2: Nadere uitwerking aanpak verbeteren luchtkwaliteit in milieuprogramma.

Rolverdeling:

  • De provincie en partners voeren het milieuprogramma uit en actualiseren het wanneer nodig.

Subdoel 4: Een aanvaardbaar hinderniveau voor geur vasthouden.

Actie 4.1: Reguleren van geuremissie. 

Voor bedrijven waarvoor de Provincie Zeeland bevoegd gezag is, blijft sprake van een aanvaardbaar hinderniveau.

Rolverdeling:

  • De omgevingsdiensten voeren namens het bevoegd gezag vergunningverlening, toezicht en handhaving uit.

Actie 4.2: Nadere uitwerking aanpak geur in milieuprogramma.

Rolverdeling:

  • De provincie en partners voeren het milieuprogramma uit en actualiseren het wanneer nodig.

Subdoel 5: Beperken van de uitbreiding van geluidsproductie.

Actie 5.1: Reguleren van geluidsproductie.  

Door middel van actief zonebeheer en monitoring wordt zorggedragen dat het geluid niet onbeperkt uit kan breiden. Dit laat onverlet dat er hinder op kan treden van met name kortstondige hoge geluidniveaus of tonaal en laag frequent geluid. De Omgevingsdiensten registreren klachten over geluid dat afkomstig is van bedrijven en voeren onderzoek uit naar de bron er. De geluidzones rond industrieterreinen worden op grond van de Omgevingswet vervangen door een systeem met vastgestelde Geluidproductieplafonds (GPP) op vaste punten rond de industrieterreinen. De provincie dient in ieder geval voor 1 januari 2029 rond de huidige (op grond van de Wet geluidhinder) aangewezen regionaal gezoneerde industrieterreinen de eerste GPP’s vast te stellen. Voorgesteld wordt daarom om voorlopig de huidige regionale aanwijzingen te handhaven. In de periode tot 2029 kan bezien worden of en zo ja welke industrieterreinen overgedragen kunnen worden aan de gemeentes. De provincie moet voor haar provinciale wegen GPP’s vaststellen. Deze moeten twee jaar na inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn vastgesteld.  Het waterschap en gemeentes moeten voor hun respectievelijke wegen basisgeluidemissies vaststellen. Ook moet de provincie in 2023 een nieuwe Geluidsbelastingkaart en Actieplan vaststellen op basis van de EU richtlijn Omgevingslawaai. 

Rolverdeling:

  • De omgevingsdiensten voeren namens het bevoegd gezag vergunningverlening, toezicht en handhaving uit.

  • Waterschap Scheldestromen en gemeenten stellen basisgeluidsemissies vast.

  • De provincie

    • stelt geluidproductieplafonds, geluidsbelastingkaart en een actieplan vast;

    • neemt een regeling op in de Omgevingsverordening over stiltegebieden.

  • De GGD monitort milieuhinder (volwassenenmonitor) en adviseert wanneer er signalen zijn dat de volksgezondheid in het geding is. 

Actie 5.2: Nadere uitwerking aanpak beperking van de uitbreiding van geluidsproductie in milieuprogramma.

Rolverdeling:

  • De provincie en partners voeren het milieuprogramma uit en actualiseren het wanneer nodig.

Subdoel 6: Het zoveel mogelijk beperken van risico’s die verbonden zijn aan de opslag, productie en bewerking van gevaarlijke stoffen.

Actie 6.1: Beperken van risico’s die verbonden zijn aan de opslag, productie en bewerking van gevaarlijke stoffen.

Het provinciale beleid richt zich op het voorkomen van ongevallen door het zoveel mogelijk beperken van risico’s waaraan burgers worden blootgesteld door de opslag, productie, bewerking van gevaarlijke stoffen. In opdracht van de Provincie Zeeland beoordeelt DCMR veiligheidsrapportages, verleent vergunningen en voert inspecties uit bij de BRZOSeveso-bedrijven en bedrijven vallend in categorie 4 van de Richtlijn Industriële Emissies (RIE4). Met inwerkingtreding van de Omgevingswet en de modernisering omgevingsveiligheid zullenworden rond Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen)-en BRZOSeveso-bedrijven aandachtsgebieden voor explosie- en brandgevaar en gevaar voor het vrijkomen van gevaarlijke gassen berekend worden. Deze zogenaamde brand- en explosieaandachtsgebieden moeten in een aantal gevallen door gemeentes als brand- of explosievoorschriftengebied worden opgenomen in hun Omgevingsplan, of op een andere wijze kenbaar worden gemaakt. Voor voorschriftengebieden geldt dat bij nieuwbouw brand- en/of explosiewerende maatregelen moeten worden getroffen. De provincies kunnen instructies opnemen in de omgevingsverordening hoe om te gaan met deze aandachtsgebieden. De grote transities waar Nederland voor staat, zoals de energietransitie en de transitie naar een circulaire economie kunnen ook nieuwe risico’s voor externe veiligheid opleveren. Hierbij kan men denken aan nieuwe energiedragers als waterstof en accu’s. Ook kunnen als gevolg van klimaatverandering mogelijk gebieden, waar BRZOSeveso-bedrijven liggen overstromingsgevoeliger worden.

Rolverdeling:

  • De omgevingsdiensten

    • voeren namens het bevoegd gezag vergunningverlening, toezicht en handhaving uit;

    • adviseren over het beleid en voeren het uit.

  • De Veiligheidsregio adviseert over het beleid.

Actie 6.2: Nadere uitwerking aanpak beperken van risico’s die verbonden zijn aan de opslag, productie en bewerking van gevaarlijke stoffen.

Rolverdeling:

  • De provincie en partners voeren het milieuprogramma uit en actualiseren het wanneer nodig.

Subdoel 7: Beperken van het ontstaan van afval en van het gebruik van primaire grondstoffen (50% circulair). 

Dit subdoel is gerelateerd aan subdoel 2 in bouwsteen Circulaire economie; De helft van de grondstoffen, die in Zeeland worden gebruikt, is hernieuwbaar of al eerder gebruikt’’. Zie ook de acties die onder dat subdoel hangen.  

Actie 7.1: Kringlopen worden zoveel mogelijk – regionaal- gesloten waarbij ‘afval’ omgezet wordt in grondstof. Producten gebaseerd op fossiele olie worden vervangen door producten gemaakt uit hernieuwbare grondstoffen.  

Een volledig circulair systeem vraagt om een goed functionerende keten van ontwerp, productie, gebruik, inzameling en verwerken van reststromen naar nieuwe inzet van grondstoffen. Deze keten kent vele schakels en is op vele punten nog zwak en niet gesloten. Er zijn nog niet voldoende gesloten kringlopen, er verdwijnen nog veel afvalstoffen/producten al dan niet illegaal naar het buitenland, bijvoorbeeld elektronische apparaten. Ketengericht afvalbeheer en samenwerking tussen marktpartijen in de keten kan leiden tot nieuwe oplossingen en innovaties. Het ultieme doel van recycling is om uit afvalstoffen grondstoffen te maken (grondstoffenrotonde of grondstoffenverbindingen).

Naast een inzet op de reductie van energie- en grondstoffenverbruik is ook met verbindingen tussen bedrijven, om hergebruik van grondstoffen en energie mogelijk te maken, veel winst te behalen. Grote energie- en grondstof intensieve bedrijven in Zeeland, West-Brabant en Oost-Vlaanderen werken samen in het programma Smart Delta Resources (SDR). Provincie Zeeland, Impuls Zeeland en North Sea Port zijn partner. Door het realiseren van industriële symbiose projecten wordt de concurrentiepositie van de bedrijven versterkt en het energie- en grondstoffenverbruik beperkt. Internationale en landelijke wet- en regelgeving omtrent afval belemmert nu het sluiten van lokale (regionale) ketens. Wijziging in wet- en regelgeving is gewenst om de circulaire economie te bevorderen. Zolang het economisch systeem echter nog niet volledig circulair is, zal er een manier van verwerking van de reststromen moeten plaatsvinden. Voor het toepassen van grondstoffen (afvalstromen) geldt de volgende voorkeursvolgorde: preventie, voorbereiding hergebruik (hernieuwbare grondstoffen), recycling, andere nuttige toepassingen en als laatste veilige verwijdering (verbranden, storten of lozen). Bij vergunningverlening moet de provincie rekening houden met het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP). Het streven is om het afval dat in de provincie ontstaat ook binnen de provincie te verwerken (cq. hergebruiken/recyclen). Zolang er nog afvalstoffen zijn, waarvoor geen nuttige toepassing is in welke vorm dan ook, kan het nodig blijven om in de komende jaren in het uiterste geval zelfs nog de laatste trede van verwerking van afvalstoffen, het storten van afval, toe te staan. De stortplaats Noord en Midden-Zeeland kan hierin een rol vervullen.

Rolverdeling:

  • De omgevingsdiensten voeren namens het bevoegd gezag vergunningverlening, toezicht en handhaving uit.

  • De overheid en bedrijven werken samen (ook onderling) in Smart Delta Resources.

Actie 7.2: Nadere uitwerking van beperken van het ontstaan van afval en gebruik van nieuwe grondstoffen (50% circulair).

Rolverdeling:

  • De provincie en partners voeren het milieuprogramma uit en actualiseren het wanneer nodig.

Subdoel 8: Reguleren van luchtvaartterreinen.

Actie 8.1: Uitvoeren van het beleid en uitoefenen bevoegdheden.

De provincie streeft naar het beperken en voorkomen van geluidsoverlast en behoud en continuering van bestaande luchtvaartterreinen binnen de voor deze luchthaventerreinen geldende besluiten en/of regelingen. Er worden geen mogelijkheden geboden voor nieuwvestiging van luchthaventerreinen waarvoor een luchthavenbesluit moet worden afgegeven. 

Nieuwvestiging van luchthaventerreinen waarvoor een luchthavenregeling moet worden afgegeven is alleen mogelijk indien sprake is van niet-gemotoriseerde luchtsporten of luchthaventerreinen ten behoeve van algemeen belang binnen een gebied waar zich een concentratie voordoet van activiteiten die wat betreft milieu-impact gelijksoortig zijn (bijvoorbeeld geluidszone industrieterrein). Gemotoriseerde luchtsporten zijn in principe alleen toegestaan op bestaande hiervoor bestemde locaties. 

Uitbreiden of wijzigen van bestaande luchthaventerreinen is in principe alleen mogelijk als er geen structurele toename is van geluid en/of vergroting van het beperkingengebied tenzij het een concentratiegebied van activiteiten betreft die wat betreft milieu-impact gelijksoortig zijn (bijvoorbeeld geluidszone industrieterrein). Nader afgewogen dient te worden in hoeverre in geval van raakvlakken met ander beleid hiervan kan worden afgeweken. De draaiing van de baan van het vliegveld Midden-Zeeland is hier een concreet voorbeeld van. 

In principe is het verboden om buiten een luchthaven op te stijgen of te landen met een luchtvaartuig. Onder voorwaarden kan een ontheffing voor tijdelijk en uitzonderlijk gebruik worden aangevraagd (TUG-ontheffing). 

Er dient sprake te zijn van een bepaald soort luchtvaartuig en daarbij dient de aard van de start en landing en de gewenste start- en landingslocatie binnen het hiervoor geldende provinciaal beleid te passen. Verder dient de gewenste start- en landingslocatie aan rechtstreeks werkende wet- en regelgeving te voldoen. Luchtvaartuigen zijn bijvoorbeeld helikopters, paragliders en zweefvliegtuigen.

Rolverdeling:

  • De provincie neemt luchthavenbesluiten en stelt luchthavenregelingen op.

  • RUD Zeeland voert namens de provincie taken uit op gebied van luchtvaart en verleent TUG ontheffingen.

Subdoel 9: Beperken en voorkomen lichtverontreiniging  

Duisternis is een kernkwaliteit van Zeeland en er zijn Duisternisgebieden aangewezen. Deze gebieden vallen veelal samen met de Natura 2000-gebieden en stiltegebieden. In de aangewezen gebieden wordt gemeenten verzocht hiermee rekening te houden. Rond de grotere industrieterreinen en de steden is echter sprake van een bepaalde mate van lichtverontreiniging.

De Provincie Zeeland neemt maatregelen om de lichthinder (en het energiegebruik) door openbare verlichting langs provinciale wegen te verminderen. Daarbij wordt rekening gehouden met de sociale en verkeersveiligheid. In vergunningen voor bedrijven en instellingen waarvoor de provincie bevoegd gezag is, worden zo nodig voorschriften opgenomen voor de lichtuitstoot, bijvoorbeeld via een verlichtingsplan.

Actie 9.1. Bij het verlenen van vergunningen op grond van de Omgevingswet letten wij nadrukkelijk op het voorkomen en beperken van lichthinder.  

De provincie ziet bij grootschalige lichttoepassingen bij bedrijven toe of de beste beschikbare technieken om lichthinder te voorkomen worden toegepast.

Rolverdeling:

  • De omgevingsdiensten voeren vergunningverlening, toezicht en handhaving uit voor de provincie en gemeenten.

14.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering  

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond.

  • Vanuit zuinig ruimtegebruik is functiecombinatie wenselijk, maar vanuit milieuperspectief is het soms wenselijk om functies juist te scheiden om overlast of nadelige effecten van functies te beperken. Daarin moet een balans gevonden worden.

2. Werk samen en deel kosten en baten.

  • Milieubeleid is facetbeleid en maakt in feite een integraal en vast onderdeel uit van alle andere onderwerpen. De meest sterke relatie is er met bodem en archeologie (Zeer Zorgwekkende stoffen), circulaire economie (grondstoffen/afval), Transport en infrastructuur, (Geluid, lucht, luchtvaart), straling, water (ZZS), arbeidsmarkt en economie (bedrijven), natuur en biodiversiteit (stilte/licht/stikstof), gezondheid (alle thema’s), landbouw (stikstof, geur, bestrijdingsmiddelen) en wonen (lucht, geluid).

  • Een dilemma is de relatie tussen economie en milieu, waarbij het van belang is om milieu niet alleen grote aandacht te geven bij economische voorspoed, maar milieu als vanzelfsprekend onderdeel van economie te zien. Vooral niet zichtbare milieuproblemen kunnen op termijn voor problemen zorgen, denk aan de luchtkwaliteit, CO2-uitstoot en nu de stikstof en PFAS problematiek. Het is goed om aan de voorkant meer rekening te houden met milieu, te kiezen voor oplossingen die meerdere doelen dienen en koppelkansen te benutten.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • (…)

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • De energietransitie en klimaatverandering kunnen milieueffecten hebben. Er kunnen nieuwe veiligheidsrisico’s ontstaan bij het gebruik van nieuwe producten zoals bij het opslaan van energie en de productie van waterstof.

M

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

15 Natuur

15.1 Doelstelling 2030

De Zeeuwse biodiversiteit ontwikkelt zich positief. Specifiek wordt daarbij ingezet op het bereiken van een 70% doelbereik van stikstofgevoelige binnendijkse Natura 2000-gebieden.

De Zeeuwse natuur kenmerkt zich in 2030 door een kwalitatief robuust netwerk van grote en kleine natuurlijke eenheden met verschillende leefgebieden die onderling met elkaar verbonden zijn. Deze Zeeuwse natuur kan tegen een stootje en heeft voldoende veerkracht om bijvoorbeeld klimatologische veranderingen en andere verstoringen op te kunnen vangen. Ruimtelijk is daarbij geen sprake meer van harde, zichtbare grenzen tussen de natuur die gerealiseerd is binnen het begrensde Natuurnetwerk Zeeland en de daaromheen liggende functies. Het is een beeld van geleidelijke overgangen hiertussen. Deze als het ware van donkergroene naar een lichtgroene verbinding tussen natuur en economie wordt gekenmerkt door de van nature aanwezige Zeeuwse natuurwaarden die verweven zijn met andere belangrijke gewenste functies binnen Zeeland zoals landbouw en recreatie. Deze natuurinclusieve benadering is onlosmakelijk verbonden met behoud en versterking van ons Zeeuwse cultuurlandschap, de transitie naar een volwaardige volhoudbare landbouw binnen Zeeland en een verbetering van de water- en bodemkwaliteit.

De onderstaande 3 hoofdambities, zoals deze met het Rijk zijn afgesproken, blijven daarbij onverminderd overeind: 

 1. verbeteren van de biodiversiteit  

2. versterken van de maatschappelijke betrokkenheid bij natuur  

3. versterken van de verbinding tussen natuur en economie

De provinciale Natuurvisie 2017-2022 geeft daar onder andere invulling aan.

Subdoel 1 Herstel biodiversiteit: de doelen uit de Europese biodiversiteitsstrategie 2021-2030 zijn gehaald  

Subdoel 2 Natuurbescherming: de natuurgebieden in Zeeland worden adequaat beschermd  

Subdoel 3 Natuurbeheer: er is inzicht in de kwaliteit van alle ecosysteemtypen in Zeeland en het ecologisch beheer buiten natuurgebieden is verbreed  

Subdoel 4 Natuurherstel: 70% doelrealisatie in Natura 2000-gebieden  

Subdoel 5 Natuurontwikkeling: het natuurnetwerk Zeeland is afgerond  

Subdoel 6 Natuurverbreding: er is een grotere maatschappelijke betrokkenheid bij natuur. Natuur en andere functies zijn meer verweven  

Subdoel 7 Natuurbeleving: 90% van de natuurgebieden is toegankelijk en beleefbaar, het wandelnetwerk blijft van waarde en het oosten van Zeeland heeft een internationaal UNESCO-Geopark keurmerk .

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding
Afbeelding

15.2 Huidige situatie 

Herstel biodiversiteit  

Ondanks een forse inspanning die is gericht op herstel van de natuur is een afname van biodiversiteit geconstateerd in Nederland. Het verlies aan biodiversiteit in Nederland en zo ook de Zeeuwse biodiversiteit, is zelfs aanzienlijk groter dan elders in Europa en de wereld. In Nederland gaat het daarbij vooral om de biodiversiteit van duinen, de zandgebieden, binnen het agrarisch gebied en binnen het stedelijk gebied. Van de overige leefgebieden zijn de trends de afgelopen 10 jaar een verminderde afname of is zelfs sprake van een stabiele situatie. Dit na een decennialange afname. 

 Voor Zeeland kan worden geconcludeerd dat vooral een aantal algemene(re) soorten van goed onderzochte soortgroepen het goed doen. Onder andere bosvogels vertonen een herstel. Na verder inzoomen blijkt echter dat niet geconcludeerd kan worden dat het goed gaat met de biodiversiteit in Zeeland (Natuurrapportage Zeeland, 2019). Van grootschalig en duurzaam herstel is dus nog steeds geen sprake. De voornaamste oorzaak van biodiversiteitsverlies in de duinen is de hoge stikstofdepositie en verder spelen verdroging, verminderde dynamiek en een te klein oppervlak leefgebied een rol (relatie met verstoring door met name recreatie). 

Natuurbescherming 

Natura 2000 (N2000)

Natura 2000-gebieden hebben een extra beschermde status voor de habitattypen (leefgebieden) en planten- of diersoorten die in deze gebieden voor komen. Het belangrijkste rechtsgevolg van de aanwijzing als Natura 2000-gebied is dat een vergunningplicht geldt voor alle activiteiten die mogelijk nadelige gevolgen hebben voor een Natura 2000-gebied. De provincie is in het algemeen het bevoegde gezag voor verlenen van deze vergunningen.

Voor elk Natura 2000-gebied moet binnen drie jaar na aanwijzing een beheerplan worden opgesteld. Hierin staat wat er moet gebeuren om de natuurdoelen voor dat gebied te halen en wie dat gaat doen. Ook wordt hierin aangegeven welke activiteiten zonder vergunning in een gebied mogen plaats vinden.

De doelen voor veel Natura 2000-soorten en -leefgebieden worden nog niet gehaald. Met name de staat van instandhouding van soorten en leefgebieden van buitendijkse gebieden en delen van de duinen zijn matig tot zeer ongunstig. De oorzaken zijn vooral stikstofdepositie, verstoring, tekort aan leefgebied, verdroging, verzuring en versnippering. Daarnaast is sprake van een eerste set aan maatregelen die worden uitgevoerd voor het behalen van doelstellingen zoals deze zijn opgenomen in beheerplannen Natura 2000. 

  • een visie over de wijze waarop de Europese doelen gehaald kunnen worden;  

  • een inventarisatie van de huidige natuurkwaliteiten van het gebied;  

  • een omschrijving van de activiteiten die in en rond het gebied mogelijk zijn en of daar al dan niet een vergunning voor nodig is;  

  • de hoofdlijnen van de handhaving.

De beheerplannen bevatten onder andere de volgende elementen:

Momenteel zijn er voor vijf van de zeven Natura 2000-gebieden op land door de provincie vastgestelde beheerplannen Natura 2000. Voor het opstellen van de overige elf Natura 2000-gebieden (grote wateren) die (deels) in Zeeland liggen is het Rijk het bevoegde gezag. Voor negen van die elf gebieden is er een vastgesteld beheerplan. 

Daarnaast is in de Beleidsnota Natuurwetgeving duisternis als kernkwaliteit vastgesteld voor (delen van) sommige Natura 2000-gebieden. De waarde van duisternis voor deze natuurgebieden wordt daardoor beschermd. 

Natuurnetwerk Zeeland (NNZ)  

Het NNZ wordt beheerd door de terreinbeherende organisaties en beschermd via de provinciale omgevingsverordening en het gemeentelijke beleid. Alle NNZ-gebieden met de status bestaande natuur dienen een passende bestemming in gemeentelijke omgevingsplannen te hebben. Bij een aantal kleine gebieden of delen van natuurgebieden is dit nog niet het geval. 

Soorten

De van nature in het wild levende dieren en planten worden rechtstreeks beschermd via de Omgevingswet. Voor activiteiten met mogelijke gevolgen voor deze dieren of planten geldt een vergunningplicht. De provincie is in het algemeen het bevoegde gezag voor verlenen van deze vergunningen. Daarnaast zet de provincie actief in op (proactieve) soortenbescherming. Het soortenbeleid is verder uitgewerkt in de Beleidsnota Natuurwetgeving. 

Houtopstanden 

In de Omgevingswet is vastgelegd dat wanneer kap van een houtopstand zoals een (deel van een) bos of rijbeplanting nodig of gewenst is, dit van tevoren gemeld moet worden bij de provincie. Binnen drie jaar na de kap moet eenzelfde oppervlakte worden herbeplant. Welke regels en voorwaarden daarvoor gelden staat in de Beleidsnota Natuurwetgeving. Zo blijft het areaal aan houtopstanden behouden. 

Onderwater flora en fauna

De onderwater flora en fauna in Zeeland, met name die in de Delta, is uitgestrekt en niet alleen van belang uit het oogpunt van natuur maar zeker ook vanuit een recreatief oogpunt. Steeds meer watersporters weten de Delta als aantrekkelijk onderwatersportgebied te vinden. Deze toenemende belangstelling leidt helaas ook tot het ‘oogsten’ van met name commercieel interessante schaal- en schelpdieren, zoals kreeften en oesters, maar ook andere soorten, zoals anemonen voor aquaria. 

 De onderwater flora en fauna wordt slechts voor een beperkt deel wettelijk beschermd. De provincie wil de karakteristieke onderwater flora en fauna bescherming bieden. 

Handhaving

Handhaving van de natuurbescherming is door de provincie via een overeenkomst belegd bij RUD Zeeland. De RUD heeft een regisseursrol voor de groene handhaving, waarbij een convenant is gesloten met terreinbeheerders, politie en de voedsel- en warenautoriteit. Ook wordt samengewerkt met de provincies Zuid-Holland en Noord-Brabant.  

Natuurbeheer 

Beheer van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ)

Gecertificeerde natuurterreinbeheerders ontvangen subsidie voor het beheer van natuurgebieden binnen het NNZ. Bijna 38.000 ha van het NNZ is in beheer. Daarvan wordt 17.636 ha beheerd via het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL) en 20.096 ha zonder subsidie. In het laatste geval gaat het om vooral om natuurgebieden in eigendom van overheden. De kwaliteit van het met subsidie beheerde deel van het NNZ is bekend voor de ecosysteemtypen bos, grasland, open duin en moeras. De aantallen kwalificerende soorten voor bos, open duin en moeras zijn in Zeeland laag vergeleken bij het Nederlandse gemiddelde. Zeeuwse graslanden scoren goed. De milieucondities van de vier ecosysteemtypen zijn stabiel, maar van verbetering is nog geen sprake. Alleen is (net als in de rest van Nederland) bij bos verdroging een toenemend probleem en bij open duin zijn dat verzuring en vermesting. Voor de soorten van open duin en grasland zijn veel gebieden groot genoeg en goed verbonden. In Zeeland zijn voor veel soorten de leefgebieden bos en moeras te klein of te versnipperd voor goede ruimtelijke condities. Via de Staat van Zeeland zijn de negatieve ervaringen van Zeeuwen met natuur onderzocht. Er is geen verschil tussen omwonenden en niet-omwonenden van natuurgebieden in het ervaren van disteloverlast. Wel is er een verband aangetoond tussen de aanwezigheid van natuurgebieden en overlast van damherten en teken. Inwoners van gebieden met een sterk agrarisch karakter ervaren gemiddeld genomen meer overlast van Jacobskruiskruid, distels, vossen, ganzen en kraaien of kauwen. 

Agrarisch natuurbeheer  

Zo’n 350 agrariërs voeren actief agrarisch natuurbeheer uit dat wordt gesubsidieerd via het Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb). Ze doen dit binnen Poldernatuur Zeeland, waarbij negen Agrarische Natuurverenigingen (ANV’s) zijn aangesloten, vlakdekkend over Zeeland. Hierbij wordt op gebiedsniveau gestreefd, binnen beschikbaar budget, naar maximale ecologie èn draagvlak onder agrariërs. Het gaat dan om het beheer van in totaal 1.272 ha, verdeeld over de vier leefgebieden van het agrarisch natuurbeheer: 55 ha open grasland, 547 ha open akker, 670 ha droge dooradering en 0 ha natte dooradering. De stand van vogels van de leefgebieden open grasland en open akker wordt sinds 2006 gemonitord. Mede dankzijde inspanningen van de agrarische deelnemers binnen het ANLb lijkt voor een aantal akkervogelsoorten als patrijs en graspieper de dalende lijn te stagneren en er zijn tekenen voor een begin van herstel van akkervogelsoorten als de veldleeuwerik en de gele kwikstaart (vanuit de Beleidsmonitoring – SOVON). Het randenbeheer is inmiddels aangepast aan de strikte eisen van patrijs en veldleeuwerik. Het nieuwe beheerstelsel loopt nu een aantal jaren. Het draagvlak onder de agrariërs voor het nieuwe stelsel is de laatste jaren gegroeid en er wordt meer samengewerkt met gebiedspartners als waterschap en terreinbeherende organisaties, wat de integraliteit van het agrarisch natuurbeheer ten goede komt.

Ecologisch berm- en dijkbeheer

Verspreid door het landelijk gebied ligt een enorm netwerk aan wegen en (binnen)dijken dat in potentie een positieve bijdrage kan leveren aan de biodiversiteit en de verbinding van leefgebieden van soorten. Een klein deel wordt ecologisch beheerd en hierin valt nog een hele slag te maken.

Ontsnippering

Sommige (vaar)wegen kunnen een ecologische barrière vormen in de verbinding van natuurgebieden of in natuurgebieden zelf. Bij alles wat nu nog wordt gepland of aangelegd/gereconstrueerd wordt ontsnippering meegenomen in de ontwerpen.

Faunabeheer

Het kan voor het beheer van de fauna in Zeeland nodig zijn uitzonderingen te maken op de wettelijke bescherming van soorten (zie onder Natuurbescherming). Provinciale faunabeheereenheden spelen in het faunabeleid een essentiële rol, omdat zij zorgen voor een maatschappelijke en gebiedsgerichte inbedding van het faunabeheer. Daarnaast zijn faunabeheereenheden verantwoordelijk voor het opstellen van faunabeheerplannen, die door Gedeputeerde Staten moeten worden goedgekeurd. De wildbeheereenheden voeren het faunabeheer en de faunabeheerplannen uit. Provinciale Staten kunnen bij verordening regels stellen waaraan de faunabeheereenheid, de wildbeheereenheden en de door de faunabeheereenheid vastgestelde faunabeheerplannen moeten voldoen. 

Het aantal ganzen (zowel broedvogels als overwinteraars) is de afgelopen decennia fors toegenomen. Met de toename van het aantal ganzen is ook de schade aan landbouwgewassen en natuur toegenomen. Het Zeeuws ganzenakkoord (2014) De Provincie Zeeland heeft als doel ganzenpopulaties in Zeeland duurzaam in stand te houden op een niveau waarbij een goed evenwicht wordt gevonden tussen de omvang van de van nature voorkomende populaties en de risico’s die daarmee samenhangen.  

De nadruk ligt op het beperken van landbouwschade. Bij bestrijding van schade door onder andere verjagen, nestbehandeling, afschot en vangen moet verontrusting en schade aan andere natuurwaarden zoveel mogelijk worden voorkomen. Om voldoende rust en foerageerplaats te bieden aan trekkende en overwinterende ganzen worden ganzenrustgebieden aangewezen. In die gebieden worden ganzen niet bestreden. Grondgebruikers kunnen jaarlijks in aanmerking komen voor subsidie voor het nalaten van verjaging van beschermde ganzen in deze gebieden in de periode van 1 november tot 1 april.

Er zijn in Zeeland drie leefgebieden van het damhert aangewezen: de Manteling van Walcheren, de Kop van Schouwen en het eiland de Haringvreter in het Veerse Meer. Binnen deze leefgebieden vindt beheer van de populatie plaats Voor elk leefgebied is vanuit oogpunt van een duurzame populatie een streefaantal dieren bepaald. De populatiegrootte wordt door afschot gereguleerd.

Exotenbeleid

In 2011 werd 22% van de Europese soorten bedreigd door invasieve exoten. Sinds 1 januari 2015 is een EU-Verordening van kracht betreffende de ‘preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten’. Op basis van deze verordening zijn lidstaten verplicht maatregelen te nemen voor 64 soorten die op de EU-lijst zijn geplaatst. De provincies zijn verantwoordelijk voor de bestrijding van het grootste deel van deze soorten, met uitzondering van krabben, kreeften en ratten. Naast een bedreiging voor de inheemse natuur kunnen invasieve exoten ook economische schade en gezondheidsrisico’s met zich meebrengen. Er zijn drie soorten bestrijdingsstrategieën. Soorten die zich nog niet gevestigd hebben worden in een vroeg stadium uitgeroeid. Bij beperkt voorkomende soorten wordt eliminatie nagestreefd. Bij wijdverspreide soorten is de aanpak gericht op het inperken en indammen van de populaties.

Natuurherstel

Voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen in verschillende Natura 2000-gebieden zijn natuurherstelmaatregelen nodig. Inmiddels zijn de afgesproken 160 maatregelen voor het overgrote deel gerealiseerd. In de stikstofaanpak zal ook de komende jaren natuurherstel stevig worden gecontinueerd met het Programma Natuur 2021-2030 als extra inzet hiervoor. Dit programma is aanvullend aan bestaande afspraken met het Rijk over natuurherstel en vormt een onderdeel van de landelijke structurele aanpak stikstof. Deze aanpak spoort met de provinciale strategische aanpak stikstof die eveneens is gericht op kwaliteitsverbetering van de met stikstof overbelaste Zeeuwse natuur. 

Ook buiten Natura 2000-gebieden kan het nodig zijn om de kwaliteit van de natuur in het NNZ een impuls te geven. Bijvoorbeeld wanneer de ontwikkeling van de natuur in een gebied in negatieve zin anders verloopt dan beoogd en dit niet is veroorzaakt door achterstallig onderhoud en ook niet met regulier beheer verholpen kan worden. In de afgelopen drie jaar zijn zo maatregelen getroffen die hebben geleid tot een verbetering van de kwaliteit van 370 ha bestaand natuurgebied.

Natuurontwikkeling  

De afgelopen decennia is de natuurontwikkeling in Zeeland voortvarend ter hand genomen en was Zeeland tot voor kort koploper in de opgave. Om in 2027 volgens het Natuurakkoord het Natuurnetwerk Zeeland voltooid te hebben moet vanaf nu per jaar gemiddeld zo’n 100 ha nieuwe natuur worden gerealiseerd. Met het realisatietempo van gemiddeld zo’n 23 ha per jaar in de afgelopen zeven jaar wordt dat doel niet gehaald. De vertraging kent meerdere oorzaken. In de eerste jaren na de herijking van de ecologische hoofdstructuur was het budget niet toereikend (zowel voor wat betreft het provinciaal als het rijksaandeel). Verder moet nieuwe natuur tegenwoordig door grondeigenaren zelf (op vrijwillige basis) worden gerealiseerd, maar bestaat bij veel grondeigenaren nog onbekendheid over de (subsidie)mogelijkheden. Ook betekent zelfrealisatie vaak een fikse voorinvestering en vraagt het veel kennis en capaciteit. Daarbij komt dat het tegenwoordig in de meeste gevallen nog maar gaat om relatief kleine gebiedjes ter afronding van grotere natuurgebieden. De kosten zijn dan verhoudingsgewijs hoog en vaak hoger dan het subsidieplafondbedrag per hectare. Recent zijn met betrokken partijen strategieën voor versnelling van de opgave verkend en een aantal zijn ook al in gang gezet. In Zeeland is het realiseren van nieuwe natuur altijd op vrijwillige basis. Het kavelruilbureau wordt ingezet om het natuurwetwerk te realiseren.

Natuurgebieden in het Natuurbeheerplan Zeeland 2019
Afbeelding

Natuurverbreding: verbinding tussen natuur en economie

Het gaat hier om het vergroten van de autonome vervlechting van natuur en biodiversiteit met andere (te ontwikkelen) functies. Met andere woorden het versterken van de relatie tussen natuur en economie. Twee ambities die door Rijk en provincies (maar ook andere organisaties) breed gedragen worden. Dit is nodig omdat de uitvoering van natuurbeleid en het enkel realiseren van natuurwaarden binnen het begrensde Natuurnetwerk niet leidt tot verbetering van de biodiversiteit. De afgelopen jaren gebeurt er in den lande al van alles op het vlak van de verbinding tussen natuur en economie, maar toch is dit niet voldoende. De provincie zet de komende periode ook meer in op vervlechting van Natuur binnen bestaande functies. Daarbij wordt aangehaakt bij de Natuurinclusieve Agenda via de structurele aanpak Stikstof en via de uitvoering van het ambitiedocument “Samenwerken aan het Zeeuwse platteland”. De Natuurinclusieve Agenda gaat de komende periode op rijksniveau vorm krijgen. In dat kader rusten op het Zeeuwse landelijke gebied tal van opgaven die ook nader geconcretiseerd zullen worden. Te denken valt aan de structurele opgave Stikstof, het Deltaplan Zoet water of de transitie naar een volhoudbare landbouw waaraan de natuur- en biodiversiteitopgave kan worden gekoppeld. Binnen de Natuurinclusieve Agenda wordt het begrip Basiskwaliteit Natuur binnen en buiten bebouwd gebied uitgewerkt. Er komt experimenteerruimte voor een Zeeuwse invulling en de realisatie van deze basiskwaliteit. 

Een vorm van versterking van de biodiversiteit die al lang in Zeeland bestaat, is de inrichting en het beheer van natuurwaarden op tal van particuliere terreinen (groot en klein) buiten het natuurnetwerk. Deze “lichtgroene” natuur draagt positief bij aan de biodiversiteit in het landelijk gebied. Zonder deze inspanningen van particulieren zou het met de biodiversiteit nog slechter gesteld zijn. Vaak gaat het om (voormalige) boerenerven, maar bijvoorbeeld ook om kleine natuurterreintjes, dorpsbosjes en -boomgaarden of tijdelijke natuur op bedrijventerreinen. Veel van deze particuliere initiatieven worden ondersteund door Stichting Landschapsbeheer Zeeland. Daarnaast nemen gemeenten vaak natuurwaarden mee binnen ruimtelijke plannen die eveneens bijdragen aan biodiversiteitsherstel. Ook een initiatief waarbij vergroening van schoolpleinen en zorginstellingen plaatsvindt (IVN) draagt hier aan bij. 

Natuurbeleving

Natuurbeleving gaat over het hele palet van natuureducatie, natuurpromotie en natuuractiviteiten. Onder de noemer Natuurbeleving vinden al diverse ontwikkelingen plaats:

  • Het samenwerkingsverband De Zeeuwse Natuur (DZN) draagt bij aan een Zeeland waar kinderen in verbinding met natuur opgroeien en inwoners en recreanten toegang hebben tot beleefbare & rijke natuur, heel dichtbij.

  • Ter ondersteuning van het kerndoel van de Zeeuwse natuurbeleving en –branding, is een traject gestart dat gericht is op (gezamenlijke) natuurbranding en communicatie (identiteit en vindbaarheid) en concrete (inrichtings)maatregelen ter bevordering van beleving, herkenbaarheid en toegankelijkheid. 

  • Het museum voor natuur en landschap, Terra Maris, vervult een prominente rol als podium voor natuurgerelateerde beleving en educatie voor zowel inwoners als gasten. Verdere uitbreiding en actualisering van voorzieningen rondom de Oosterschelde (ook gericht op de beleving van de biodiversiteit onder water). 

  • Met het UNESCO Geopark wordt provinciegrensoverschrijdend ingezet om, gebruik makend van de natuurlijke, geologische en de cultuurhistorische eigenschappen, het Deltagebied internationaal in de etalage te zetten via een UNESCO keurmerk.

15.3 Acties om doelen te realiseren 

Subdoel 1 Herstel biodiversiteit: de doelen uit de Europese biodiversiteitsstrategie 2021-2030 zijn gehaald.  

Actie 1.1: Uitvoering doelstelling biodiversiteit.  

De doelstellingen voor biodiversiteit in 2030 komen voort uit de Europese biodiversiteitsstrategie 2021-2030. Dit beleid is de basis voor het Nederlandse en daarmee ook het provinciale natuurbeleid:

1. We versterken de verbinding tussen landbouw en natuur, vooral rondom stikstof overbelaste Natura 2000-gebieden.  

2. We zetten in op uitvoering van de landelijke bossenstrategie en de Zeeuwse vertaling daarvan (Zeeuwse Bosvisie) zoals

   
 421 ha nieuw bos binnen het Natuurnetwerk Zeeland.  

3. We creëren “experimenteerruimte” voor biodiversiteitsherstel binnen het Landelijke Gebied’  

4. We versnellen de realisatie van onze restant opgave Natuurnetwerk Zeeland. Hiervoor stellen we een  

   
uitvoeringsstrategie op.  

5. We verbeteren de kwaliteit van stikstof overbelaste Natura 2000-leefgebieden en soorten. 

Deze acties worden uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma Landelijk Gebied 2021-2030.

Rolverdeling:

  • De provincie

    • stelt kaders vast in de omgevingsverordening;

    • erleent verleent vergunningen;v

    • financiert uitvoering. 

  • De EU ondersteunt behoud en versterking van de biodiversiteit met verschillende EU-programma’s.

  • Gemeenten stimuleren biodiversiteit middels subsidies en aangepaste inrichting en beheer van openbaar groen.

  • Natuurorganisaties en terreinbeheerders

    • brengen de Zeeuwse Natuurambitie in bij de uitvoering van de visie en de uitwerking in programma’s;

    • voeren projecten uit;

    • delen kennis;

    • informeren inwoners, toeristen en ondernemers.

Actie 1.2 Opstellen routekaart biodiversiteit

De komende tijd zal een routekaart biodiversiteit worden opgesteld. Hierin staat een stappenplan voor de korte en lange termijn als hulpmiddel bij het oplossen van de biodiversiteitscrisis. Op de korte termijn kunnen kansrijke acties in gang worden gezet. Op de langere termijn kunnen succesvolle acties worden gecontinueerd en opgeschaald en nieuwe kansrijke acties worden toegevoegd. Daarmee wordt de routekaart een groeimodel. 

Rolverdeling is gelijk aan actie 1.1

Subdoel 2 Natuurbescherming: de natuurgebieden in Zeeland worden adequaat beschermd. 

Actie 2.1: Natuurbescherming

Voor de natuurbescherming wordt het beleid met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden, soorten en houtopstanden (bos en bomen) via de bestaande wetgeving en de Beleidsnota Natuurwetgeving voortgezet. Ook de onderwater flora en fauna wordt beschermd. Voor alle 16 geheel of gedeeltelijk in Zeeland gelegen Natura 2000-gebieden is er een vastgesteld beheerplan. En alle gebieden van het Natuur Netwerk Zeeland met de status bestaande natuur hebben een passende bestemming in de gemeentelijke omgevingsplannen. Rond voor verzuring gevoelig gebied gelden beperkingen voor uitbreiding of nieuwvestiging van veehouderij. Toezicht en handhaving wordt voortgezet, buitendijks wordt de inzet geïntensiveerd.

Rolverdeling:

  • Het Rijk stelt beheerplannen op voor alle rijkswateren.

  • De provincie stelt beheerplannen op voor alle provinciale natuurgebieden.

  • Het Rijk, de provincie en gemeenten beschermen natuurgebieden, soorten en houtopstanden in omgevingsvisies, -plannen, –verordeningen en -vergunningen.

  • De Veiligheidsregio adviseert (via het bevoegde gezag) in de mogelijkheden natuurgebieden zo brandveilig en beheerbaar mogelijk aan te leggen.

  • De provincie, RUD Zeeland en terreinbeheerders zorgen voor toezicht en handhaving.

  • Overheden, terreinbeheerders, bedrijfsleven, ondernemers en woningbouwcorporaties werken samen bij inrichting, gebruik en bescherming van natuurgebieden, soorten en houtopstanden.

Subdoel 3 Natuurbeheer: er is inzicht in de kwaliteit van alle ecosysteemtypen in Zeeland en het ecologisch beheer buiten natuurgebieden is verbreed.

Actie 3.1: Beheer Natuur Netwerk Zeeland

Het aansturen op en het vergoeden van een effectief en efficiënt natuurbeheer op grond van het subsidiestelsel Natuur en Landschap en de kaders uit het Natuurbeheerplan ( Subsidieverordening Natuur en Landschapsbeheer, SVNL) wordt gecontinueerd. Vanuit het klimaatakkoord wordt bekeken in welke natuurgebieden het beheer kan worden aangepast om meer CO2 vast te leggen, zonder dat dit ten koste gaat van de biodiversiteit en/of bijzondere natuurwaarden. In dat verband wordt ook bezien waar binnen het natuurnetwerk (zowel bestaande als nieuwe natuur) en agrarische gronden nog plaats is voor meer bos. In het beheer verder ook rekening houden met de klimaatbestendigheid van de natuur, om zo de negatieve gevolgen van de klimaatverandering voor natuur (zoals verdroging en natuurbranden) tegen te gaan.

Rolverdeling:

  • De provincie

    • verleent subsidie op grond van subsidiestelsel Natuur en Landschap; 

    • legt regels voor bestrijding van distels vast in de omgevingsverordening.

  • Beheerders voeren de regels van de provincie uit.

Actie 3.2: Agrarisch natuurbeheer

Het integrale karakter van het agrarisch natuurbeheer wordt verder uitgebreid. Het vergoeden van Agrarisch Natuurbeheer via Poldernatuur Zeeland wordt gecontinueerd om bij te dragen aan biodiversiteit en landschap buiten de natuurgebieden.

Rolverdeling:

  • De provincie verstrekt vergoedingen aan Poldernatuur Zeeland. 

  • Poldernatuur Zeeland en individuele agrariërs voeren het agrarisch natuurbeheer uit.

Actie 3.3: Ecologisch berm- en dijkbeheer

Er wordt ingezet op een gezamenlijk programma voor ecologisch bermbeheer met de medeoverheden en North Sea Port en uitbreiding van het areaal ecologisch beheerde bermen, dijken, overhoeken, etc. Tevens wordt uitvoering gegeven aan het Dijkenactieplan (herijking van de ecologische functie en het beheer van alle afzonderlijke binnendijken in Zeeland met als doel een efficiënt en effectief ecologisch beheer). Bij de uitwerking van de bossenstrategie worden de kansen onderzocht voor de aanplant van meer weg- en dijkbeplanting.

Rolverdeling:

  • De provincie, gemeenten, Waterschap Scheldestromen en North Sea Port stellen een gezamenlijk programma op.

  • De provincie voert het Dijkenactieplan uit.

  • De beheerders van dijken en wegen voeren waar mogelijk ecologisch berm- en dijkbeheer uit.

Actie 3.4: Faunabeheer en exotenbestrijding

De bestrijding van schade veroorzakende soorten en het uitkeren van schadevergoedingen voor faunabeheer (bijvoorbeeld ganzen in ganzenrustgebieden) wordt volgens de landelijke lijn en de Beleidsnota Natuurwetgeving gecontinueerd. Via de Beleidsnota Natuurwetgeving wordt actief uitvoering gegeven aan het exotenbeleid.

Rolverdeling:

  • De provincie

    • keert schadevergoedingen voor faunabeheer uit;

    • maakt een beleidsuitwerking voor exotenbeheer en voert het exotenbeleid uit.

Actie 3.5: Monitoring

Het monitoren en beoordelen van de kwaliteit van natuurgebieden wordt voortgezet conform landelijke afspraken en het provinciaal monitoringsplan. Doel is inzicht te krijgen in de kwaliteit van alle ecosysteemtypen in Zeeland (nu alleen nog bos, grasland, moeras en open duin). Ook is het gewenst meer zicht te krijgen in de staat van instandhouding van soorten (ook buiten Natura 2000-gebieden) en leefgebieden in Zeeland.

Rolverdeling:

  • De provincie voert de monitoring uit en deelt de uitkomsten met alle betrokken partijen.

  • Alle betrokken partijen verbeteren de uitvoering op basis van de uitkomsten van de monitoring.

Subdoel 4 Natuurherstel: 70% doelrealisatie in Natura2000-gebieden.

Actie 4.1: Uitwerken Programma Natuur voor de structurele aanpak van stikstof.

Dit is een uitwerking van fase 1 en 2 uit het Programma Natuur als belangrijke pijler van de landelijke structurele aanpak stikstof.

De Provincie zet in op het realiseren van condities voor een gunstige staat van instandhouding van alle soorten en leefgebieden onder de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR). Het streven is hiermee, in samenhang met de andere maatregelen binnen de structurele aanpak, aan de eisen te voldoen die de VHR stelt (artikel 6 lid 1 en 2). De provincie neemt de regie om samen met relevante partners één samenhangend programma van natuurherstelmaatregelen op te stellen gericht op behoud en verbetering van Natura 2000-gebieden. Daarbij ligt de komende 10 jaar een extra focus op het kwalitatief verbeteren van stikstof overbelaste en gevoelige Natura 2000-leefgebieden en soorten als onderdeel van de landelijke structurele aanpak stikstof. Voor 2030 wordt ingeschat dat door het nemen van de juiste maatregelen 70% van de VHR instandhoudingsdoelen van de stikstof overbelaste Natura 2000-leefgebieden en soorten bereikt zijn. Deze 70% vertaalt zich in 70% van het te bereiken oppervlakte en kwaliteit van leefgebieden en de aanwezigheid van soorten (diversiteit en aantal) per Natura 2000-gebied.

Rolverdeling:

  • De provincie werkt samen met partners het uitvoeringsprogramma natuur 2021-2030 uit.

  • Het Rijk en de provincie stellen middelen beschikbaar.

Actie 4.2: Uitvoering herstel- en instandhoudingsmaatregelen.

Herstel- en instandhoudingsmaatregelen in Natura 2000-gebieden en voor Europees beschermde soorten worden genomen. Nazorgprojecten in het Natuurnetwerk Zeeland met als doel het verbeteren van de natuurkwaliteit, worden uitgevoerd .Deze vallen niet onder regulier beheer. Bijvoorbeeld door het wegnemen van knelpunten in milieucondities en ruimtelijke samenhang van de natuurgebieden zoals het nemen van ontsnipperingsmaatregelen bij infrastructurele werken. Ook wordt onderzocht in welke gebieden klimaatverandering een negatieve impact op de natuurkwaliteit kan hebben en welke maatregelen hiertegen getroffen kunnen worden.

Rolverdeling:

  • De provincie en terreinbeheerders voeren maatregelen uit.

Subdoel 5 Natuurontwikkeling: het natuurnetwerk Zeeland is afgerond.

Actie 5.1: Afronding Natuurnetwerk Zeeland 

Het Natuurnetwerk Zeeland is in 2027, conform het Natuurakkoord, afgerond en is dan 5.713 hectare groot. Dit betekent dat er vanaf 2020 nog circa 800 ha hectare nieuwe natuur in Zeeland ingericht moet worden. Om het tempo van de natuurontwikkeling te versnellen, is de systematiek van het Natuurbeheerplan iets gewijzigd. Kansrijke percelen buiten de begrenzing kunnen direct worden toegevoegd aan het Natuurnetwerk zonder elders een gelijk aantal hectares te ontgrenzen. De toe te voegen percelen moeten daarbij wel voldoen aan de uitgangspunten van de Natuurvisie. Er is geen sprake van een gewijzigde ambitie qua oppervlakte. Verdere versnelling kan mogelijk behaald worden door zelf percelen aan te kopen plus eventueel in te richten en op de markt te zetten. Een actieve benadering van eigenaren van begrensde percelen of percelen die grenzen aan het huidige natuurnetwerk en een gelijke ecologische potentie hebben, kan tevens een versnelling bieden. De basis voor het realiseren van nieuwe natuur is in Zeeland altijd vrijwilligheid. Het kavelruilbureau wordt ingezet om het natuurwetwerk te realiseren.

Rolverdeling:

  • De provincie

    • benadert actief eigenaren van begrensde percelen of aan natuur grenzende percelen;

    • koopt percelen aan;

    • financiert de inrichting.

  • Terreinbeheerders richten de nieuwe natuur in.

Subdoel 6 Natuurverbreding: er is een grotere maatschappelijke betrokkenheid bij natuur. Natuur en andere functies zijn meer verweven.

Actie 6.1: Uitvoering acties natuurverbreding uit de Natuurvisie Zeeland.

 In de Natuurvisie Zeeland staan ambities voor het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid bij de natuur en het versterken van de relatie tussen natuur en economie. De provincie neemt het initiatief om deze in samenwerking met partners te vertalen naar uitvoeringsmaatregelen. Daarbij wordt in lijn met het landelijke spoor “agenda natuurinclusieve samenleving” proefondervindelijk ervaring opgedaan. Deze ervaring is de basis voor een verdere beleidsuitwerking gedurende 2021-2030.

Rolverdeling:

  • De provincie neemt de regie en vertaalt samen met partners de ambities uit de Natuurvisie Zeeland naar uitvoeringsmaatregelen.

Actie 6.2: Uitwerken van de aanpak van overgangs- of multifunctionele zones rond bestaande natuurgebieden.

Deze zones zorgen voor een versterking van de verbinding tussen natuur, landschap en landbouw en voor een versterking van de natuurgebieden zelf. Hiervoor wordt “experimenteerruimte “ gecreëerd binnen een gebiedsgerichte aanpak. De primaire focus ligt daarbij op overgangszones rondom door stikstof overbelaste Natura 2000-gebieden. De provincie neemt deze uitwerking op in het Uitvoeringsprogramma Landelijk Gebied 2021-2030.

Rolverdeling:

  • De provincie neemt de regie en stimuleert initiatieven. 

  • Uitvoering via relevante partners.

Subdoel 7 Natuurbeleving: 90% van de natuurgebieden is toegankelijk en beleefbaar, het wandelnetwerk blijft van waarde en het oosten van Zeeland heeft een internationaal UNESCO-Geopark keurmerk.

Actie 7.1: Uitvoering nota natuurbeleving

In de Nota Natuurbeleving zijn de doelen en ambities op het vlak van natuureducatie, -promotie en -activiteiten in concrete doelen en beleidsstrategieën, in samenspraak met maatschappelijke partners, uitgewerkt en verwoord. De doelen voor 2030 zijn daarmee in beeld gebracht. Er wordt ingezet op het voortzetten van het beheer van de bestaande 2100 kilometer wandelnetwerk en boerenlandpaden en het verkrijgen van het internationale UNESCO-Geopark keurmerk. Het beleid dat 90% van de natuurgebieden toegankelijk en beleefbaar moet zijn, wordt gecontinueerd. Overigens blijkt uit onderzoek door HZ Kenniscentrum Zeeuwse samenleving (voorheen ZB |Planbureau) dat 75% van de Zeeuwse bevolking voorstander is van het creëren van stukken natuur zonder recreatieve voorzieningen (‘natuur mag natuur blijven’) (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020).

Rolverdeling:

  • De provincie en maatschappelijke partners voeren de Nota Natuurbeleving uit. 

  • De provincie

    • voert de regie;

    • brengt partijen samen;

    • stimuleert samenwerking;

    • initieert acties;

    • geeft subsidie voor het wandelnetwerk;

    • stelt financiële middelen beschikbaar voor de uitvoering via subsidies, opdrachten en participatie.

  • Terreinbeheerders beheren het wandelnetwerk en boerenlandpaden. 

15.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond.

  • Grond is een belangrijk middel om doelen te realiseren. Gestreefd wordt daarbij om meerdere doelen aan elkaar te koppelen daar waar het gaat om het realiseren van natuur. Daarbij blijft het realiseren van kwalitatieve natuur bovenaan staan.

2. Werk samen en deel kosten en baten.

  • Verstoring door recreatie kan een probleem zijn voor het behalen van natuurdoelen. Afstemming tussen beide vormen van gebruik is nodig.

  • Grensoverschrijdende samenwerking biedt kansen voor natuur, recreatie, landbouw en havenontwikkelingen.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten. 

  • De bestaande Zeeuwse Natuur vormt op zichzelf een van de kernkwaliteiten van Zeeland. Behoudt en versterking hiervan is onlosmakelijk onderdeel van het provinciale natuurbeleid.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • De natuur is door de klimaatverandering zelf ook aan verandering onderhevig. Bij natuurontwikkeling en het vergroten van de biodiversiteit buiten natuurgebieden zal de inzet moeten zijn een natuur die ook voor de volgende generaties is geborgd en die de wereld leefbaar houdt.

N

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

4 Bouwstenen van EEN DUURZAME EN INNOVATIEVE ECONOMIE

O

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

19 19 Havens en bedrijven

19.1 Doelstelling 2030

Zeeland staat op de kaart als regio met internationaal toonaangevende innovatiekracht en een uitstekend vestigingsklimaat. De economie is voor 50% circulair en er wordt 49% minder CO uitgestoten dan in 1990. 

Voor havens en industrie ligt de focus tot 2030 op de omschakeling naar elektriciteit en waterstof, het gebruik van circulaire grondstoffen en de opslag van CO2. Het doel is in de havens een vermindering van CO2 gebruik te realiseren die aansluit bij het Klimaatakkoord (reductie ten opzichte van 1990 met 49 % in het algemeen en 59% voor de industrie), een grootschalige groene waterstoffabriek in bedrijf te hebben, het aandeel van productie gebaseerd op hergebruik te vergroten naar 5 tot 10 % en binnen de chemische industrie voor 15% van de productie biobased grondstoffen te gebruiken. Gezondheid is een belangrijk uitgangspunt voor ontwikkelingen binnen de havens en industrie. De chemische en technische industrie liggen dan ook op voldoende afstand van woongebieden. De havens bieden in 2030 werkgelegenheid voor 18.700 fte en genereren 3,2 miljard euro aan toegevoegde waarde.

Het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) blijft een belangrijke motor voor de Zeeuwse economie. Het MKB maakt de groeiambities waar en is aangehaakt op ontwikkelingen in markt, samenleving en technologie. Zeeuwse MKB-bedrijven zullen dan ook slimmer, productiever, schoner en duurzamer werken. In 2030 zijn alle ondernemers zich bewust van de impact van maatschappelijke en technologische ontwikkelingen op hun bedrijf. Er worden geen kansen gemist en kennisvragen van verschillende ondernemers worden met elkaar verbonden. Zo komt het MKB tot concrete oplossingen.

Vraag en aanbod van zeehaven- en bedrijventerreinen zijn op elkaar afgestemd en er is sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik. Hiermee wordt invulling gegeven aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Binnen die randvoorwaarden biedt onder andere de ruimtelijke reservering op de Westelijke Kanaaloever mogelijkheden voor uitbreiding.

Om bonafide ondernemers en burgers een eerlijk speelveld te bieden, wordt er een preventieve aanpak ontwikkeld, waarbij vooraf al rekening kan worden gehouden met risico’s van ondermijning en onbedoeld faciliteren van malafide ondernemers/bedrijven wordt voorkomen. De Wet Bibob vormt daarbij een belangrijk instrument.  

Subdoel 1: De doelstellingen voor 2030 uit het ‘Regioplan Smart Delta Resources 2030-2050’ naar klimaatneutrale industrie en de Ambitie duurzame havens 2030 zijn gehaald.

Subdoel 2: Het Zeeuwse MKB zet de impact van maatschappelijke en technologische ontwikkelingen om in kansen en is internationaal georiënteerd.

Subdoel 3: Bedrijventerreinen voorzien in een behoefte.

Subdoel 4: Zoveel mogelijk voorkomen van het faciliteren van malafide ondernemers/bedrijven en ondermijnende criminaliteit (in de zeehavens). 

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

19.2 Huidige situatie

In Zeeland kunnen we een aantal economische topsectoren onderscheiden. Dit zijn industrie, scheepsbouw, offshore wind en maintenance, havens en logistiek, vrijetijdseconomie, water en maritiem, deltatechnologie en energie, en agrofood. Haven en industrie gerelateerde bedrijven vinden we met name in de eerste twee topsectoren, het Midden- en Kleinbedrijf in alle topsectoren. Zeeland heeft een gunstige kostenstructuur. Dat wil zeggen dat de kosten voor bijvoorbeeld huur en aankoop van grond relatief laag zijn. Er zijn voldoende financieringsmogelijkheden voor het innovatieve midden- en kleinbedrijf en er is een hoogwaardige onderwijsinfrastructuur. De centrale ligging van Zeeland in Noordwest-Europa en goede achterlandverbindingen is een ander pluspunt.

Zeeland kent inmiddels elf kennis- en innovatienetwerken (K&I). Deze triple helix netwerken hebben of werken aan een gezamenlijke meerjarige agenda met een uitvoeringsprogramma van innovatieve projecten en projecten gericht op kennisdeling. De K&I-netwerken werken veelal samen met topsectoren en andere regionale clusters. Ook krijgt de samenwerking tussen de verschillende sectorspecifieke K&I-netwerken steeds meer vorm.

Belangrijke trends voor de havens en bedrijven zijn:

  • Transitie naar een duurzame industrie (schone/hernieuwbare energie/circulair).

  • Groei buisleidingennetwerk en elektriciteitsinfrastructuur.

  • Groter aanbod van groene energie.

  • Groei import van groene waterstof en ammoniak.

  • De effecten van zeespiegelstijging op buitendijkse gebieden, zoals kades en bedrijfsgebouwen (met name in het Sloegebied).

  • Hitteproblematiek op bedrijventerreinen.

  • Technologische ontwikkelingen: robotisering, digitalisering, kunstmatige intelligentie, blockchain, Big Data, machine learning, fotonica, nanotechnologie, quantumtechnologie, biotechnologie.

Havens en industrie

Een groot deel van de Zeeuwse economie is verbonden aan de zeehavens. De havengebieden zijn dan ook de motor van de Zeeuwse economie voor wat betreft toegevoegde waarde. North Sea Port is op ditzelfde aspect de derde zeehaven van Europa. North Sea Port is een grensoverschrijdende haven die steeds meer samenwerkt met andere havens buiten de regio. De chemiesector concurreert mondiaal, maar Zeeland kent ook veel bedrijven in nichemarkten.

Internationalisering van de economie is het sterkst zichtbaar in de haven- en industrieterreinen. Economische ontwikkelingen hebben invloed op Zeeuwse bedrijven en daarmee op de ruimtevraag. Internationalisering en veranderingen in de verdienmodellen en productieprocessen bepalen de vraag naar transport en modaliteiten.

 In 2020 is door Smart Delta Resouces (SDR) het ‘Regioplan Smart Delta Resources 2030-2050’ gepubliceerd. In dat rapport is een routekaart met maatregelen opgenomen die de bijdrage van de deelnemende bedrijven aan de landelijke klimaatdoelen omschrijft. In het regioplan zijn drie strategische prioriteiten geformuleerd:

1. Elektriciteit en waterstof

2. Circulaire grondstoffen

3. CO2-opslag (CCS: Carbon Capture and Storage) en CO2-gebruik (CCU: Carbon Capture Usage).

Ook in de Ambitie 2030 (Visie op de verduurzaming van het Zeeuwse industrieel logistieke complex) zijn concrete doelen opgenomen voor de economische motor van Zeeland voor wat betreft de thema's lucht- en waterkwaliteit, verbindingen, ruimte voor de natuur, circulair, biobased, klimaatverandering en energie.  

Midden- en kleinbedrijf (MKB)

Het merendeel van het Zeeuwse bedrijfsleven behoort tot het midden- en kleinbedrijf. Waar North Sea Port de motor van de Zeeuwse economie is voor de toegevoegde waarde, is het MKB dat voor de werkgelegenheid.  

De bedrijvigheid in Zeeland is groot. In Zeeland zijn de sectoren (op basis van het aantal bedrijven) handel en specialistische zakelijke diensten het grootst. Bijna een op de vijf bedrijven valt onder handel, iets meer dan het gemiddelde voor Nederland. Qua aantal banen staan 1) handel, vervoer en horeca en 2) overheid en zorg bovenaan. In totaal gaat het om 94.000 banen. Naast de werkgelegenheid die de zeehavens met de hieraan verbonden nevenactiviteiten en toeleveranciers bieden, is het toerisme ook een belangrijke motor voor de economie in Zeeland.  

We onderscheiden vier hoofdtypen bedrijven met elk een eigen rol in de Zeeuwse economie. De ZZP’ers (zelfstandigen zonder personeel) zorgen voor flexibiliteit, het jonge MKB (maximaal 5 jaar) zorgt voor dynamiek, het innovatieve MKB zorgt voor vernieuwing en verbetering en het reguliere MKB voor een breed en toegankelijk aanbod van diensten en producten.

Zeeland wordt in Nederland gekenschetst als een ‘innovatieve volger’. Het MKB in Zeeland scoort goed op innovatieve samenwerking, op valorisatie van innovaties (dus de waardecreatie) en op de factor levenslang leren. Publieke investeringen in R&D (Research en Development) zijn laag. Daarentegen is Zeeland medio 2020 een kenmerkende aanpakkersprovincie, waarin het aandeel middelbaar opgeleiden hoog is. Het aandeel hoger opgeleide bevolking is juist beduidend lager. Twee derde van de Zeeuwen vindt dat meer geld beschikbaar gesteld moet worden voor bedrijven met innovatieve ideeën (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020).  

Met digitalisering kunnen ondernemers hun productiviteit en concurrentiepositie verbeteren en hun markt vergroten, maar dat gaat niet vanzelf. Wat kun je met big data, kunstmatige intelligentie (AI) of blockchain, en hoe? Ondernemers weten waar hun kansen liggen.

Bedrijven die internationaal actief zijn, zijn op den duur competitiever, innovatiever en sterker. Nederland is een exportland, maar met name in het MKB is er nog een wereld te winnen. Relatief weinig MKB-ondernemers doen zaken over de grens en als ze dat wel doen, beperkt de handel zich vaak tot één land of één keer. Vooral markten buiten Europa zijn voor veel ondernemers lastig te betreden. Het Zeeuwse MKB krijgt hierbij in 2030 voldoende ondersteuning van Rijk en regio.  

Bedrijventerreinen

Goede werk- en bedrijfslocaties zijn nodig om economische ontwikkeling te faciliteren. Er wordt gestreefd naar een concentratie op bedrijventerreinen, met name op grootschalige terreinen. Concentratie op (grootschalige) terreinen zorgt voor schaalvoordelen voor bedrijven, zuinig ruimtegebruik, beperking van de impact op het landschap en beperking van het gebruik van milieuruimte. Concentratie maakt een goede bereikbaarheid en ontsluiting van bedrijventerreinen mogelijk. Naast grootschalige bedrijventerreinen kent Zeeland een groot aantal kleinschalige bedrijventerreinen. Bestaande kleinschalige terreinen hebben onder voorwaarden eenmalig  de mogelijkheid voor een beperkte uitbreiding of afronding. Een verdere toename van het aantal kleinschalige bedrijventerreinen is ongewenst. In Zeeland worden vraag en aanbod van bedrijventerreinen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Zo wordt een kwantitatieve én kwalitatieve mismatch voorkomen. Hiervoor wordt iedere drievier jaar een prognose opgesteld waarin de behoefte voor de volgende 10 jaar wordt ingeschat. Deze prognose is de basis voor de regionale bedrijventerreinenprogrammering. Gemeenten leggen hierin regionale afspraken vast over ontwikkeling, uitbreiding en herstructurering van bedrijventerreinen. De programmering wordt regelmatig geactualiseerd tweejaarlijks Omgevingswet Inloggengeactualiseerd om in te spelen op veranderingen in de markt. 

Herstructurering van bedrijventerreinen is noodzakelijk om verouderde bedrijventerreinen aantrekkelijk te maken voor gevestigde en nieuwe bedrijven. Zo wordt verpaupering van bestaande terreinen tegengegaan en vermindert de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen. Kwaliteitsverbetering betekent ook het beter benutten van de ligging en ontsluiting van terreinen én ze klimaatbestendig inrichten. Bedrijventerreinen met speciale voorzieningen zoals een binnenhaven of loswal zijn van groot belang voor transport, daarom moeten deze worden behouden en benut voor bedrijven die daar gebruik van maken. Provincie Zeeland wil de vestiging van grootschalige logistiek en datacentra op ongewenste plekken en met weinig regionale meerwaarde voorkomen. Door de aard en omvang hebben grootschalige logistiek (waaronder distributiecentra) en datacentra grote invloed op de ruimte en het landschap. Grootschalige logistiek heeft ook een grote impact op het omliggende wegennet.

 Op veel bedrijventerreinen staat verduurzaming nog in de kinderschoenen. De provincie stimuleert de verduurzaming met subsidie voor het uitvoeren van duurzaamheidscans op bedrijventerreinen, waarbij kansen voor energiebesparing, biodiversiteit en klimaatadaptatie in beeld worden gebracht. Voor de daadwerkelijke aanpak van herstructurering en verduurzaming heeft de provincie ook subsidies voor planvorming en uitvoering beschikbaar.

De provincie stimuleert de aanpak van herstructurering en verduurzaming door planvorming en uitvoering beschikbaar te maken.

Kantoren  

Als uitwerking van het rijksbeleid ter voorkoming van overaanbod van kantoren, wordt selectief omgegaan met plannen voor nieuwe kantoren. In Zeeland vormt zogenaamd ‘bouwen voor leegstand’ geen probleem, omdat er alleen wordt gebouwd als er vraag is. Wel zien we dat in de bestaande voorraad de leegstand toeneemt als gevolg van verplaatsen naar nieuwbouw, dan wel door een teruglopende vraag. 

De provincie streeft ernaar om investeringen in openbaar vervoer en infrastructuur optimaal te benutten. Dit betekent dat zelfstandige grootschalige kantoren zoveel mogelijk gesitueerd zijn in of direct aansluiten op de binnensteden van Goes, Middelburg, Vlissingen en Terneuzen. Ontbreken die mogelijkheden dan is vestiging aan toegangswegen naar het stadscentrum, dichtbij doorgaande wegen en aan de stadsranden bij de toegangswegen ook mogelijk. Kantoren met een publieksfunctie moeten goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer. In de overige kernen zijn – bij voorkeur in het centrum – alleen kleinschalige kantoorontwikkelingen met een publieksfunctie en kantoren met een lokale of regionale functie toegestaan. 

Aanpak ondermijning 

Bij het faciliteren van economische ontwikkeling is het van belang dat de overheid integer handelt en dat ondermijnende criminaliteit wordt voorkomen. We spreken van ondermijning als er aantasting plaatsvindt van institutionele gezagsstructuren die de werking van het samenlevingssysteem borgen en sturen. Ondermijning betekent ook dat de grenzen van de onderwereld en bovenwereld vervagen. De Provincie wil een preventieve aanpak ontwikkelen, waarbij vooraf al rekening kan worden gehouden met risico’s van ondermijning en waarbij het onbedoeld faciliteren wordt voorkomen. Dit draagt bij aan een eerlijk speelveld voor bonafide ondernemers en burgers. 

Zoals eerder besproken zijn de zeehavens van grote waarde voor de Zeeuwse economie. De zeehavens vormen als logistiek knooppunt echter ook een aantrekkelijke locatie voor criminaliteit. Er vindt op en om de zeehaventerreinen bijvoorbeeld cocaïnesmokkel, arbeidsuitbuiting, milieucriminaliteit, ladingdiefstal en allerlei andere vormen van criminaliteit plaats. Uit een onderzoek van TNO naar de zeehavens van Zeeland en West-Brabant (2020) blijkt dat er momenteel op meerdere niveaus kwetsbaarheden in de havens en in de aanpak van criminaliteit aanwezig zijn. Het versterken van de weerbaarheid van de zeehavens is daarom van essentieel belang. 

Om te voorkomen dat de provincie malafide ondernemers/bedrijven faciliteert, past ze de Wet Bibob toe bij onder andere omgevingsvergunningen voor bouw en milieu. De Wet Bibob is een belangrijk instrument waarover de overheid beschikt in de strijd tegen ondermijning. Als er een ernstig gevaar dreigt dat bijvoorbeeld een vergunning wordt misbruikt, kan de bevoegde overheidsinstantie de aanvraag weigeren of de afgegeven vergunning intrekken. Zo wordt voorkomen dat de overheid criminele activiteiten faciliteert en wordt bovendien de concurrentiepositie van bonafide ondernemers beschermd.

19.3 Acties om doelen te realiseren  

Subdoel 1: De doelstellingen uit het Regioplan Smart Delta Resources 2030-2050 en de Ambitie duurzame havens 2030 zijn gehaald. 

Er zijn veel partijen die een bijdrage leveren aan het realiseren van deze doelstelling. Veel van hun inspanningen zijn algemeen en niet specifiek voor een van de beschreven acties.

Rolverdeling: 

  • De EU verstrekt subsidie aan uitvoering van en communicatie over projecten binnen het North Sea Port District en Smart Delta Resources. 

  • De provincie faciliteert samenwerking tussen bedrijven, voert lobby richting hogere overheden, financiert het delen van kennis, en faciliteert projecten op het gebied van verduurzaming. 

  • De SER verstrekt adviezen over kansen transitie naar duurzame industrie. 

  • De RUD brengt milieukennis in op het gebied van onder andere geluid en externe veiligheid. 

  • De Veiligheidsregio verstrekt adviezen over veiligheid en denkt mee over nieuwe ontwikkelingen. 

  • De Zeeuwse Milieufederatie (ZMf) communiceert over en werkt mee aan "Ambitie 2030 Duurzame havens". 

  • Het onderwijs verzorgt opleidingen die voorzien in een behoefte van de Zeeuwse arbeidsmarkt, neemt energieneutraliteit en circulariteit op in het lespakket. 

  • Gemeenten, bedrijfsleven en North Sea Port leveren per actie meer specifieke bijdragen.

Actie 1.1 Realiseren 50% circulaire economie.

Rolverdeling:

  • Het bedrijfsleven voert circulariteit door in de bedrijfsvoering.

  • North Sea Port werkt mee aan voorzieningen die hergebruik van afvalstof (van het ene bedrijf) als grondstof (voor het andere bedrijf) mogelijk maken ofwel faciliteert de uitvoering van Smart Delta Resources.

  • Gemeenten financieren of geven voorlichting aan ondernemers over de mogelijkheden voor circulariteit, stellen eisen aan of stimuleren duurzaamheid en circulariteit bij vergunningverlening aan bedrijven, faciliteren ondernemers en creëren een gunstig vestigingsklimaat.

  • Gemeenten en provincie oefenen invloed uit via het aandeelhouderschap North Sea Port.

Actie 1.2 Realiseren CO2-reductie in de industrie van 59% ten opzichte van 1990.

Rolverdeling:

  • Het bedrijfsleven voert binnen SDR het Regioplan Smart Delta Resources 2030-2050 uit.

  • North Sea Port faciliteert binnen SDR de uitvoering van het Regioplan Smart Delta Resources 2030-2050.

  • Gemeenten verstrekken subsidies voor energiemaatregelen, financieren of geven voorlichting aan ondernemers over energiemaatregelen, ontwikkelen beleid rond duurzame energie, verlenen vergunningen voor duurzame energieproductie en richten bestaande en nieuwe bedrijventerreinen duurzaam in.

Actie 1.3 Doorontwikkelen North Sea Port tot slimme, innovatieve haven en katalysator voor Zeeuwse economie.

Rolverdeling:

  • North Sea Port ontwikkelt, naast voorgaande acties, haar havens in balans met de omgeving op duurzame en robuuste manier en waarborgt intensief ruimtegebruik door clustering van bedrijven.

Actie 1.4 Ontwikkeling havens en industrie met gezondheid als uitgangspunt en binnen de randvoorwaarden van natuur, milieu en ruimtegebruik.

Rolverdeling:

  • North Sea Port ontwikkelt, naast voorgaande acties, haar havens in balans met de omgeving op duurzame en robuuste manier en waarborgt intensief ruimtegebruik door clustering van bedrijven.

  • Gemeenten stellen een omgevingsvisie en omgevingsplan op dat aandacht besteedt aan de in de actie genoemde onderwerpen en realiseren bedrijventerreinen waar behoefte aan is.

Subdoel 2: Het Zeeuwse MKB is internationaal georiënteerd en zet de impact van maatschappelijke en technologische ontwikkelingen om in kansen.

Actie 2.1 Versterken innovatie, internationalisering en digitalisering van het Zeeuwse MKB.

Rolverdeling:

  • Ondernemers voelen zich betrokken bij hun directe omgeving en dragen bij aan een aantrekkelijke en sociale omgeving in hun vestigingsplaats, nemen deel aan kennistrajecten met onderwijsinstellingen rond concrete uitdagingen, omarmen de digitalisering en verbeteren hierdoor hun productiviteit en concurrentiepositie, maken gebruik van diverse Europese, landelijke en provinciale ontwikkelings- en innovatieprogramma’s, zoals het Operationeel Programma voor Zuid-Nederland (OP-Zuid), MKB-innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT-Zuid), Interreg en Zeeland in Stroomversnelling.

  • Succesvolle bedrijven vernieuwen hun producten, diensten en processen continu.

  • De provincie stelt geld beschikbaar voor innovatievouchers die bedrijven helpen om op technologische en maatschappelijke veranderingen in te spelen, koppelt (Europese) beleidsdoelstellingen zoals gesteld in de Green Deal en specifieke doelstellingen met Zeeuwse doelstellingen en indicatoren, bestudeert de omgevingsimplicaties van deze doelstellingen, financiert Impuls Zeeland en Dockwize en is verantwoordelijk voor het opstellen van de Regionale Innovatie Strategie Slimme Specialisatie 2021-2027 (innovatie en valorisatie).

  • NV Economische Impuls Zeeland en Investeringsfonds Zeeland verzorgen het financieringsnetwerk MKB in Zeeland en bieden inzicht in de financieringsmogelijkheden.

  • Dockwize ondersteunt ideeën (van idee naar proof of concept) bij bedrijven en de ontwikkeling van start ups en scale ups.

  • Onderwijsinstellingen voeren kennistrajecten uit rond concrete uitdagingen met als doel samen met ondernemers en studenten concrete oplossingen te vinden.

Actie 2.2 Ontwikkeling van het MKB naar een circulaire economie.

In deze innovatiefase ligt de focus op de vertaalslag van bewustwording naar realisatie. Hierin spelen ketensamenwerking en stimulering vanuit de overheid een belangrijke rol. Deze ontwikkeling leidt voor het MKB tot innovatieve en andere businessmodellen.

Rolverdeling:

  • De provincie en gemeenten stimuleren het delen van kennis over circulaire economie.

  • Het regionale MKB voert innovatieve projecten uit en werkt daarbij samen in de keten. De projecten leiden tot innovatieve businessmodellen.

Subdoel 3: Bedrijventerreinen voorzien in een behoefte.

Actie 3.1: Voor bedrijventerreinen vormen zorgvuldig ruimtegebruik, een functionele en aantrekkelijke inrichting en duurzaamheid het uitgangspunt.

Het bestaande beleid op basis van de regionale bedrijventerreinprogrammering wordt voortgezet.

Rolverdeling:

  • Bedrijven laten een duurzaamheidsscan uitvoeren en voeren de uit de scan voortvloeiende maatregelen door.

  • De provincie verleent subsidie voor de duurzaamheidsscan, planvorming en uitvoering van verduurzaming en herstructurering van bedrijventerreinen, laat periodiek een prognose maken van de behoefte aan bedrijventerreinen (kwantiteit en kwaliteit) en neemt regels op in de omgevingsverordening over de vestiging van bedrijven en de uitbreiding van bedrijventerreinen. 

  • Gemeenten nemen initiatief voor het verduurzamen en herstructureren van bedrijventerreinen en dragen hier financieel aan bij, maken periodiek regionale afspraken over ontwikkeling, uitbreiding en herstructurering van bedrijventerreinen en leggen in hun omgevingsplan vast waar bedrijven zijn toegestaan.

  • De Veiligheidsregio adviseert over veiligheidsaspecten van bedrijfslocaties.

Subdoel 4: Zoveel mogelijk voorkomen van het faciliteren van malafide ondernemers/bedrijven en ondermijnende criminaliteit (in de zeehavens). 

Actie 4.1: Het voorkomen en bestrijden van ondermijnende criminaliteit (in de zeehavens).

Rolverdeling:

  • De politie, fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst, Douane en het Openbaar Ministerie zorgen primair voor opsporing van criminaliteit.

  • De Taskforce-RIEC (Regionale Informatie- en Expertise Centrum) Brabant-Zeeland ondersteunt het netwerk van overheidspartners. Het doel ervan is ondermijning en de daaraan verbonden criminaliteit georganiseerd en integraal aan te pakken. Netwerkpartners zijn onder meer politie, justitie, gemeenten, belastingdienst en de provincie.

  • De provincie voert het begin 2021 vastgestelde het Beleidsplan Aanpak ondermijning 2021-2023 uit. In het beleidsplan wordt omschreven hoe de Provincie Zeeland de komende jaren haar rol wil invullen in de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Dit doen we aan de hand van vier programmalijnen: 1) weerbare organisatie, 2) weerbare overheid, 3) weerbare samenleving en 4) data, inzicht en onderzoek.

  • De gemeenten Borsele, Moerdijk, Terneuzen en Vlissingen, de Douane, het Openbaar Ministerie, de Politie, Koninklijke Marechaussee en North Sea Port en Port of Moerdijk voeren het uitvoeringsplan van het samenwerkingsverband Havendriehoek Zeeland/West-Brabant uit.

  • De Taskforce-RIEC ondersteunt deze partners bij de uitvoering van het samenwerkingsverband Havendriehoek Zeeland/West-Brabant uit september 2020. Dit plan omvat verschillende deelprojecten om de Zeeuwse en West-Brabantse zeehavens te versterken.

Actie 4.2: Het toepassen van de Wet Bibob om te voorkomen dat de overheid malafide ondernemers/bedrijven faciliteert.

Rolverdeling:

  • De provincie past de Wet Bibob toe bij omgevingsvergunningen voor bouw en milieu, maar ook bij subsidies, vastgoedtransacties en overheidsopdrachten. Hoe de Wet Bibob door de provincie wordt toegepast, is uitgewerkt in het Beleidsplan Toepassing Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, Provincie Zeeland 2021 – 2023. 

  • Gemeenten passen de Wet Bibob toe en stemmen hun beleid af in een werkgroep onder begeleiding van de Taskforce-RIEC Brabant-Zeeland.

19.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond

  • Bedrijventerreinen en bedrijfsgebouwen kunnen zo ingericht of aangepast worden dat ze geschikt worden als leefgebied voor dieren en planten én klimaatbestendig zijn.

  • Grote bedrijfspanden zijn geschikt voor opwekking van zonne-energie.

  • Bedrijventerreinen kunnen zo ingericht worden dat ze uitnodigen tot bewegen.

  • Bedrijvigheid wordt geclusterd op bedrijventerreinen en in havengebieden, waardoor het ruimtegebruik compact blijft.

  • Door herstructurering van bestaande bedrijventerreinen, kan een deel van de vraag naar bedrijfsterrein daar worden gefaciliteerd. Daardoor kan uitbreiding ten behoeve van nieuwe bedrijven (deels) worden voorkomen. 

  • Door gerichte acquisitie van bedrijven kan een grotere bijdrage worden geleverd aan de werkgelegenheid, zijn er voordelen voor bestaande bedrijven, aansluiting op het onderwijs en aanvulling met nieuwe bedrijfstakken. 

2. Werk samen en deel kosten en baten

  • Bedrijven kunnen zoveel mogelijk afvalstoffen van andere bedrijven als grondstof gebruiken, waardoor waarde gecreëerd wordt voor afvalstoffen.

  • Door samenwerking kunnen bedrijven gemakkelijker gebruik maken van subsidies en van elkaar leren, waardoor ze kosten voor innovaties (duurzaamheid, digitalisering) kunnen drukken.

  • Gemeenten maken afspraken over nieuwe bedrijventerreinen om het aanbod af te stemmen op de vraag.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten. 

  • Het MKB is betrokken bij zijn omgeving en kan daarmee helpen de kernkwaliteiten in de eigen omgeving verder te ontwikkelen.

  • Het MKB kenmerkt zich door vindingrijkheid (innovatieve MKB) en initiatief (jonge MKB), waarbij de meer succesvolle bedrijven de basis vormen voor de kwaliteit van leven en werken in Zeeland.

  • De bedrijven (in de havens) zoeken naar innovatieve oplossingen om een belangrijke positie in Europa te behouden en uit te bouwen.

  • Voor een duurzame en gezonde economie werken bedrijven onderling en met overheid, onderwijs en kennisinstellingen samen. Ze hebben elkaar nodig om concurrerend te blijven en duurzaam te worden.

  • Het concentreren van bedrijvigheid in havengebieden en op bedrijventerreinen houdt het landelijk gebied open, waardoor genieten en opladen daar mogelijk blijven.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Eén van de belangrijkste opgaven van de Zeeuwse bedrijven is de transitie naar een CO2-neutrale en circulaire economie. De CO2-neutrale Zeeuwse economie draagt bij aan een minder grote opwarming van de aarde, waardoor de leefbaarheid in Zeeland, maar ook in andere delen van de wereld, minder onder druk komt te staan. De circulaire economie vermindert vernietiging van het landschap en natuurwaarden in andere delen van de wereld waar de grondstoffen vandaan komen. Het is daarbij wel belangrijk dat het verwerken van afval tot nieuwe grondstoffen op een sociaal aanvaardbare en voor het milieu verantwoorde manier gebeurt, ook als dat elders op de wereld is. 

P

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

20 Recreatie en toerisme

20.1 Doelstelling 2030

Zeeland als toeristische bestemming is in balans met haar omgeving. De vrijetijdssector is toekomstbestendig. 

In 2030 is Zeeland een bestemming waar ondernemers en bewoners de maatschappelijke meerwaarde van toerisme ervaren, gasten en bewoners betekenis kunnen geven aan hun vrije tijd en toekomstbestendig ondernemerschap en landschap samengaan. Recreatie en toerisme zijn belangrijke economische dragers voor Zeeland. De vrijetijdsector draagt wezenlijk bij aan maatschappelijke opgaven en heeft een hoog voorzieningenniveau tot gevolg, zowel in de steden als in de kleine kernen. De sector draagt bij aan een prettige leefomgeving, energie- en klimaatdoelen, een passende arbeidsmarkt en aantrekken van nieuwe Zeeuwen. De vrijetijdssector heeft een wisselwerking met natuur, landschap, steden/dorpen, en aanbod van cultuur, evenementen, (onder)waterbeleving culinair aanbod, vervoer/mobiliteit en gezondheid. Het beleid richt zich op bezoekers, bedrijven en inwoners en gaat uit van de balans tussen de daarbij passende duurzaamheidswaarden: economie natuur & landschap en leefbaarheid. Vanuit deze waarden wordt aan de hand van een meerjarige kennisagenda onderzocht hoe de doelen van de Bestemming Zeeland 2030 kunnen worden behaald. Het HZ Kenniscentrum Kusttoerisme speelt hierbij een rol. Op basis hiervan ontstaat de Zeeuws brede uitvoering van de meerjarige actie-agenda voor de Bestemming Zeeland 2030 en worden kansen voor grensoverschrijdende samenwerking benut.

Subdoel 1: Een optimale beleving van Zeeland in alle seizoenen en alle regio’s. 

Subdoel 2: De vrijetijdssector is toekomstbestendig.

Subdoel 3: De sector levert een positieve bijdrage aan de omgeving en aan de samenleving. 

Subdoel 4: De essentiële onderleggers voor de Bestemming Zeeland 2030 zijn aanwezig.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

20.2 Huidige situatie

De vrijetijdssector: economische effecten en leefbaarheid in relatie tot de prognoses

Recreatie en toerisme zijn zeer belangrijk voor Zeeland, als pijlers voor de economie, werkgelegenheid en leefbaarheid.

Circa 9,2 Bijna 10% van de totale werkgelegenheid in Zeeland houdt verband met deze sector (16.70017.950 banen). Het aantal overnachtingen ligt jaarlijks rond 1921,7 miljoen, door zo'n 3 (2023). Naast 12,5 miljoen toeristen. Per jaar zijn er rond de 43dagbezoeken van voornamelijk Duitsers en Belgen, ondernemen Zeeuwen en andere Nederlanders respectievelijk 43,5 miljoen dagbezoeken, ook van eigen inwonersen 15.5 miljoen vrijetijdsactiviteiten. Deze verblijfs- en dagtoeristen geven in totaal jaarlijks rond de € 1,85 miljard uit. Geld dat niet alleen besteed wordt aan logies en horeca, maar ook binnen sectoren als (detail)handel, vervoer en zakelijke dienstverlening. De vrijetijdssector is daarmee aanjager én stabiele basis voor een goede leefbaarheid en een hoog voorzieningenniveau. Zo heeft Zeeland ten opzichte van andere provincies veel horeca, winkels en supermarkten. Mede hierdoor heeft Zeeland een aantrekkelijk vestigingsklimaat.

De verwachte toename tot 2030 van het aantal bezoekers (zowel verblijfsrecreanten als dagbezoekers) heeft een grote impact op het toerisme aan de Zeeuwse kust, steden en achterland. De vraag is hoe Zeeland wil omgaan met deze maatschappelijke uitdaging, aangezien deze ruimtelijk en sociaal van groot effect is. Inspelen op deze prognose is belangrijk willen we de huidige kwaliteit van onze leefomgeving behouden en de ingezette koers tot versterking van de kwaliteit van de Zeeuwse vrijetijdssector bereiken. Er wordt aanvullend  onderzoek uitgevoerd onder de inwoners van het gebied naar de balans tussen toeristische vraag, beschikbaar draagvlak en draagkracht in het traject Bestemming Zeeland 2030.

De economische crisis als gevolg van de coronamaatregelen, de Oekraïne - en energiecrisis, onderschrijft het belang van een Een toekomstbestendige sector die flexibel kan inspelen op veranderingen. Het toont ook het is van belang vanvoor inzicht in onze gasten en de impact van bezoekersstromen op natuur/landschap, economie en leefbaarheid. Door dezedergelijke informatie weten we of de bestemming Zeeland in balans is en welke toekomstige ontwikkelopgaven er zijn. Er is sprake van een markt die sterk onder invloed staat van externe factoren. Een recente ontwikkeling is dat bedrijven worden overgenomen door (internationale) investeringsmaatschappijen die zich primair richten op rendement. Dit kan ten koste gaan van de maatschappelijke meerwaarde en investeringen in de (omgevings-)kwaliteit. Bovendien kan het leiden tot meer eenvormigheid van het toeristisch product.

Afbeelding

Een veelzijdig aanbod aan verblijf en activiteiten 

Zeeland is een veelzijdig, waterrijk gebied met een grote diversiteit aan waterrecreatie zoals op kreken, meren, scheldes en de Noordzee. De verschillende typen waterrecreatie bieden unieke mogelijkheden voor beginners en gevorderden om de Zeeuwse natuur te beleven en het watersportimago (naast zon, zee en strand) te versterken. De meest populaire watersporten zijn: duiken, zeilen (golf-, wind-, kite-)surfen en sportvissen. Zeeland behoort tot één van de meest populaire duikspots in West-Europa. Ook voor de minder actieve waterliefhebber biedt Zeeland diverse locaties om het water te beleven langs stranden, meren en scheldes. Jongeren kopen geen nieuwe boten meer, maar als gefocust wordt op de huur van boten, zijn juist veel nieuwe gebruikers te zien (van bezit naar gebruik). Dit biedt mogelijkheden om een jonge(re) brede doelgroep voor de regio te interesseren. Ook verder van de Deltawateren liggen kansen voor watersport, zoals suppen, kanoën en sportvissen op kreken en watergangen. Het is daarom belangrijk voor heel Zeeland om, uitgaande van de kwaliteit van het landschap en natuur, geschikte locaties voor funsporten te bepalen. Hiervoor is samenwerking tussen Rijksoverheid, (semi-)overheden, natuurorganisaties en watersportondernemers essentieel.

Ook op het land heeft Zeeland Zeeland is een veelzijdig, waterrijk gebied met een breed aanbodgrote diversiteit aan activiteitenwater- en landactiviteiten, voorzieningen en infrastructuur. Er is een uitgebreid netwerk van wandelknooppunten en een uitstekend fietsroutenetwerk (FIKS). (Dag)attracties en de aantrekkingskracht van de steden en culturele voorzieningen dragen bij aan de spreiding van toeristen over de provincie. Naast hun aantrekkingskracht op toeristen, voorzien deze (dag)attracties in belangrijke mate in de behoefte aan ontspanning van de lokale bevolking. De verblijfrecreatie in Zeeland is sterk gedifferentieerd. Van tent tot chalet en van hotelkamer tot strandslaaphuisjes, in elke behoefte kan worden voorzien. In de gehele sector zetten we in op een toekomstbestendige en dus duurzame sector. Eén die voorbereid is op klimaatverandering, energietransitie, anders bouwen, ander watergebruik en duurzame afvalinzameling.

20.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: Een optimale beleving van Zeeland in alle seizoenen en alle regio’s.

Actie 1.1 – Kiezen voor passende doelgroepen: verbreden Zeeuwse identiteit en imago.

De Zeeuwse geografie met afwisseling van land, water, overkanten en stranden voegt aan alle andere  voorzieningen een extra dimensie toe. Zeeland beschikt over de meest schone en veilige stranden van Europa en de stranden zijn van grote economische waarde voor de regio. Dit is echter niet vanzelfsprekend en dus moet ook voor de toekomst in worden gezet op het behoud en onderhoud van voldoende breed recreatiestrand. Een voorbeeld is het project “Schone Oosterscheldestranden”, waarbij stranden die nabij de verblijfsrecreatieve concentratiegebieden en/of de kernen liggen jaarlijks een grondige schoonmaakbeurt krijgen en waar nodig met zand worden aangevuld droog recreatiestrand. Maatregelen ten behoeve van klimaatadaptatie dragen ook bij aan verbetering van het toeristisch product, bijvoorbeeld door verblijf tijdens een hittegolf of extreme neerslag aangenamer te maken. 

Zeeland heeft een veelzijdig aanbod. De provincie scoort hoog op het gebied van (buiten)recreatie (vooral wandelen en fietsen), watersport (vooral actieve sporten, zoals kitesurfen en duiken) en gastronomie. Daarbij is de combinatie van het aantrekkelijke landschap met afwisseling tussen natuur, agrarisch landschap en historische/culturele kernen en steden, het 'decor van beleving' voor gasten (zie ook Erfgoed actie 3.1, Natuur actie 7.1 en Cultuur actie 3.2). Zeeland is geen optelsom, want het geheel is veel meer dan de som der delen. Door de Zeeuwse identiteit te verbreden wordt meer van Zeeland getoond dan alleen ‘zon, zee en strand’. Ook komen toeristische voorzieningen buiten de kustzone in beeld. Dit komt het imago van de provincie ten goede. Ondernemingen in de recreatieve sector zetten in op het behoud en versterking van het gedifferentieerde aanbod en een spreiding van gasten in zowel tijd als ruimte. Ruim driekwart van de Zeeuwen wil Zeeland profileren als vakantiebestemming en recreatieregio waarbij rust en ruimte centraal staan. Daarnaast wil 70 % van de Zeeuwen dat geprobeerd wordt om toerisme meer te spreiden over Zeeland (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020).  Niet elke plek in de provincie is even geschikt voor ieder type bezoeker. We zetten daarom in op bezoekersgroepen die bij Zeeland en de verschillende regio’s passen. Dit bevordert het draagvlak onder inwoners. Door per gemeente of zelfs per woonplaats bewust te kiezen voor de best passende typen doelgroepen, kan een optimale beleving worden gecreëerd voor bezoekers en inwoners, aansluitend bij hun wensen en verwachtingen. 

Rolverdeling:

  • Zeeland Marketing Toeristische marketing, provincie, gemeenten en bedrijven in de vrijetijdssector verzorgen marketing en promotie in samenhang met het programma van de Toeristische Uitvoeringsalliantie (TUA)- partners (Kenniscentrum Kusttoerisme & Impuls Zeeland) en de strategische agenda van Toeristisch Ondernemend Zeeland (TOZ).

  • Erfgoed- en natuurorganisaties, terreinbeheerders en andere organisaties adviseren over de mogelijkheden tot beleven van de omgeving. 

  • Rijk, provincie, waterschap, gemeenten en terreinbeheerders beschermen en onderhouden de omgevingskwaliteit (zie acties bij archeologie, landschap, milieu, erfgoed, natuur en watersysteem).

Actie 1.2 – Spreiden van toerisme in tijd en ruimte.

Om toerismedag- en veblijfsgasten meer te spreiden over alle seizoenen en regio’s, optimaliseren we de toegankelijkheid van onze toeristische producten en diensten, zowel digitaal als fysiek. Ons gastheerschap (ook digitaal), onze mobiliteit, bereikbaarheid en toegankelijkheid zijn immers van grote invloed op de jaarrond beleving en de spreiding van toerisme over Zeeland. Zodra gasten in Zeeland arriveren, worden zij gastvrij ontvangen. Ze krijgen een groot aanbod aan activiteiten uit de verschillende regio’s waarmee Zeeland in al zijn verscheidenheid het hele jaar door te beleven is. De toeristische informatie is zichtbaar en goed vindbaar.  

De toeristische recreatieve infrastructuur en toegankelijkheid van alle verschillende vormen van activiteiten en routes (wandelen, fietsen, ruiterpaden, MTB etc.) is in de basis op orde en het beheer en onderhoud, ook van de routeinformatie, is van een goede kwaliteit. Als routes (tijdelijk) worden onderbroken, moet altijd een alternatief worden geboden zodat het netwerk in stand blijft.  De fysieke toegankelijkheid voor iedereen, ook voor mindervaliden, wordtis vanzelfsprekend. Dit geldt niet alleen voor de kust, maar ook voor de andere delen van Zeeland. Conflicten door drukte op routes of gecombineerd gebruik door wandelaars en fietsers worden voorkomen. Dit vraagt om maatwerk omdat de problemen en oplossingen per locatie verschillen. 

Voor bezoekers kan de infrastructuur de beleving op de rand van land en water versterken. Mogelijkheden daarvoor zijn lange afstand- en streekwandelen, buitendijks fietsen, vervoer over water door veerdiensten (o.a. Westerschelde Ferry), pontjes, wandelroutes in natuurgebieden en goede duiklocaties. Dit biedt ook kansen voor activiteiten voor actieve en sportieve gasten en inwoners. Tegelijkertijd wordt hiermee bijgedragen aan een gezonde leefstijl en -omgeving en waardering van de Zeeuwse natuur. Nieuwe vormen van mobiliteit tijdens het verblijf in Zeeland dragen in de vorm van ‘slimme mobiliteit’ ook bij aan verduurzaming en het terugbrengen van emissies. De slimme mobiliteit en goede (toeristische) infrastructuur op land en water leveren een bijdrage aan de spreiding van onze gasten over de provincie.V

Rolverdeling:

  • De EU, het Rijk, de provincie, Waterschap Scheldestromen en gemeenten investeren in aanleg, beheer en onderhoud van openbare infrastructuur (zie acties bij mobiliteit, transport en infrastructuur).

  • Bedrijven in de vrijetijdssector zorgen voor beheer en onderhoud van infrastructuur op recreatieterreinen en de aansluiting met de openbare infrastructuur.

  • Terreinbeheerders zorgen met financiële ondersteuning van de overheid voor beheer en onderhoud van infrastructuur in natuurgebieden.

  • TOZ, TUA, bedrijven Bedrijven en overheden onderzoeken en testen investeren in nieuwe mobiliteitsoplossingen.

Subdoel 2: De vrijetijdssector is toekomstbestendig. 

Actie 2.1 – Zorgen voor een toekomstbestendige sector met vitale bedrijven en ontwikkeling met kwaliteit.

Het belang van vitale bedrijven en een economisch toekomstbestendige sector is groot, omdat het economisch model van aanbieders in het vrijetijdsdomein kwetsbaar is. De uitdaging voor de periode tot 2030 is daarom om de toerismesector in Zeeland op een toekomstbestendige manier te laten ontwikkelen tot een gezonde en diverse bedrijfstak zijn met investeringsvermogen en continuïteit. De bedrijven moeten aantrekkelijk blijven voor bezoekers en inwoners en inspelen op veranderende omstandigheden in de markt en omgeving. Dit is in eerste instantie aan de ondernemers zelf, maar samen stimuleren we innovatief en toekomstgericht ondernemerschap. Voor (nieuwe) verblijfsrecreatieve ontwikkelingen gaan we hiervoor aan de hand van een ontwikkelkader uit van verschillende kwaliteitsaspecten. Deze zijn gericht op ruimtelijke kwaliteit (versterken natuur en (nieuw) landschap), economische haalbaarheid, marktuitvoerbaarheid en onderscheidend vermogenondernemerschap (waaronder benutten lokaal DNA, gedifferentieerd aanbod voor alle doelgroepen en duurzaamduurzaamheid) en sociaal-maatschappelijke bijdrage en draagvlak. Zeeland blijft aantrekkelijk voor de bestaande ondernemers, maar wordt ook aantrekkelijker voor (jong) talent van buiten de regio, zonder dat dit ten koste gaat van de lokale verankering van de bedrijven. Werken en ondernemen in de sector moet aantrekkelijker worden om daarmee de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren en diversiteit en continuïteit binnen de sector te bevorderen. De verwachte toename aan bezoekers en de gewenste kwaliteit van de sector, vragen aandacht voor jaarrondexploitatie en voldoende goed geschoold personeel en de huisvesting daarvan. Beschikbaarheid van kwalitatief goed geschoolde medewerkers is één van de grote uitdagingen voor Zeeland. De toeristische sector zet daarom in op een passende arbeidsmarkt, waarbij sprake is van een goede koppeling tussen onderwijs en bedrijfsleven. Daarnaast moet werken in de vrijetijdssector een uitdagend en concurrerend carrièrepad worden.

Rolverdeling:

  • Impuls Zeeland, ondernemersverenigingen, TOZ, TUA, RUD Zeeland en gemeenten begeleiden en faciliteren ondernemers.

  • Kenniscentrum Kusttoerisme, Hogeschool Zeeland en MBO Scalda ontwikkelen kennis over innovatie. 

  • Recreatiebedrijven, EU, Rijk, de provincie en gemeenten investeren in innovatie. De provincie investeert via de Economische Agenda.

  • Onderwijsinstellingen leiden recreatiepersoneel op door middel van (praktijk)onderwijs in samenwerking met de gehele toeristische sector.

  • Rijk, UWV, gemeenten en provincie ondersteunen opleidingsprojecten (zie acties onder arbeidsmarkt).

  • Gemeenten, ontwikkelaars, de provincie en bedrijven in de vrijetijdssector faciliteren passende huisvesting voor recreatiemedewerkers.

  • Bedrijven in de vrijetijdssector zorgen voor voldoende uitdagende en praktijkgerichte stageplaatsen.

Actie 2.2 – Zorgen voor divers aanbod.

De recreatiesector heeft te maken met een grotere vraag naar beleving, onderscheidende concepten, ontspanning en moderne en goed toegankelijke attracties, accommodaties en voorzieningen. Dagbezoekers en gasten komen steeds vaker voor kortere vakanties en hebben een toenemende aandacht voor (natuur)activiteiten, stadsbezoek, cultuur, streekproducten, gezondheid, etc. Dit biedt kansen tot meer vitaliteit (verbreding, rendement, bezetting etc.) en diversiteit in het aanbod van verblijf en activiteit om aantrekkelijk te zijn voor een diversiteit aan doelgroepen in alle seizoenen. Dit laatste bevordert niet alleen de spreiding van gasten in tijd (over het jaar), maar zorgt ook voor een beter toekomstperspectief voor personeel en (werk)organisatie. Kleinschaliger initiatieven, zoals bijvoorbeeld kleinschalig kamperen, boerderijwinkels of particulieren met kleinere vormen van verblijfsrecreatie of een theetuin, zijn een waardevolle aanvulling op het reguliere aanbod en kunnen een belangrijke extra inkomstenbron zijn voor met name agrarisch ondernemers. De combinatie van kamperen met het boerenbedrijf heeft ook een educatieve waarde, omdat dit meer inzicht geeft in de productie van voedsel. Een goede wisselwerking en samenwerking tussen stad en platteland is hierbij belangrijk. We benutten daarom kansen door goede en innovatieve ondernemersplannen te stimuleren die uitgaan van een divers aanbod, met toepassing van de genoemde kwaliteitsaspecten. Dit bevordert de differentiatie van het toeristisch product en voorkomt eenvormigheid en meer, uitsluitend vanuit vastgoed gedreven, verblijfsrecreatief aanbod. Kleinschalig kamperen (35 kampeermiddelen waarvan ten hoogste 20% permanent met een maximum van 5), is daarbij mogelijk. Of gemeenten van deze regeling gebruik willen maken, wegen zij zelf af. Dit is afhankelijk van draagkracht van een gebied en draagvlak onder inwoners. Verder past bij deze uitgangspunten het verbod op permanente bewoning op (uitbreidingen van) verblijfsrecreatieterreinen en de plicht tot centraal bedrijfsmatige exploitatie op (uitbreidingen van) verblijfsrecreatieterreinen. Daarnaast blijft vermenging van reguliere verblijfsrecreatie met tijdelijke reguliere huisvesting ongewenst, omdat dit ten koste gaat van het product. Huisvesting van internationale werknemers vraagt om specifiek daarvoor bestemde locaties.  

Waterrecreatie

Voor een divers aanbod in Zeeland blijft de waterrecreatie van belang. Om de ontwikkelingen en kansen voor waterrecreatie in Zeeland beter in beeld te krijgen, is een specifiek actieprogramma met onderzoeksagenda opgesteld en dat wordt uitgevoerd. De kansen en mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering van watersportvoorzieningen, blijven voorlopig het uitgangspunt. Daarnaast wordt waterrecreatie (bijv. ligplekken, jachthavens, voorzieningenniveau) in de gebiedsontwikkeling meegenomen.

De kansen en mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering en verduurzaming van watersportvoorzieningen (bijv. ligplekken, jachthavens, voorzieningenniveau) worden in  gebiedsontwikkelingen meegenomen, zoals bijvoorbeeld voor het Veerse Meer.

Schaarse ruimte in Zeeland vergt zorgvuldige ruimtelijke afwegingen

Het streven naar een divers aanbod, de (verwachte) toenemende recreatiedruk en de behoefte aan enige ontwikkelruimte in de vrijetijdssector, in combinatie met de schaarse ruimte in Zeeland en het ruimtebeslag door andere gebruikers, vraagt om zorgvuldige afwegingen. Beleid en regelgeving op lokaal en provinciaal niveau samen met gebiedsgerichte uitwerkingen zorgen er voorervoor dat deze zorgvuldige afweging plaatsvindt. Op provinciaal niveau door middel van provinciaal beleid en de Omgevingsverordening. Op lokaal niveau door middel van de planologische uitwerkingen door gemeenten en gebiedsgerichte aanpak. Hiermee voorkomen we onomkeerbare en ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen en behouden en versterken we de kwaliteiten van het Zeeuwse landschap (zie ook bouwsteen Landschap, actie 1.6). Dit vraagt een ontwikkelstrategie die rekening houdt met ruimtebehoeften in balans met onze omgevingskwaliteiten, waarbij ook wordt onderzocht of spreiding van de recreatiedrukrecreatie naar het achterland mogelijk is (zie actie 1.2). In het traject Bestemming Zeeland 2030 wordt dit verder onderzocht.  

Voor de kustzone is in de Zeeuwse Kustvisie vastgelegd hoe we de Zeeuwse Kwaliteitskust beschermen, versterken en waar nodig herstellen. Deze visie is in 2022 geëvalueerd en blijft onverkort van kracht. Wel wordt onderzocht ofNaar aanleiding daarvan zal leefbaarheid als vierde lijn expliciet in de ontwikkelstrategie kan  worden toegevoegd. De afspraken uit de Zeeuwse Kustvisie zijn opgenomen in de omgevingsverordeningOmgevingsverordening. De in het Ontwikkelkader Verblijfsrecreatie opgenomen en hiervoor genoemde kwaliteitsaspecten gelden ook voor de recreatie in de overige delen van Zeeland. Vanuit de evaluatie Kustvisie en de actie-agenda Bestemming Zeeland 2030 herijken we , samen met gemeenten en stakeholders, dit ontwikkelkader om het creëren van nieuwe natuur en kwalitatieve vernieuwing van het toeristische product verder te stimuleren. Dit gebeurt fasegewijs in de periode 2025-2026 in de vorm van een nieuw afwegingskader met aandacht voor een eenduidig kwaliteitsniveau en gedifferentieerd aanbod in zowel de reguliere, agrarische als particuliere sector van logiesaccomodaties.

Om de beoogde Zeeuwse Kwaliteitskust te bereiken zetten we in op een tweezijdige ontwikkelingsstrategie: beschermen, versterken en beleven van bestaande kwaliteiten (natuur en landschap, (verblijfs-)recreatie, water/strand en infrastructuur) en gebiedsgericht ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten.

Deze ontwikkelstrategie gaat uit van een integrale en gebiedsgerichte aanpak op lokaal niveau. Hierdoor ontstaat ook ruimte voor eventuele uitbreiding van aanbod, maar altijd in balans met de omgeving. Als groei van het toerisme immers  niet in balans is met de omgeving, leidt dat immers tot lokaal afnemend maatschappelijk draagvlak. Onderdeel van deze ontwikkelstrategie is ook de inzet op klimaatbestendigheid, de stikstofopgave, energieneutraliteit en circulair/duurzaam bouwen. Het streven is dat de sector klimaatbestendig en CO-neutraal is en bijdraagt aan nieuwe ontwikkelingen op het gebied van klimaatadaptatie.

Rolverdeling:

  • Bedrijven in de vrijetijdssector en agrarische bedrijven ontwikkelen onderscheidende producten.

  • Impuls Zeeland, gemeenten, waterschap en omwonenden adviseren over kwaliteit van nieuwe producten.

  • De provincie, gemeenten en Kenniscentrum Kusttoerisme monitoren het aanbod.

  • De provincie en gemeenten reguleren omvang en diversiteit van het aanbod via omgevingsverordening, omgevingsplan en vergunningen. 

  • Kenniscentrum Kusttoerisme, TUA, TOZ, Impuls Zeeland, Hiswa-Recron, waterrecreatiebedrijven, terreinbeheerders, gemeenten en provincie voeren samen het actieplan uit voor waterrecreatie.

  • De EU, het Rijk, de provincie, Waterschap Scheldestromen, gemeenten en terreinbeheerders beschermen, versterken omgevingskwaliteiten en maken ze ‘beleefbaar’.

  • De provincie en gemeenten verzekeren zorgvuldige ruimtelijke afwegingen middels beleid en regelgeving (omgevingsverordening, omgevingsplan en vergunningen).

  • Recreatieondernemers, gemeenten en alle andere belanghebbenden werken samen in een gebiedsgerichte aanpak op lokaal niveau.

  • Recreatieondernemers investeren in klimaatbestendig, energieneutraal en circulair ontwerp, bouw en gebruik. 

  • Provincie, gemeenten en stakeholders werken aan een Zeeuws breed afwegingskader voor logiesaccomodaties.

Subdoel 3: De sector levert een positieve bijdrage aan de omgeving en aan de samenleving. 

Actie 3.1 – Effecten op leefomgeving betrekken bij recreatieve ontwikkelingen.

De leefomgeving is het fundament waarop het toerisme in Zeeland zich kan ontwikkelen. Tegelijkertijd heeft toerisme hierop allerlei effecten, zowel positieve als negatieve. Toerisme zorgt in Zeeland voor een hoog voorzieningenniveau en een goede toeristische infrastructuur, waar zowel inwoners als bezoekers van profiteren. Een goed voorbeeld is het grote aantal supermarkten per 1.000 inwoners. Toerisme zorgt echter ook, vooral aan de kust, voor (toenemende) drukte. Om de aantrekkelijkheid van Zeeland als bestemming te behouden, óók met de verwachte toename van het aantal gasten, zet de sector in op kwaliteit en flexibiliteit. Verrassende oplossingen in plaats, vorm en tijd, zorgen dat er ruimte wordt gevonden voor de toename van het aantal gasten zonder dat het ten koste gaat van de omgeving. Hierbij wordt proactief gewerkt aan de opgaven vanuit de energietransitie, klimaatadaptatie en circulaire economie. Ook is het belangrijk om gezamenlijk binnen de vrijetijdssector te voldoen aan de Sustainable Development Goals van de Verenigde Naties, waardoor de leefomgeving in Zeeland verbetert. Al deze oplossingen dragen bij aan de leefbaarheid en brede welvaart. Ook bij kleinere vormen van verblijfsrecreatie, zoals de toename van het aantal particuliere verhuurders is er aandacht voor de effecten op de leefomgeving.

Rolverdeling:

  • Kenniscentrum Kusttoerisme, TOZ en Impuls Zeeland maken de impact inzichtelijk van toerisme op de Zeeuwse economie, leefbaarheid, het voorzieningenniveau en de samenleving.

  • De provincie en gemeenten benutten de onderzoeksresultaten bij ruimtelijke afwegingen.

Actie 3.2 - Inwoners van Zeeland kennen en ervaren de meerwaarde van de vrijetijdssector op de Zeeuwse samenleving.

We zorgen voor structureel en meetbaar inzicht in de impact van het toerisme op onze economie, leefbaarheid en voorzieningenniveau. Op die manier is ook voor de Zeeuwen de waarde van het toerisme duidelijk en heeft iedereen voordeel van de positieve effecten ervan. Zorgen dat een groter deel van de toeristische besteding in de plaatselijke economie blijft circuleren is een belangrijke pijler voor “stakeholderschap”. Dit bevordert het imago van onze toeristische sector en het vergroot draagvlak bij inwoners. Het is daarbij belangrijk om knelpunten die op het gebied van leefbaarheid uit onderzoek blijken, daadwerkelijk te verminderen en inwoners zo goed mogelijk te betrekken bij beleidsvorming. 

De positieve effecten van het toerisme op gebied van infra, werkgelegenheid en voorzieningen, leveren een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid en een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Hierdoor worden inwoners en bedrijven voor Zeeland behouden en aangetrokken. In onze toeristische campagnes maken we dan ook verbindingen met onze campagnes gericht op wonen en werken.

Rolverdeling:

  • Zeeland Marketing verbindt toeristische marketing en promotie met wonen en werken.

  • De provincie en gemeenten benutten de onderzoeksresultaten bij ruimtelijke afwegingen.

Subdoel 4: De essentiële onderleggers voor de Bestemming Zeeland 2030 zijn aanwezig.

Een aantal onderleggers is essentieel om de ambities rondom de beleving van Gastvrij Zeeland, een toekomstbestendige toeristische bedrijfstak en een goede leefomgeving te bereiken. Dit gaat niet zonder kennis en monitoring, organiserend vermogen en grensoverschrijdende samenwerking.

Actie 4.1 – Doorontwikkelen kennis en monitoring

Voor een bewuste bestemming Zeeland is inzicht in de aard en omvang van de vraagstukken voor Zeeland nodig. Tot op heden is er nog onvoldoende (structureel) inzicht in de vrijetijdssector. Daarom zet de sector in op een krachtige kennisinfrastructuur rondom toerisme. Zo krijgen we meer kennis over behoeften en motieven van bezoekers, de ontwikkeling van toerisme in Zeeland, de maatschappelijke betekenis en de effecten op de leefomgeving en van beleidskeuzes. Dat maakt waar nodig bijsturing mogelijk om de bestemming Zeeland in balans te houden, zowel wat betreft leefbaarheid, natuur & landschap als economie. Toerisme-onderzoek en -beleid zijn daarmee op elkaar afgestemd, zodat het omgevingsgerichte beleid uitgaat van zowel bezoekers, bedrijven als inwoners. Onderzoeksresultaten worden gedeeld, waardoor de kennis bij alle stakeholders (ondernemers, ambtenaren, politiek, inwoners) toeneemt.

Rolverdeling:

  • Kenniscentrum Kusttoerisme, HZ, HZ Kenniscentrum Zeeuwse samenleving en MBO Scalda ontwikkelen een krachtige kennisinfrastructuur voor kennis en monitoring van de vrijetijdssector.

  • De provincie en gemeenten benutten de kennisinfrastructuur om beleid te actualiseren.

  • De provincie faciliteert en draagt financieel bij.

Actie 4.2 – Versterken organiserend vermogen

Participatie van alle stakeholders, inclusief inwoners, is een belangrijke pijler van de Zeeuwse Omgevingsvisie. Het is noodzakelijk de belangen van de verschillende partijen goed te borgen en af te wegen. Een goed voorbeeld hiervan is het gezamenlijk en integraal realiseren van de gebiedsontwikkelingen en –visies en regionaal maatwerk in ontwikkelruimte en -mogelijkheden. We zetten daarom in op een daadkrachtige en goed functionerend innovatie- en kennisnetwerkstructuur. Deze structuur vormt een samenhangend geheel van activiteiten vanuit overheden (zowel provinciaal als lokaal), ondernemers en kennispartijen. Deze partijen trekken gezamenlijk op, werken samen en verbinden de thema’s uit deze Zeeuwse Omgevingsvisie voor de genoemde doelgroepen (gasten, bedrijven en inwoners). In een samenhangende en structureel opgezette organisatiestructuur geven zij vorm aan de uitvoering van deze Omgevingsvisie en het ambitiedocument Toekomstbeeld Bestemming Zeeland 2030. De vrijetijdssector is hiervoor goed vertegenwoordigd in de relevante gremia, met de juiste expertise aan tafel.

Samenwerking over de provinciegrenzen en het benutten van de kansen in Europese programma’s, bieden hierbij mogelijkheden voor versterking en financiering van de gezamenlijke toeristische ambities. Dit geldt voornamelijk voor de gebieden innovatie, kwaliteitsverbetering en realisering van de maatschappelijke en verduurzamingsopgaven.

Rolverdeling:

  • Alle betrokken partijen committeren zich aan en  de Zeeuwse Omgevingsvisie en het gezamenlijke Toekomstbeeld Bestemming Zeeland 2030 en voeren de hiervoor benoemde acties uit.

  • Alle betrokken partijen investeren in internationale samenwerking.

  • Overheden en ondernemers benutten de mogelijkheden van Europese programma’s en zorgen voor cofinanciering.

  • Het Rijk en de regio werken via de Omgevingsagenda Zuidwest intensief samen aan grensoverschrijdende samenwerking in de kustzone. 

20.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond

  • Kwaliteitsverbetering en vervanging van bestaande bedrijven in de vrijetijdssector heeft voorrang boven ontwikkeling van nieuwe locaties. 

2. Werk samen en deel kosten en baten

  • Bijdragen aan klimaatadaptatie en energietransitie door energiebesparende maatregelen, opwekking van duurzame energie en waterbuffering op verblijfsrecreatieterreinen.

  • Verbetering en uitbreiding van natuur- en landschapswaarden en de mogelijkheden om de natuur te beleven dragen bij aan verbetering van het recreatief product.

  • Bij het oplossen van knelpunten in aandachtsgebieden kunnen mogelijkheden ontstaan voor nieuwe ontwikkelingen in de water- of verblijfsrecreatie, horeca, of dagattracties. Ook kunnen tijdelijke bestemmingen innovatie en verdienmodellen zonder vastgoed huisvesten.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten

  • Recreatie en toerisme bieden een onderscheidend product door aan te sluiten bij de Zeeuwse kernkwaliteiten.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld

  • Veiligstellen, robuuster maken en ontwikkelen van het Zeeuwse Natuurlijk Kapitaal, als belangrijkste onderscheidende factor is essentieel zodat toekomstige generaties hier van kunnen blijven genieten en van kunnen leven.

  • De Sustainable Development Goals van de Verenigde Naties zijn een goed uitgangspunt voor de toeristische sector, bijvoorbeeld om te zorgen voor het reduceren van verbruik van grondstoffen (circulaire economie). Zo kan men denken aan circulair bouwen, maar ook aan andere circulaire bedrijfsprocessen en -modellen.

Q

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

21 Transport en infrastructuur

21.1 Doelstelling 2030

Binnen Zeeland is de hoofdinfrastructuur op orde.

Het doel is een mobiliteitssysteem (voor zowel personen als goederen over de weg), waarbij de steden goed bereikbaar zijn vanaf de hoofdwegen. Het onderliggende wegennet is hiermee verknoopt en biedt voor verschillende modaliteiten ruimte. De havens en industriegebieden zijn tevens multimodaal onderdeel van het mobiliteitssysteem. Buisleidingen verbinden industriële clusters, binnen en buiten de provincie. Een systeem van buisleidingen voor bijvoorbeeld het transport van koolstofdioxide en waterstof in de Kanaalzone en het Sloegebied draagt bij aan de ambities om te komen tot een klimaatneutrale haven.

Subdoel 1: De capaciteit van de weginfrastructuur is voldoende om de verwachte toename van het verkeer op te vangen.

Subdoel 2: De industriegebieden en steden zijn multimodaal ontsloten via weg, water, spoor en buisleidingen.

Subdoel 2: De industriegebieden en steden zijn multimodaal ontsloten via weg, water, spoor en buisleidingen.

Subdoel 3: De capaciteit van het elektriciteitsnet is vergroot om de energietransitie te faciliteren.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding
Afbeelding

Hoofdwegen personen- en vrachtverkeer

Het wegennet in Nederland wordt hiërarchisch gecategoriseerd in onderscheidenlijk stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Dit gebeurt aan de hand van het kader Duurzaam Veilig, zoals opgesteld door het landelijke kennisinstituut CROW en toegepast door wegbeheerders. De verkeersfunctie en vormgeving van de Zeeuwse wegen worden met elkaar in lijn gebracht, zodat recht wordt gedaan aan het gebruik daarvan. Dit gebeurt door de Zeeuwse wegbeheerders in onderlinge afstemming.

Voor Zeeland is de wegencategorisering voor zowel binnen als buiten de bebouwde kom uitgewerkt in een zogenaamd wegencategoriseringsplan. Aan de hand van dat plan kan weginfrastructuur vervolgens worden ingericht in lijn met de Basiskenmerken Wegontwerp, eveneens van het CROW. De hoofdwegen, zoals de A58, N256, N57, N59, N61 en N62, dienen voldoende capaciteit te hebben om de in 2023 aanwezige intensiteiten te verwerken. 

Het onderliggend wegennet van het landelijke gebied krijgt daarnaast continu aandacht om verbeteringen aan te brengen conform de richtlijnen ten behoeve van verkeersveiligheid en, indien nodig, doorstroming. De gemeenten werken binnen hun bebouwde kommen aan kwaliteit en verkeersveiligheid van hun infrastructuur. Een afgeleid doel is om het autogebruik van woon-werkverkeer voor een deel via de (snelle) fiets een volwaardig alternatief te bieden. Daarvoor wordt toegewerkt naar een Zeeuws breed netwerk van doorfietsroutes. 

  De benutting van de infrastructuur is in 2030 op orde en de verkeersveiligheid is toegenomen door toepassing van de mogelijkheden van talking traffic, slimme verkeerslichten (iVRI’s), benutting van rijtaakondersteuning, gedragsverandering (zoals onderwijs- en werkgeversaanpakken), autonoom rijden, autonoom varen en modal shift van personenvervoer (toeristische mobiliteit). 

Tevens worden gevaarlijke stoffen, voor zover alternatieve tracés beschikbaar zijn, zo min mogelijk door woongebieden vervoerd. Risico’s bij transport worden zoveel mogelijk beperkt. De infrastructuur is op moderne en betrouwbare wijze verbeterd zodat er geen emissie plaatsvindt. Ook zijn verdere infrastructurele maatregelen getroffen zoals die volgen uit de risico gestuurde aanpak van het Zeeuwse Uitvoeringsplan SPV 2030 (Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030). Voor het bovenstaande vormt de (geactualiseerde) wegencategorisering een belangrijke leidraad.

Vaarwegen

De meeste vaarwegen in de Provincie Zeeland zijn geschikt voor binnenvaartschepen (container- en duwvaart) van minstens 4.500 ton. Hiermee vormen de Zeeuwse vaarwegen een onderdeel van de verbinding Rotterdam – Parijs. Het Kanaal door Walcheren wordt door de provincie beheerd.

Vanuit de Europese Unie is, aan de hand van een in juni 2019 in werking getreden Implementing Act, het doel gesteld om in 2030 de verbinding Seine – Schelde gereed te hebben als onderdeel van het moderne vaarwegennetwerk. De realisatie van de nieuwe zeesluis bij Terneuzen draagt bij aan een verbeterde binnenvaartverbinding naar Vlaanderen en het noorden van Frankrijk tot aan Parijs.

Spoorwegen

De bestaande spoorwegen worden uitgebreid om tussen Zeeland en aangrenzende provincies, binnen en buiten Nederland, een multimodale transportcorridor te faciliteren en duurzaam te laten groeien. 

In 2030 wordt de Zeeuwse Lijn door twee treinverbindingen met de Randstad en Noord-Brabant gebruikt. De in 2021 opgestarte nieuwe intercityverbinding van en naar de Randstad heeft zijn nut bewezen en is een vast onderdeel van de landelijke dienstregeling geworden. De kleine en grote stations blijven door sprinters binnen Zeeland en richting West-Brabant met elkaar verbonden. Een versnelling Zeeland – zuidelijke Randstad via de sprinters blijft het doel. De grote stations zijn daarnaast mobiliteitsknooppunten, zodat ook vanaf hier robuuste noord-zuid gerichte HOV-lijnen (dat staat voor Hoogwaardig Openbaar Vervoer) functioneren. Verder is de nieuwe spoorlijn voor goederenvervoer Gent – Terneuzen (RGT) in 2030 gerealiseerd, die mogelijk ook kan worden gebruikt voor personenvervoer. Bij het ontwerp van de verbinding wordt zorgvuldig omgegaan met effecten op mens en omgeving. Ook wordt de mogelijkheid voor een directe spoorverbinding tussen Zeeland en Antwerpen onderzocht (Veza).  

Buisleidingen

 Voor CO2- reductie doelstellingen van de industrie zijn buisleidingen essentieel. In 2019 is de noodzaak voor grootschalige buisleidinginfrastructuur in en om het havengebied onderzocht (project CUST). Voor het Zeeuwse havencluster is behoefte aan met name infrastructuur voor transport van COen waterstof, maar er zullen ook leidingen nodig zijn voor synthetische nafta en warmte. Er zijn tracés getekend waar deze buisleidingen het best kunnen komen. De provincie zet zich in voor planologische en juridische borging van de tracés, ook grensoverschrijdend. In 2030 is in het havengebied van North Sea Port het buisleidingnetwerk, dat tussen bedrijven vloeistoffen en gassen uitwisselt (circulair/klimaat) uitgebreid. Ook zal het buisleidingnetwerk vanuit het havengebied aansluiten op buiten de provincie gelegen industriële clusters (nationaal en grensoverschrijdend).  

Elektriciteitsnet

Binnen Zeeland is het hoofdnetwerk in 2030 op orde. Door verduurzaming van de industrie (energietransitie) ontstaat wel een verzwaring en of uitbreiding van het elektriciteitsnet, met name via hoogspanning van 150 kV en 380 kV verbindingen. Dit is een continu aandachtspunt. Zeeland zal fungeren als stopcontact voor offshore windmolenparken.

Vliegvelden en luchtvaart

Vanaf vliegveld Midden Zeeland wordt per helikopter naar offshore windmolenparken gevlogen. In het algemeen geldt dat helikopters en vliegtuigen niet onnodig over stedelijk gebied mogen vliegen.

  21.2 Huidige situatie

Dit is het huidige hoofdnetwerk infrastructuur in Zeeland (kaart wordt nog aangevuld, met buisleidingen):

Afbeelding

Naast het hiervoor beschreven hoofdnetwerk infrastructuur in Zeeland sluit er een aantal hoofdwegen aan op de provincie die tevens relevant zijn binnen dit netwerk. Dat zijn de Rijkswegen A4, A15, A17, en de Vlaamse wegen A11, Expressweg E34 en R4. Daarnaast zijn er relevante vaarwegen, zoals Volkerak, Hollandsch Diep, Dordtsche Kil, Oude Maas (verbinding met haven Rotterdam). Ook het spoor richting West-Brabant en verder naar de Randstad is een relevante verbinding.

Trends en ontwikkelingen

Zeeland kent een hoofdnetwerk infrastructuur van hoofdwegen, vaarwegen, railwegen, kabels en leidingen en een klein vliegveld. Dit netwerk heeft verbindingen met rijkswegen, Vlaamse netwerken, vaarwegen naar de Rotterdamse haven en treinverbindingen naar Brabant en de Randstad. De ontwikkelingen van autonoom en elektrisch rijden en varen en Mobility as a Service (MaaS) zullen mogelijk effect hebben op het gebruik en de inrichting van weginfrastructuur. Een provinciedekkend systeem van laadpunten voor elektrisch rijden wordt nagestreefd. Versterking van de transportcorridor Rotterdam – Antwerpen is noodzakelijk. Er is een toenemende behoefte van transport van vloeibare en gasvormige goederen in plaats van traditionele vormen. 

De bereikbaarheid en doorstroming van het wegverkeer zijn de afgelopen decennia aanzienlijk verbeterd door diverse projecten, zoals de Westerscheldetunnel, Sluiskiltunnel, verdubbeling van de Sloeweg en Tractaatweg. 

Zeker tot 2030 zal in Zeeland het verkeer op de weg toenemen door de (beperkte) groei van de bevolking, het toerisme en het wegtransport. Over het woon-werkverkeer zijn lastig uitspraken te doen. Als gevolg van de coronapandemie heeft het thuiswerken wel een sterke ontwikkeling doorgemaakt. Dit heeft zijn weerslag op de omvang van het woon-werkverkeer, dat duidelijk is afgenomen. Anno 2021 valt nog niet te zeggen of dat effect blijvend is. Nieuwe technieken als 5G maken thuiswerken in de nabije toekomst voor diverse kantoor gerelateerde sectoren nog gemakkelijker. Afwisselend thuis en op kantoor werken, ligt vooralsnog het meest voor de hand. Andere technieken en instrumenten zoals deelauto’s en toepassing van mobility as a service kan het autogebruik verminderen. 

De verkeersdrukte op de A58 en knooppunt A58/A4 (Markiezaat) neemt toe door het grotere aantal verkeersbewegingen. Incidenten en piekdagen leiden tot grote verstoringen omdat de infrastructuur naast het hoofdnetwerk deze rol slechts beperkt kan overnemen. Zeker voor hulpdiensten kan dit problematisch zijn. Ook bij grote incidenten zijn de vluchtroutes (vanuit Zeeland) beperkt. Een ander aandachtspunt is de noord-zuidroute door het midden van Zeeland via Zierikzee en Goes. Het structureel verbeteren van de doorstroming en verkeersveiligheid op de N256 (Deltaweg) en N59 is noodzakelijk. 

De energietransitie zal zorgen voor een grotere elektrificatie en een verandering naar andere grondstoffen (meer circulair, meer biobased producten, groene waterstof, etc.) Dit heeft zijn effect zowel voor 2030 als tussen 2030 en 2050 op transport en infrastructuur. Het hoofdnet elektriciteit (150 kV en 380 kV) is momenteel niet toegerust op de opgave rondom energietransitie. Naast versterking van de lijn boven de Westerschelde, is ook een nieuwe verbinding in Zeeuws-Vlaanderen nodig. 

Er zijn veel verschillende ontwikkelingen gaande binnen provincie Zeeland op het gebied van de energietransitie. Toename van op- en overslag en vervoer van gevaarlijke stoffen (over weg, water en via het spoor) is hierdoor niet meer uit te sluiten. Transport van waterstof, ammoniak en andere waterstofdragen zoals LOHC (Liquid Organic Hydrogen Carriers) vragen om nieuwe richtlijnen op het gebied van veiligheid. 

De Rijksoverheid gaat over nieuwe richtlijnen als het gaat over het vervoer en transport van gevaarlijke stoffen. De Provincie neemt deel aan stakeholders overleggen die het Rijk houdt ten behoeve van het ontwikkelen van nieuwe richtlijnen. Inzet is om minder vervoer van gevaarlijke stoffen via het huidige spoor in Zeeland te hebben door dorpen en steden heen. Het uitgangspunt is dat vervoer van gevaarlijke stoffen zo min mogelijk over spoor door bewoonde gebieden gaat. Alternatief is via buisleidingen of over water.

Daarnaast starten we in 2024 met het uitvoeren van een omgevingsverkenning. Een omgevingsverkenning kan de veiligheidsgevolgen en de risico’s die de toename van transport van gevaarlijke stoffen met zich mee brengt, in kaart brengen.

Ook bestaat een toenemende behoefte aan alternatieven vormen voor transport van vloeibare goederen (vloeistoffen/gassen) en dit vraagt om aanpassing en uitbreiding van de buisleidinginfrastructuur. 

Provincie Zeeland, North Sea Port en Smart Delta Resources zijn een haalbaarheidsonderzoek naar de aanleg van een ammoniakbuisleiding gestart.

Het goederenvervoer (inclusief transport gevaarlijke stoffen) door vrachtwagens neemt al jaren toe. Het parkeren van vrachtwagens dient gefaciliteerd te worden. Dit maakt deel uit van planvorming voor een 'Central Gate' voor het Sloegebied ter hoogte van Vlissingen-Oost en er komt mogelijk een locatie in Zeeuws-Vlaanderen.Meer dan 58% (in 2019) van het transport in Zeeland gaat via binnenvaartschepen. Met de uitbreiding van de capaciteit van de Volkerak- en Krammersluizen is een belangrijk knelpunt verdwenen. 

Het transport per spoor is in Zeeland nog gering van omvang (10% in 2019). Dat heeft o.a. te maken met twee knelpunten, namelijk met de missende directe verbindingen met Antwerpen (Veza) en Gent (RGT). Er is wel een toename te verwachten van het vervoer gevaarlijke stoffen over weg, spoor en vaarwegen. 

Verdere verwachtingen zijn een doorontwikkeling van bedrijvigheid en modal shift Kanaalzone (Rail Gent – Terneuzen, fietssnelweg Zelzate – Terneuzen). Daarnaast een toenemende aandacht voor milieukwaliteit, leefbaarheid, duurzaamheid, circulariteit en klimaatadaptatie. De vitale infrastructuur moet klimaatbestendig worden gemaakt.

21.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: De capaciteit van de weginfrastructuur is voldoende om de verwachte toename van het verkeer op te vangen. 

Actie 1.1 - Inrichting hoofd- en onderliggend wegennet conform actueel wegencategoriseringsplan.

Rijkswaterstaat, Provincie, waterschap, gemeenten en North Sea Port zijn de beheerders van het wegennet in Zeeland. Het waterschap heeft in Zeeland veruit de meeste wegen in beheer en onderhoud. Goed wegbeheer is een voorwaarde voor optimale benutting van de capaciteit van de wegen in Zeeland.

Rolverdeling:

  • Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor beheer van de rijkswegen (A58, N57, N59 en N61). 

  • De Provincie, Waterschap Scheldestromen en gemeenten zijn beheerders van de regionale en lokale wegen.

  • North Sea Port is verantwoordelijk voor de wegen in het havengebied.

  • De wegbeheerders monitoren de verkeersintensiteit en nemen indien nodig maatregelen om doorstroming en verkeersveiligheid te verbeteren.

  • De wegbeheerders ontsluiten bestaande grootschalige bedrijventerreinen, binnenhavens en winkelcentra via het kwaliteitsnet goederenvervoer.

  • De wegbeheerders hebben een Kwaliteitsnetwerk Landbouwverkeer Zeeland opgesteld voor de afwikkeling van agrarisch verkeer.

  • Initiatiefnemers of overheden investeren in aanpassing van de infrastructuur als bijkomend extra verkeer niet past bij het bestaande infrastructurele netwerk.

  • Weggebruikers kunnen door goed weggedrag bijdragen aan verkeersveiligheid en doorstroming op alle wegen.

Actie 1.2 - Verbeteren fietsverbindingen voor de korte afstand.

Rolverdeling:

  • De provincie, Waterschap Scheldestromen en gemeenten zijn beheerders van de regionale en lokale wegen met bijbehorende fietspaden.

  • De provincie vervult een coördinerende rol met gemeenten en waterschap voor het verbeteren van de fietspaden in de hele provincie, zodat aangesloten wordt op huidige trends en ontwikkelingen. Vanuit het landelijke Uitvoeringsprogramma Tour de Force vindt daarbij ondersteuning plaats.

Subdoel 2: De industriegebieden en steden zijn multimodaal ontsloten via weg, water, spoor en buisleidingen.

Actie 2.1 - Beheer, onderhoud en uitbreiding capaciteit waterwegen.

Rolverdeling:

  • Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor beheer van de rijkswaterwegen.

  • Rijkswaterstaat, provincie, North Sea Port, Waterschap Scheldestromen en gemeenten zijn beheerders van de waterwegen.

  • RUD enVeiligheidsregio adviseren over veiligheid voor mens en omgeving.

Actie 2.2 - Beheer, onderhoud en uitbreiding capaciteit spoorwegen.

Rolverdeling:

  • ProRail is verantwoordelijk voor aanleg, beheer en onderhoud van het spoornet. 

  • Het Rijk, Vlaanderen, de provincie, gemeenten en North Sea Port werken samen aan verbetering van de spoorverbinding in de Kanaalzone (RGT) en onderzoeken de realisatie van een directe verbinding tussen de Zeeuwse lijn en Antwerpen (Veza).

  • RUD en veiligheidsregio adviseren over veiligheid voor mens en omgeving.

Actie 2.3 - Beheer, onderhoud en uitbreiding capaciteit buisleidingenstelsel.

Rolverdeling:

  • Het Rijk, de provincie en gemeenten stellen kaders vast voor aanleg en exploitatie van buisleidingen.

  • RUD en Veiligheidsregio adviseren over veiligheid voor mens en omgeving.

  • Leidingenstraat Nederland beheert de landelijke Buisleidingenstraat.

Subdoel 3: De capaciteit van het elektriciteitsnet is vergroot om de energietransitie te faciliteren.

Actie 3.1 - Beheer, onderhoud en uitbreiding elektriciteitsnet.

Rolverdeling:

  • Het Rijk, de provincie en gemeenten stellen kaders vast voor aanleg en exploitatie van het elektriciteitsnet.

  • Netbeheerder Tennet zorgt voor aanleg, beheer en onderhoud van het hoogspanningsnet, reguleert afstemming van vraag en aanbod en de koppeling met het Europese netwerk.

  • RUD en Veiligheidsregio adviseren over veiligheid voor mens en omgeving.

21.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond

  • Het bestaande infrastructuurnetwerk is in veel gevallen leidend voor nieuwe ontwikkelingen. Door concentratie van bijvoorbeeld bedrijvigheid, detailhandel en wonen, neemt de noodzaak voor nieuwe aanleg van infrastructuur af en daarmee het ruimtebeslag. Daarnaast wordt bestaande infrastructuur beter benut. In de Omgevingswet is dat vastgelegd in artikel 4.2 lid 1, waarbij is bepaald dat door een gemeente voor haar grondgebied regels worden gesteld ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

  • Door bundeling van nieuwe infrastructuur met bestaande boven- en ondergrondse infrastructuur wordt ruimte bespaard.

2. Werk samen en deel kosten en baten

  • Samenwerking tussen de wegbeheerders kan voordelen opleveren.

  • Slimmer gebruik van infrastructuur door samenwerking met diverse sectoren verlaagt kosten voor aanleg en onderhoud.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten. 

  • Het verbeteren van de fietsinfrastructuur heeft een positieve invloed op wat Zeeland te bieden heeft voor toerist en inwoners.

  • Houtopstanden kunnen langs infrastructuur een bijdrage leveren aan biodiversiteit en recreatieve waarde.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Het stimuleren van vervoer met duurzame modaliteiten (spoor, vaarweg, buisleiding) heeft een gunstig effect op de realisatie van klimaatdoelstellingen en milieudoelen.

R

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

23 Duurzame energie

23.1 Doelstelling 2030

In Zeeland wordt tenminste 1800 MW aan duurzame energie opgewekt.

Wind en zon gaan een hoofdrol spelen in het verduurzamen van de elektriciteitsvoorziening. Daar zijn windparken op zee én land, zonnepanelen op dak en aanvullend op land en water voor nodig. Energie uit water, zoals het benutten van de kracht van het getij, heeft potentie maar vraagt nog veel doorontwikkeling. Op dit moment produceren we in Zeeland al 50% van onze stroom met de wind en de zon. De elektriciteitsopgave is om maximale ontwikkeling van duurzame energie in Zeeland te faciliteren (minstens 11 petajoule (PJ) aan hernieuwbare energie in 2030), knelpunten en aanpassingen in het elektriciteitsnet in beeld te brengen en na te denken over meer flexibiliteit in het energiesysteem van de toekomst.

Conform de RES 2.0 streeft Zeeland met windenergie op land naar een opwekcapaciteit van 700 Megawatt (MW) in 2030, waarvan eind 2024 inmiddels al 610 MW was gerealiseerd. Voor zonne-energie is de gezamenlijke doelstelling 1000 MW in 2030, zoveel mogelijk op dak, met zon op land en zon op water als aanvulling daarop. Daarvan was eind 2024 reeds 700 MW gerealiseerd. In totaal is de opwekdoelstelling vanuit de RES 2.0 al voor 80% bereikt. Echter, richting 2050 stijgt de elektriciteitsvraag nog sterk als gevolg van de afbouw gebruik fossiele brandstoffen. Dit gebeurt hoofdzakelijk binnen de industriële sector (zie ook CES 3.0). Blijvend investeren in de uitbreiding van de energie-infrastructuur in voornamelijk Kanaalzone en Sloegebied door netbeheerders is dan ook een noodzaak.

Opwekking vanuit elektriciteit uit wind en zon blijft een hoofdrol spelen in de doorontwikkeling van het toekomstige energiesysteem. Daar zijn met name windparken op zee, en in mindere mate land, zonnepanelen op dak en aanvullend op land en water voor nodig. Energie uit water, zoals het benutten van de kracht van het getij, heeft potentie maar vraagt nog veel doorontwikkeling.

De elektriciteitsopgave is om maximale ontwikkeling van duurzame opgewekte hernieuwbare elektriciteit op land in Zeeland te faciliteren (3 TWh, knelpunten en aanpassingen in het elektriciteitsnet in beeld te brengen en na te denken over meer flexibiliteit in het energiesysteem van de toekomst, bijvoorbeeld door middel van energieopslag en -conversie).

Subdoel 1: Het opgesteld vermogen aan windenergie op land is met 130 MW gegroeid tot 700 MW.

Subdoel 2: Het vermogen uit zonne-energie bedraagt 1000 MW, waarvan zoveel mogelijk op daken.  

Subdoel 3: Het vermogen uit andere hernieuwbare energiebronnen dan wind en zon, bedraagt tenminste 100 MW.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

23.2 Huidige situatie

Wind op land

Voor windenergie op land is een groei tot 700 MW in 2030 de ambitie. Eind 2021 zal2024 is in Zeeland 570 610 MW aan opgesteld vermogen windenergie beschikbaar zijnWindenergieVoor zon op zee is een nationale opgave waarbijland geldt dat er circa 440 MW op het Rijk zorgt voor beleid, regelgevingland en concessieverlening. De aansluiting van een aantal windparkencirca 260 MW op zee op het landelijke net loopt wel via Zeelanddak is gerealiseerd.

Binnen Zeeland worden in 2029 en 2030 twee windparken aangeland; IJmuiden Ver Alpha en Nederwiek-I. Deze windparken worden ontsloten op het landelijk 380 kV-hoofdnetwerk vanaf hoogspanningsstations in het Sloegebied. Elke aanlanding heeft een capaciteit van 2000 MW. Het Rijk werkt momenteel ook aan een programma voor nieuwe aanlandingen wind op zee (pVAWOZ). Met het programma wordt onderzocht of er in de periode 2031-2040 nieuwe aanlandingen (o.a. in Zeeland) gerealiseerd kunnen worden. Besluitvorming hierover is voorzien vanaf 2026.

 Voor uitbreiding van windenergie op land is concentratie van de windturbines op een aantal locaties het uitgangspunt, om de ruimtelijke impact te beperken. Deze locaties bevinden zichzijn voorzien op of bij grootschalige industrieterreinen en op en bij grootschalige infrastructurele werken. De turbines staan voornamelijk opHet betreffen concentratielocaties die in de Omgevingsverordening zijn aangewezen, maar het is ook mogelijk om enkele extra projecten toe te voegenZeeland (zie kaart, bron: RES 1.0)bijlage 14) zijn aangewezen. Hiermee wordt ruimte geboden om de realisatie van de duurzame energie ambitie mogelijk te maken.

Afbeelding windenergieconcentratielocaties (002)
afbeelding binnen de regeling

De aangewezen locaties zijn vanuit initiatieven in het verleden tot stand gekomen maar er zijn binnen de Omgevingsverordening Zeeland meer mogelijkheden zonder de concentratiegedachte geweld aan te doen. Daarom wordt ruimte geboden voor enkele extra projecten wanneer deze aansluiting zoeken bij grote infrastructuurlijnen als bijvoorbeeld waterkeringen langs de grote wateren. Dit beleid heeft geen betrekking op windturbines met een maximale tiphoogte tot 21 meter. Dergelijke turbines zijn primair een zaak van de gemeenten.

Afbeelding

Zonne-energie

Voor zonne-energie is de ambitie 1000 MW in 2030, bij voorkeurprimair in stedelijk gebied (bijvoorbeeld op daken en aanvullend met projectenin afwijking daarbuiten (bijvoorbeeld op land en waterstortplaatsen, infrastructuur of waterbassins). Uit berekeningen van netbeheerder Enduris Stedin blijkt dat het brutovermogen van zon op Zeeuwse daken ca. 1500 MW bedraagt. Netto wordt dit geschat op ca. 400-600 MW (niet alle daken zijn immers geschikt). Het provinciaal beleid voor zon op land en water is een regeling op hoofdlijnenin stedelijk gebied of daarbuiten betreffen generieke regels en de uitwerking tot op projectniveau vindt door de gemeenten plaats.

Met alleen zon op dak kan mogelijk onvoldoende vermogen gerealiseerd worden. Aanvullend kunnen zonprojecten worden gerealiseerd in stedelijk gebied of in combinatie met andere functies. Hiermee wordt ruimte geboden voor zonne-energie, maar wel met behoud van omgevingskwaliteit, zorgvuldig ruimtegebruik en behoud van de agrarische functie van gronden in het buitengebied. Daarom is gekozen voor een opzet waarbij zonne-energie kan worden gecombineerd met andere reeds aanwezige functies zoals bedrijfsterreinen, glastuinbouw, nutsvoorzieningen, stortplaatsen, zonneparken, windmolens, infrastructuur of op water. Hiermee wordt het landelijk geformuleerde afwegingskader bij de inpassing van zonne-energie zoals dat is afgesproken in het klimaatakkoord (de zonneladder) ook voor Zeeland gehanteerd. Gemeenten dragen binnen het zonbeleid naar mogelijkheid bij. Voor water geldt dan aanvullend dat aangetoond moet worden dat er geen negatieve effecten zijn voor natuur, recreatie, waterkwaliteit en visserij. Ruim de helft van de Zeeuwen vindt dat inpassing van zonneparken in het Zeeuwse landschap gestimuleerd moet worden (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020). Ook voor zonprojecten geldt dat het maatwerk aan de gemeenten wordt overgelaten.

Energie uit water

In Ook in het kader van de Regionale Energiestrategie (RES)zijn 2.0 worden de kansen en mogelijkheden in Zeeland onderzocht van energiewinning uit water. Energie uit water kan naar schatting ruim 100 MW bijdragen. Drie technologieën blijken vooralsnog het meest kansrijk voor de regio: getijden- of stromingsenergie, zoet-zoutenergie en thermische energie. Met name zoet-zoutenergie (via osmose) kan een grote bijdrage leveren en is in principe overal toepasbaar waar een harde scheiding tussen zoet en zout water aanwezig is. Provincie, gemeenten en maatschappelijke partners werken samen aan benutting van de kansen.  

Biomassa als brandstof

Diverse studies laten zien dat het potentieel aan beschikbare biomassa in Zeeland beperkt is. Het is theoretisch mogelijk om op grote schaal biomassa via de Zeeuwse diepzeehavens te importeren, maar dit is niet onomstreden. Houtkap voor de productie van houtpellets bijvoorbeeld, kan veel impact hebben op landschap en biodiversiteit ter plekke. Ook wordt getwijfeld aan de CO2-neutraliteit van houtverbranding,. Het is van belang om biomassa eerst hoogwaardig toe te passen, zoveel mogelijk te recyclen en uiteindelijk de reststroom of het afval te gebruiken voor energieproductie.

Biomassavergisting

Biomassavergisting van reststromen (niet zijnde hout) is een vorm van duurzame energieopwekking met potentie in Zeeland. De opgewekte methaan en elektriciteit kunnen aan de bestaande gas- en elektriciteitsnetwerken worden geleverd. Grootschalige initiatieven kunnen vanwege mogelijke hinder (geur, transportbewegingen) maar ook vanuit logistiek perspectief het beste op daarvoor geschikte industrieterreinen (o.a. Aben Green Energybijvoorbeeld in de Kanaalzone) gefaciliteerd worden. Kleinschalige biomassavergisting bij agrarische bedrijven is mogelijk conform het landelijk beleid en wetgeving en de Omgevingsverordening Zeeland.

Kernenergie

Voor opwekking van energie  een toekomstbestendig duurzaam energiesysteem zonder CO2-uitstoot is ook kernenergie in beeld nodig. In Zeeland is momenteel in Borssele een kerncentrale actief van EPZ. Deze centrale levert jaarlijks zo’n 13 PJ aan elektriciteit (3,6 TWh), zonder CO2-uitstoot. Dit is ongeveer 3% van het landelijke elektriciteitsverbruik. De rijksoverheid (o.a. ministerie van EZKKGG) is bevoegd gezag over kernenergie (wijst locaties aan en, verleent vergunningen en houdt toezicht). Er zijn momenteel in Nederland drie locaties aangewezen waar een kerncentrale is toegestaan: Borssele, Maasvlakte en Eemshaven. De rijksoverheid heeft toestemming gegeven om de kerncentrale EPZ in Borssele tot 2033 te exploiteren. Er zal inzichtelijk gemaakt worden of het mogelijk is de levensduur van de centrale te verlengen, wat hiervoor nodig is en wat hiervan de risico’s zijn.

Indien de Nederlandse overheid besluit dat kernenergie een rol moet spelen in de toekomstige energievoorziening, is Borssele een aangewezen locatie voor een nieuwe kerncentrale. Dit komt door de reeds aanwezige nucleaire expertise bij EPZ, de nabijheid van de COVRA, de ruime beschikbaarheid van koelwater en het feit dat de rijksoverheid Borssele heeft aangewezen als locatie waar een kerncentrale is toegestaan. 

Nadelen van deze technologie zijn de hoge up-front investeringskosten met bijbehorende bouw- en financieringsrisico’s en het ontbreken van een definitieve oplossing voor het verwerken van nucleaire afval waardoor we het afval moeten opslaan. Momenteel is de uitbreiding van nucleair vermogen niet aan de orde in Zeeland, omdat er geen initiatieven bekend zijn.

De Zeeuwse overheden hebben geen bevoegdheden en dus geen actieve rol t.a.v. kernenergie. De Provincie Zeeland en de Zeeuwse gemeenten zijn via de aandelen van PZEM indirect ook aandeelhouder van de kerncentrale EPZ. In de formeel vastgestelde aandeelhoudersstrategie PZEM is ten aanzien van EPZ opgenomen dat commerciële energieactiviteiten qua risico- en rendementsprofiel niet bij een provincie en gemeenten passen, en dan ook verkocht zouden moeten worden.

De Rijksoverheid heeft ook besloten dat kernenergie een grote rol moet spelen in het maken van een toekomstbestendig duurzaam energiesysteem. De ambitie is uiteindelijk te komen tot vier grote nieuwe kerncentrales. Voor de bouw van twee kerncentrales is het Rijk begonnen met de ruimtelijke procedure. Voor Zeeland zijn het Sloegebied en omgeving Terneuzen aangewezen als mogelijk locatie. In 2026 zal de Minister een voorkeurslocatie aanwijzen. Zeeland is in beeld vanwege de reeds aanwezige nucleaire expertise bij EPZ, de nabijheid van de COVRA, de ruime beschikbaarheid van koelwater en het feit dat de rijksoverheid in Zeeland locaties heeft aangewezen waar een kerncentrale wordt toegestaan (waarborgbeleid). 

SMR

De realisatie van grote kerncentrales is een langdurig onzeker proces met hoge investeringskosten. Er zijn nieuwe ontwikkelingen rondom zogenaamde Small Modular Reactors (SMR's). Deze zouden potentie kunnen hebben om bij te dragen aan het duurzame energiesysteem. De rijksoverheid is samen met provincies (IPO-verband) gestart aan een landelijk onderzoeksprogramma. Ook Provincie Zeeland neemt hieraan deel. Meer specifiek zal Provincie Zeeland inzetten op een eigen aanpak naar de mogelijkheden van SMR's in de regio.

Thorium

Om het nucleaire afval te beperken zijn er nieuwe soorten kerncentrales in ontwikkeling. Een voorbeeld hiervan is thorium (gesmolten zout). Dit heeft o.a. als voordeel dat er minder afval vrijkomt bij de productie en dat het (maar) honderden in plaats van duizenden jaren radioactief blijft. Thoriumcentrales vergen echter nog een heel grote hoeveelheid onderzoek en ontwikkeling. Daarbij zijn er nog veel zaken onbekend, zoals kosten van veiligheid en opslag van het afval. Verschillende partijen hebben de intentie uitgesproken om thoriumcentrales te ontwikkelen maar er zijn momenteel nog geen fysieke reactoren daadwerkelijk in ontwikkeling. Provincie Zeeland heeft wel haar steun uitgesproken aan de start-up Thorizon. Commerciële toepassing lijkt nog erg ver weg en wordt op z’n vroegst geschat op 2045-2050. Het is dus niet realistisch aan te nemen dat thorium de klimaatdoelen voor 2030 kan adresseren en we zullen waarschijnlijk nog minimaal tien jaar moeten wachten voordat we kunnen inschatten of thoriumcentrales in 2050 een rol kunnen spelen.

23.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: Het opgesteld vermogen aan windenergie op land is met 130 MW gegroeid tot 700 MW.

Actie 1.1 - Realiseren opgave windenergie op het land (via de Regionale Energie Strategie-RES 2.0).

Op basis van plannen en initiatieven die nu bekend zijn bij verschillende gemeenten, wordt geraamd dat er tot 2030 extra ruimte is binnen een bandbreedte van 100 tot 170 MW. Dit zou voldoende moeten zijn om het beoogde doel van 700 MW in 2030 daadwerkelijk te realiseren. Besluitvorming en afweging vindt plaats in de separate procedures per project.

Rolverdeling:

  • Het Rijk verleent subsidie voor de opwekking van hernieuwbare energie (SDE).

  • Het Rijk en de provincie maken afspraken op nationaal en regionaal niveau over het opgesteld vermogen.

  • De provincie legt de locaties voor windmolenparken op land en randvoorwaarden voor alle windmolens van meer dan 21 meter hoog vast in de omgevingsverordening. 

  • Gemeenten stellen randvoorwaarden en verlenen vergunning voor windmolens tot 21 meter hoog. RUD Zeeland zorgt voor toezicht op en handhaving van de regels.

  • Adviesbureaus, Rijkswaterstaat, de provincie, gemeenten, Waterschap Scheldestromen, Veiligheidsregio, ZLTO, terreinbeheerders, dorpsraden, maatschappelijke organisaties, grondeigenaren en omwonenden adviseren over plaatsing van windmolens, één en ander afhankelijk van de locatie.

  • Ondernemers, projectontwikkelaars, onderhoudsbedrijven, energiebedrijven en energiecoöperaties realiseren, exploiteren en onderhouden de windmolens.

  • De netwerkbedrijven sluiten de windmolens aan op het elektriciteitsnet.

Subdoel 2: Het vermogen uit zonne-energie bedraagt 1000 MW, waarvan zoveel mogelijk op daken.

Actie 2.1 - Realiseren opgave zonne-energie (via de Regionale Energie Strategie -RES 2.0).

Rolverdeling:

  • Het Rijk verleent subsidie voor de opwekking van hernieuwbare energie (SDE).  

  • Het Rijk en de regio maken op nationaal niveau afspraken over de opwekking van zonne-energie in het kader van de (RES).

  • Het Rijk, de provincie en gemeenten stellen kaders vast voor realisatie van zonneparken. Gemeenten verlenen de vergunning.  

  • Particulieren, ondernemers, overheden, projectontwikkelaars, onderhoudsbedrijven, energiebedrijven en energiecoöperaties realiseren, exploiteren en onderhouden zonnepanelen op de daken.  

  • Afhankelijk van de locatie adviseren adviesbureaus, Rijkswaterstaat, de provincie, gemeente, Waterschap Scheldestromen, Veiligheidsregio, ZLTO, terreinbeheerders, dorpsraden, maatschappelijke organisaties en omwonenden.  

  • Netwerkbedrijven sluiten zonneparken aan op het elektriciteitsnet.  

  • Onderwijsinstellingen leiden personeel op.

Subdoel 3: Het vermogen uit andere hernieuwbare energiebronnen dan wind en zon, bedraagt tenminste 100 MW.

Actie 3.1 - Realiseren opgave biomassa en biovergisting (via de Regionale Energie Strategie-RES 2.0).

Rolverdeling:

  • Het Rijk verleent subsidie voor de opwekking van hernieuwbare energie (SDE).

  • Het Rijk en de provincie maken op nationaal en regionaal niveau afspraken over de opwekking van energie uit biomassa in het kader van de Regionale Energie Strategie (RES) 2.0

  • Het Rijk, de provincie en gemeenten stellen kaders vast voor realisatie van biomassa-installaties. Gemeenten doorlopen de benodigde ruimtelijke procedure en verlenen vergunningen,. Indien nodig verleent ook de Provincie vergunning(en).

  • De provincie en gemeenten verlenen vergunning voor realisatie van biomassa-installaties.

  • Bedrijven en terreinbeheerders leveren biomassa.

  • Ondernemers, projectontwikkelaars, onderhoudsbedrijven, energiebedrijven en energiecoöperaties realiseren, exploiteren en onderhouden biomassa-installaties.

  • De Veiligheidsregio adviseert provincie en gemeenten over veiligheidsaspecten van biomassa-installaties.

Actie 3.2 – Benutten van kansen voor energie uit water (via de Regionale Energie Strategie-RES 2.0)

23.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering 

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond

  • Meervoudig ruimtegebruik kan zowel ruimte geven aan energieopwekking en kansen bieden voor andere opgaven zoals biodiversiteit.

  • Zonnepanelen op het dak vragen geen extra ruimte, maar zonneparken op de grond wel.

  • Realisatie van zonneparken en aanpassing van bijbehorende infrastructuur kan gecombineerd worden met verbetering van waterberging en -afvoer. Zoals zonnepanelen op waterbassins.

  • Mogelijkheden voor bebouwing zijn op en rond waterkeringen beperkt vanuit waterveiligheid, maar combinatie met zonnepanelen is wel mogelijk.

2. Werk samen en deel kosten en baten

  • Exploitatie van zonne- en windmolenparken kan financieel bijdragen aan versterking van de omgevingskwaliteit en leefbaarheid. 

  • Zon op dak kan een extra inkomstenbron zijn voor agrarische ondernemers, verenigingen en bedrijven en kan de vaste lasten van huiseigenaren verminderen en/of woningverbetering mogelijk maken.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten. 

  • Afhankelijk van de locatie van windmolens kunnen landschapsstructuren worden aangetast of juist versterkt.

  • Afhankelijk van locatie en vormgeving kunnen zonneparken negatieve effecten hebben op de bodemkwaliteit, natuurwaarden en het landschap.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Overschakeling naar duurzame energie draagt rechtstreeks bij aan mondiale klimaatdoelen, doelen voor circulaire economie en vermindert de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen uit het buitenland.

S

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

24 Energietransitie

24.1 Doelstelling 2030

De CO2-uitstoot in Zeeland is met 4955-60% afgenomen.

Om ervoor te zorgen dat Zeeland in 2050 geen CO2 en andere broeikasgassen meer uitstoot, is voor 2030 als tussendoel een algemene reductie van 55-60% (voorheen 49% , RES 1.0)  ten opzichte van 1990 gesteld. Dit zijn doelstellingen uit het landelijk Klimaatakkoordnationale klimaatbeleid (2022). Om dat te bereiken is in 20202025 een regionale energiestrategie (RES) 2.0 vastgesteld. In de RES 2.0 worden per sectorvoor de sectoren concrete ambities en maatregelen benoemd.

Subdoel 1 - Binnen de landbouw, industrie, gebouwde omgeving en mobiliteit is de landelijke reductiedoelstelling gerealiseerd.

Subdoel 2 - In Zeeland wordt tenminste 1800 MW aan hernieuwbare energie opgewekt.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

24.2 Huidige situatie

Landbouw en industrie

Voor landbouw en industrie worden landelijk afspraken gemaakt. De Zeeuwse opgave wordt daar in meegenomen (zie ook de CES 3.0)

Zeeland herbergt één van de grootste clusters van zware energie-intensieve industrie van Nederland: North Sea Port (Kanaalzone en Sloegebied). Verder kent Zeeland ook nog kleinere industrie, veelal in de foodsector, die verspreid door heel Zeeland gevestigd is op bedrijventerreinen en solitaire bedrijfslocaties in het buitengebied. De industrie drukt een grote stempel op de energievraag in Zeeland. De industriële clusters nemen zo'n 75% van het Zeeuwse energieverbruik voor hun rekening.

De landbouw heeft een relatief klein aandeel in het Zeeuwse energieverbruik, met uitzondering van de glastuinbouw. Glastuinbouwbedrijven staan in de top van Zeeuwse CO2-uitstoters wegens het hoge aardgasgebruik, met uitzondering van het glastuinbouwgebied in de Kanaalzone waar industriële restwarmte en CO2 worden benut. De opwekking van hernieuwbare energie is een economische kans voor de agrarische sector (zonnepanelen op daken, windmolens, biomassa,) hoewel de ruimtelijke impact van energieprojecten tevens een bedreiging kan vormen voor het landschap. De glastuinbouw streeft naar gebruik van restwarmte uit de industrie en gebruik van lokale biomassacentrales. Per glastuinbouwcluster wordt een aanpak ontwikkeld.

Gebouwde omgeving

De verduurzaming van de gebouwde omgeving is een complexe opgave. Alle gebouwen in Zeeland moeten worden verbouwd tot goed geïsoleerde en duurzaam verwarmde gebouwen. Het doel is 4955-60% CO2-reductie ten opzichte van 1990. Hoe dit gerealiseerd zal worden in de gebouwde omgeving wordt vastgesteld in de Regionale Energie Strategie (RES 2.0). In de Regionale Structuur Warmte, die onderdeel uitmaakt van de RES 2.0, wordt de regionale voorziening van warmte beschreven, met daarin hoe het warmteaanbod, de warmtevraag, en de infrastructuur op Zeeuws niveau, met elkaar kunnen worden verbonden en wat hierin de Zeeuwse ambitie is. De CO2-reductie van de gebouwde omgeving moet uiteindelijk in de gemeenten en op dorps- en wijkniveau worden gerealiseerd. Gemeenten leggen het tijdpad voor de ontwikkeling van een alternatieve energievoorziening en het geleidelijk vervangen van aardgas, zoals overeengekomen in het Klimaatakkoord, vast in de Transitievisie Warmte.

Mobiliteit

Rijden en varen zonder uitstoot moet in 2030 leiden tot een reductie van 49% CO2 voor mobiliteit. Dit staat gelijk aan de landelijke klimaatdoelstellingen van het kabinet wat betekent dat wij in Zeeland vanuit mobiliteit voor de opgave staan 341 Kton CO2 te besparen in 2030. Elektrisch vervoer zal hier een belangrijke bijdrage aan moeten leveren.

Rijden en varen gebeurt steeds meer door middel van zero-emissie voertuigen. (Semi)overheden hebben hierin ook een voorbeeldfunctie en zullen in 2030 een reductie van 55-60% CO2 voor mobiliteit hebben gerealiseerd. Dit draagt bij aan de landelijke klimaatdoelstellingen van het kabinet wat betekent dat wij in Zeeland vanuit mobiliteit voor de opgave staan 341 Kton CO2 te besparen in 2030.  

24.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: Binnen de landbouw, industrie, gebouwde omgeving en mobiliteit is de landelijke reductiedoelstelling gerealiseerd.

Actie 1.1 Reductie uitstoot CO2 en andere broeikasgassen in landbouw en industrie.

SDR (Smart Delta Resources) heeft een regioplan opgesteld met programmalijnen om de CO2-reductie doelstellingen te realiseren voor de industrie. Er wordt ingezet op elektrificatie van de industrie, maar dat vraagt om grote aanpassingen van bedrijfsprocessen en het elektriciteitsnetwerk. Ook is het belangrijk dat wordt overgeschakeld op groene waterstof en dat CO2  wordt afgevangen en opgeslagen (CCS). Hiervoor is de aanleg van een pijpleidingeninfrastructuur een belangrijke voorwaarde. Ook kijkt de industrie actief naar gebruik van restwarmte voor verwarming van gebouwen. Om investeringen toekomstbestendig te laten zijn, worden maatregelen niet alleen vanuit de doelen voor 2030, maar ook vanuit de doelen voor 2050 bezien.

Rolverdeling: 

  • Overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties leggen acties vast in het nationale programma RES 2.0.  

  • Op regionaal niveau worden de acties uitgevoerd. 

Actie 1.2 Reductie uitstoot CO2 en andere broeikasgassen in gebouwde omgeving.

Voor de verwarming en koeling van woningen en gebouwen moet een duurzaam alternatief worden ontwikkeld. Om het CO2-reductie doel te behalen moeten op termijn alle woningen en gebouwen goed geïsoleerd en aardgasvrij zijn. Dat betekent een enorme verduurzamingsslag. Er komen passende lokale en regionale initiatieven en maatregelen om alle partijen in de gebouwde omgeving tot actie aan te sporen. Deze geven richting aan beleid en acties van gemeenten, provincies en belanghebbende partijen. Iedere gemeente stelt een Transitievisie Warmte op waar de aanpak in wordt uitgewerkt. In de concrete uitvoering liggen belangrijke kansen om aan te haken bij maatregelen in het kader van klimaatadaptatie en de (her)inrichting van de openbare ruimte.

Rolverdeling: 

  • Het Rijk legt nationale doelen vast en verleent subsidie voor de energietransitie in de gebouwde omgeving. 

  • Gemeenten informeren belanghebbenden en stellen in overleg met stads- en dorpsraden transitievisies op.  

  • Op wijk- en dorpsniveau wordt de energietransitie op basis van maatwerk uitgevoerd (Wijkuitvoeringsplan).

Actie 1.3 Reductie uitstoot CO2 en andere broeikasgassen door mobiliteit.

Een duurzame infrastructuur en het zorgen voor voldoende laadpalen en snellaadvoorzieningen, zijn belangrijk om deze omslag te maken. De vergroeningverduurzaming van de goederenstroomhet goederenvervoer is bijvoorbeeld mogelijk door het instellen van zero-emissie-zones in steden en dorpen. Vanaf 2025 moeten alle nieuwe  Nieuwe OV-bussen worden zero-emissie zijn. Na 2030 moetenzullen alle bussen met als zero-emissie rondrijden. Ook het doelgroepenvervoer moet in 2025maakt de transitie naar zero-emissie zijn. Vanaf 2029 zal de nieuwe vloot van de Westerschelde Ferry ook zero-emissie gaan varen. De ontwikkeling naar slimmer autogebruik (smart mobility), door bijvoorbeeld het aandeel deelvoertuigen te vergroten en bezit te verkleinen, is belangrijk. De helft van de Zeeuwen geeft aan het eens te zijn met de omschakeling naar een economie waarbij het minder gaat om bezit en meer om gebruik (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020). 

Rolverdeling:

  • Het Rijk legt nationale doelen vast en verleent subsidie aan de andere overheden voor regie op de realisatie van (snel)laadvoorzieningen voor elektrisch vervoer.

  • De provincie verleent de OV-concessie op basis van zero-emissie.

  • Gemeenten zorgen in samenwerking met belanghebbenden voor de aanleg van (semi)publieke (snel)laadvoorzieningen op lokaal niveau.

Subdoel 2: In Zeeland wordt tenminste 1800 MW hernieuwbare energie opgewekt.

Actie 2.1 Vergroten mogelijkheden voor opwekken en opslaan van hernieuwbare energie.

Rolverdeling: Zie acties 1, 2 en 3 bij Duurzame energie.

24.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering 

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond

  •  Wijkgerichte aanpak energietransitie helpt bij het sluiten van lokale kringlopen van warmte en elektriciteit, daardoor kunnen ingrepen buiten de lokale kringlopen worden beperkt.

    De energietransitie zorgt voor grote ingrepen boven en onder de grond. 

2. Werk samen en deel kosten en baten

  • Vernieuwing van de woningvoorraad draagt bij aan energiebesparing, overschakeling naar hernieuwbare energiebronnen en klimaatadaptatie.

  • Werk regionaal samen aan de energietransitie en ontwikkel gezamenlijke routes voor netwerk gerelateerde activiteiten zoals nieuwe aansluitingen, het verzwaren aansluitingen etc.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten. 

  • (…)

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Overschakeling naar duurzame energie draagt rechtstreeks bij aan mondiale klimaatdoelen en circulaire economie. 

T

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

26 Waterveiligheid

26.1 Doelstelling 2030

Zeeland is goed beschermd tegen (de gevolgen van) overstroming uit zee.

De doelstelling voor waterveiligheid wordt in de Gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta 2050 integraal beschreven. Het nationaal waterprogramma, Deltaprogramma en Programmatische Aanpak Grote Wateren leveren de uitgangspunten. De zeespiegelstijging heeft op waterveiligheid de grootste impact. Voor de periode tot 2050 wordt ingezet op de huidige “half open” veiligheidsstrategie. Dit is een combinatie van op orde houden van dijken, kunstwerken en suppletie. Intensiteit en omvang van maatregelen verschilt per bekken. Na 2050 voldoet de huidige werkwijze niet meer. Met een kennis- en innovatieprogramma worden alternatieve opties en strategieën voor 2050 verkend.

Subdoel 1: De primaire waterkeringen voldoen in 2050 aan de (wettelijke) normen. De maatregelen om de waterveiligheid te verbeteren, hebben de ruimtelijke kwaliteit verbeterd en een positieve bijdrage geleverd aan andere functies, zoals biodiversiteit en recreatie.

Subdoel 2: De gevolgen van een overstroming worden zoveel mogelijk beperkt. 

Subdoel 3: De crisisbeheersing is op orde: burgers en overheden weten hoe te handelen bij een crisis en veilige plekken zijn aangewezen. 

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

26.2 HuigeHuidige situatie

Meerlaagsveiligheid

De basis voor waterveiligheid is het concept van de meerlaagsveiligheid, dat onderscheid maakt in maatregelen die de kans op een overstroming verkleinen (laag 1), de gevolgen van een overstroming beperken (laag 2) of de rampenbeheersing verbeteren (laag 3). De opgave van waterveiligheid wordt waar mogelijk verbonden met andere ruimtelijke ambities ten aanzien van bijvoorbeeld bouwen, natuur, recreatie en cultuurhistorie. De ruimtelijke kwaliteit moet bij projecten op peil blijven of verbeteren.

Laag 1:  Kans op overstromingen verkleinen

De Deltawerken hebben de waterveiligheid in dit gebied aanzienlijk vergroot, onder meer door de kustlijn sterk te verkorten. Alle primaire waterkeringen worden minimaal eens in de twaalf jaar door de waterkeringbeheerders beoordeeld. Getoetst wordt of de keringen voldoen aan de wettelijke veiligheidseisen. De huidige beoordelingsronde is begin 2017 gestart en duurtduurde tot 1 januari 2023. Deze beoordelingsronde is de eerste ronde met de nieuwe normering (sinds 2017) die is uitgedrukt in een overstromingskans. Het beschermingsniveau en de daarbij behorende normen voor de kering zijn bepaald op basis van een risicobenadering. Hoe groter de gevolgen van een overstroming zouden zijn, des te kleiner de toelaatbare overstromingskans mag zijn, oftewel hoe strenger de norm is. In 2023 is er een compleet landelijk beeld van de veiligheid van de keringen. Alle primaire keringen moeten in 2050 aan de wettelijke normen voldoen. Primaire waterkeringen die niet voldoen aan de norm, worden versterkt via het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP). Tevens wordt gekeken naar alternatieve opties en strategieën voor na 2050.  

In deze laag liggen koppelingskansen voor andere functies. Denk aan ‘werk-met-werk’ bij versterkingsprojecten van primaire keringen. 

Het Rijk stelt de normen voor de primaire waterkeringen vast. Het waterschap is verantwoordelijk voor de wettelijke beoordeling van de primaire waterkeringen en voor de uitvoering van het Hoogwaterbeschermingsprogramma. De provincie is verantwoordelijk voor de beoordeling van door het waterschap vast te stellen projectbesluiten en de voorkeursalternatieven voor versterking van waterkeringen in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Voor buitendijkse woon-, recreatie- en havengebieden gelden geen normen en basisveiligheid. Voor de primaire waterkeringen en regionale waterkeringen in beheer van het Rijk is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) toezichthouder. Voor de overige regionale waterkeringen is de provincie toezichthouder.

Laag 2: Gevolgen van overstromingen verkleinen 

Regionale waterkeringen helpen bij een overstroming de gevolgen te beperken. In Zeeland is wat betreft regionale keringen een onderscheid te maken tussen altijd waterkerende (‘natte’) regionale waterkeringen, waaronder de keringen langs het Kanaal door Walcheren en het Veerse Meer, en (droge) regionale waterkeringen die alleen tijdens een overstroming water keren (binnendijken). De normen (omgevingswaarden) zijn vastgelegd in de omgevingsverordening. Provincie en waterschap maken afspraken over de cyclus van toetsing en eventuele versterking van regionale waterkeringen. De provincie stelt voor de regionale waterkeringen de normen vast. Het Rijk stelt normen vast van de bij haar in beheer zijnde regionale waterkeringen langs het Kanaal Gent-Terneuzen en het Antwerps Kanaalpand. Het waterschap is verantwoordelijk voor de beoordeling van de regionale waterkeringen.

Wat betreft ruimtelijke inrichting gaat de provincie samen met andere Zeeuwse overheden na hoe we Zeeland zo goed mogelijk kunnen inrichten om de gevolgen van een eventuele overstroming te beperken. Meerdere laaggelegen polders kunnen snel en diep overstromen. Deze gebieden zijn soms intensief bebouwd, zoals het compartiment Middelburg-Mortiere en het compartiment Hansweert. Overstromingen kunnen gigantische gevolgen voor de leefbaarheid en economie van een gebied hebben. Bij een overstroming kan ook de vitale infrastructuur uitvallen. 

Om de gevolgen van een overstroming te beperken is het van belang om essentiële nutsvoorzieningen, zoals elektriciteit, telecom, water en gas, en functies, zoals ziekenhuizen en brandweerkazernes, niet in overstromingsgevoelige gebieden te ontwikkelen. Mocht dit niet voorkomen kunnen worden, dient aangepast bouwen of een aangepaste inrichting uitval van de voorzieningen en functies te voorkomen. Voor nieuwe functies waar een groot aantal mensen verblijven, zoals woonwijken of regionale bedrijventerreinen, dienen overstromingsgevoelige gebieden vermeden te worden.

Laag 3: Rampenbeheersing verbeteren

Wanneer in de ruimtelijke inrichting van gebieden of gebouwen geen mogelijkheden tot beperking van de gevolgschade mogelijk is, kan een handelingsperspectief het aantal slachtoffers en de schade beperken. Dit is de 3e laag van het meerlaagsveiligheid principe, ook wel crisisbeheersing genoemd. Denk aan evacuatieplannen en noodpakketten. Het aanwijzen van evacuatie-, vlucht- en hulpverleningsroutes is noodzakelijk. Ook bij nieuw aan te leggen infrastructuur is de 3e laag een afweging. Bewustwording bij overheden, bedrijven en burgers is cruciaal om de (zelf)redzaamheid te vergroten. Elke Zeeuw moet weten wat hij of zij moet doen en waar nodig en (nog) mogelijk kan terugvallen op aangewezen veilige plekken in de provincie (shelters). De positie van het toenemend aantal ouderen vraagt hier speciale aandacht. Hoe worden deze geïnformeerd en hoe gaan deze zich verplaatsen naar een veilige plek? Tot slot moet omgekeerd ook elke plek bereikbaar en vindbaar zijn voor hulpverleners in geval van een calamiteit.

Gevolgen zeespiegelstijging

Zeespiegelstijging leidt ertoe dat buitendijkse gebieden vaker kunnen overstromen. Voor binnendijkse gebieden geldt dat de kans op een overstroming toeneemt als de waterstanden stijgen en dat ook de gevolgen van een overstroming toenemen. Het algehele risico van een overstroming, neemt hierdoor toe. Voor sommige gebieden in Zeeland geldt bovendien dat als er een overstroming optreedt, al is de kans daarop zeer gering, er snel een grote waterdiepte ontstaat. Vanaf 2014 neemt het aanbod en aantal overnachtingen in Zeeland sterk toe. De verwachting is dat deze groei door zet. Voor deze groeiende sector is het effect van de stijgende zeespiegel op de oppervlakte van het buitendijkse gebied (inclusief de stranden) de meest ingrijpende kwetsbaarheid. Op de lange termijn neemt de grootte van deze stranden door zeespiegelstijging af. Dit zet een belangrijke pijler van de Zeeuwse recreatiesector onder druk. In de kustgemeenten is ongeveer 60% van de toeristische bestedingen toe te rekenen aan de stranden.

26.3 Acties om doelen te realiseren 

Subdoel 1: De primaire waterkeringen voldoen in 2050 aan de (wettelijke) normen. De maatregelen om de waterveiligheid te verbeteren, hebben de ruimtelijke kwaliteit verbeterd en een positieve bijdrage geleverd aan andere functies, zoals biodiversiteit en recreatie.

Actie 1.1 - Uitvoeren maatregelen die de kans op een overstroming verkleinen.

Primaire waterkeringen moeten voldoen aan de veiligheidsnormen om de kans op overstroming tot een minimum te beperken. Versterkingsprojecten vragen om een integrale aanpak met betrokken partijen en moeten naast waterveiligheid ook bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. Eigenaren en beheerders van buitendijkse terreinen nemen maatregelen om de veiligheid van hun eigen terrein te garanderen.

Rolverdeling:

  • Het Rijk heeft de normen (omgevingswaarden) voor primaire waterkeringen en niet primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk wettelijk vastgesteld. 

  • Rijkswaterstaat en Waterschap Scheldestromen zijn verantwoordelijk voor de wettelijke beoordeling van de primaire waterkeringen en ontwerp en uitvoering van versterkingsprojecten in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP).

  • De provincie is verantwoordelijk voor de beoordeling van projectbesluiten over versterkingsprojecten. 

  • Waterschap Scheldestromen zorgt voor beheer, toetsing en eventuele versterking van de primaire keringen om aan de norm te voldoen. 

  • De gemeenten nemen regels van Rijk, provincie en waterschap over in het omgevingsplan. 

  • Waterschap Scheldestromen adviseert over ontwikkelingen in de waterkeringszone.

  • De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is toezichthouder voor de primaire en niet primaire keringen in beheer van het Rijk.

  • Het Gebiedsoverleg Zuidwestelijke Delta bevordert samenwerking, adviseert afzonderlijke overheden en draagt zorg voor het opstellen van gezamenlijke beleidskaders, programma’s en projecten.

  • Terreinbeheerders passen inrichting en beheer aan op basis van waterveiligheidseisen en werken mee aan nieuwe combinaties van natuur en waterkering.

  • Initiatiefnemers en uitvoerders houden bij nieuwe ontwikkelingen rekening met overstromingsrisico's. 

  • North Sea Port zorgt voor veilige inrichting van het havengebied.

Subdoel 2: De gevolgen van een overstroming worden zoveel mogelijk beperkt. 

Actie 2.1 - Uitvoeren maatregelen die de gevolgen van een overstroming verminderen..

Om de gevolgen van een overstroming te beperken is het van belang dat regionale waterkeringen in 2035 op orde zijn en om essentiële nutsvoorzieningen, zoals elektriciteit, telecom, water en gas, en functies, zoals ziekenhuizen en brandweerkazernes, niet in overstromingsgevoelige gebieden te ontwikkelen. Mocht dit niet voorkomen kunnen worden, dient aangepast bouwen of een aangepaste inrichting uitval van de voorzieningen en functies te voorkomen. Voor nieuwe functies waar een groot aantal mensen verblijven, zoals woonwijken of regionale bedrijventerreinen, dienen overstromingsgevoelige gebieden vermeden te worden.

Rolverdeling:

  • Het Rijk stelt landelijke kaders vast in het nationaal waterprogramma, nationaal deltaprogramma/deltabeslissingen en beheerprogramma Deltawateren.

  • De provincie wijst regionale waterkeringen aan en legt normen (omgevingswaarden) voor deze waterkeringen vast in de omgevingsverordening. 

  • Waterschap Scheldestromen zorgt voor beheer, toetsing en eventuele versterking van de regionale keringen om aan de norm te voldoen.

  • Waterschap Scheldestromen stelt kaders vast in het waterbeheerprogramma, verleent vergunningen, beheert het peil en voert werkzaamheden uit ter verbetering van de waterveiligheid.

  • De gemeente voorkomt vestiging van essentiële nutsvoorzieningen in overstromingsgevoelige gebieden. De provincie, Waterschap Scheldestromen en de Veiligheidsregio adviseren daarbij.

  • Initiatiefnemers, ontwikkelaars en uitvoerders houden bij nieuwe ontwikkelingen rekening met overstromingsrisico's.

  • Terreinbeheerders passen inrichting en beheer aan op basis van waterveiligheidseisen en werken mee aan nieuwe combinaties van natuur en waterkering.

Subdoel 3: De crisisbeheersing is op orde: burgers en overheden weten hoe te handelen bij een crisis en veilige plekken zijn aangewezen.

Actie 3.1 - Uitvoeren maatregelen die de crisisbeheersing verbeteren.

Denk aan evacuatieplannen en noodpakketten. Het aanwijzen van evacuatie-, vlucht- en hulpverleningsroutes is noodzakelijk. Ook bij nieuw aan te leggen infrastructuur is dit een afweging. Bewustwording bij overheden, bedrijven en burgers is cruciaal om de (zelf)redzaamheid te vergroten.

Rolverdeling:

  • Het Rijk stelt landelijke kaders vast in Nationaal Waterprogramma, Nationaal Deltaprogramma/Deltabeslissingen en Beheerprogramma Deltawateren.

  • Rijkswaterstaat, Waterschap Scheldestromen, gemeenten en de provincie wijzen evacuatie- en vluchtroutes aan bij bestaande en nieuwe infrastructuur.

  • De wegbeheerders onderzoeken of het bestaande netwerk van U-routes voldoet als evacuatie- en vluchtroute in geval van grote calamiteiten.

  • De veiligheidsregio coördineert de crisisbeheersing, stelt evacuatieplannen op, deelt kennis en adviseert over risico’s en mogelijk aanpak.

  • Bedrijven en bewoners nemen voorzorgsmaatregelen (noodpakketten) voor de eigen veiligheid bij calamiteiten.

26.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering 

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond

  • Versterking van waterkeringen kan gecombineerd worden met verbetering van andere functies: natuur (‘Building with Nature’), recreatie, infrastructuur, energieopwekking, etc.

  • Gebruikmaken van natuurlijke processen voor versterking van de waterkeringen kan onnodig ruimtebeslag voorkomen en beperkt de aanvoer van zand.

  • De omvang van de stranden moet op peil blijven om huidige recreatieve en natuurfuncties te behouden.

2. Werk samen en deel kosten en baten

  • Voorkomen van stedelijke ontwikkelingen in laaggelegen gebieden draagt bij aan een natuurlijk, robuust en kosteneffectief watersysteem. 

  • Uitbreiding van de netwerkinfrastructuur voor de energietransitie is een keuzemoment waarbij ook de kwetsbaarheid bij overstroming moet worden betrokken. 

  • Voorzorgsmaatregelen en zelfredzaamheid zijn niet alleen van belang bij overstroming, maar ook bij andere calamiteiten.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • Bij nieuwe ontwikkelingen gebruikmaken van bestaande hoogteverschillen past bij bestaande landschapsstructuur.

  • Bij kustversterking moet naast de waterveiligheid ook verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarde van strand, duinen en dijken het doel zijn.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Tempo en gevolgen van klimaatverandering zijn onzeker, daarom moet voor langetermijninvesteringen voor zowel kustveiligheid als andere ontwikkelingen in het gebied rekening worden gehouden met de bandbreedte in prognoses.

U

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Overzicht van alle doelen, acties en indicatoren

Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
afbeelding binnen de regeling
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Naar boven