34 878 Bundeling en aanpassing van regels over de registers met betrekking tot onderwijsdeelnemers (Wet register onderwijsdeelnemers)

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 27 juni 2018

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 komt de begripsomschrijving van vervangende leerplicht te staan na de begripsomschrijving van register onderwijsdeelnemers.

B

Artikel 5, tweede lid, onderdeel g, komt te luiden:

g. de uitvoering van aanmeldings-, toelatings- en inschrijvingsprocedures door onderwijsinstellingen als bedoeld in de WEB, de WHW en de WEB BES en van aanmeldings-, toelatings-, inschrijvings- en uitschrijvingsprocedures door onderwijsinstellingen als bedoeld in de WPO, de WEC, de WVO, de WPO BES en de WVO BES.

C

Artikel 5, tweede lid, onderdeel h, komt te luiden:

h. de verstrekking van waardedocumenten door onderwijsinstellingen.

D

In artikel 11, eerste lid, onderdeel b, wordt «tweede tot en met vierde lid» vervangen door: tweede en derde lid.

E

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «en de begrotings- en beleidsvoorbereiding» vervangen door: de begrotings- en beleidsvoorbereiding en het toezicht op de naleving van de Wet normering topinkomens.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Bij de verstrekking, bedoeld in het eerste lid, kunnen persoonsgegevens worden verwerkt, indien dat noodzakelijk is voor de in het eerste lid genoemde doelen, onverminderd de verplichting voor de verwerkingsverantwoordelijke om passende technische en organisatorische maatregelen te treffen als bedoeld in artikel 25 van de Algemene verordening gegevensbescherming. Gegevens over de geslachtsnaam, de voornamen, het adres en de geboortedatum van onderwijsdeelnemers worden niet verstrekt.

3. Het vierde lid vervalt.

F

Artikel 17, tweede lid, komt te luiden:

2. Bij de verstrekking, bedoeld in het eerste lid, kunnen persoonsgegevens worden verwerkt, indien dat noodzakelijk is voor het in het eerste lid genoemde doel, onverminderd de verplichting voor de verwerkingsverantwoordelijke om passende technische en organisatorische maatregelen te treffen als bedoeld in artikel 25 van de Algemene verordening gegevensbescherming. Gegevens over de geslachtsnaam, de voornamen, het adres en de geboortedatum van onderwijsdeelnemers worden niet verstrekt.

G

Artikel 18, tweede lid, komt te luiden:

2. Bij de verstrekking, bedoeld in het eerste lid, kunnen persoonsgegevens worden verwerkt, indien dat noodzakelijk is voor de in het eerste lid genoemde doelen, onverminderd de verplichting voor de verwerkingsverantwoordelijke om passende technische en organisatorische maatregelen te treffen als bedoeld in artikel 25 van de Algemene verordening gegevensbescherming. Gegevens over de geslachtsnaam, de voornamen, het adres en de geboortedatum van onderwijsdeelnemers worden niet verstrekt.

H

Artikel 19, tweede lid, komt te luiden:

2. Bij de verstrekking, bedoeld in het eerste lid, kunnen persoonsgegevens worden verwerkt, indien dat noodzakelijk is voor het in het eerste lid genoemde doel, onverminderd de verplichting voor de verwerkingsverantwoordelijke om passende technische en organisatorische maatregelen te treffen als bedoeld in artikel 25 van de Algemene verordening gegevensbescherming. Gegevens over de geslachtsnaam, de voornamen, het adres en de geboortedatum van onderwijsdeelnemers worden niet verstrekt.

I

Artikel 20, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel b vervalt «of».

2. Onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel d wordt na onderdeel b een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. het bestuur van de onderwijsinstelling, bedoeld in de WPO, de WEC en de WPO BES, waar de betrokkene als onderwijsdeelnemer was ingeschreven, voor zover de gegevens betrekking hebben op de periode waarin hij is of was ingeschreven in een van de eerste drie leerjaren aan een onderwijsinstelling voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de WVO of de WVO BES of voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de WEC; of.

3. In onderdeel d (nieuw) vervalt «als bedoeld in de WEB en de WHW» en wordt «aanmeldings- en inschrijvingsprocedures» vervangen door: aanmeldings-, toelatings-, inschrijvings- en uitschrijvingsprocedures.

J

In artikel 23, tweede lid, vervalt: en worden de te verstrekken gegevens vastgesteld.

K

Na artikel 24 wordt een artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 24a. Nadere specificatie te verstrekken gegevens

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de inhoud en samenstelling van de op grond van de artikelen 16, 17, 18, 20, 21, 22 en 24 te verstrekken gegevens, de tijdstippen van de verstrekking, de perioden waarop de gegevens betrekking hebben en, onverminderd artikel 26, de wijze van de verstrekking.

L

In artikel 33 wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidend:

AA

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervallen «of een bewijs van uitschrijving van een andere school» en «of bij gebreke daarvan zo mogelijk zijn onderwijsnummer».

2. In het eerste lid wordt na de tweede volzin een volzin ingevoegd, luidend:

Bij gebrek aan een burgerservicenummer wordt zo mogelijk het onderwijsnummer van de jongere overgelegd.

3. In het vijfde lid wordt «tweede en derde volzin» vervangen door: tweede, derde en vierde volzin.

M

In artikel 33 wordt na onderdeel B een onderdeel ingevoegd, luidend:

BA

Artikel 4a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid vervallen «of een bewijs van uitschrijving van een andere school of instelling» en «of bij gebreke daarvan zo mogelijk zijn onderwijsnummer».

2. In het vierde lid wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidend: Bij gebrek aan een burgerservicenummer wordt zo mogelijk het onderwijsnummer van de jongere overgelegd.

N

Na artikel 33 wordt een artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 33a. Wijziging Leerplichtwet BES

De Leerplichtwet BES wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 6, eerste lid, vervalt: bewijs van uitschrijving van een andere school.

B

In artikel 11, vierde lid, vervalt: bewijs van uitschrijving van een andere school of instelling.

O

In artikel 34 wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidend:

AA

In artikel 40b, tweede lid, vervalt: dan wel een door een andere school of een school voor ander onderwijs verstrekt bewijs van uitschrijving.

P

In artikel 35 wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidend:

AA

In artikel 42a, tweede lid, vervalt: of een door een andere school of een school voor ander onderwijs verstrekt bewijs van uitschrijving.

Q

In artikel 36 wordt na onderdeel B een onderdeel ingevoegd, luidend:

BA

In artikel 27b, tweede lid, vervalt: dan wel een door een andere school of een school of instelling voor ander onderwijs verstrekt bewijs van uitschrijving.

R

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel B wordt «6» vervangen door: 10.

2. Na onderdeel J wordt een onderdeel ingevoegd, luidend:

JA

In artikel 8.1.1a, tweede lid, vervalt: dan wel een door een andere school of een school of instelling voor ander onderwijs verstrekt bewijs van uitschrijving.

S

In artikel 38 wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidend:

AA

Artikel 6.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na «1.12a» toegevoegd: en van de leveringsverplichting, bedoeld in artikel 12, eerste en vierde lid, van de Wet register onderwijsdeelnemers.

2. In het derde lid wordt na «1.12, tweede en derde lid,» ingevoegd: en van de leveringsverplichting, bedoeld in artikel 12, eerste en vierde lid, van de Wet register onderwijsdeelnemers.

T

In artikel 38, onderdeel C, wordt «is artikel 7.52, eerste lid en zesde tot en met achtste lid» vervangen door: zijn de artikelen 7.39 en 7.52, eerste lid en zesde tot en met achtste lid.

U

In artikel 39 wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidend:

AA

In artikel 46, tweede lid, vervalt: dan wel een door een andere school verstrekt bewijs van uitschrijving.

V

In artikel 40 wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidend:

AA

In artikel 65, tweede lid, vervalt: dan wel een door een andere school of een school of instelling voor ander onderwijs verstrekt bewijs van uitschrijving.

W

In artikel 41 wordt na onderdeel C een onderdeel toegevoegd, luidend:

D

In artikel 8.1.3, tweede lid, vervalt: dan wel een door een andere school of een school of instelling voor ander onderwijs verstrekt bewijs van uitschrijving.

X

In artikel 53 wordt na «voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan» ingevoegd: , voor de verschillende onderwijssectoren.

Toelichting

ALGEMEEN

Deze nota van wijziging omvat de volgende wijzigingen:

  • verstrekking van gegevens aan scholen in het basisonderwijs (PO) en speciaal onderwijs (SO) ten behoeve van verbetering van de kwaliteit van schooladviezen;

  • verstrekking van gegevens ten behoeve van de uitvoering van aanmeldings-, toelatings-, inschrijvings- en uitschrijvingsprocedures in het PO, SO, voortgezet speciaal onderwijs (VSO) en voortgezet onderwijs(VO);

  • verbeteringen van technische aard.

I. Verstrekking van gegevens aan scholen in het PO en SO ten behoeve van verbetering van de kwaliteit van schooladviezen

1. Inleiding

Het schooladvies vanuit het PO vormt de basis voor de toelating van leerlingen tot het VO. Deze nota van wijziging strekt ertoe scholen voor PO in staat te stellen bij het evalueren van door hen gegeven schooladviezen gebruik te maken van informatie over individuele oud-leerlingen in het eerste, tweede en derde leerjaar van het VO. Met een gedegen evaluatie van schooladviezen kunnen scholen kwalitatief betere adviezen afgeven, zodat leerlingen een grotere kans hebben om op het bij hen passende niveau terecht te komen en hun schoolcarrière zonder onnodige hindernissen of vertraging kunnen doorlopen.

In het «Bestuursakkoord voor de sector primair onderwijs» (2014) hebben het Ministerie van OCW en de PO-Raad het belang onderstreept van een goede aansluiting tussen het PO en VO. In dit bestuursakkoord is onder meer afgesproken dat OCW de terugkoppeling van gegevens over de schoolloopbaan in het VO aan individuele instellingen in het PO realiseert en dat daarbij de privacy van leerlingen in acht wordt genomen. Deze afspraak maakt tevens deel uit van de Regeldrukagenda Onderwijs 2014–2017.

De PO-Raad en VO-Raad hebben in februari 2015 in een brief aan de Tweede Kamer verzocht bij het Ministerie van OCW aan te dringen op het realiseren van deze terugkoppeling. De Tweede Kamer heeft op 3 maart 2015 een motie van het lid Van Meenen c.s. aangenomen die de regering verzoekt ervoor zorg te dragen dat de terugkoppeling van rendementscijfers in de onderbouw VO naar basisscholen verbeterd wordt.1 De toenmalige Staatssecretaris van OCW heeft aangegeven de wet te willen wijzigen om dit mogelijk te maken.2

In het vernieuwd inspectietoezicht is de standaard «vervolgsucces» opgenomen. Hierin beschrijft de Inspectie van het onderwijs dat PO-scholen zicht moeten hebben op de bestemming van leerlingen na het verlaten van de PO-school en dat dit ten minste aan de verwachtingen van de school moet voldoen. In de uitwerking is opgenomen dat PO-scholen hierbij kunnen denken aan conclusies over de mate waarin het vervolgsucces aansluit bij de gegeven eindadviezen. Om deze conclusies te kunnen trekken, hebben PO-scholen inzicht nodig in het niveau van oud-leerlingen in het VO.

2. Probleembeschrijving

Sinds schooljaar 2014–2015 is het schooladvies voor leerlingen in het PO leidend bij de toelating tot het VO. In tegenstelling tot de eindtoets, is het schooladvies gebaseerd op meerdere jaren aan observaties van de ontwikkeling en de kennis en vaardigheden van een leerling. Het geeft daarmee, in aanvulling op de eindtoets, een breder inzicht in de ontwikkeling op andere leer- en vormingsgebieden dan taal en rekenen. Zo komen ook de sociaal-emotionele ontwikkeling van de leerlingen en hun kennis en vaardigheden in andere vakken in het schooladvies tot uitdrukking. De eindtoets vervult een rol als tweede objectieve gegeven in de schooladvisering. Zo geldt dat indien de leerling blijkens de uitslag van de eindtoets over meer kennis en vaardigheden beschikt dan die waarop het schooladvies berust, het bevoegd gezag het schooladvies heroverweegt. Indien hierbij wordt afgeweken van de uitslag van de eindtoets wordt dit gemotiveerd. Hiermee wordt beoogd om op basis van een gedegen informatie en een zorgvuldige procedure te komen tot een afgewogen schooladvies, dat zo goed mogelijk aansluit bij de capaciteiten, ontwikkeling en potentie van de leerling.

In het SO stelt de school een ontwikkelingsperspectief voor leerlingen op. De school voor SO neemt het ontwikkelingsperspectief van de leerling op in het onderwijskundig rapport zodra de leerling het SO verlaat. Dit vormt het schooladvies van het SO aan het vervolgonderwijs. Ook de scholen voor SO beschikken nu over onvoldoende informatie over de positie van oud-leerlingen in het vervolgonderwijs om tot kwalitatief optimale adviezen te komen.

In onderzoek heeft de Inspectie van het onderwijs geconcludeerd dat evaluatie van de procedure en het gegeven advies noodzakelijk is om de kwaliteit van de adviezen te handhaven en waar van toepassing verder te verbeteren.3Op dit moment kunnen PO-scholen de kwaliteit van de door hen gegeven schooladviezen onvoldoende gedegen evalueren. Ze beschikken niet over de benodigde informatie over de verdere schoolloopbaan van hun oud-leerlingen. Scholen hebben een cruciale rol in het bieden van het best mogelijke onderwijs voor ieder kind. Het onderwijs strekt zich uit over verschillende sectoren, waarbij het faciliteren van een doorlopende leerliin voor leerlingen van groot belang is. Voor PO-scholen betekent dit dat zij gegevens nodig hebben over hun oud-leerlingen, om in een optimale aansluiting tussen hun eigen onderwijs en het vervolgonderwijs te kunnen voorzien. De wetgever heeft om deze reden mogelijk gemaakt dat PO-scholen over de doorstroominformatie van hun individuele oud-leerlingen beschikken uit het eerste leerjaar in het VO. In artikel 5, tweede lid, van het Inrichtingsbesluit WVO is geregeld dat het bevoegd gezag van de VO-school na afloop van het eerste leerjaar, op verzoek van de directeur van de basisschool, informatie verstrekt over de studieresultaten van de leerling. Deze informatie, de studieresultaten uit het eerste leerjaar, is voor de school voor PO ontoereikend om het schooladvies goed te kunnen evalueren. De inrichting van het VO is op sommige scholen immers zodanig dat pas in het derde leerjaar het niveau volledig duidelijk is en vergeleken kan worden met het door de basisschool vastgestelde schooladvies. Onderhavig voorstel ziet daarmee op een beperkte uitbreiding van de gegevens die over oud-leerlingen wordt verstrekt en bereikt daarmee een volledige en betrouwbare informatievoorziening die PO-scholen in staat stelt om te voorzien in een doorlopende leerlijn voor leerlingen.

Het belang van goede advisering door scholen is toegenomen omdat is gebleken dat bij vergelijkbare prestaties, leerlingen met laagopgeleide ouders gemiddeld lagere schooladviezen krijgen dan leerlingen met hoger opgeleide ouders.4Doordat het advies leidend is in de overgang van PO naar VO, is het noodzakelijk dat leerkrachten die deze adviezen afgeven, optimaal in staat worden gesteld om hun adviezen te evalueren. Een gedegen evaluatie kan plaatsvinden wanneer scholen in het PO over voldoende informatie beschikken hoe het oud-leerlingen vergaat in het VO.5

Uit onderzoek naar informatiegebruik voor kwaliteitsverbetering blijkt dat een goed gebruik van gegevens cruciaal is bij scholen die succesvol zijn in opbrengstgericht werken en door goede kwaliteitszorg tot continue verbetering van het onderwijs komen.6 Deze scholen geven aan behoefte te hebben aan betere doorstroominformatie, zodat zij die kunnen benutten voor het verder verbeteren van het onderwijs. Hiervoor is het van belang dat scholen op individueel niveau de terugkoppeling ontvangen zodat zij dit kunnen gebruiken om het gegeven schooladvies te evalueren.

3. Doel en voorstel

Dit voorstel heeft als doel om scholen in staat te stellen de kwaliteit van de (evaluatie van de) advisering te verbeteren. Hierdoor hebben leerlingen een grotere kans om het bij hen passende onderwijs te volgen, zodat zij hun schoolcarrière zonder onnodige hindernissen of vertraging kunnen doorlopen. Tegelijkertijd stelt het scholen voor VO, VSO, PO en SO in staat om optimaal samen te werken doordat zij beschikken over dezelfde gegevens. Het voorstel is om de positie (leerjaar en schoolsoort of leerweg) van individuele oud-leerlingen in het eerste, tweede en derde leerjaar van het VO terug te koppelen aan scholen voor PO of SO via het register onderwijsdeelnemers. Wanneer de oud-leerlingen het onderwijs vervolgen in het VSO is het voorstel om van de eerste drie leerjaren gegevens van het uitstroomprofiel terug te koppelen.7

Het voorgestelde nieuwe onderdeel c van artikel 20, vierde lid, vormt de basis voor de verstrekking van doorstroominformatie aan scholen voor PO en SO. Een specificatie van de gegevens die aan scholen worden verstrekt (leerjaar en schoolsoort of leerweg, dan wel leerjaar en gegevens van het uitstroomprofiel), wordt niet in onderdeel c gegeven, maar zal worden gegeven in de algemene maatregel van bestuur (amvb) op grond van artikel 20, zevende lid. Deze delegatie past bij de algemene opzet van dit wetsvoorstel.8

Er is een aantal alternatieven voor de voorgestelde gegevensverstrekking overwogen. Zij worden hierna beschreven, met een toelichting waarom voor deze alternatieven niet is gekozen.

Geaggregeerde gegevens

De afgelopen jaren is een doorstroommonitor beschikbaar gesteld die op geaggregeerd niveau aan basisscholen terugkoppelt waar een groep leerlingen die naar een bepaalde VO-school is gegaan gemiddeld genomen terecht is gekomen. Een school kan met deze gegevens zien of de som van alle adviezen die ze hebben afgegeven goed (bestendig) is. Deze informatie blijkt ontoereikend voor PO-scholen voor een gedegen evaluatie omdat zij niet kunnen nagaan welke adviezen bestendig waren en welke niet. De school heeft een volledig en betrouwbaar overzicht van het niveau van leerlingen in het VO nodig om een goede analyse te kunnen maken, zodat ze een beeld kan krijgen of er structurele factoren zijn die samenhangen met de kwaliteit van de adviezen die zij afgeven. Zo kan een school veel adviezen hebben afgegeven waar ze over twijfelden. Om inzichtelijk te krijgen of het juist deze gevallen waren waarbij het advies niet bestendig bleek, zijn gegevens op individueel niveau nodig. Individuele doorstroominformatie is ook belangrijk vanwege kansengelijkheid. Immers, de school moet kunnen weten of leerlingen door achtergrondkenmerken eventueel verkeerd zijn ingeschaald.

Verbeteren decentrale informatie-uitwisseling

De huidige praktijk van decentrale gegevensuitwisseling kan bevorderd worden, door stimulerend te communiceren over de mogelijkheden die er zijn. Zo mogen VO-scholen individuele leerlinggegevens terugkoppelen aan PO-scholen wanneer ouders hier expliciet toestemming voor geven. Hiermee zijn de PO-scholen afhankelijk van VO-scholen die deze toestemming moeten vragen en vervolgens gegevens moeten terugkoppelen naar PO-scholen. Dit betekent een aanzienlijke administratieve last voor scholen, waarbij de grootste lasten bij VO-scholen bestaan en de opbrengsten voor PO-scholen zijn, waardoor het onwaarschijnlijk is dat dit het gewenste effect zal sorteren. De huidige praktijk wijst dit uit; waar nagenoeg alle PO-scholen om deze informatie vragen, is slechts een derde tevreden met de informatie die zij krijgt.

4. Administratieve lasten

Uit het onderzoek van de inspectie blijkt dat de meeste basisscholen (98 procent) zeggen oud-leerlingen te volgen en na te gaan hoe hun schoolloopbaan in het vervolgonderwijs verloopt, een derde van de basisscholen geeft aan dat ze van alle VO-scholen adequate informatie krijgt. Dit betekent dat op vrijwel alle basisscholen administratieve handelingen worden verricht om gegevens over oud-leerlingen op te vragen en te verwerken en dat vrijwel alle VO-scholen gevraagd wordt om gegevens over hun leerlingen te verzamelen en verstrekken. De kwaliteit van de informatievoorziening laat daarbij uiteindelijk te wensen over. Deze administratieve last kan maximaal worden beperkt door dit voorstel, omdat PO-scholen deze gegevens geautomatiseerd uit BRON krijgen verstrekt, zodat zowel PO- als VO-scholen hier geen administratieve handelingen meer voor hoeven te verrichten. Hiermee geeft dit voorstel invulling aan het principe «eenmalig bevragen, meervoudig gebruik», waarbij gegevens die bij DUO centraal beschikbaar zijn, benut worden om de informatievoorziening aan scholen te verbeteren.

5. Gegevensbescherming

Voor dit onderdeel van de nota van wijziging is een Privacy Impact Assessment (PIA) uitgevoerd waarbij de gevolgen voor de bescherming van persoonsgegevens in kaart zijn gebracht. De resultaten hiervan zijn aan bod gekomen in onderhavige toelichting waar het aankomt op doel, onderzochte alternatieven en de omvang en aard van de gegevensset. Het voorstel voldoet aan vereisten van doelbinding en dataminimalisatie. Er worden niet meer gegevens verwerkt dan strikt noodzakelijk. De schoolsoort en leerweg in het eerste, tweede en derde leerjaar zijn nodig om de kwaliteit van het advies te kunnen realiseren (voor het VSO gaat het om gegevens over het uitstroomprofiel in de eerste drie leerjaren). Scholen hebben ook gevraagd of zij het administratieve nummer van de VO-school aangeleverd kunnen krijgen waar de oud-leerling zich bevindt. Dit is echter niet strikt noodzakelijk bevonden voor het beoogde doel en dit gegeven zal daarom geen onderdeel uitmaken van de gegevensset. De exacte minimale dataset zal bij amvb worden vastgelegd. Zoals in paragraaf 3 is geconstateerd, blijken er geen geschikte alternatieven voorhanden te zijn om het beoogde doel te bereiken. Hierdoor is sprake van een proportioneel en subsidiair voorstel.

Aanvullend is in de PIA opgemerkt dat gebruik wordt gemaakt van bestaande systemen (BRON en leerlingadministratiesystemen) om te voorzien in de benodigde informatie. Scholen zijn vertrouwd met de werking van deze systemen en zijn gehouden te voorzien in adequate autorisaties en toegang van haar personeel tot (delen) van leerlingadministratiesystemen. Deze systemen hebben bewezen betrouwbaar te zijn en zij werken met actuele en adequate informatiebeveiliging- en privacystandaarden. Dit draagt eraan bij dat de gegevensuitwisseling veilig is (en ten opzichte van de huidige situatie een vooruitgang voor de bescherming van persoonsgegevens zal betekenen).

Advies Autoriteit Persoonsgegevens

De Autoriteit Persoonsgegevens is om advies gevraagd over deze nota van wijziging. Op 5 juni 2018 heeft de Autoriteit Persoonsgegevens advies uitgebracht.9 Met betrekking tot het onderdeel «verstrekking van gegevens aan PO- en SO-scholen ten behoeve van evaluatie van schooladviezen» is de Autoriteit Persoonsgegevens van mening dat dit onderdeel heroverweging behoeft op het punt van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit betreft dan met name de vraag of het inderdaad nodig is dat «rendementscijfers» individueel worden teruggekoppeld en het in ogenschouw nemen van alternatieven.

De Autoriteit Persoonsgegevens merkt op dat de toelichting niet aangeeft in welke gevallen een individueel schooladvies naderhand moet worden bekeken voor een goede evaluatie en hoe vaak zich dit voordoet. Naar aanleiding hiervan merk ik het volgende op. De behoefte aan doorstroominformatie op individueel niveau doet zich onder meer voor bij schooladviezen waar de school twijfels over had op het moment dat zij de adviezen gaf. Om inzichtelijk te krijgen of deze adviezen uiteindelijk bestendig zijn gebleken, zijn gegevens op individueel niveau nodig. De geaggregeerde gegevens op schoolniveau geven hier geen inzicht in. Individuele doorstroominformatie is ook belangrijk vanwege kansengelijkheid. Immers, de school moet kunnen weten of leerlingen door achtergrondkenmerken eventueel verkeerd zijn ingeschaald. Alleen met een volledig en betrouwbaar overzicht van het niveau van leerlingen in het VO kunnen PO-scholen in hun eigen context een zorgvuldige analyse maken en maatregelen nemen ter verbetering. Het belang van de leerling staat hierbij voorop. Scholen hebben een cruciale rol in het bieden van het best mogelijke onderwijs voor ieder kind. Het onderwijs strekt zich uit over verschillende sectoren, waarbij het faciliteren van een doorlopende leerlijn voor leerlingen van groot belang is. Schooladviezen zijn bepalend voor de plaatsing van leerlingen in het VO en dus is het van groot belang dat scholen over de informatie beschikken die hen in staat stelt schooladviezen van zo hoog mogelijke kwaliteit af te geven. De toelichting (paragraaf 3) is aangevuld naar aanleiding van deze opmerking van de Autoriteit Persoonsgegevens.

De Autoriteit Persoonsgegevens geeft in haar advies twee alternatieven in overweging. Zij wijst op de optie dat de toestemming voor de uitwisseling van gegevens tussen de VO- en de PO-school reeds kan worden gevraagd bij de bespreking van het schooladvies met de ouders. Dit zou evenwel slechts een deel van de administratieve lasten wegnemen. De PO-scholen zouden de gegevens nog steeds moeten opvragen en de VO-scholen zouden deze gegevens moeten blijven verstrekken. De afhankelijkheid van VO-scholen blijft bestaan, terwijl PO-scholen hier meerwaarde uit putten. De verwachting is dat dit alternatief in de praktijk onvoldoende effect zal sorteren om het beoogde doel – een adequate en betrouwbare informatievoorziening om tot het beste advies voor iedere leerling te komen – te bereiken. Naast het voordeel dat de administratieve last bij een gegevenslevering vanuit het register tot een minimum wordt beperkt, wordt de gegevensuitwisseling gestandaardiseerd en adequaat beveiligd door systemen bij DUO en leerlingadministratiesystemen, waar de bescherming van leerlinggegevens bij gebaat is.

De Autoriteit Persoonsgegevens heeft verder de suggestie gedaan om te voorzien in een opt-out mogelijkheid, zodat ouders die bezwaar hebben tegen deze gegevensuitwisseling zich hiervoor kunnen afmelden. Ik wil hierbij opmerken dat het voorstel in deze nota van wijziging slechts een beperkte uitbreiding inhoudt van de gegevens die PO-scholen over hun oud-leerlingen verstrekt kunnen krijgen. Op dit moment mogen PO-scholen op grond van het Inrichtingsbesluit WVO reeds gegevens over het eerste leerjaar opvragen bij VO-scholen, zonder dat hierbij een opt-out mogelijkheid voor ouders geldt. Deze nota van wijziging geeft PO-scholen toegang tot gegevens over het niveau van de leerling in het tweede en derde leerjaar. Om PO-scholen in staat te stellen om een zorgvuldige analyse te maken van de door hen verstrekte adviezen en hier zonodig adequaat op bij te sturen, hebben zij een volledig en betrouwbaar overzicht van het niveau van leerlingen in het VO nodig. Dit doel rechtvaardigt naar mijn oordeel de beperkte uitbreiding van de gegevens die over oud-leerlingen worden verstrekt. Door de manier waarop dit gebeurt (centraal via het register) wordt de administratieve last tot een minimum beperkt en wordt de gegevensuitwisseling gestandaardiseerd en adequaat beveiligd door systemen bij DUO en leerlingadministratiesystemen, wat de gegevenbescherming van leerlinggegevens ten goede komt. Bij een opt-out mogelijkheid zal aan volledigheid van de informatievoorziening worden ingeboet, ook brengt deze werkwijze nieuwe administratieve lasten mee. Daarbij bestaat deze mogelijkheid niet in de huidige uitvoeringspraktijk en zal het introduceren hiervan naar verwachting significante uitvoeringsconsequenties hebben. Om deze redenen is in dit voorstel niet voorzien in een opt-out mogelijkheid.

6. Uitvoeringsconsequenties

DUO heeft gekeken naar de uitvoerbaarheid van het voorstel. Volgens DUO kan de impact op de processen en systemen van DUO worden bepaald nadat de gegevens en de processen zijn gespecificeerd. DUO geeft aan dat dit betekent dat het voorstel in principe uitvoerbaar is voor DUO, maar dat de daadwerkelijke impact pas kan worden bepaald nadat de nog op te stellen amvb is voorgelegd ter toetsing. Dit geldt ook voor de leveranciers van administratiepakketten van scholen, die aanpassingen zullen moeten doorvoeren. De scholen en de softwareleveranciers worden in de bestaande overleggen met DUO op de hoogte gebracht van de voorgenomen wijzigingen.

7. Financiën

Dit voorstel heeft geen structurele gevolgen voor de rijksbegroting. Incidentele uitvoeringskosten bij DUO lopen via het programma Doorontwikkelen BRON en daartoe zijn middelen gereserveerd op de rijksbegroting voor een bedrag oplopend tot maximaal € 1,4 miljoen voor de eerste twee voorstellen in deze nota van wijziging.

8. Caribisch Nederland

De scholen in Caribisch Nederland voorzien de leerling van een schooladvies en stellen een onderwijskundig rapport op, waarmee dit voorstel ook voor Caribisch Nederland relevant is. In de onderwijswetten voor Caribisch Nederland is de aansluiting van onderwijsinstellingen op het basisregister onderwijs geregeld. De desbetreffende bepalingen zijn echter nog niet in werking getreden, in verband met de uitvoerbaarheid daarvan. Pas nadat de aansluiting van onderwijsinstellingen in Caribisch Nederland op het register onderwijsdeelnemers is gerealiseerd, zal het onderdeel met betrekking tot de verstrekking van gegevens aan PO-scholen over leerlingen in de eerste drie leerjaren van het VO ook in Caribisch Nederland van toepassing kunnen worden.

II. Verstrekking van gegevens ten behoeve van de uitvoering van aanmeldings-, toelatings-, inschrijvings- en uitschrijvingsprocedures in het PO, (V)SO en VO

1. Inleiding

Om ervoor te zorgen dat alle kinderen goed in beeld blijven wanneer zij van school wisselen en te voorkomen dat scholen dubbele bekostiging ontvangen voor dezelfde leerling krijgt elke leerling in het PO, (V)SO en VO een uitschrijfbewijs. De functie van het uitschrijfbewijs is onbetwist, in de huidige praktijk leidt de vorm echter tot een aanzienlijke administratieve last. In 2013 is door Regioplan onderzoek gedaan naar het gebruik van het uitschrijfbewijs in het PO en VO en de wenselijkheid om dit bewijs af te schaffen. Uit het onderzoek komt naar voren dat het voor scholen wenselijk zou zijn om het fysieke uitschrijfbewijs af te schaffen zodra er mogelijkheden zouden zijn om de betreffende gegevens digitaal uit te wisselen met het basisregister onderwijs (BRON).10 Vanwege het programma Doorontwikkelen BRON (dBRON) is er nu de mogelijkheid ontstaan de gegevens die nodig zijn voor de in- en uitschrijving van leerlingen tussen onderwijsinstellingen digitaal uit te wisselen.

2. Probleembeschrijving

Scholen in PO, (V)SO en VO zijn verplicht om bij uitschrijving van een leerling een bewijs van uitschrijving te verstrekken. Volgens de wetgeving geeft de school bij een uitschrijving een uitschrijfbewijs mee aan leerling. De nieuwe school mag de leerling alleen inschrijven als er een uitschrijfbewijs van de vorige school is ingeleverd. Dit bewijs dient door de leerling verplicht gebruikt te worden bij de inschrijving op een nieuwe school. De nieuwe school dient dit bewijs op te slaan in de eigen administratie. Na inschrijving op de nieuwe school dient de nieuwe school schriftelijk mededeling van de inschrijving aan de oude school te doen, waarop de uitschrijvingsdatum en de inschrijvingsdatum van de leerling op elkaar worden aangepast.11

In de praktijk bestaat er onduidelijkheid bij scholen over het uitschrijfbewijs. Het blijkt dat de in- en uitschrijvingsprocedures in de praktijk vaak afwijken van de hierboven geschetste procedure en het uitschrijfbewijs wordt vrijwel nooit aan de leerling of zijn ouders of verzorgers verstrekt. Een deel van de scholen stuurt pas een uitschrijfbewijs naar de «nieuwe» school wanneer een bevestigingsdocument van inschrijving binnen is. Ook werken sommige scholen met een digitale versie van het uitschrijfbewijs. Andere scholen zouden dit ook willen, maar twijfelen over de rechtsgeldigheid hiervan.

De procedures rondom het uitschrijfbewijs zijn (onnodig) ingewikkeld. Scholen hebben te maken met administratieve lasten die weggenomen kunnen worden.

3. Voorstel

Het voorstel is om het in- en uitschrijvingsproces te ondersteunen met gegevens uit het register onderwijsdeelnemers (thans BRON). Wanneer de digitale uitwisseling van gegevens uit het register mogelijk is en goed functioneert, kan het fysieke uitschrijfbewijs worden afgeschaft. Hiervoor is het nodig om:

  • in het wetsvoorstel register onderwijsdeelnemers een grondslag op te nemen voor het verstrekken van gegevens uit het register aan PO-, (V)SO- en VO-scholen, ten behoeve van in- en uitschrijvingsprocedures van die scholen. Dit wordt geregeld in deze nota van wijziging;

  • in de amvb op grond van artikel 20, zevende lid, van dit wetsvoorstel op te nemen welke gegevens DUO aan onderwijsinstellingen mag verstrekken vanwege in- en uitschrijvingsprocedures;

  • de voorschriften in het Besluit bekostiging WPO, het Besluit bekostiging WEC en het Bekostigingsbesluit WVO rond in- en uitschrijving aan te passen, zodanig dat de verplichting tot het verstrekken van een bewijs van uitschrijving vervalt.

4. Administratieve lasten

Het voorstel draagt bij aan een aanzienlijke administratieve lastenvermindering. Uit het onderzoek van Regioplan blijkt dat de administratieve lasten per jaar in totaal met € 2.995.335,- zullen afnemen wanneer de fysieke uitschrijfbewijzen worden afgeschaft. Respectievelijk is het PO, VO en MBO per jaar 29.660 uur, 32.363 uur en 4.540 uur kwijt aan handelingen rondom het uitschrijfbewijs.

5. Gegevensbescherming

Voor dit onderdeel van de nota van wijziging is een Privacy Impact Assessment (PIA) uitgevoerd waarbij de gevolgen voor de bescherming van persoonsgegevens in kaart zijn gebracht. De gegevens die digitaal uitgewisseld gaan worden zijn ten hoogste gelijk aan de gegevens die uitgewisseld worden via fysieke uitschrijfbewijzen. De precieze gegevensset wordt bij amvb gespecificeerd, waarbij in de uitvoeringstoets van de amvb door DUO zal worden bezien of het ook mogelijk is om hetzelfde doel te bereiken met minder gegevens, zodat aan het vereiste van dataminimalisatie wordt voldaan. De benodigde gegevens zullen voortaan via een beveiligde verbinding tussen bestaande systemen (BRON en leerlingadministratiesystemen van de scholen) worden uitgewisseld, in plaats van via de post of e-mail, zoals nu nog vaak het geval is. Dit verlaagt de risico’s voor de bescherming van persoonsgegevens. Scholen zijn namelijk vertrouwd met de werking van deze systemen en zijn gehouden te voorzien in adequate autorisaties en toegang van haar personeel tot (delen) van leerlingadministratiesystemen. Deze systemen hebben bewezen betrouwbaar te zijn en zij werken met actuele en adequate informatiebeveiliging- en privacystandaarden. Dit draagt eraan bij dat de gegevensuitwisseling veilig is.

6. Uitvoeringsconsequenties

DUO heeft gekeken naar de uitvoerbaarheid van het voorstel. Volgens DUO kan de impact op de processen en systemen van DUO worden bepaald nadat de gegevens en de processen zijn gespecificeerd. DUO geeft aan dat dit betekent dat het voorstel in principe uitvoerbaar is voor DUO, maar dat de daadwerkelijke impact pas kan worden bepaald nadat de nog op te stellen amvb is voorgelegd ter toetsing. Dit geldt ook voor de leveranciers van administratiepakketten van scholen, die aanpassingen zullen moeten doorvoeren. De scholen en de softwareleveranciers worden in de bestaande overleggen met DUO op de hoogte gebracht van de voorgenomen wijzigingen.

Met betrekking tot de afschaffing van de papieren uitschrijfbewijzen geeft DUO aan dat bij de uitwerking in de amvb het volgende aandacht verdient. In verband met een adequate en rechtmatige bekostiging is het essentieel dat er juridisch geen enkele twijfel bestaat over begrippen als «inschrijving» en «uitschrijving» en dienen de daarbij behorende procedures volkomen helder te zijn. Dit wordt onderschreven.

7. Financiën

Dit voorstel heeft geen structurele gevolgen voor de rijksbegroting. Incidentele uitvoeringskosten bij DUO lopen via het programma Doorontwikkelen BRON en daartoe zijn middelen gereserveerd op de rijksbegroting voor een bedrag oplopend tot maximaal € 1,4 miljoen voor de eerste twee voorstellen in deze nota van wijziging.

8. Caribisch Nederland

Het voorstel heeft vooralsnog geen gevolgen voor Caribisch Nederland, omdat BRON daar (nog) niet is ingevoerd. Op termijn, na aansluiting van scholen in Caribisch Nederland op het register onderwijsdeelnemers, kan ook in Caribisch Nederland het bewijs van uitschrijving – dat ook in de wetgeving voor Caribisch Nederland is voorgeschreven – worden vervangen door een digitale, door het register ondersteunde gegevensuitwisseling.12

III. Verbeteringen van technische aard

Modernisering van bepalingen over het gebruik door de Minister en de inspectie van niet tot personen herleidbare registergegevens

Artikelen 15, tweede lid, 17, tweede lid, 18, tweede lid, en artikel 19, tweede lid, van dit wetsvoorstel bepalen dat de verstrekking van gegevens die uit het register worden verstrekt aan de Minister (voor bekostiging, planning en begrotings- en beleidsvoorbereiding) en aan de inspectie (voor het toezicht op het onderwijs), uitsluitend zodanige gegevens betreft dat de betrokken onderwijsdeelnemer niet wordt geïdentificeerd of identificeerbaar is. Deze bepalingen zijn ontleend aan bepalingen uit de nu geldende registerwetgeving.13 Dankzij de toegenomen technologische mogelijkheden en beschikbaarheid van gegevens, blijken gegevens die bij de totstandkoming van die bepalingen nog niet als tot een individu herleidbaar werden beschouwd, mogelijk wel tot een individu herleidbaar te zijn. De Algemene verordening gegevensbescherming benadrukt in overweging 26 dat om te bepalen of een natuurlijke persoon identificeerbaar is, rekening moet worden gehouden met alle middelen waarvan redelijkerwijs valt te verwachten dat zij gebruikt worden om de natuurlijke persoon direct of indirect te identificeren. «Om uit te maken of van middelen redelijkerwijs valt te verwachten dat zij zullen worden gebruikt om de natuurlijke persoon te identificeren, moet rekening worden gehouden met alle objectieve factoren, zoals de kosten van en de tijd benodigd voor identificatie, met inachtneming van de beschikbare technologie op het tijdstip van verwerking en de technologische ontwikkelingen.» Ook wordt overwogen dat gepseudonimiseerde persoonsgegevens die door het gebruik van aanvullende gegevens aan een natuurlijke persoon kunnen worden gekoppeld, als gegevens over een identificeerbaar individu moeten worden beschouwd.

Dat heeft tot gevolg dat bij het noodzakelijk gebruik van gegevens uit het register door de Minister en de inspectie in het kader van de bekostiging, de planning, de begrotings- en beleidsvoorbereiding en het toezicht, mogelijkerwijs persoonsgegevens worden verwerkt. Het gaat daarbij om gegevens die niet direct tot een individu herleidbaar zijn, maar waarmee door de huidige stand van de techniek en de mogelijke koppeling met andere gegevens, indirect wel een individu identificeerbaar zou kunnen zijn. Voorgesteld wordt dit te expliciteren in de wet. Een en ander doet vanzelfsprekend niet af aan de toepasselijkheid van de beginselen van gegevensverwerking, zoals het beginsel van dataminimalisatie, en de verplichtingen van de verwerkingsverantwoordelijke, zoals de verplichting om passende technische en organisatorische maatregelen te treffen bij de verwerking van persoonsgegevens. Dergelijke maatregelen zijn getroffen. Zo is in de Regeling gebruik gegevens bron en de Regeling informatievoorziening WVO, die een nadere uitwerking betreffen van de precieze gegevensverstrekking aan de Minister en de inspectie, geregeld dat het persoonsgebonden nummer voor Minister en voor de inspectie elk afzonderlijk vervangen wordt door een ander nummer of een code. De ministeriële regeling op grond van dit wetsvoorstel zal dezelfde waarborgen bevatten.

Met de voorgestelde wijziging wordt niet beoogd om de huidige gegevensverwerkingen uit te breiden, maar om de bepalingen te moderniseren en de bestaande informatiestructuur van een deugdelijke grondslag te voorzien. In het wetsvoorstel Aanpassingswet Algemene verordening gegevensbescherming worden de bepalingen in de huidige registerwetgeving over het gebruik door de Minister en de inspectie van niet tot individuele personen herleidbare gegevens op dezelfde wijze gewijzigd.14

De overige verbeteringen van technische aard worden toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.

Advies Autoriteit Persoonsgegevens

In haar advies van 5 juni 2018 adviseert de Autoriteit Persoonsgegevens om in artikel 15, tweede lid, en 19, tweede lid, expliciet aan te geven dat voor deze gegevens anonimisering dan wel pseudonimisering wordt toegepast. Indien wordt gekozen voor de variant «pseudonimisering» dan dient rekening te worden gehouden met de definitie in artikel 4, onder 5, van de AVG, aldus de Autoriteit Persoonsgegevens.

Zoals hiervoor is aangegeven, zijn er maatregelen getroffen om zoveel mogelijk te voorkomen dat gegevens te herleiden zijn tot individuele personen. Zo worden de persoonsgebonden nummers van onderwijsdeelnemers vervangen door andere nummers of codes (gepseudonimiseerd), en worden er geen naamgegevens of geboortedata van onderwijsdeelnemers verstrekt (zie de Regeling gebruik gegevens bron en de Regeling informatievoorziening WVO). Ook worden gegevens als de geboortedatum en postcode van een leerling gegeneraliseerd (tot de leeftijd op vier peilmomenten en alleen de vier cijfers van de postcode waar de leerling woont). Deze maatregelen ter vermindering van herleidbaarheid zijn evenwel geen pseudonimisering volgens de extra voorwaarden die de AVG daaraan stelt, omdat de aanvullende persoonsgegevens niet gescheiden worden opgeslagen van de pseudoniemen. De koppeling tussen de pseudoniemen en aanvullende gegevens is nodig om gegevens adequaat te kunnen verwerken met het oog op de doelen van het register (bekostiging, toezicht en beleidsvoorbereiding). Zo heeft de inspectie de koppeling tussen de pseudoniemen en aanvullende gegevens nodig, om de onderwijsloopbaan van leerlingen in kaart te kunnen brengen. Hieruit leidt de inspectie diverse indicatoren af die zij gebruikt voor het toezicht op scholen en voor stelselanalyses die ten grondslag liggen aan «De Staat van het Onderwijs».

Naar aanleiding van het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens is op wetsniveau gewaarborgd dat het bij de verstrekking van gegevens aan de Minister en de inspectie niet kan gaan om naam- en adresgegevens van de onderwijsdeelnemer of om geboortedata. Dit is geëxpliciteerd in het tweede lid van de artikelen 15 en 19 en de vergelijkbare artikelen 17 en 18. Uit het wetsvoorstel volgt dat het persoonsgebonden nummer van de onderwijsdeelnemer evenmin wordt verstrekt.15

ARTIKELSGEWIJS

Onderdeel A (wijziging artikel 1)

Deze verplaatsing van een begripsomschrijving gebeurt met het oog op de alfabetische volgorde.

Onderdeel B (wijziging artikel 5, onderdeel g)

Deze wijziging zorgt ervoor dat de grondslag om basisgegevens te verstrekken aan MBO- en HO-instellingen ten behoeve van aanmeldings- en inschrijvingsprocedures wordt verbreed naar het PO, (V)SO en VO. Dit is toegelicht in onderdeel II van het algemeen deel van deze toelichting.

Naast de aanmelding en de inschrijving wordt in de WEB de toelating onderscheiden. In het kader van de toelating tot opleidingen toetst de instelling onder meer of de student aan vooropleidingseisen voldoet. Hierbij kan de instelling gebruik maken van gegevens uit BRON. Artikelen 24b, eerste lid, onderdeel d, en 24f, lid 1a, van de WOT vormen hiervoor de grondslag.16 In de WHW wordt in de context van de toegang tot opleidingen eveneens het begrip toelating gehanteerd, alsook toelatingseisen (onder meer in artikel 7.30b WHW). Ook de WPO, WEC en WVO bevatten wettelijke bepalingen over toelating. In artikel 24b, eerste lid, WOT en artikel 5, onderdeel g, van dit wetsvoorstel wordt thans alleen verwezen naar aanmeldings- en inschrijvingsprocedures. Om buiten twijfel te stellen dat het gebruik van basisgegevens voor het uitvoeren van toelatingsprocedures is toegestaan, wordt een verwijzing naar toelatingsprocedures opgenomen in onderdeel g van artikel 5.

Onderdeel C (wijziging artikel 5, onderdeel h)

Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk dat aan VO- en MBO-onderwijsinstellingen vanuit het register de geboorteplaats van de onderwijsdeelnemer wordt verstrekt, ten behoeve van een accurate vermelding van dit gegeven op het diploma.17 In verband hiermee is in artikel 5, onderdeel h, van het wetsvoorstel als doel van verstrekking van basisgegevens benoemd: de verstrekking van waardedocumenten door onderwijsinstellingen als bedoeld in de WVO en de WEB.18 Deze doelomschrijving wordt met deze nota van wijziging enigszins veralgemeniseerd. De achtergrond hiervan is, in de eerste plaats, dat de verstrekking van basisgegevens aan onderwijsinstellingen niet alleen in de sectoren VO en MBO bijdraagt aan de accurate vermelding van gegevens op het diploma, maar ook in de sector HO; de basisgegevens omvatten mede naamgegevens en geboortedatum. In de tweede plaats wordt het gebruik van basisgegevens ten behoeve van diplomering ook relevant voor onderwijsinstellingen in Caribisch Nederland, nadat deze onderwijsinstellingen zijn aangesloten op het register. Het is wenselijk daar in de doelomschrijving rekening mee te houden. De inwerkingtredingsbepaling (artikel 53) maakt het mogelijk bepalingen uit dit wetsvoorstel voor Europees en Caribisch Nederland op verschillende tijdstippen in werking te laten treden.

Onderdelen E, F, G en H (wijziging artikelen 15, 17, 18 en 19)

Deze wijziging moderniseert de wettelijke grondslag voor het gebruik van registergegevens voor bekostiging, planning, beleids- en begrotingsvoorbereiding en toezicht. Dit is toegelicht in onderdeel III van het algemeen deel van deze toelichting.

Onderdeel E voegt daarnaast aan artikel 15, eerste lid, de bepaling toe dat basisgegevens aan de Minister verstrekt worden voor zover nodig voor het toezicht op de naleving van de Wet normering topinkomens (WNT). Het toezicht op de WNT berust bij personen die worden aangewezen door de vakministers.19 De Regeling bezoldiging topfunctionarissen OCW-sectoren geeft hier uitvoering aan voor het OCW-domein. Deze regeling bepaalt onder meer dat voor het bepalen van de bezoldigingsklasse voor topfunctionarissen van onderwijsinstellingen onder andere wordt gekeken naar het aantal bekostigde leerlingen, deelnemers of studenten van de betrokken onderwijsinstelling. Deze informatie kan worden ontleend aan het register (thans BRON). Dit is geen inhoudelijke wijziging ten opzichte van de huidige registerwetgeving, omdat artikel 24e van de WOT thans in algemene zin bepaalt dat de Minister gegevens uit BRON kan gebruiken voor de uitvoering van wettelijke taken, derhalve ook voor het toezicht op de WNT. Met betrekking tot het gebruik van gegevens voor de uitvoering van de Wet studiefinanciering 2000, de Wet overige OCW-subsidies en andere (in het vijfde lid van artikel 15 genoemde) wetten is in de memorie van toelichting reeds aangegeven dat dit wetsvoorstel geen verandering beoogt in de mogelijkheden van de Minister om registergegevens te gebruiken.20

Onderdeel I (wijziging artikel 20)

Deze wijziging zorgt ervoor dat scholen in het PO en SO vanuit het register enkele gegevens over oud-leerlingen kunnen ontvangen waarmee zij de schooladviezen beter kunnen evalueren. Dit is toegelicht in onderdeel I van het algemeen deel van deze toelichting.

Onderdeel J (wijziging artikel 23)

Artikel 23 maakt het mogelijk om uit het register basisgegevens te verstrekken aan door de Minister aangewezen onderzoeksinstellingen, in het kader van onderzoek naar de kwaliteit en toegankelijkheid van het beroepsonderwijs, het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en het hoger onderwijs.21 Het tweede lid van artikel 23 bevatte een grondslag om de aan deze onderzoeksinstellingen te verstrekken gegevens bij amvb vast te stellen. Deze grondslag is in de loop van het wetstraject toegevoegd omwille van de uniformiteit met andere bepalingen over het verstrekken van gegevens aan derden (artikelen 19, 20, 21, en 24). Het hangt echter van het specifieke onderzoek af, welke gegevens uit het register hiervoor benodigd zijn. Dit kan van onderzoek tot onderzoek verschillen, waardoor het niet goed mogelijk is om een generieke regeling te treffen omtrent de uit het register aan aangewezen instellingen te verstrekken gegevens. Daarom komt de amvb-grondslag inzake de specificatie van gegevens te vervallen. Dit stemt overeen met de thans geldende registerwetgeving, die geen grondslag bevat om de aan onderzoeksinstellingen te leveren gegevens bij een lagere regeling te specificeren.22

Onderdeel K (invoeging artikel 24a)

Dit onderdeel voegt een grondslag toe om nadere regels te geven voor de verstrekking van gegevens aan diverse organisaties. Voor de verstrekking aan de Minister en de inspectie van basisgegevens bevat het wetsvoorstel reeds een dergelijke grondslag (artikelen 15, zesde lid, en 19, derde lid).

Onderdelen L en M (wijziging artikel 33), N (invoeging artikel 33a), O (wijziging artikel 34), P (wijziging artikel 35), Q (wijziging artikel 36), R (wijziging artikel 37), U (wijziging artikel 39), V (wijziging artikel 40) en W (wijziging artikel 41)

Deze onderdelen bevatten technische wijzigingen. De verwijzingen naar het bewijs van uitschrijving komen te vervallen in de betrokken wetten. Zie nader onderdeel II van het algemeen deel van deze toelichting.

Onderdeel S (invoeging artikel 38, onderdeel AA)

Dit onderdeel bevat een technische aanpassing van artikel 6.9 WHW. De Minister besluit na onderzoek of rechtspersonen de bevoegdheid krijgen om graden te verlenen (niet-bekostigd onderwijs). Hierbij onderzoekt de inspectie of de naleving van een aantal wettelijke verplichtingen, waaronder ook verplichtingen op het gebied van de levering van gegevens aan BRON, voldoende is gewaarborgd. Omdat met dit wetsvoorstel de verplichting om gegevens aan het register te leveren wordt verplaatst van de WHW naar de Wet register onderwijsdeelnemers, wordt artikel 6.9 WHW aangevuld met een verwijzing naar laatstgenoemde wet.

Onderdeel T (wijziging artikel 38, onderdeel C)

Bij de Wet invoering associate degree-opleiding is geregeld dat de rechtspersonen voor hoger onderwijs worden aangesloten op BRON en het diplomaregister.23 Daartoe zijn een aantal artikelen van de WHW over het gebruik van het persoonsgebonden nummer van toepassing verklaard op de rechtspersonen voor hoger onderwijs (zie artikel 7.1, derde lid, WHW). Artikel 7.39 WHW over het verstrekken van het persoonsgebonden nummer bij de inschrijving is in deze opsomming niet opgenomen. Deze wijziging herstelt dit.

Onderdeel X (wijziging artikel 53)

Met de wijzigingen die deze nota van wijziging aanbrengt in het wetsvoorstel, kan er behoefte ontstaan om bepaalde artikelen of artikelonderdelen voor verschillende onderwijssectoren op verschillende momenten in werking te laten treden. Te denken valt aan de verstrekking van basisgegevens aan het bevoegd gezag ten behoeve van aanmeldings- en inschrijvingsprocedures, waar het voor de sectoren PO en (V)SO wenselijk kan zijn om een andere inwerkingtredingsdatum te bepalen dan voor de sector VO. Daarom wordt het inwerkingtredingsartikel op zo’n manier gewijzigd dat fasering van de inwerkingtreding ook naar onderwijssector mogelijk is.

Deze nota van wijziging wordt gegeven mede namens de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Kamerstukken II 2014/15, 31 289, nr. 229.

X Noot
2

Kamerstukken II 2016/17, 31 289, nr. 343.

X Noot
3

Inspectie van het onderwijs, De kwaliteit van het basisschooladvies (2014).

X Noot
4

De Staat van het Onderwijs: onderwijsverslag 2014/2015 (bijlage bij Kamerstukken II 2015/16, 34 300 VIII, nr. 140).

X Noot
5

De verstrekking van informatie over leerlingen door de PO-school aan de VO-school is geregeld in artikel 42 WPO en het Besluit uitwisseling leer- en begeleidingsgegevens. Op grond hiervan krijgt de VO-school van de PO-school het onderwijskundig rapport en het schooladvies.

X Noot
6

M. Oomens e.a., Informatiegebruik voor kwaliteitsverbetering. Onderzoek in opdracht van het Ministerie van OCW door Oberon en KBA (2015).

X Noot
7

Het VSO kent drie uitstroomprofielen: het uitstroomprofiel vervolgonderwijs, het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel en het uitstroomprofiel dagbesteding (artikel 14 WEC).

X Noot
8

Zie paragraaf 2.1 van de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 878, nr. 3).

X Noot
9

Advies z2018–5647.

X Noot
10

Regioplan, De functie van het uitschrijfbewijs in het PO, VO en MBO (2014).

X Noot
11

Artikelen 7 en 8 Besluit bekostiging WPO, artikelen 6 en 7 Besluit bekostiging WEC, artikelen 4 en 5 Bekostigingsbesluit WVO.

X Noot
12

Zie de artikelen 8 en 9 Besluit bekostiging WPO BES en 4 en 5 Bekostigingsbesluit WVO BES.

X Noot
13

Artikelen 178c WPO, 164c WEC, 103d WVO, 2.3.6c en 2.5.5c WEB, 7.52b WHW en 24k en 24q WOT.

X Noot
14

Kamerstukken II 2017/18, 34 939, nr. 2.

X Noot
15

Dit wordt niet geëxpliciteerd in het tweede lid van artikelen 15, 17, 18 en 19, omdat dit al volgt uit het feit dat het persoonsgebonden nummer niet wordt vermeld in het eerste lid van deze artikelen. Het eerste lid van deze artikelen bepaalt dat voor onder meer bekostiging, begrotings- en beleidsvoorbereiding en toezicht basisgegevens, vrijstellingsgegevens, verzuimgegevens en diplomagegevens worden verstrekt. Het persoonsgebonden nummer maakt geen deel uit van deze gegevenssets (zie artikel 8, eerste lid).

X Noot
16

Artikel 24b, eerste lid, onderdelen d en e, WOT is per 1 januari 2018 gewijzigd. Bij de Wet invoering associate degree-opleiding is de doelomschrijving in deze artikelonderdelen enigszins verruimd (zie Kamerstukken II 2016–2017, 34 678, nr. 5).

X Noot
17

Zie paragraaf 2.2 van de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 878, nr. 3, p. 10).

X Noot
18

Zie Kamerstukken II 2017/18, 34 878, nr. 3, p. 13 en 29.

X Noot
19

Artikel 5.1 van de Wet normering topinkomens.

X Noot
20

Kamerstukken II 2017/18, 34 878, nr. 3, p. 35.

X Noot
21

Zie Kamerstukken II 2017/18, 34 878, nr. 3, p. 37 en Kamerstukken II 2005/06, 30 404, nr. 3, p. 14–15.

X Noot
22

Zie artikel 24f, vijfde lid, van de WOT.

X Noot
23

Kamerstukken II 2016–2017, 34 678, nrs. 5 en 8.

Naar boven